© 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 104. De groei van het Triniteits-begrip |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 106. Werkelijkheidsniveaus in het Universum |
105:0.1 ZELFS voor hoge orden van universum-wezens is de oneindigheid slechts gedeeltelijk te bevatten en is de finaliteit der werkelijkheid slechts in relatieve zin begrijpelijk. Voor het menselijke bewustzijn is het dienstig om indien het wil pogen door te dringen tot het eeuwigheidsmysterie van de oorsprong en bestemming van al hetgeen werkelijk wordt genoemd, het probleem aan te pakken door de eeuwigheid-oneindigheid op te vatten als een bijna grenzeloze ellips die wordt voortgebracht door een absolute oorzaak, en die overal in deze universele cirkelgang van eindeloze diversificatie functioneert en immer streeft naar een absoluut, oneindig potentieel van bestemming.
105:0.2 Wanneer het sterfelijke intellect het begrip totaliteit der werkelijkheid tracht te vatten, staat dit eindige bewustzijn oog in oog met oneindigheid-werkelijkheid: de totaliteit der werkelijkheid is oneindigheid en kan daarom nooit volledig worden begrepen door een bewustzijn met een suboneindig begripsvermogen.
105:0.3 Het menselijke bewustzijn kan zich eigenlijk geen adequaat beeld vormen van bestaanswijzen in de eeuwigheid, en als dit begrip ontbreekt is het ons onmogelijk om zelfs onze opvattingen van de totaliteit der werkelijkheid te beschrijven. Niettemin kunnen wij trachten u deze aan te bieden, ofschoon wij ons er geheel van bewust zijn dat onze denkbeelden een diepgaande vervorming moeten ondergaan tijdens het proces van modificatie-vertaling naar het begripsniveau van het sterfelijke bewustzijn.
105:1.1 Absolute oerveroorzaking in de oneindigheid kennen de filosofen van de universa toe aan de Universele Vader functionerend als de oneindige, de eeuwige en de absolute IK BEN[1].
105:1.2 Er kleven allerlei gevaren aan de presentatie van dit idee van een oneindige IK BEN aan het sterfelijke intellect, aangezien dit begrip zover afligt van het menselijke experiëntiële inzicht, dat er ernstige vervorming van begrippen en misvatting van waarden optreedt. Niettemin wordt eindige wezens door het filosofische begrip van de IK BEN een bepaalde basis geboden, van waaruit zij kunnen trachten tot een gedeeltelijk begrip van absolute oorsprongen en oneindige bestemmingen te komen. Doch bij al onze pogingen om de genese en rijpheid der werkelijkheid te verhelderen, moet duidelijk worden gesteld dat dit begrip van de IK BEN in alle persoonlijkheidsbetekenissen en -waarden synoniem is met de Eerste Persoon der Godheid, de Universele Vader van alle persoonlijkheden. Dit postulaat van de IK BEN is evenwel niet zo duidelijk identificeerbaar in niet-vergoddelijkte gebieden van de universele werkelijkheid.
105:1.3 De IK BEN is de Oneindige; de IK BEN is ook de oneindigheid. Vanuit het sequentiële tijdsgezichtspunt heeft alle werkelijkheid zijn oorsprong in de oneindige IK BEN, wiens solitaire bestaan in de voorbije oneindige eeuwigheid het voornaamste filosofische postulaat van een eindig schepsel moet zijn. Het begrip van de IK BEN impliceert ongekwalificeerde oneindigheid, de ongedifferentieerde werkelijkheid van al hetgeen in een oneindige eeuwigheid ooit zou kunnen zijn.
105:1.4 Als existentieel begrip is de IK BEN vergoddelijkt noch onvergoddelijkt, actueel noch potentieel, persoonlijk noch onpersoonlijk, statisch noch dynamisch. Op de Oneindige is geen kwalificatie van toepassing, behalve de uitspraak dat de IK BEN is. Het filosofische postulaat van de IK BEN is een universum-begrip dat nog iets moeilijker te begrijpen is dan dat van het Ongekwalificeerd Absolute.
