© 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 190. Morontia-verschijningen van Jezus |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 192. Verschijningen in Galilea |
191:0.1 DE zondag van de opstanding was een verschrikkelijke dag in het leven van de apostelen: tien van hen brachten het grootste deel van de dag achter gegrendelde deuren in de bovenzaal door. Zij hadden wel uit Jeruzalem kunnen ontvluchten, maar waren bang dat zij door de agenten van het Sanhedrin gearresteerd zouden worden, wanneer dezen hen buiten zouden aantreffen. Tomas zat in Betfage in zijn eentje te tobben over zijn zorgen. Het was beter voor hem geweest als hij bij zijn mede-apostelen was gebleven, en hij zou hen hebben kunnen helpen hun gesprekken in vruchtbaarder richting te leiden.
191:0.2 De hele dag door bleef Johannes het idee verdedigen dat Jezus uit de dood was verrezen. Hij somde wel vijf verschillende momenten op waarop de Meester had verzekerd dat hij weer op zou staan en ten minste drie gelegenheden waarbij hij had gezinspeeld op de derde dag. De instelling van Johannes was van aanzienlijke invloed op hen, in het bijzonder op zijn broer Jakobus en op Natanael. Johannes zou stellig nog meer invloed op hen hebben gehad als hij niet het jongste lid van de groep was geweest.
191:0.3 Hun afzondering droeg in belangrijke mate bij tot hun moeilijkheden. Johannes Marcus hield hen op de hoogte van wat er zich rondom de tempel afspeelde en vertelde hen over de vele geruchten die zich in de stad aan het verspreiden waren, maar hij kwam niet op de gedachte om inlichtingen in te winnen bij de verschillende groepen gelovigen aan wie Jezus reeds was verschenen. Dit was het soort dienstverlening dat tot dusver door de koeriers van David was verricht, maar die waren allen afwezig in verband met hun laatste opdracht om als herauten van de opstanding op te treden bij de groepen gelovigen die ver van Jeruzalem woonden. Voor het eerst in al die jaren beseften de apostelen hoezeer zij voor hun dagelijkse inlichtingen omtrent de aangelegenheden van het koninkrijk afhankelijk waren geweest van de koeriers van David.
191:0.4 Het was kenmerkend voor Petrus dat hij deze gehele dag emotioneel weifelde tussen geloof en twijfel aangaande de opstanding van de Meester. Petrus kon zich niet losmaken van de aanblik van de grafdoeken die in het graf hadden gelegen alsof het lichaam van Jezus er zojuist uit verdampt was. “Maar,” zo overlegde Petrus bij zichzelf, “als hij verrezen is en zich aan de vrouwen kan vertonen, waarom vertoont hij zich dan niet aan ons, zijn apostelen?” Petrus werd bedroefd, telkens wanneer hij bedacht dat Jezus misschien niet tot hen wilde komen omdat hij, Petrus, bij de apostelen was, omdat hij hem die nacht op de binnenplaats van Annas had verloochend. En dan putte hij weer troost uit het woord dat door de vrouwen was overgebracht: “Ga heen en zeg het mijn apostelen — en Petrus[1].” Maar om bemoedigd te kunnen worden door deze boodschap, moest hij wel geloven dat de vrouwen de verrezen Meester werkelijk hadden gezien en gehoord. Zo werd Petrus de gehele dag heen en weer geslingerd tussen geloof en twijfel, tot hij zich even na acht uur naar buiten waagde op de binnenplaats. Petrus had bedacht dat hij zich maar moest terugtrekken uit de kring der apostelen, zodat hij geen belemmering zou vormen voor de komst van Jezus vanwege zijn verloochening van de Meester.
191:0.5 Jakobus Zebedeüs was er aanvankelijk voorstander van om gezamenlijk naar het graf te gaan; hij was er sterk voor iets te ondernemen om het mysterie grondig uit te zoeken. Natanael echter weerhield hen ervan in het openbaar naar buiten te gaan zoals Jakobus wilde, en hij deed dit door hen te herinneren aan de waarschuwing van Jezus om hun leven op dit moment niet nodeloos in gevaar te brengen. Tegen het middaguur had Jakobus zich hierbij neergelegd en wachtte hij met de anderen gespannen af wat er zou gaan gebeuren. Hij sprak weinig: hij was hevig teleurgesteld omdat Jezus niet aan hen verscheen, en hij was onkundig van de vele verschijningen van de Meester aan andere groepen en personen.
