1 Een lofzang. Gij ganse aarde! juicht den HEERE.
2 Dient den HEERE met blijdschap, komt voor Zijn aanschijn met vrolijk gezang.
3 Weet, dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. [1]
4 Gaat in tot Zijn poorten met lof, in Zijn voorhoven met lofgezang; looft Hem, prijst Zijn Naam.
5 Want de HEERE is goed; Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid, en Zijn getrouwheid van geslacht tot geslacht. [2] [3]