105:1.5 Voor het eindige bewustzijn moet er eenvoudig een begin zijn, en ofschoon de werkelijkheid nooit een werkelijk begin heeft gekend, manifesteert de werkelijkheid wel bepaalde betrekkingen tot de oneindigheid als bron. De primordiale, prerealiteit-situatie kunt ge u ongeveer als volgt denken: op een oneindig ver hypothetisch verleden-eeuwigheidsmoment, kunt ge u de IK BEN voorstellen als zowel ding als geen ding, als zowel oorzaak als gevolg, als zowel wilsvermogen als respons. Op dit hypothetische eeuwigheidsmoment is er in de gehele oneindigheid geen differentiatie. De oneindigheid is gevuld met de Oneindige: de Oneindige omvat de Oneindigheid. Dit is het hypothetische statische moment der eeuwigheid: actuele werkelijkheden zijn nog opgesloten binnen hun potentialiteiten, en potentialiteiten zijn nog niet verschenen binnen de oneindigheid van de IK BEN. Maar zelfs in deze speculatieve situatie moeten wij het bestaan aannemen van de mogelijkheid van wilsvermogen.
105:1.6 Onthoudt altijd dat ’s mensen verstaan van de Universele Vader een persoonlijke ervaring is. God, als uw geestelijke Vader, is begrijpelijk voor u en voor alle andere stervelingen; maar uw experiëntiële, eerbiedige voorstelling van de Universele Vader moet altijd minder omvatten dan uw filosofische postulaat van de oneindigheid van de Eerste Bron en Centrum, de IK BEN. Wanneer wij van de Vader spreken, bedoelen wij God zoals hij begrijpelijk is voor zijn schepselen, zowel hoog als laag, maar de Godheid omvat veel meer dat niet begrijpelijk is voor de schepselen in het universum. God, uw Vader en mijn Vader, is die fase van de Oneindige die wij in onze persoonlijkheid waarnemen als een actuele, experientiële werkelijkheid, maar de IK BEN blijft immer over als onze hypothese aangaande alles waarvan wij voelen dat het onkenbaar is in de Eerste Bron en Centrum. En zelfs deze hypothese blijft waarschijnlijk ver achter bij de ondoorgrondelijke oneindigheid van de oorspronkelijke werkelijkheid.
105:1.7 Het universum van universa, met de ontelbare schare persoonlijkheden die het bewoont, is een enorm, complex organisme, maar de Eerste Bron en Centrum is oneindig complexer dan de universa en persoonlijkheden die werkelijk zijn geworden in antwoord op zijn weloverwogen mandaten. Wanneer ge met ontzag vervuld zijt voor de grootsheid van het meester-universum, sta dan ook stil bij het feit dat zelfs deze onvoorstelbare schepping niet meer dan een gedeeltelijke openbaring kan zijn van de Oneindige.
105:1.8 De oneindigheid is inderdaad ver verwijderd van het ervaringsniveau van het sterfelijke begrip, maar juist in dit tijdperk op Urantia zijn uw denkbeelden aangaande de oneindigheid in ontwikkeling, en zij zullen zich steeds blijven ontwikkelen gedurende uw eindeloze loopbaan die zich uitstrekt tot in de toekomstige eeuwigheid. Ongekwalificeerde oneindigheid is zonder betekenis voor het eindige schepsel, maar de oneindigheid is in staat zichzelf te beperken en kan zich als werkelijkheid uitdrukken voor universum-existenties van alle niveaus. En het gelaat dat de Oneindige alle persoonlijkheden in het universum toewendt, is het gelaat van een Vader, de Universele Vader van liefde.
105:2.1 Wanneer ge nadenkt over de genese der werkelijkheid, dient ge steeds in gedachten te houden dat alle absolute werkelijkheid uit de eeuwigheid is en geen begin van bestaan kent. Met absolute werkelijkheid bedoelen wij de drie existentiële personen der Godheid, het Paradijs-Eiland en de drie Absoluten. Deze zeven werkelijkheden zijn alle gelijkwaardig eeuwig, ondanks het feit dat wij onze toevlucht nemen tot de taal van tijd en ruimte wanneer wij hun sequentiële oorsprongen aan mensen beschrijven.
105:2.2 Wanneer er een chronologische beschrijving van de oorsprongen der werkelijkheid wordt gevolgd, moet er een theoretisch moment worden gepostuleerd van de ‘eerste’ wilsuitdrukking en ‘eerste’ repercussie-reactie hierop binnen de IK BEN. In onze pogingen om de genese en generatie der werkelijkheid te beschrijven, kan dit stadium worden gezien als de zelf-differentiatie van De Oneindige van Het Oneindige, maar de vooronderstelling van deze tweevoudige verhouding moet altijd worden uitgebreid tot een drieënige voorstelling door de onderkenning van het eeuwige continuüm van De Oneindigheid, de IK BEN.
