© 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 192. Verschijningen in Galilea |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 194. De uitstorting van de Geest van Waarheid |
193:0.1 DE zestiende morontia-verschijning van Jezus vond plaats op de binnenplaats van Nikodemus, op vrijdagavond, 5 mei, rond negen uur. Deze avond hadden de gelovigen in Jeruzalem voor het eerst sinds de opstanding een poging ondernomen om weer bijeen te komen. Op dit moment waren hier de elf apostelen, het vrouwenkorps en hun medewerkers verzameld, en ongeveer vijftig andere prominente discipelen van de Meester, waaronder een aantal van de Grieken. Dit gezelschap van gelovigen was reeds ruim een half uur informeel bijeengeweest, toen de morontia-Meester plotseling volledig zichtbaar verscheen en hen direct begon te onderrichten. Jezus sprak:
193:0.2 ‘Vrede zij met u. Dit is wel de meest representatieve groep gelovigen — apostelen en discipelen, zowel mannen als vrouwen — waaraan ik sinds het ogenblik van mijn bevrijding van het vlees ben verschenen[1]. Ik heb u, zoals ge zelf kunt getuigen, van tevoren gezegd dat mijn verblijf onder u ten einde moet komen: ik heb u gezegd dat ik weldra moet terugkeren naar de Vader. En toen heb ik u ook duidelijk verteld hoe de overpriesters en de oversten der Joden mij zouden overleveren om ter dood gebracht te worden, en dat ik uit het graf zou verrijzen[2]. Waarom liet ge u dan zo in de war brengen toen dit alles gebeurde en waarom waart ge zo verrast toen ik op de derde dag uit het graf herrees? Ge kon mij niet geloven omdat ge mijn woorden aanhoorde zonder de betekenis ervan te begrijpen[3].
193:0.3 ‘Nu dient ge goed te luisteren naar wat ik zeg, opdat ge niet opnieuw de fout begaat dat ge mijn onderricht aanhoort met uw hoofd, terwijl ge in uw hart de betekenis ervan niet begrijpt. Vanaf het begin van mijn verblijf hier, als een der uwen, heb ik u onderricht dat het mijn enige bedoeling was mijn Vader in de hemel te openbaren aan zijn kinderen op aarde[4]. Ik heb de God-openbarende zelfschenking geleefd, zodat gij de Godkennende loopbaan zoudt mogen ervaren. Ik heb God geopenbaard als uw Vader in de hemel; ik heb u geopenbaard als de zonen van God op aarde[5]. Het is een feit dat God u, zijn zonen, liefheeft. Door geloof in mijn woord wordt dit feit een eeuwige, levende waarheid in uw hart. Wanneer ge, door levend geloof, goddelijk Godbewust wordt, wordt ge vervolgens uit de geest geboren als kinderen van licht en leven, ja, het eeuwige leven waarmee ge zult opklimmen in het universum van universa en uiteindelijk zult beleven dat ge God de Vader vindt op het Paradijs[6][7].
193:0.4 ‘Ik spoor u aan om steeds in gedachten te houden dat het uw missie is onder de mensen om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen — de realiteit van het vaderschap van God en de waarheid van het zoonschap van de mens. Verkondig de hele waarheid van het goede nieuws, niet alleen een deel van het reddende evangelie. Uw boodschap wordt niet veranderd door mijn ervaring van de opstanding. Zoonschap bij God, door geloof, is nog steeds de reddende waarheid van het evangelie van het koninkrijk. Ge zult uitgaan om de liefde van God en de dienstbaarheid van de mens te prediken[8]. Wat de wereld bovenal moet weten is dit: Mensen zijn zonen van God en door geloof kunnen zij deze veredelende waarheid daadwerkelijk beseffen en dagelijks ervaren. Mijn zelfschenking dient alle mensen te helpen weten dat zij kinderen van God zijn, maar deze wetenschap zal niet genoeg zijn, indien zij niet persoonlijk, door geloof, de reddende waarheid begrijpen dat zij de levende geest-zonen zijn van de eeuwige Vader. Het evangelie van het koninkrijk gaat over de liefde van de Vader en de dienstbaarheid van zijn kinderen op aarde[9].
