De Handelingen van de Apostelen (Koinē Grieks: Πράξεις Ἀποστόλων, Práxeis Apostólōn; Latijn: Actūs Apostolōrum) is het vijfde boek van het Nieuwe Testament; het vertelt over de oprichting van de christelijke kerk en de verspreiding van haar boodschap aan het Romeinse rijk. Het geeft een verslag van de bediening en activiteit van Christus’ apostelen in Jeruzalem en andere regio’s, na Christus’ dood, opstanding en hemelvaart.
Handelingen en het evangelie van Lucas vormen een tweedelig werk, Lucas-Handelingen, van dezelfde anonieme auteur. Het wordt meestal gedateerd rond 80-90 na Christus, hoewel sommige geleerden 90-110 suggereren. Het eerste deel, het evangelie van Lucas, vertelt hoe God zijn plan voor de redding van de wereld vervulde door het leven, de dood en de opstanding van Jezus van Nazareth, de beloofde messias. Handelingen vervolgt het verhaal van het christendom in de 1e eeuw, te beginnen met de hemelvaart van Jezus. De eerste hoofdstukken, die zich in Jeruzalem afspelen, beschrijven de Pinksterdag (de komst van de Heilige Geest) en de groei van de kerk in Jeruzalem. Aanvankelijk staan de joden ontvankelijk voor de christelijke boodschap, maar later keren ze zich tegen de volgelingen van Jezus. Verworpen door de Joden, wordt de boodschap onder leiding van Paulus de Apostel naar de heidenen gebracht. De latere hoofdstukken vertellen over Paulus’ bekering, zijn missie in Klein-Azië en de Egeïsche Zee, en ten slotte zijn gevangenschap in Rome, waar hij, aan het einde van het boek, zijn proces afwacht.
Lucas–Handelingen is een poging om een theologisch probleem te beantwoorden, namelijk hoe de Messias van de Joden een overwegend niet-Joodse kerk kreeg; het antwoord dat het geeft is dat de boodschap van Christus aan de heidenen werd gezonden omdat de Joden het als geheel verwierpen. Luke-Handelingen kan ook worden gezien als een verdediging van (of “verontschuldiging” voor) de Jezus-beweging gericht tot de Joden: het grootste deel van de toespraken en preken in Handelingen zijn gericht tot het Joodse publiek, waarbij de Romeinen dienen als externe scheidsrechters bij geschillen over Joodse gebruiken en wetten. Enerzijds portretteert Lukas de volgelingen van Jezus als een sekte van de joden, en dus recht op wettelijke bescherming als erkende religie; aan de andere kant lijkt Lukas onduidelijk over de toekomst die God voor ogen heeft met joden en christenen, waarbij hij het joods-zijn van Jezus en zijn directe volgelingen viert, terwijl hij ook benadrukt hoe de joden Gods beloofde Messias hadden verworpen.