105:2.3 Deze zelf-metamorfose van de IK BEN culmineert in de veelvoudige differentiatie van vergoddelijkte werkelijkheid en niet-vergoddelijkte werkelijkheid, van potentiële en actuele werkelijkheid, en van bepaalde andere werkelijkheden die eigenlijk niet zo kunnen worden gerubriceerd. Deze differentiaties van de theoretische monistische IK BEN worden eeuwig geïntegreerd door simultane betrekkingen die binnen dezelfde IK BEN ontstaan — de prepotentiële, preäctuele, voorpersoonlijke, monothetische prewerkelijkheid, die, ofschoon oneindig, als absoluut wordt geopenbaard in de tegenwoordigheid van de Eerste Bron en Centrum, en als persoonlijkheid in de grenzeloze liefde van de Universele Vader.
105:2.4 Door deze interne metamorfosen legt de IK BEN de grondslag voor een zevenvoudige betrekking tot zichzelf. Het filosofische (tijd)begrip van de solitaire IK BEN en het overgangs-(tijd)begrip van de IK BEN als drieënige kunnen nu worden uitgebreid zodat zij ook de IK BEN als zevenvoudige omvatten. Deze zevenvoudige — of zeven fasen- — natuur kan het beste worden aangegeven met betrekking tot de Zeven Absoluten der Oneindigheid:
105:2.5 1. De Universele Vader. IK BEN vader van de Eeuwige Zoon. Dit is de primaire persoonlijkheidsbetrekking van actualiteiten. De absolute persoonlijkheid van de Zoon maakt het feit van Gods vaderschap absoluut en stelt het potentiële zoonschap van alle persoonlijkheden vast. Deze betrekking stelt de persoonlijkheid van de Oneindige vast en voltooit de geestelijke openbaring daarvan in de persoonlijkheid van de Oorspronkelijke Zoon. Deze fase van de IK BEN is gedeeltelijk te ervaren op geestelijke niveaus, zelfs door stervelingen die onze Vader kunnen aanbidden terwijl zij nog in het vlees zijn.
105:2.6 2. De Universele Beheerser. IK BEN oorzaak van het eeuwige Paradijs. Dit is de primaire onpersoonlijke betrekking van actualiteiten, de oorspronkelijke niet-geestelijke associatie. De Universele Vader is God-als-liefde; de Universele Beheerser is God-als-patroon. Deze betrekking stelt het potentieel van vorm — configuratie — vast en bepaalt het grondpatroon van onpersoonlijke en niet-geestelijke betrekkingen — het grondpatroon waarnaar alle kopie-ën worden gemaakt.
105:2.7 3. De Universele Schepper. IK BEN één met de Eeuwige Zoon. Deze vereniging van de Vader en de Zoon (in de aanwezigheid van het Paradijs) geeft de aanzet tot de creatieve cyclus welke zijn hoogtepunt vindt in de verschijning van vereende persoonlijkheid en het eeuwige universum. Vanuit het gezichtspunt van eindige stervelingen is de eeuwigheidsverschijning van de Havona-schepping het ware begin der werkelijkheid. Deze creatieve daad der Godheid is door en via de God van Actie, die in essentie de eenheid is van de Vader-Zoon gemanifesteerd op en aan alle niveaus van het actuele. Om die reden wordt goddelijke creativiteit immer en overal gekenmerkt door eenheid, en deze eenheid is de buitenwaartse weerspiegeling van de absolute eenheid van de dualiteit van de Vader-Zoon, en van de Triniteit van de Vader-Zoon-Geest.
105:2.8 4. De Oneindige Handhaver. IK BEN zelfassociatief. Dit is de primordiale associatie van de statische en potentiële fasen der werkelijkheid. In deze betrekking worden alle gekwalificeerde en ongekwalificeerde fasen gecompenseerd. Deze fase van de IK BEN wordt het beste begrepen als het Universeel Absolute — dat wat het Godheid-Absolute en het Ongekwalificeerd Absolute verenigt.
105:2.9 5. Het Oneindige Potentieel. IK BEN zelfgekwalificeerd. Dit is het oneindigheidsreferentiepunt dat eeuwig getuigt van de volitionele zelfbeperking van de IK BEN ten gevolge waarvan drievoudige zelfuitdrukking en zelfopenbaring werd bereikt. Deze fase van de IK BEN wordt gewoonlijk verstaan als het Godheid-Absolute.