193:0.5 ‘Hier, onder elkaar, weet ge allen dat ik verrezen ben uit de dood, maar dat is niet vreemd. Ik heb de macht om mijn leven neer te leggen en het weer op te nemen; de Vader verleent zijn Paradijs-Zonen deze macht[10]. Uw hart zou veeleer ontroerd moeten zijn door de wetenschap dat de doden van een heel tijdperk aan de eeuwige weg omhoog zijn begonnen, kort nadat ik het nieuwe graf van Jozef had verlaten[11]. Ik heb mijn leven in het vlees geleid om te laten zien hoe gij, door liefdevol dienstbetoon, God-openbarend kunt worden voor uw medemens, zoals ik ook, door u lief te hebben en u te dienen, God-openbarend ben geworden voor u[12]. Ik heb onder u geleefd als de Zoon des Mensen, opdat gij en alle andere mensen zouden mogen weten dat ge allen inderdaad zonen van God bent[13]. Ga daarom nu uit in de gehele wereld en predikt dit evangelie van het koninkrijk des hemels aan alle mensen[14]. Hebt alle mensen lief zoals ik u heb liefgehad; dient uw medestervelingen zoals ik u heb gediend. Om niet hebt ge ontvangen, geeft ook om niet[15]. Blijft hier alleen in Jeruzalem terwijl ik naar de Vader ga, en totdat ik u de Geest van Waarheid zend[16]. Hij zal u in de wijdere waarheid binnenleiden, en ik zal met u gaan, de ganse wereld in. Ik ben altijd met u, en mijn vrede laat ik u[17].’
193:0.6 Toen de Meester tot hen had gesproken, verdween hij uit hun gezicht. Het werd al bijna weer licht toen deze gelovigen uiteengingen; de gehele nacht waren ze bijeengebleven, hadden zij ernstig de aansporingen van de Meester besproken en alles overdacht wat hen was overkomen. Jakobus Zebedeüs en andere apostelen vertelden ook over hun ervaringen met de morontia-Meester in Galilea en verhaalden hoe hij drie keer aan hen was versche- nen.
193:1.1 Rond vier uur in de middag van de Sabbat, 13 mei, verscheen de Meester aan Nalda en ongeveer vijfenzeventig Samaritaanse gelovigen bij de put van Jakob in Sichar. Het was de gewoonte van de gelovigen op deze plek bijeen te komen, dichtbij de plaats waar Jezus met Nalda over het water des levens had gesproken. Deze dag, juist toen zij klaar waren met hun discussies over de opstanding die hun was bericht, verscheen Jezus plotseling vóór hen, en zei:
193:1.2 ‘Vrede zij u. Ge verblijdt u in de wetenschap dat ik de opstanding en het leven ben, maar dit zal u niets baten tenzij ge eerst geboren wordt uit de eeuwige geest, waardoor ge door geloof, in het bezit komt van het geschenk van het eeuwige leven[18][19][20]. Indien ge geloofszonen zijt van mijn Vader, zult ge nooit sterven: ge zult niet omkomen[21][22]. Het evangelie van het koninkrijk heeft u onderricht dat alle mensen zonen van God zijn. En dit goede nieuws over de liefde van de hemelse Vader voor zijn kinderen op aarde moet verder worden gedragen, de gehele wereld in[23]. De tijd is gekomen dat ge God noch op de Gerizim noch in Jerusalem aanbidt, maar waar ge maar zijt, zoals ge zijt, in geest en in waarheid[24]. Het is uw geloof dat uw ziel redt. Redding is de gave van God aan allen die geloven dat zij zijn zonen zijn. Maar vergis u niet: ofschoon dit heil de vrije gave is van God en wordt geschonken aan allen die het door geloof aanvaarden, volgt daarop de ervaring van het dragen van de vruchten van dit geest-leven zoals het in het vlees wordt geleid[25][26]. De aanvaarding van de leer van het vaderschap van God impliceert dat ge ook vrijelijk de waarheid van de broederschap der mensen aanvaardt, die daarmee samenhangt. En indien de mens uw broeder is, is hij nog meer dan uw buurman, van wie de Vader al eist dat ge hem liefhebt als u zelve. Uw broeder, die van uw eigen familie is, zult ge niet alleen liefhebben met een familie-genegenheid, maar ge zult hem ook dienen zoals ge uzelf zoudt dienen. En ge zult aldus uw broeder liefhebben en dienen omdat gij, die mijn broeders zijt, zo bent bemind en gediend door mij. Gaat dan de hele wereld in en vertelt dit goede nieuws aan alle schepselen van ieder ras, iedere stam en natie[27]. Mijn geest zal u voorgaan en ik zal altijd met u zijn[28].’
