Het boek Ruth (Hebreeuws: מגילת רות, Megilath Ruth, “de rol van Ruth”, een van de vijf Megillot) is opgenomen in de derde afdeling, of de geschriften (Ketuvim), van de Hebreeuwse Bijbel. In de meeste christelijke canons wordt het behandeld als een van de historische boeken en tussen Richteren en 1 Samuël geplaatst.
Het boek, in het Hebreeuws geschreven in de 6e-4e eeuw vGT, vertelt over de Moabitische vrouw Ruth, die Jahweh, de God van de Israëlieten, als haar God accepteert en het Israëlitische volk als haar eigendom accepteert. In Ruth 1:16–17 zegt Ruth tegen Naomi, haar Israëlitische schoonmoeder: 'Waar jij gaat, zal ik gaan, en waar jij blijft, zal ik blijven. Uw volk zal mijn volk zijn en uw God mijn God. Waar jij sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Moge de Heer met mij handelen, zij het nog zo streng, als zelfs de dood u en mij scheidt.”
Het boek wordt gewaardeerd door joden die vallen onder de categorie joden naar keuze, zoals blijkt uit de aanzienlijke aanwezigheid van Boaz in de rabbijnse literatuur. Het boek Ruth functioneert ook liturgisch, zoals het wordt gelezen tijdens de Joodse feestdag van Shavuot (“Weken”).