191:0.6 Andreas beperkte zich deze dag grotendeels tot luisteren. Hij was meer dan verbijsterd door de situatie en twijfelde zeker even sterk als de anderen, maar hij genoot althans een zeker gevoel van vrijheid van de verantwoordelijkheid om zijn mede-apostelen leiding te geven. Hij was zeer dankbaar dat de Meester hem van de last van het leiderschap had ontheven, voordat zij deze schokkende tijd moesten meemaken.
191:0.7 Gedurende de lange, afmattende uren van deze tragische dag werd de groep meer dan eens slechts overeind gehouden door de veelvuldige wijsgerige raadgevingen die Natanael bijdroeg. Hij had deze dag werkelijk overwicht op de tien. Niet één maal liet hij zich erover uit of hij wel of niet geloofde in de opstanding van de Meester. Maar naarmate de dag vorderde, kwam hij er steeds sterker toe te geloven dat Jezus zijn belofte om op te staan had vervuld.
191:0.8 Simon Zelotes was te zeer verpletterd om aan de discussies deel te kunnen nemen. Het grootste gedeelte van de tijd lag hij op een bank in een hoek van het vertrek met zijn gezicht naar de muur; die hele dag droeg hij nog niet zes maal iets bij. Zijn voorstelling van het koninkrijk was in elkaar gestort, en hij kon niet inzien dat de opstanding van de Meester de situatie wezenlijk kon veranderen. Zijn teleurstelling was zeer persoonlijk van aard en veel te hevig dan dat hij er zich op korte termijn van kon herstellen, zelfs niet toen hij geconfronteerd werd met zulk een geweldig feit als de opstanding.
191:0.9 Van Filippus, die zich gewoonlijk zo weinig uitte, moet merkwaardigerwijs vermeld worden dat hij deze hele namiddag veel praatte. Tijdens de ochtenduren had hij weinig te zeggen, maar de hele middag stelde hij telkens weer vragen aan de andere apostelen. Petrus raakte dikwijls geïrriteerd door Filippus” vragen, maar de anderen namen zijn gevraag goedmoedig op. Filippus wilde speciaal graag weten, vooropgesteld dat Jezus inderdaad uit het graf was verrezen, of zijn lichaam sporen van de kruisiging zou vertonen.
191:0.10 Matteüs was erg in de war; hij luisterde wel naar de discussies van zijn metgezellen, maar meestentijds draaiden zijn gedachten almaar om het probleem van hun toekomstige financiële toestand. Ongeacht de veronderstelde opstanding van Jezus, Judas was weg, David had zonder veel omhaal de geldmiddelen aan hem overgedragen, en zij hadden geen gezagdragende leider meer. Voordat Matteüs ertoe kwam om serieus aandacht te schenken aan hun discussies inzake de opstanding, had hij de Meester reeds van aangezicht tot aangezicht gezien.
191:0.11 De tweelingbroers Alfeüs mengden zich slechts heel weinig in deze ernstige discussies: zij hadden het tamelijk druk met hun gebruikelijke diensten. Eén van hen bracht de instelling van hen beiden tot uitdrukking toen hij, in antwoord op een vraag van Filippus, zei: “Wij begrijpen die zaak van de opstanding niet, maar onze moeder zegt dat zij met de Meester gesproken heeft, en wij geloven haar.”
191:0.12 Tomas was overmand door een van zijn typische buien van wanhopige neerslachtigheid. Een deel van de dag sliep hij en voor de rest liep hij door de heuvels. Hij voelde wel de im-puls om zich bij zijn mede-apostelen te voegen, maar het verlangen om alleen te zijn was sterker.