193:1.3 Deze Samaritanen waren zeer verbaasd over deze verschijning van de Meester, en zij haastten zich naar de steden en dorpen in de omtrek, waar zij overal het nieuws verspreidden dat zij Jezus hadden gezien en dat hij tot hen had gesproken. Dit nu was de zeventiende morontia-verschijning van de Meester.
193:2.1 De achttiende morontia-verschijning van de Meester vond plaats in Tyrus, op dinsdag 16 mei, even voor negen uur ’s avonds. Weer verscheen hij aan het einde van een bijeenkomst van gelovigen, toen zij op het punt stonden uiteen te gaan, en hij sprak:
193:2.2 ‘Vrede zij u. Gij verblijdt u in de wetenschap dat de Zoon des Mensen uit de dood is verrezen, omdat ge daardoor weet dat ook gij en uw broeders de dood der stervelingen zult overleven. Maar dit overleven is afhankelijk van het feit dat ge eerder geboren zijt uit de geest van het zoeken naar waarheid en het vinden van God[29]. Het brood des levens en het water daarvan worden alleen gegeven aan hen die hongeren naar waarheid en dorsten naar gerechtigheid — naar God[30][31]. Het feit dat de doden opstaan, is niet het evangelie van het koninkrijk. Deze grote waarheden en deze universum-feiten houden alle verband met dit evangelie, in de zin dat zij deel uitmaken van het gevolg van geloof in het goede nieuws en worden omvat in de latere ervaring van degenen die, door geloof, in daden en in waarheid eeuwige zonen worden van de eeuwige God. Mijn Vader heeft mij in de wereld gezonden om dit heil van het zoonschap aan alle mensen te verkondigen[32]. En dus zend ik u ook uit in de wereld om deze redding van het zoonschap te prediken[33]. Behoud is de vrije gave van God, maar zij die geboren zijn uit de geest zullen onmiddellijk de vruchten van de geest beginnen voort te brengen in liefdevol dienstbetoon aan hun medemensen[34]. En de vruchten van de goddelijke geest die worden voortgebracht in de levens van de uit de geest geboren en Godkennende stervelingen zijn: liefdevolle dienstbaarheid, onbaatzuchtige toewijding, moedige trouw, oprechte billijkheid, verlichte eerlijkheid, onvergankelijke hoop, daadwerkelijk vertrouwen, barmhartig dienstbetoon, onophoudelijke goedheid, vergevensgezinde verdraagzaamheid, en blijvende vrede. Wanneer degenen die zeggen te geloven, deze vruchten van de goddelijke geest niet in hun leven voortbrengen, zijn zij dood, de Geest van Waarheid is niet in hen; ze zijn nutteloze takken aan de levende wijnstok en zullen spoedig worden weggenomen[35]. Mijn Vader verlangt van de kinderen des geloofs dat zij veel geestelijke vrucht dragen[36]. Indien ge niet vruchtdragend zijt, zal hij derhalve de grond om uw wortels omspitten en de onvruchtbare takken wegsnijden. Ge moet in toenemende mate de vruchten van de geest voortbrengen, naargelang ge in het koninkrijk Gods verder gaat naar de hemel. Ge moogt het koninkrijk binnengaan als een kind, maar de Vader verlangt dat ge, door genade, opgroeit tot volle geestelijke wasdom[37][38]. En wanneer ge uitgaat in de wereld om alle naties de goede tijding van dit evangelie te brengen, zal ik voor u uit gaan, en mijn Geest van Waarheid zal in uw harten blijven. Mijn vrede laat ik u[39].’
