De brief aan de Hebreeën (Oudgrieks: Πρὸς Ἑβραίους, geromaniseerd: Pros Hebreeuws, lit. ‘aan de Hebreeën’) is een van de boeken van het Nieuwe Testament.
De tekst vermeldt de naam van de auteur niet, maar werd traditioneel toegeschreven aan Paulus de Apostel. De meeste van de oude Griekse manuscripten, de oude Syrische Peshitto en enkele van de oude Latijnse manuscripten hebben de brief aan de Hebreeën in de brieven van Paulus. Eusebius meldt echter dat er twijfel is over het auteurschap van Paulus in de Roomse Kerk. Moderne bijbelwetenschap beschouwt het auteurschap als onbekend, geschreven in opzettelijke imitatie van de stijl van Paulus, en sommigen beweren dat het geschreven is door Priscilla en Aquila.
Geleerden van het Grieks beschouwen het schrijven ervan als gepolijster en welsprekender dan enig ander boek van het Nieuwe Testament, en “het zeer zorgvuldig samengestelde en bestudeerde Grieks van Hebreeën is niet Paulus’ spontane, vluchtige contextuele Grieks”. Het boek heeft de reputatie een meesterwerk te zijn. Het is ook beschreven als een ingewikkeld nieuwtestamentisch boek. Sommige geleerden geloven dat het is geschreven voor Joodse christenen die in Jeruzalem woonden. Het belangrijkste doel ervan was christenen aan te sporen te volharden ondanks vervolging. In die tijd overwogen bepaalde gelovigen om terug te keren naar het jodendom (het joodse rechtssysteem) om te ontsnappen aan vervolging omdat ze Christus als hun verlosser hadden aangenomen, en nu dit systeem van genade volgden (gered door Jezus’ offer aan het kruis).
Volgens de traditionele wetenschap betoogde de auteur van de Brief aan de Hebreeën, in de voetsporen van Paulus, dat de Joodse wet, de hoeksteen van de overtuigingen en tradities van de afstammelingen van de grondleggers, een legitieme rol had gespeeld in het verleden, maar werd vervangen door een Nieuw Verbond voor de heidenen (vgl. Romeinen 7:1-6; Galaten 3:23-25; Hebreeën 8, 10). Een groeiend aantal geleerden merkt echter op dat de termen heiden, christen en christendom niet aanwezig zijn in de tekst en stellen dat Hebreeën is geschreven voor een joods publiek, en het best kan worden gezien als een debat tussen joodse volgelingen van Jezus en het reguliere jodendom. In toon en detail gaat Hebreeën verder dan Paulus en probeert een meer complexe, genuanceerde en openlijk vijandige definitie van de relatie te krijgen. De brief begint met een verheffing van Jezus als “de uitstraling van Gods heerlijkheid, het uitdrukkelijke beeld van zijn wezen, en alle dingen ondersteunend door zijn krachtige woord” (Hebreeën 1:1-3). De brief geeft Jezus de titels “pionier” of “voorloper”, “Zoon” en “Zoon van God”, “priester” en “hogepriester”. De brief werpt Jezus op als zowel de verheven Zoon als de Hogepriester, een unieke dubbele christologie.