191:0.13 Er waren een aantal redenen waarom de Meester zijn eerste morontia-verschijning aan de apostelen uitstelde. In de eerste plaats wilde hij dat zij, nadat zij van zijn opstanding hadden gehoord, de tijd zouden hebben om goed na te denken over wat hij hen had verteld over zijn dood en opstanding toen hij nog bij hen was in het vlees. De Meester wilde dat Petrus zou blijven worstelen met enige van de speciale moeilijkheden die hij had, voordat hij zich aan hen allen zou manifesteren. In de tweede plaats, wenste hij dat Tomas bij hen zou zijn ten tijde van zijn eerste verschijning[2]. Johannes Marcus spoorde Tomas op ten huize van Simon in Betfage, vroeg op deze zondagochtend, en bracht de apostelen dit nieuws rond elf uur. Gedurende deze dag zou Tomas op ieder moment naar hen zijn teruggegaan, indien Natanael of twee andere apostelen hem maar waren gaan halen. Hij wilde werkelijk teruggaan, maar na de manier waarop hij de avond tevoren was vertrokken, was hij te trots om eigener beweging zo spoedig terug te keren. De volgende dag was hij zo terneergeslagen, dat het hem bijna een week kostte voordat hij ertoe kon besluiten terug te gaan. De apostelen wachtten op hem en hij wachtte tot zijn broeders hem zouden komen zoeken en hem zouden vragen om bij hen terug te komen. Aldus bleef Tomas van zijn metgezellen weg, tot de avond van de volgende zaterdag toen Petrus en Johannes, nadat de duisternis was gevallen, naar Betfage liepen en hem mee terugbrachten. Dit is dan ook de reden waarom zij niet onmiddellijk naar Galilea gingen toen Jezus voor de eerste maal aan hen was verschenen: zij wilden niet zonder Tomas gaan.
191:1.1 Het was bijna half negen die zondagavond, toen Jezus aan Simon Petrus verscheen in de tuin van het huis van Marcus[3]. Dit was zijn achtste morontia-verschijning. Na zijn verloochening van de Meester had Petrus aldoor een zware last van twijfel en schuldgevoel getorst. De gehele zaterdag en ook deze zondag had hij geworsteld met de vrees dat hij misschien geen apostel meer was. Hij had gehuiverd wanneer hij dacht aan het lot van Judas, en de gedachte was zelfs bij hem opgekomen dat ook hij de Meester verraden had. De hele middag had hij overwogen dat het misschien wel zijn aanwezigheid bij de apostelen kon zijn, die maakte dat Jezus niet aan hen verscheen, vooropgesteld natuurlijk, dat hij werkelijk uit de dood was opgestaan. Aan deze Petrus nu, in zulk een gemoedsgesteldheid en zieletoestand, verscheen Jezus toen de terneergeslagen apostel tussen de bloemen en struiken rondliep.
191:1.2 Terwijl Petrus terugdacht aan de liefdevolle blik van de Meester toen deze hem passeerde in het voorportaal van Annas, en hij de heerlijke boodschap overwoog, die vroeg in de morgen door de vrouwen die van het lege graf kwamen was overgebracht, ‘ Ga heen en zeg het mijn apostelen — en Petrus ’ — terwijl hij deze tekenen van genade overdacht, begon zijn geloof zijn twijfel te overwinnen; hij stond stil, balde zijn vuisten en zei hardop: ‘ Ik geloof dat hij uit de dood is verrezen; ik zal naar mijn broeders gaan en hun dat zeggen[4].’ En terwijl hij dit zei, verscheen er plotseling voor hem de gestalte van een man, die hem in welbekende klanken toesprak met de woorden: ‘ Petrus, de vijand begeerde je te hebben, maar ik wilde je niet loslaten. Ik wist dat het niet uit je hart kwam toen je loochende dat je mij kende, daarom heb ik je vergeven nog voor je erom vroeg; maar nu moet je ophouden aan jezelf te denken en aan de moeilijkheden van dit moment, en moet je je gereedmaken om het goede nieuws van het evangelie verder te brengen aan degenen die in duisternis zijn gezeten. Je moet je niet meer bezighouden met wat jij van het koninkrijk kunt verkrijgen, maar je liever in beslag laten nemen door wat jij kunt geven aan degenen die in nijpende geestelijke armoede leven. Gord je aan, Simon, voor de veldslag van een nieuwe dag, de worsteling met geestelijke duisternis en de kwade twijfels van het natuurlijke bewustzijn van mensen. ’[5]
191:1.3 Petrus en de morontia-Jezus wandelden bijna vijf minuten door de tuin en spraken over zaken van het verleden, het heden en de toekomst. Toen verdween de Meester uit zijn gezicht met de woorden: ‘ Vaarwel Petrus, tot ik je weerzie bij je broeders. ’