193:2.3 En daarop verdween de Meester uit hun gezicht. De volgende dag vertrok een aantal gelovigen uit Tyrus om het verslag over deze gebeurtenis naar Sidon en zelfs naar Antiochië en Damascus te brengen. Jezus was bij deze gelovigen geweest toen hij nog in het vlees was en zij herkenden hem snel toen hij hen begon te onderrichten. Ofschoon zijn vrienden zijn morontia-gestalte niet zo gemakkelijk konden herkennen wanneer deze zichtbaar werd gemaakt, konden zij zijn persoonlijkheid altijd gemakkelijk identificeren wanneer hij tot hen sprak.
193:3.1 Vroeg in de morgen van donderdag 18 mei, verscheen Jezus voor de laatste maal als een morontia-persoonlijkheid op aarde[40]. Toen de elf apostelen in de bovenzaal van het huis van Maria Marcus aan tafel wilden gaan voor het ontbijt, verscheen Jezus aan hen en zei:
193:3.2 ‘Vrede zij jullie. Ik heb jullie gevraagd voorlopig hier in Jeruzalem te blijven totdat ik opvaar naar de Vader, en ook nog totdat ik jullie de Geest van Waarheid zend, die spoedig zal worden uitgestort op alle vlees en die jullie met kracht uit den hoge zal begiftigen[41][42][43].’ Simon Zelotes onderbrak Jezus en vroeg: ‘Meester, zult gij dan het koninkrijk wederom oprichten, en zullen wij dan de heerlijkheid Gods geopenbaard zien op aarde?’ Toen Jezus de vraag van Simon had gehoord, antwoordde hij: ‘Simon, je houdt nog steeds vast aan je oude ideeën over de Joodse Messias en het materiële koninkrijk. Maar jullie zult geestelijke kracht ontvangen nadat de geest op jullie is neergedaald, en jullie zult kort daarna uitgaan in de ganse wereld om dit evangelie van het koninkrijk te verkondigen. Zoals de Vader mij in de wereld gezonden heeft, zo zend ik jullie ook in de wereld[44]. En ik wens dat jullie elkaar zult liefhebben en vertrouwen[45]. Judas is niet meer bij jullie omdat zijn liefde verkilde en omdat hij jullie, zijn loyale broeders, zijn vertrouwen niet wilde schenken. Hebben jullie niet de Schrift gelezen waar geschreven staat: ‘Het is niet goed voor de mens dat hij alleen is[46]. Niemand leeft voor zichzelf[47][48][49].’ En ook waar gezegd wordt: ‘Hij die vrienden wil hebben, moet zich vriendschappelijk betonen?’ En zond ik jullie ook niet twee aan twee uit om onderricht te geven, opdat jullie niet eenzaam zoudt worden en tot het kwaad en de ellende van het isolement zoudt vervallen? Jullie weten ook heel goed dat, toen ik nog in het vlees was, ik mijzelf niet toestond om gedurende lange perioden alleen te zijn. Vanaf het allereerste begin van onze betrekkingen had ik altijd en constant twee of drie van jullie bij mij, of anders direct binnen mijn bereik, zelfs als ik mij onderhield met de Vader. Vertrouw elkaar daarom, en schenk elkaar je vertrouwen. Dit is nu des te noodzakelijker, omdat ik jullie vandaag hier in de wereld achter zal laten. Het uur is aangebroken; ik sta op het punt naar de Vader te gaan.’
193:3.3 Toen hij gesproken had, wenkte hij hen om met hem mee te gaan, en hij leidde hen naar buiten de Olijfberg op, waar hij hen vaarwel zou wensen voordat hij van Urantia vertrok. Het was een plechtige tocht naar de Olijfberg. Vanaf het moment dat zij de bovenzaal verlieten, sprak niemand ook maar een enkel woord, totdat Jezus met hen stilhield op de Olijfberg.
193:4.1 In het eerste gedeelte van de boodschap die hij zijn apostelen ten afscheid meegaf, zinspeelde de Meester op het verlies van Judas en hield hij hun het tragische lot van hun verraderlijke medewerker voor als een ernstige waarschuwing voor de gevaren van sociaal en broederlijk isolement. Het is wellicht nuttig voor de gelovigen in deze en toekomstige eeuwen om in het kort de oorzaken van Judas’ val na te gaan, in het licht van de opmerkingen van de Meester en gezien de inzichten die in latere eeuwen zijn verzameld.