105:2.10 6. De Oneindige Capaciteit. IK BEN statisch-reactief. Dit is de eindeloze matrix, de mogelijkheid tot alle toekomstige kosmische uitbreiding. Deze fase van de IK BEN kunt ge u wellicht het beste voorstellen als de superzwaartekracht-tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerd Absolute.
105:2.11 7. De Universele Ene der Oneindigheid. IK BEN als IK BEN. Dit is de stasis of zelfbetrekking der Oneindigheid, het eeuwige feit van de oneindigheid-werkelijkheid en de universele waarheid van de werkelijkheid-oneindigheid. Voorzover deze betrekking waarneembaar is als persoonlijkheid, wordt zij aan de universa geopenbaard in de goddelijke Vader van alle persoonlijkheid — zelfs van absolute persoonlijkheid. Voorzover deze betrekking onpersoonlijk tot uitdrukking kan worden gebracht, komt het universum ermee in aanraking als de absolute coherentie van zuivere energie en zuivere geest in de presentie van de Universele Vader. Voorzover deze betrekking voorstelbaar is als een absolutum, wordt zij geopenbaard in het primaat van de Eerste Bron en Centrum: in hem leven wij allen en bewegen wij ons en hebben wij ons zijn, van de schepselen in de ruimte tot en met de bur- gers van het Paradijs; en dit geldt evenzeer voor het meester-universum als voor het on- eindige kleine ultimaton, evenzeer voor hetgeen komen zal als voor wat is, en voor wat geweest is[2].
105:3.1 De zeven oorspronkelijke betrekkingen binnen de IK BEN vereeuwigen zich als de Zeven Absoluten der Oneindigheid. Maar ook al mogen wij werkelijkheidsoorsprongen en oneindigheidsdifferentiatie als een consecutief verhaal beschrijven, toch zijn alle zeven Absoluten in feite ongekwalificeerd en gelijkwaardig eeuwig. Voor het denken van stervelingen kan het noodzakelijk zijn om een voorstelling te vormen van het begin van de zeven Absoluten, maar deze voorstelling moet altijd worden gedomineerd door het besef dat zij geen begin hebben gekend; zij zijn eeuwig en hebben als zodanig altijd bestaan. De zeven Absoluten zijn de premisse van de werkelijkheid. Zij zijn in deze verhandelingen als volgt beschreven:
105:3.2 1. De Eerste Bron en Centrum. Eerste Persoon der Godheid en oorspronkelijk niet-godheidspatroon, God, de Universele Vader, schepper, beheerser en handhaver; universele liefde, eeuwige geest en oneindige energie; potentieel van alle potentiële werkelijkheden en bron van alle actuele werkelijkheden; stabiliteit van alle statica en dynamiek van alle verandering; bron van patronen en Vader van personen. Collectief zijn de zeven Absoluten het equivalent van de oneindigheid, maar de Universele Vader zelf is in actualiteit oneindig.
105:3.3 2. De Tweede Bron en Centrum. Tweede Persoon der Godheid, de Eeuwige, Oorspronkelijke Zoon; de absolute persoonlijkheidswerkelijkheden van de IK BEN en de basis van de realisatie-openbaring van ‘IK BEN-persoonlijkheid’. Geen persoonlijkheid kan de Universele Vader hopen te bereiken dan door diens Eeuwige Zoon; evenmin kan persoonlijkheid geest-niveaus van bestaan bereiken los van de actie en hulp van dit absolute patroon voor alle persoonlijkheden. In de Tweede Bron en Centrum is geest ongekwalificeerd, en persoonlijkheid absoluut.
105:3.4 3. De Paradijs-Bron en -Centrum. Tweede niet-godheidspatroon, het eeuwige Paradijs-Eiland; de basis van de realisatie-openbaring van de ‘IK BEN-kracht’ en de grondslag waarop de zwaartekrachtbeheersing van alle universa berust. Wat betreft alle geactualiseerde, niet-geestelijke, onpersoonlijke en niet-volitionele werkelijkheid is het Paradijs het absolutum van patronen. Zoals geest-energie met de Universele Vader is verbonden door de absolute persoonlijkheid van de Moeder-Zoon, zo is alle kosmische energie in de greep van de zwaartekrachtbeheersing van de Eerste Bron en Centrum door het absolute patroon van het Paradijs-Eiland. Het Paradijs is niet in de ruimte; de ruimte bestaat in relatie tot het Paradijs, en de chroniciteit van alle beweging wordt bepaald door haar betrekking tot het Paradijs. Het Eeuwige Eiland is absoluut onbeweeglijk; alle andere georganiseerde en zich organiserende energie is in eeuwige beweging; in de gehele ruimte is alleen de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerd Absolute in rust, en het Ongekwalificeerde is van dezelfde orde als het Paradijs. Het Paradijs bestaat in het brandpunt der ruimte, het Ongekwalificeerde doordringt de ruimte, en alle relatieve bestaan is in wezen binnen dit domein.