191:1.4 Petrus was een ogenblik geheel van streek toen hij besefte dat hij met de verrezen Meester had gesproken en dat hij er zeker van kon zijn dat hij nog steeds een ambassadeur van het koninkrijk was. Hij had de verheerlijkte Meester hem zojuist horen aansporen om met de evangelieverkondiging door te gaan. En terwijl dit alles opwelde in zijn hart, snelde hij naar de bovenzaal, stortte zich in het gezelschap van zijn mede-apostelen en riep buiten adem, en opgewonden uit: ‘ Ik heb de Meester gezien; hij was in de tuin. Ik heb met hem gesproken en hij heeft mij vergeven. ’
191:1.5 Petrus’ verklaring dat hij Jezus in de tuin had gezien, maakte een diepe indruk op zijn mede-apostelen, en zij stonden op het punt hun twijfel te laten varen, toen Andreas opstond en hen waarschuwde zich niet al te zeer te laten beïnvloeden door het verhaal van zijn broer. Andreas liet doorschemeren dat Petrus al vaker dingen had gezien die niet werkelijk bestonden. Ofschoon Andreas niet rechtstreeks zinspeelde op het nachtelijk visioen op het Meer van Galilea, toen Petrus beweerde dat hij de Meester had gezien die wandelend op het water naar hen toekwam, zei hij genoeg om allen te laten merken dat hij op deze gebeurtenis doelde. Simon Petrus werd ernstig gekwetst door de bedekte aantijgingen van zijn broer en verviel meteen in een neerslachtig zwijgen. De tweelingbroers hadden erg met Petrus te doen en gingen beiden naar hem toe om hun medegevoel tot uitdrukking te brengen en hem te zeggen dat ze hem geloofden, en om opnieuw te verklaren dat hun eigen moeder de Meester ook had gezien.
191:2.1 Even na negenen die avond, na het vertrek van Cleopas en Jakob, terwijl de tweelingzonen van Alfeüs Petrus troostten en Natanael Andreas over diens woorden onderhield, en toen de tien apostelen bijeenwaren in de bovenzaal, met alle deuren gegrendeld omdat ze bang waren gearresteerd te worden, verscheen de Meester in morontia-gedaante plotseling in hun midden en sprak: ‘ Vrede zij jullie[6]. Waarom zijn jullie zo ontdaan wanneer ik verschijn, alsof jullie een geest zagen? Heb ik niet over deze zaken met jullie gesproken toen ik nog in het vlees bij jullie was? Heb ik jullie niet gezegd dat de overpriesters en oudsten mij zouden overleveren om gedood te worden, dat één uit jullie midden mij zou verraden, en dat ik ten derden dage weer zou opstaan? Waarom dan nu al deze twijfel en al dit gepraat over de berichten van de vrouwen, van Cleopas en Jakob, en zelfs van Petrus? Hoe lang blijven jullie nog twijfelen aan mijn woorden en willen jullie mijn beloften niet geloven? En nu jullie mij werkelijk zien, willen jullie mij nu geloven? Zelfs nu nog is er één van jullie niet hier[7][8]. Wanneer jullie weer allemaal bij elkaar zijn, en jullie allen zeker weten dat de Zoon des Mensen uit het graf is verrezen, ga dan van hier naar Galilea. Heb geloof en vertrouwen in God; heb geloof en vertrouwen in elkaar; en zo zullen jullie beginnen aan de nieuwe dienst van het koninkrijk des hemels. Ik zal nog bij jullie in Jeruzalem blijven, totdat jullie klaar zijn om naar Galilea te gaan. Mijn vrede laat ik jullie. ’
191:2.2 Nadat de morontia-Jezus dit had gezegd, verdween hij in een oogwenk uit hun gezicht. Ze vielen allen ter aarde, loofden God en prezen hun verdwenen Meester. Dit was de negende morontia-verschijning van de Meester.
191:3.1 De volgende dag, maandag, werd geheel doorgebracht bij de morontia-schepselen die toen aanwezig waren op Urantia. Er waren meer dan een miljoen morontia-leiders met hun medewerkers naar Urantia gekomen, tezamen met overgangsstervelingen van verschillende orden van de zeven woningwerelden van Satania, om deel te nemen aan de ervaring van de morontia-overgang van de Meester. De morontia-Jezus verbleef veertig dagen bij deze prachtige verstandelijke wezens. Hij onderrichtte hen en leerde van hun leiders over het morontia-overgangsleven zoals dit door de stervelingen van de bewoonde werelden van Satania wordt doorgemaakt terwijl zij de morontia-werelden van het stelsel doorlopen.