193:4.2 Wanneer wij terugblikken op deze tragedie, denken wij dat Judas de verkeerde weg opging, vooral omdat hij een zeer duidelijk geïsoleerde persoonlijkheid was, een persoonlijkheid die zich had afgesloten voor, en zich had losgemaakt van gewone sociale contacten. Hij weigerde aanhoudend zijn mede-apostelen in vertrouwen te nemen of zich vrijelijk met hen te verbroederen. Maar het feit op zich dat hij een geïsoleerd type persoonlijkheid was, zou niet zulk onheil hebben teweeggebracht voor Judas, ware het niet dat hij er ook niet in slaagde te groeien in lief- de en toe te nemen in geestelijke genade. En als om het nog erger te maken, koesterde hij boven- dien hardnekkige grieven en gaf hij toe aan psychologische vijanden als wraakzucht en de hun- kering om iemand al zijn teleurstellingen, die zich in hem hadden vastgezet ‘betaald te zetten’.
193:4.3 Deze ongelukkige combinatie van individuele eigenaardigheden en mentale neigingen brachten samen de ondergang teweeg van een man met goede bedoelingen, die er niet in slaagde deze euvelen te overwinnen door liefde, geloof en vertrouwen. Dat Judas niet noodzakelijkerwijs op het verkeerde pad had behoeven te geraken, wordt duidelijk aangetoond door de gevallen van Tomas en Natanael, die beiden ook leden aan dezelfde achterdocht en een te sterke ontwikkeling van de neiging tot individualisme. Zelfs Andreas en Matteüs hadden dikwijls neigingen hiertoe, maar al deze mannen gingen Jezus en hun mede-apostelen mettertijd steeds meer, en niet steeds minder liefhebben. Zij groeiden in genade en kennis van waarheid[50]. Zij kregen steeds meer vertrouwen in hun broeders en ontwikkelden langzaam het vermogen om hun metgezellen ook in vertrouwen te nemen. Judas weigerde hardnekkig zijn broeders in vertrouwen te nemen. Wanneer zijn emotionele conflicten zich opeenhoopten en hij ertoe gedreven werd verlichting daarvan te zoeken door uiting te geven aan wat er in hem omging, zocht hij steeds de raad, en aanvaardde hij steeds de onverstandige troost, van zijn ongeestelijke bloedverwanten of van toevallige kennissen die hetzij onverschillig, hetzij werkelijk vijandig stonden tegenover het welzijn en de vooruitgang van de geestelijke werkelijkheden van het hemelse koninkrijk, waarvan hij één der twaalf gewijde ambassadeurs op aarde was.
193:4.4 Judas leed de nederlaag in zijn strijd op aarde vanwege de volgende factoren van persoonlijke neigingen en zwakte van karakter:
193:4.5 1. Hij was een eenzelvig type mens. Hij was in hoge mate individualistisch en verkoos een uitgesproken gesloten en teruggetrokken figuur te worden.
193:4.6 2. Als kind was het leven te gemakkelijk voor hem gemaakt. Hij raakte uitermate gebelgd wanneer hij werd gedwarsboomd. Hij wilde altijd winnen: hij was een zeer slecht verliezer.
193:4.7 3. Hij verwierf zich nimmer een filosofische techniek om teleurstellingen te verwerken. Inplaats van teleurstelling te accepteren als een regelmatig voorkomend en normaal verschijnsel in het menselijke bestaan, nam hij steevast zijn toevlucht tot de gewoonte om iemand in het bijzonder, of zijn metgezellen als groep, de schuld te geven van al zijn persoonlijke moeilijkheden en teleurstellingen.
193:4.8 4. Hij had de neiging om grieven te koesteren; hij liep altijd rond met de idee van wraak.
193:4.9 5. Hij hield er niet van de feiten ruiterlijk onder ogen te zien: hij was oneerlijk in zijn houding ten aanzien van levenssituaties.
193:4.10 6. Hij had er een hekel aan zijn persoonlijke problemen met zijn naaste metgezellen te bespreken; hij weigerde zijn moeilijkheden te bespreken met echte vrienden en degenen die hem waarlijk liefhadden. In alle jaren van zijn omgang met de Meester ging hij niet één keer naar hem toe met een zuiver persoonlijk probleem.