105:3.5 4. De Derde Bron en Centrum. Derde Persoon der Godheid, de Vereend Handelende Geest; oneindige integrator van kosmische energieën van het Paradijs met de geest-energieën van de Eeuwige Zoon; volmaakte coördinator van de drijfkrachten van de wil en de mechanica van Paradijskracht; hij die alle actuele en actualiserende werkelijkheid unificeert. Door de bijstand van zijn menigvuldige kinderen openbaart de Oneindige Geest de barmhartigheid van de Eeuwige Zoon, terwijl hij terzelfdertijd werkzaam is als de oneindige manipulator die het patroon van het Paradijs immer in de energieën der ruimte weeft. Deze zelfde Vereend Handelende Geest, deze God van Actie, is de volmaakte uitdrukking van de grenzenloze plannen en bedoelingen van de Vader-Zoon, terwijl hij zelf functioneert als de bron van bewustzijn en de schenker van verstand aan de schepselen in een wijdverbreide kosmos.
105:3.6 5. Het Godheid-Absolute. De veroorzakende, potentieel persoonlijke mogelijkheden der universele werkelijkheid, de totaliteit van alle Godheidspotentieel. Het Godheid-Absolute is de doelgerichte kwalificeerder van de ongekwalificeerde, absolute en niet-godheidswerkelijkheden. Het Godheid-Absolute is de kwalificeerder van het absolute en de verabsoluteerder van het gekwalificeerde — het doet bestemmingen aanvangen.
105:3.7 6. Het Ongekwalificeerd Absolute. Statisch, reactief en latent; de ongeopenbaarde kosmische oneindigheid van de IK BEN; de totaliteit van de niet-vergoddelijkte werkelijkheid en finaliteit van alle niet-persoonlijke potentieel. De ruimte beperkt de functie van het Ongekwalificeerde, maar de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerde is zonder grenzen, oneindig. Het meester-universum heeft een begripsmatige periferie, maar de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerde is zonder grenzen; de grenzeloze rust van dit niet-godheid-Absolute is zelfs in de eeuwigheid onuitputtelijk.
105:3.8 7. Het Universeel Absolute. Dat wat het vergoddelijkte en het onvergoddelijkte unificeert; dat wat het absolute en relatieve correleert. Het Universeel Absolute (dat immers statisch, potentieel en associatief is) compenseert de spanning tussen het immer-bestaande en het onvoltooide.
105:3.9 De Zeven Absoluten der Oneindigheid vormen het eerste begin der werkelijkheid. Voor het sterfelijke denken lijkt de Eerste Bron en Centrum aan alle absoluten vooraf te gaan. Maar dit postulaat, hoe nuttig ook, wordt ontkracht door de eeuwigheidscoëxistentie van de Zoon, de Geest, de drie Absoluten en het Paradijs-Eiland.
105:3.10 Het is een waarheid dat de Absoluten manifestaties zijn van de IK BEN-Eerste Bron en Centrum; het is een feit dat deze Absoluten geen begin hebben gekend, maar eeuwige werkelijkheden zijn, van dezelfde orde als de Eerste Bron en Centrum. De betrekkingen van absoluten in de eeuwigheid kunnen niet altijd zonder paradoxen worden beschreven in de taal der tijd en in de begripspatronen van de ruimte. Maar ongeacht welke verwarring er ook moge bestaan inzake de oorsprong van de Zeven Absoluten der Oneindigheid, is het zowel een feit als een waarheid dat alle werkelijkheid stoelt op hun eeuwigheidsbestaan en hun oneindigheidsbetrekkingen.