191:3.2 Omstreeks middernacht van deze maandag werd de morontia-gedaante van de Meester aangepast voor de overgang naar het tweede stadium van de morontia-progressie. Toen hij de volgende maal aan zijn sterfelijke kinderen op aarde verscheen, vond dit plaats als een morontia-wezen van de tweede graad. Naarmate de Meester vorderde in de morontia-loopbaan, werd het technisch steeds moeilijker voor de morontia-wezens en hun medewerkers die zijn transformatie bewerkstelligden, om de Meester zichtbaar te maken voor de materiële ogen van stervelingen.
191:3.3 Jezus maakte de overgang naar het derde stadium van morontia op vrijdag 14 april; naar het vierde stadium op maandag de 17 e; naar het vijfde stadium op zaterdag de 22 e; naar het zesde stadium op donderdag de 27 e; naar het zevende stadium op dinsdag 2 mei; naar het burgerschap van Jerusem op zondag de 7 e; en hij ontving de omhelzing van de Meest Verhevenen van Edentia op zondag, 14 mei.
191:3.4 Op deze wijze completeerde Michael van Nebadon zijn dienst van universum-ervaring, aangezien hij in verband met zijn eerdere zelfschenkingen reeds geheel het leven had ervaren van de opklimmende stervelingen uit tijd en ruimte, vanaf het verblijf op het hoofdkwartier van de constellatie zelfs tot en met hun dienstbetoon op het hoofdkwartier van het superuniversum. En door deze morontia-ervaringen voltooide de Schepper-Zoon van Nebadon werkelijk zijn zevende en laatste zelfschenking aan het universum en bracht hij deze tot een waardig einde.
191:4.1 De tiende morontia-verschijning van Jezus voor de ogen van stervelingen vond plaats in Filadelfia op dinsdag, 11 april, even na acht uur; hier vertoonde hij zich aan Abner en Lazarus en ongeveer honderdvijftig van hun metgezellen, waaronder meer dan vijftig van het zeventig leden tellende korps der evangelisten. Deze verschijning vond plaats vlak na de opening van een speciale bijeenkomst in de synagoge, die door Abner was bijeengeroepen om de kruisiging van Jezus te bespreken alsmede het latere bericht van de opstanding, dat door de koerier van David was overgebracht. Aangezien de opgestane Lazarus nu deel uitmaakte van deze groep gelovigen, viel het hun niet moeilijk geloof te hechten aan het bericht dat Jezus uit de dood was verrezen.
191:4.2 De bijeenkomst in de synagoge werd juist geopend door Abner en Lazarus, die samen op het spreekgestoelte stonden, toen het gehele gehoor der gelovigen plotseling de gestalte van de Meester zag verschijnen. Hij trad naar voren van de plaats waar hij was verschenen tussen Abner en Lazarus, die hem geen van beiden hadden bemerkt, en begroette het gezelschap met de woorden:
191:4.3 ‘Vrede zij met u. Ge weet allen dat wij één Vader in de hemel hebben, en dat er maar één evangelie van het koninkrijk is — de goede tijding van de gave van het eeuwige leven, die de mensen ontvangen door geloof. Terwijl ge u verheugt in uw trouw aan het evangelie, moet ge de Vader der waarheid bidden om in uw hart een nieuwe, grotere liefde voor uw broeders uit te storten. Ge moet alle mensen liefhebben zoals ik u heb liefgehad; ge moet alle mensen dienen zoals ik u gediend heb[9]. Weest met begrip en sympathie en broederlijke liefde bevriend met al uw broeders die zich wijden aan de verkondiging van het goede nieuws, of zij nu Jood zijn of niet-Jood, Griek of Romein, Pers of Ethiopiër. Johannes heeft het koninkrijk van tevoren verkondigd; gij hebt het evangelie verkondigd met kracht; de Grieken onderrichten reeds het goede nieuws, en ik zal spoedig de Geest van Waarheid uitzenden in de zielen van al dezen, mijn broeders die zo onbaatzuchtig hun leven hebben gewijd aan de verlichting van hun medemensen die in geestelijke duisternis zijn gezeten[10]. Ge zijt allen kinderen van het licht; verval daarom niet tot menselijke achterdocht en onverdraagzaamheid waaruit de complicaties van onbegrip voortkomen[11]. Als ge zo gelouterd zijt door de genade van het geloof dat ge ongelovigen kunt liefhebben, zoudt ge dan niet evenzeer hen liefhebben die uw medegelovigen zijn in het wijd verbreide huisgezin van het geloof? Onthoudt dat alle mensen zullen weten dat ge mijn discipelen zijt, wanneer ge elkaar liefhebt[12][13].