193:4.11 7. Hij kwam er nooit achter dat de werkelijke beloningen voor een edel leven per slot van rekening geestelijke prijzen zijn, die niet altijd in dit ene korte leven in het vlees worden uitgereikt.
193:4.12 Ten gevolge van het hardnekkige isolement van zijn persoonlijkheid vermenigvuldigde zich zijn verdriet, vermeerderden zijn zorgen, namen zijn angsten toe en werd zijn wanhoop steeds dieper, tot zij bijna niet meer te dragen viel.
193:4.13 Deze egocentrische en ultra-individualistische apostel had vele psychische, emotionele en geestelijke moeilijkheden, waarvan de volgende de voornaamste waren. Wat zijn persoonlijkheid betreft, was hij geïsoleerd. Mentaal was hij achterdochtig en wraakgierig. Zijn temperament was nors en rancuneus. Wat zijn gevoelsleven betreft, was hij liefdeloos en niet vergevensgezind. In de omgang was hij niet vertrouwelijk en nagenoeg geheel eenzelvig. In geestelijk opzicht werd hij arrogant en zelfzuchtig ambitieus. Tijdens zijn leven negeerde hij hen die hem liefhadden, en tijdens zijn sterven was hij zonder vrienden.
193:4.14 Dit nu zijn de bewustzijnsfactoren en invloeden van het kwaad, die alle tezamen verklaren, waarom een goedbedoelende en voor het overige eens oprecht gelovige in Jezus, zelfs na meerdere jaren van intieme omgang met diens transformerende persoonlijkheid, zijn kameraden in de steek liet, een heilige zaak verwierp, zijn heilige roeping liet varen en zijn goddelijke Meester verried.
193:5.1 Het was bijna half acht, toen Jezus met zijn elf zwijgende en enigszins verbijsterde apostelen deze donderdagmorgen, 18 mei, op de westelijke helling van de Olijfberg aankwam. Van deze plaats, op ongeveer twee derde van de afstand naar de top, konden zij uitzien over Jeruzalem en zagen zij beneden zich Getsemane liggen[51]. Jezus maakte zich nu gereed om voor de laatste maal zijn apostelen vaarwel te zeggen, alvorens hij Urantia verliet. Terwijl hij daar voor hen stond, knielden ze zonder dat dit hun gevraagd werd, in een kring om hem heen, en de Meester sprak:
193:5.2 ‘Ik heb jullie gevraagd in Jeruzalem te blijven, totdat jullie met kracht uit den hoge zult worden begiftigd[52]. Ik sta nu op het punt afscheid van jullie te nemen: ik sta op het punt op te stijgen naar mijn Vader, en spoedig, zeer spoedig, zullen wij de Geest van Waarheid zenden naar deze wereld waar ik gewoond heb; wanneer deze zal zijn gekomen, zullen jullie beginnen met de nieuwe verkondiging van het evangelie van het koninkrijk, eerst in Jeruzalem en daarna tot in de verste streken van de wereld[53][54]. Hebt de mensen lief met de liefde waarmee ik jullie heb liefgehad, en dient jullie medemensen zoals ik ook jullie heb gediend. Dwingt de ziel der mensen door de vruchten van de geest in jullie leven om de waarheid te geloven dat de mens een zoon van God is, en dat alle mensen broeders zijn. Onthoudt al wat ik jullie heb onderricht en het leven dat ik te midden van jullie geleid heb. Mijn liefde beschut jullie, mijn geest zal bij jullie wonen, en mijn vrede zal bij jullie blijven. Vaarwel[55].’
193:5.3 Toen de morontia-Meester aldus had gesproken, verdween hij uit het gezicht[56]. Deze zogeheten hemelvaart van Jezus verschilde in geen enkel opzicht van de andere keren dat hij tijdens de veertig dagen van zijn morontia-loopbaan op Urantia uit het gezicht van stervelingen was verdwenen.
193:5.4 De Meester ging via Jerusem naar Edentia, waar de Meest Verhevenen, terwijl de Paradijs-Zoon als waarnemer aanwezig was, Jezus van Nazaret onthieven van de morontia-staat en hem, via de geest-kanalen van opstijging, deden wederkeren tot de status van het Paradijs-Zoonschap en de hoogste soevereiniteit op Salvington.
