Deuteronomium (Grieks: Δευτερονόμιον Deuteronómion, lit. ‘tweede wet’) is het vijfde en laatste boek van de Thora (in het jodendom), waar het Devarim wordt genoemd (Hebreeuws: דְּבָרִים, lit. ‘[de] woorden [van Mozes]’ ) en het vijfde boek van het christelijke Oude Testament.
De hoofdstukken 1–30 van het boek bestaan uit drie preken of toespraken die Mozes op de vlakten van Moab aan de Israëlieten hield, kort voordat ze het Beloofde Land binnengingen. De eerste preek vertelt over de veertig jaar van omzwervingen door de wildernis die tot dat moment hadden geleid, en eindigt met een aansporing om de wet in acht te nemen. De tweede preek herinnert de Israëlieten aan de noodzaak om Jahweh te volgen en de wetten (of leringen) die hij hun heeft gegeven, waarvan hun bezit van het land afhangt. De derde preek biedt de troost dat, zelfs als het volk Israël ontrouw zou blijken te zijn en zo het land zou verliezen, met bekering alles hersteld kan worden.
De laatste vier hoofdstukken (31–34) bevatten het Lied van Mozes, de zegen van Mozes en de verhalen over het doorgeven van de mantel van leiderschap van Mozes aan Jozua en, ten slotte, de dood van Mozes op de berg Nebo.
Een van de belangrijkste verzen is Deuteronomium 6:4, het Shema Yisrael, dat de definitieve verklaring van de Joodse identiteit is geworden: “Hoor, o Israël: de HEER, onze God, de HEER is één.” Verzen 6:4–5 werden ook door Jezus geciteerd in Marcus 12:28–34 als het Grote Gebod.