191:4.4 ‘Ga dan uit in de ganse wereld om dit evangelie van het vaderschap van God en de broederschap der mensen te verkondigen aan alle natiën en volkeren, en betracht altijd wijsheid bij de keuze van uw methoden om het goede nieuws aan de verschillende rassen en stammen der mensheid te brengen[14][15]. Vrijelijk hebt ge dit evangelie van het koninkrijk ontvangen en vrijelijk zult ge het goede nieuws aan alle volkeren schenken[16]. Wees niet bevreesd voor de weerstand van het kwade, want ik ben altijd met u, ja, tot het einde der eeuwen[17]. En mijn vrede laat ik u[18].’
191:4.5 Nadat hij gezegd had, ‘Mijn vrede laat ik u,’ verdween hij uit hun gezicht. Op een van zijn verschijningen in Galilea na, waar meer dan vijfhonderd gelovigen hem terzelfdertijd zagen, was deze groep stervelingen in Filadelfia de grootste die hem bij één en dezelfde gelegenheid zag.
191:4.6 Terwijl de apostelen nog in Jeruzalem bleven wachten tot Tomas zich emotioneel hersteld zou hebben, gingen deze gelovigen in Filadelfia er de volgende morgen reeds vroeg opuit om te verkondigen dat Jezus van Nazaret uit de dood was verrezen.
191:4.7 De volgende dag, woensdag, bracht Jezus zonder onderbreking door in het gezelschap van zijn morontia-metgezellen, en in de middaguren ontving hij morontia-gedelegeerden van de woningwerelden van ieder plaatselijk stelsel van bewoonde werelden van de gehele constel-latie Norlatiadek, die hem kwamen bezoeken. En allen verheugden zij zich dat zij hun Schepper mochten kennen als een lid van hun eigen orde van verstandelijke wezens in het universum.
191:5.1 Tomas had een eenzame week, geheel alleen in de heuvels rond de Olijfberg. Al deze tijd zag hij alleen de mensen bij Simon thuis en Johannes Marcus. Om ongeveer negen uur op zaterdagavond, 15 april, vonden de twee apostelen hem en namen hem mee terug naar hun plaats van samenkomst in het huis van Marcus. De volgende dag luisterde Tomas naar de verhalen over de verschillende verschijningen van de Meester, maar hij weigerde hardnekkig deze te geloven. Hij hield vol dat het enthousiasme van Petrus hen ertoe gebracht had te denken dat ze de Meester hadden gezien. Natanael redeneerde met hem, maar dat hielp niet. Zijn gewone twijfelmoedigheid ging gepaard met een emotionele halsstarrigheid, en deze gemoedstoestand, alsook zijn spijt dat hij van hen weggelopen was, spande samen om een toestand van eenzaamheid te scheppen die zelfs door Tomas zelf niet geheel werd begrepen. Hij had zich van zijn kameraden teruggetrokken, hij was zijn eigen weg gegaan, en nu, juist toen hij bij hen terug was, had hij onbewust de neiging een afwijkende houding van hen aan te nemen. Hij kwam er niet gemakkelijk toe zich gewonnen te geven; hij wilde niet graag toegeven. Hoewel onbedoeld, genoot hij werkelijk van de aandacht die hem werd geschonken; de pogingen van al zijn metgezellen om hem te overtuigen en te bekeren gaven hem onbewuste voldoening. Hij had hen een hele week gemist en de aandacht die zij zo volhardend aan hem besteedden, deed hem veel genoegen.