105:4.1 De filosofen van het universum postuleren het eeuwigheidsbestaan van de IK BEN als de oorspronkelijke bron van alle werkelijkheid. En samenvallend hiermede postuleren zij de zelfsegmentatie van de IK BEN in de primaire betrekkingen tot zichzelf — de zeven fasen der oneindigheid. En simultaan met deze onderstelling is er het derde postulaat — de eeuwigheidsverschijning van de Zeven Absoluten der Oneindigheid en de vereeuwiging van de dualiteitsassociatie van de zeven fasen van de IK BEN met deze zeven Absoluten.
105:4.2 De zelfopenbaring van de Ik BEN loopt aldus van het statische zelf, via zelfsegmentatie en betrekkingen tot zichzelf naar absolute betrekkingen, betrekkingen tot de uit hem voortgekomen Absoluten. Dualiteit wordt aldus existent in de eeuwige associatie van de Zeven Absoluten der Oneindigheid met de zevenvoudige oneindigheid van de door hemzelf gesegmenteerde fasen van de zichzelf openbarende IK BEN. Deze duale betrekkingen, die voor de universa vereeuwigen als de Zeven Absoluten, vereeuwigen ook de fundamentele grondslagen van alle universum-werkelijkheid.
105:4.3 Er is hier al eens gezegd dat eenheid dualiteit voortbrengt, dat dualiteit drieënigheid voortbrengt, en dat drieënigheid de eeuwige voorzaat is van alle dingen. Er bestaan inderdaad drie grote categorieën van primordiale betrekkingen, te weten:
105:4.4 1. Eenheidsbetrekkingen. Betrekkingen die existent zijn binnen de IK BEN wanneer zijn eenheid wordt opgevat als een drievoudige en vervolgens zevenvoudige zelfdifferentiatie.
105:4.5 2. Dualiteitsbetrekkingen. Betrekkingen die bestaan tussen de IK BEN als zevenvoudige en de Zeven Absoluten der Oneindigheid.
105:4.6 3. Drieënigheidsbetrekkingen. Dit zijn de functionele associaties van de Zeven Absoluten der Oneindigheid.
105:4.7 Drieënigheidsbetrekkingen ontstaan op dualiteitsgrondslagen vanwege de onvermijdelijkheid van Absolute interassociatie. Deze drieënigheidsassociaties vereeuwigen het potentieel van alle werkelijkheid: zij omvatten zowel vergoddelijkte als onvergoddelijkte werkelijkheid.
105:4.8 De IK BEN is ongekwalificeerde oneindigheid als eenheid. De dualiteiten vereeuwigen werkelijkheids grondslagen. De drieënigheden doen de realisatie der oneindigheid resulteren als universele functie.
105:4.9 Preëxistentiële werkelijkheden worden existentieel in de Zeven Absoluten, en existentiële werkelijkheden worden functioneel in drieënigheden, de fundamentele associatie van Absoluten. En samenvallend met de vereeuwiging der drieënigheden is het toneel van het universum gereed — de potentiële werkelijkheden zijn existent en de actuele werkelijkheden zijn tegenwoordig — en de volheid der eeuwigheid is getuige van de diversificatie der kosmische energie, het zich uitspreiden van Paradijs-geest, en de begiftiging met bewustzijn samen met de schenking van persoonlijkheid, door welke al deze afgeleiden van de Godheid en het Paradijs verenigd worden, in ervaring op het niveau van het schepsel, en middels andere technieken op het niveau dat dat van schepselen te boven gaat.
105:5.1 Zoals de oorspronkelijke diversificatie van de IK BEN moet worden toegeschreven aan inherente en in zichzelf besloten wil, zo moet ook de afkondiging der eindige werkelijkheid worden toegeschreven aan de wilsdaden van Paradijs-Godheid en aan allerlei aanpassingen van de functionele drieënigheden, die daarvan de weerslag zijn.
105:5.2 Voorafgaand aan de vergoddelijking van het eindige, lijkt het zo te zijn dat alle diversificatie van de werkelijkheid heeft plaatsgevonden op absolute niveaus; de wilsdaad waardoor de eindige werkelijkheid werd afgekondigd betekent echter een kwalificatie van absoluutheid en houdt de verschijning van relativiteiten in.
105:5.3 Ofschoon wij dit relaas presenteren als een reeks gebeurtenissen en de historische verschijning van het eindige beschrijven als direct voortgekomen uit het absolute, dient ge in gedachten te houden dat al het eindige zowel is voorafgegaan als gevolgd door transcendentale werkelijkheden. Met betrekking tot het eindige zijn transcendentale, ultieme werkelijkheden zowel oorzakelijk als voltooiend.
