Het boek Genesis (van het Grieks Γένεσις, Génesis; Bijbels Hebreeuws: בְּרֵאשִׁית, geromaniseerd: Bərēʾšīṯ, “In [het] begin”) is het eerste boek van de Hebreeuwse Bijbel en het christelijke Oude Testament. De Hebreeuwse naam is hetzelfde als het eerste woord, Bereshit (“In het begin”). Genesis is een verslag van de schepping van de wereld, de vroege geschiedenis van de mensheid, en van de voorouders van Israël en de oorsprong van het Joodse volk.
De traditie vermeldt Mozes als de auteur van Genesis, evenals de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en het grootste deel van Deuteronomium; moderne geleerden, vooral vanaf de 19e eeuw, plaatsen het auteurschap van de boeken echter in de 6e en 5e eeuw voor Christus, honderden jaren nadat Mozes zou hebben geleefd. Gebaseerd op wetenschappelijke interpretatie van archeologisch, genetisch en taalkundig bewijs, beschouwen de meeste geleerden Genesis eerder als mythologisch dan als historisch.
Het is te verdelen in twee delen, de oergeschiedenis (hoofdstukken 1-11) en de voorouderlijke geschiedenis (hoofdstukken 12-50). De oergeschiedenis beschrijft de concepten van de auteur van de aard van de godheid en van de relatie van de mensheid met zijn maker: God schept een wereld die goed en geschikt is voor de mensheid, maar wanneer de mens deze met zonde bederft, besluit God zijn schepping te vernietigen, waarbij hij alleen spaart. de rechtvaardige Noach en zijn familie om de relatie tussen de mens en God te herstellen. De voorouderlijke geschiedenis (hoofdstukken 12-50) vertelt over de prehistorie van Israël, Gods uitverkoren volk. Op Gods bevel reist Noachs afstammeling Abraham van zijn geboorteplaats (beschreven als Ur van de Chaldeeën en wiens identificatie met Sumerisch Ur voorlopig is in de moderne wetenschap) naar het door God gegeven land Kanaän, waar hij woont als een bijwoner, net als zijn zoon Isaak en zijn kleinzoon Jacob. De naam van Jacob wordt veranderd in “Israël”, en door toedoen van zijn zoon Jozef, dalen de kinderen van Israël af naar Egypte, 70 mensen in totaal met hun huishoudens, en God belooft hun een toekomst van grootsheid. Genesis eindigt met Israël in Egypte, klaar voor de komst van Mozes en de Exodus. Het verhaal wordt onderbroken door een reeks verbonden met God, die achtereenvolgens in omvang vernauwd zijn van de hele mensheid (het verbond met Noach) tot een speciale relatie met één enkel volk (Abraham en zijn nakomelingen via Isaak en Jacob). klaar voor de komst van Mozes en de Exodus. Het verhaal wordt onderbroken door een reeks verbonden met God, die achtereenvolgens in omvang vernauwd zijn van de hele mensheid (het verbond met Noach) tot een speciale relatie met één enkel volk (Abraham en zijn nakomelingen via Isaak en Jacob). klaar voor de komst van Mozes en de Exodus. Het verhaal wordt onderbroken door een reeks verbonden met God, die achtereenvolgens in omvang vernauwd zijn van de hele mensheid (het verbond met Noach) tot een speciale relatie met één enkel volk (Abraham en zijn nakomelingen via Isaak en Jacob).
In het jodendom concentreert het theologische belang van Genesis zich op de verbonden die God verbinden met zijn uitverkoren volk en het volk met het Beloofde Land.