191:5.2 Ze gebruikten de avondmaaltijd even na zes uur; Petrus zat aan de ene en Natanael aan de andere zijde van Tomas, toen de twijfelende apostel zei: ‘Ik wil het niet geloven, tenzij ik de Meester met mijn eigen ogen zie en ik mijn vinger in de sporen van de spijkers kan leggen[19]. ’ Toen zij zo aan de avondmaaltijd zaten met de deuren zorgvuldig gesloten en vergrendeld, verscheen plotseling de morontia-Meester aan de binnenzijde van de rondgebogen tafel, en recht voor Tomas staande, zei hij:[20]
191:5.3 ‘Vrede zij jullie[21]. Een volle week lang ben ik hier gebleven zodat ik opnieuw zou kunnen verschijnen wanneer jullie allen aanwezig waren, en nogmaals jullie opdracht konden aanhoren om de hele wereld in te gaan en dit evangelie van het koninkrijk te prediken[22]. Wederom zeg ik jullie: zoals de Vader mij in de wereld heeft gezonden, zo zend ik jullie[23]. Zoals ik de Vader heb geopenbaard, zo zullen jullie de goddelijke liefde openbaren, niet alleen met woorden, maar in jullie dagelijks leven. Ik zend jullie uit, niet om de zielen der mensen lief te hebben, maar veeleer om mensen lief te hebben. Jullie moeten niet alleen de vreugden van de hemel verkondigen, maar in je dagelijkse ervaring ook deze geest-realiteiten van het goddelijke leven vertonen, aangezien jullie het eeuwige leven reeds hebben, als het geschenk van God, door geloof. Wannneer jullie geloof hebben, wanneer er kracht van boven, de Geest van Waarheid, op jullie is gekomen, zullen jullie je licht hier niet achter gesloten deuren verbergen: jullie zult de liefde en de barmhartigheid van God aan de hele mensheid bekend maken[24]. Uit vrees vluchten jullie nu weg voor de feiten van een onaangename ervaring, maar wanneer jullie gedoopt zult zijn met de Geest van Waarheid, zullen jullie moedig en met vreugde uitgaan om de nieuwe ervaringen het hoofd te bieden van de verkondiging van het goede nieuws van het eeuwige leven in het koninkrijk Gods[25]. Jullie mogen hier en in Galilea een korte tijd blijven om je te herstellen van de schok van de overgang van de valse zekerheid van het gezag van het traditionalisme naar de nieuwe orde van het gezag van feiten, waarheid, en geloof in de allerhoogste realiteiten van de levende ervaring[26]. Jullie missie aan de wereld is gebaseerd op het feit dat ik een God-openbarend leven onder jullie heb geleid, op de waarheid dat jullie en alle andere mensen zonen van God zijn; jullie missie zal bestaan uit het leven dat jullie onder de mensen zullen leiden — de daadwerkelijke, levende ervaring van het liefhebben van mensen en het dienen van mensen, net zoals ik jullie heb liefgehad en jullie heb gediend. Laat jullie geloof jullie licht aan de wereld openbaren; laat de openbaring van waarheid de ogen openen die door traditie zijn verblind; laat jullie liefdevolle dienen doeltreffend de vooringenomenheid die door onwetendheid wordt teweeggebracht, vernietigen. Door op deze manier naast jullie medemensen te gaan staan, met begripvol medegevoel en met onbaatzuchtige toewijding, zullen jullie hen binnenleiden in de reddende kennis van de liefde van de Vader. De Joden hebben goedheid verheerlijkt, de Grieken hebben schoonheid verheven, de Hindoes prediken devotie, de asceten ver weg onderrichten eerbied, de Romeinen eisen trouw, maar ik vraag leven van mijn discipelen, namelijk het leven van liefdevolle dienstbaarheid aan jullie broeders in het vlees.’
191:5.4 Toen de Meester aldus had gesproken, keek hij neer in het gezicht van Tomas en zei: ‘En jij, Tomas, die zei dat je niet zou geloven voordat je mij kon zien en je vinger kon leggen in de sporen van de spijkers in mijn handen, je hebt me nu gezien en mijn woorden gehoord; en ofschoon je geen tekens van de spijkers op mijn handen ziet, omdat ik ben verrezen in de gedaante die jullie ook zullen bezitten wanneer je deze wereld verlaat, wat ga je nu tegen je broeders zeggen? Je zult de waarheid erkennen, want in je hart was je al begonnen te geloven zelfs toen je nog zo halsstarrig beweerde dat je niet geloofde[27]. Je twijfel, Tomas, laat zich altijd het hardnekkigst gelden juist wanneer zij op het punt staat te verdwijnen. Tomas, ik vraag je met klem, wees niet ongelovig en ontrouw, maar gelovig — en ik weet dat je zult geloven, zelfs van ganser harte.’
191:5.5 Toen Tomas deze woorden hoorde, viel hij op zijn knieën voor de morontia-Meester en riep uit, ‘Ik geloof! Mijn Heer en mijn Meester!’ Daarop sprak Jezus tot Tomas: ‘Jij hebt geloofd, Tomas, omdat je mij werkelijk gezien en gehoord hebt[28]. Gezegend zij die in de komende eeuwen zullen geloven, ook al hebben ze niet met het oog van het vlees gezien of met het sterfelijk oor gehoord.’