193:5.5 Die morgen om ongeveer kwart voor acht verdween de morontia-Jezus uit het zicht van zijn elf apostelen en begon hij aan de opstijging naar de rechterhand van zijn Vader, om daar de formele bevestiging te ontvangen dat zijn soevereiniteit over het universum Nebadon volledig was geworden[57].
193:6.1 In opdracht van Petrus gingen Johannes Marcus en enkele anderen erop uit om de prominentste discipelen bijeen te roepen ten huize van Maria Marcus[58]. Omstreeks half elf waren honderdtwintig vooraanstaande discipelen van Jezus die in Jeruzalem woonden, bijeengekomen om het verslag van de afscheidsboodschap van de Meester te horen en bijzonderheden te vernemen over zijn hemelvaart. In dit gezelschap bevond zich ook Maria, de moeder van Jezus. Zij was met Johannes Zebedeüs naar Jeruzalem teruggegaan toen de apostelen van hun laatste verblijf in Galilea terugkwamen. Kort na Pinksteren keerde zij terug naar het huis van Salomé in Betsaïda. Jakobus, de broer van Jezus, was ook aanwezig op deze vergadering, de eerste conferentie van discipelen van de Meester die na het einde van zijn aardse loopbaan gehouden werd.
193:6.2 Simon Petrus nam de taak op zich om namens zijn mede-apostelen te spreken en deed op aangrijpende wijze verslag van de laatste bijeenkomst van de elf met hun Meester en schilderde op zeer ontroerende wijze het laatste vaarwel van de Meester en zijn verdwijning bij de hemelvaart. Het was een vergadering zoals nog nooit tevoren op deze wereld had plaatsgevonden[59]. Dit gedeelte van de bijeenkomst duurde bijna een vol uur. Daarna legde Petrus uit dat ze besloten hadden een opvolger te kiezen voor Judas Iskariot, en dat er gepauzeerd zou worden om de apostelen de gelegenheid te geven een keuze te doen tussen de twee mannen die voor deze positie waren voorgedragen, Mattias en Justus.
193:6.3 Vervolgens gingen de elf apostelen naar beneden, waar ze overeenkwamen om het lot te laten beslissen wie van deze mannen apostel zou worden om in de plaats van Judas te dienen. Het lot viel op Mattias en hij werd als de nieuwe apostel aangewezen. Hij werd op gepaste wijze ingewijd in zijn ambt en daarna tot penningmeester benoemd. Mattias zou echter slechts een geringe rol spelen in de latere activiteiten van de apostelen[60].
193:6.4 Spoedig na Pinksteren keerden de tweelingbroers ieder naar hun woning in Galilea terug. Simon Zelotes trok zich enige tijd terug, voor hij er weer op uitging om het evangelie te verkondigen. Tomas tobde iets korter en vatte toen zijn onderricht weer op. Natanael verschilde steeds meer van mening met Petrus ten aanzien van het prediken over Jezus, in plaats van het verkondigen van het eerdere evangelie van het koninkrijk. Dit meningsverschil werd tegen het midden van de volgende maand zo hevig, dat Natanael zich terugtrok en naar Filadelfia ging om Abner en Lazarus te bezoeken; na een verblijf aldaar van meer dan een jaar, trok hij verder naar de landen voorbij Mesopotamië en predikte daar het evangelie zoals hij het begreep.
193:6.5 Zodoende bleven er slechts zes van de oorspronkelijke twaalf apostelen over om hun rol te spelen in de aanvang van de verkondiging van het evangelie in Jeruzalem: Petrus, Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus en Matteüs.
193:6.6 Juist toen het middaguur was aangebroken, keerden de apostelen terug naar hun broeders in de bovenzaal en kondigden hen aan dat Mattias verkozen was als de nieuwe apostel. Daarna riep Petrus alle gelovigen op om in gebed te gaan, om te bidden dat ze gereed mochten zijn om de gave van de geest te ontvangen die de Meester beloofd had te zullen zenden.
Verhandeling 192. Verschijningen in Galilea |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 194. De uitstorting van de Geest van Waarheid |