191:5.6 En nadat de gestalte van de Meester zich naar het hoofdeinde van de tafel begeven had, richtte hij zich tot hen allen met de woorden: ‘En gaat nu allen naar Galilea, waar ik spoedig aan jullie zal verschijnen[29].’ Toen hij dit gesproken had, verdween hij uit hun gezicht.
191:5.7 De elf apostelen waren er nu ten volle van overtuigd dat Jezus uit de dood was verrezen en de volgende morgen zeer vroeg, nog voor de dageraad, gingen ze op weg naar Galilea.
191:6.1 Terwijl de elf apostelen onderweg waren naar Galilea en hun reisdoel al bijna bereikt hadden, verscheen Jezus op dinsdagavond, 18 april, omstreeks half negen aan Rodan en ongeveer tachtig andere gelovigen in Alexandrië. Dit was de twaalfde verschijning van de Meester in morontia-gedaante. Jezus verscheen aan deze Grieken en Joden, toen de koerier van David aan het eind van zijn verslag van de kruisiging was gekomen. Deze koerier, de vijfde van de groep lopers die de verbinding tussen Jeruzalem en Alexandrië onderhield, was die dag laat in de middag in Alexandrië aangekomen, en toen hij zijn boodschap aan Rodan had overgebracht, werd besloten de gelovigen bijeen te roepen zodat zij het tragische bericht van de koerier zelf zouden kunnen vernemen. Om ongeveer acht uur trad de koerier, Natan van Busiris, voor deze groep en vertelde hun in bijzonderheden al hetgeen hem door de vorige koerier was verteld. Natan eindigde zijn ontroerende verhaal met deze woorden: ‘Maar David die ons deze boodschap laat overbrengen, bericht ook dat de Meester, toen hij zijn dood voorzegde, verklaard heeft dat hij weer op zou staan.’ Terwijl Natan nog aan het woord was, verscheen de morontia-Meester, volledig zichtbaar voor hen allen. En toen Natan ging zitten, sprak Jezus:
191:6.2 ‘Vrede zij u. Dat wat de Vader heeft laten instellen door mij in de wereld te zenden, behoort niet aan een ras, een natie, of een speciale groep leraren of predikers. Dit evangelie van het koninkrijk behoort zowel aan de Joden als de heidenen, aan rijken en armen, aan vrijen en slaven, aan mannen en vrouwen, zelfs aan de kleine kinderen. En gij moet allen dit evangelie van liefde en waarheid verkondigen door het leven dat ge in het vlees leidt. Gij zult elkaar liefhebben met een nieuwe, opzienbarende genegenheid, net zoals ik u heb liefgehad. Ge zult het mensdom dienen met een nieuwe, verbazingwekkende toewijding, net zoals ik u heb gediend. En wanneer de mensen zien dat gij hen zo liefhebt, en wanneer zij aanschouwen hoe vurig ge hen dient, zullen zij inzien dat ge geloofsgenoten van het koninkrijk des hemels bent geworden, en zij zullen de Geest van Waarheid volgen die zij in uw leven zien, zodat zij het eeuwige heil zullen vinden.
191:6.3 ‘Zoals de Vader mij in deze wereld gezonden heeft, zo zend ik u nu uit[30]. Gij zijt allen geroepen om het goede nieuws te brengen aan hen die in duisternis zijn gezeten[31]. Dit evangelie van het koninkrijk hoort aan allen die het geloven: het moet niet alleen maar in handen gegeven worden van priesters[32]. Spoedig zal de Geest van Waarheid over u komen en u in alle waarheid leiden[33]. Ga daarom uit in de ganse wereld om dit evangelie te prediken, en zie, ik ben met u te allen tijde en tot aan het einde der eeuwen[34].’
191:6.4 Toen de Meester aldus had gesproken, verdween hij uit hun gezicht. De gehele avond bleven deze gelovigen daar bijeen en verhaalden uitvoerig hun ervaringen als gelovigen in het koninkrijk en luisterden zij naar de vele woorden van Rodan en zijn medewerkers. Zij geloofden allen dat Jezus uit de dood was verrezen. Stelt u zich de verassing voor van Davids heraut van de opstanding, die twee dagen later arriveerde, toen zij zijn aankondiging beantwoordden met de woorden: ‘Ja, wij weten het, want wij hebben hem gezien. Hij is eergisteren aan ons verschenen.’
Verhandeling 190. Morontia-verschijningen van Jezus |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 192. Verschijningen in Galilea |