105:5.4 De mogelijkheid van het eindige is inherent in de Oneindige, maar de transmutatie van mogelijkheid tot waarschijnlijkheid en onvermijdelijkheid moet worden toegeschreven aan de uit zichzelf bestaande vrije wil van de Eerste Bron en Centrum, die alle drieënigheidsassociaties activeert. Alleen de oneindigheid van de wil van de Vader heeft het absolute niveau van bestaan ooit zo kunnen kwalificeren, dat er een ultieme werkelijkheid resulteerde of een eindige werkelijkheid werd geschapen.
105:5.5 Met de verschijning van relatieve en gekwalificeerde werkelijkheid komt er een nieuwe cyclus van werkelijkheid tot aanzijn — de groeicyclus — een majestueuze beweging van de hoogten der oneindigheid omlaag naar het domein van het eindige, die voor eeuwig langs een binnenwaartse baan rondgaat naar het Paradijs en Godheid, altijd strevend naar die hoge bestemmingen die in overeenstemming zijn met een oneindigheidsbron.
105:5.6 Deze onvoorstelbare verrichtingen markeren het begin van de geschiedenis van het universum, markeren het ontstaan van de tijd zelve. Voor een schepsel is het begin van het eindige de genese der werkelijkheid; voor het bewustzijn van een schepsel is er geen actualiteit denkbaar voorafgaand aan het eindige. Deze nieuw verschijnende, eindige werkelijkheid bestaat in twee oorspronkelijke fasen:
105:5.7 1. Primaire maxima, de allerhoogst volmaakte werkelijkheid, het universum en schepsel van het Havona-type;
105:5.8 2. Secundaire maxima, de allerhoogst vervolmaakte werkelijkheid, het type schepsel en schepping van de superuniversa.
105:5.9 Dit zijn dus de twee oorspronkelijke manifestaties: het constitutieve volmaakte en het evolutieve vervolmaakte. Deze twee zijn van gelijke orde in eeuwigheidsverhoudingen, doch binnen de grenzen der tijd lijken zij verschillend. Een tijdfactor betekent groei voor al wat groeit; secundaire eindigheden groeien, waaruit volgt dat de eindigheden die groeiende zijn wel onvolledig moeten lijken in de tijd. Doch deze verschillen, aan deze zijde van het Paradijs zo belangrijk, zijn in de eeuwigheid niet-bestaand.
105:5.10 Wij spreken over het volmaakte en het vervolmaakte als primaire en secundaire maxima, maar er is nog een ander type: trinitisatie en andere betrekkingen tussen de primaire en secundaire werkelijkheden resulteren in de verschijning van tertiaire maxima — dingen, begrippen en waarden die noch volmaakt noch vervolmaakt zijn, en toch gelijkwaardig aan beide factoren waaruit zij voortkomen.
105:6.1 De gehele afkondiging van eindige bestaanswijzen vormt een overgang van potentiële werkelijkheden naar actuele werkelijkheden binnen de absolute associaties der functionele oneindigheid. Van de vele repercussies op de creatieve actualisatie van het eindige mogen hier worden genoemd:
105:6.2 1. De godheidsrespons, de verschijning van de drie niveaus van het experientiële allerhoogst bewind: de actualiteit van het allerhoogst bewind van persoonlijkheid-geest in Havona, het potentieel voor het allerhoogst bewind van persoonlijkheid-kracht in het toekomstige groot universum, en de capaciteit voor een onbekende functie van het experientiële bewustzijn optredend op een bepaald niveau van het allerhoogst bewind in het toekomstige meester-universum.
105:6.3 2. De universum-respons bracht een activering van de architectonische plannen voor het ruimteniveau van de superuniversa met zich mede, en deze evolutie gaat nog steeds door, overal in de fysische organisatie van de zeven superuniversa.
105:6.4 3. De schepsel-repercussie op de afkondiging der eindige werkelijkheid liep uit op de verschijning van volmaakte wezens van de orde der eeuwige bewoners van Havona, en van vervolmaakte evolutionaire opklimmende stervelingen uit de zeven superuniversa. Doch het bereiken van volmaaktheid als een evolutionaire (tijd-creatieve) ervaring houdt een uitgangspunt in dat anders-dan-volmaakt is. Zo ontstaat onvolmaaktheid in de evolutionaire scheppingen. Dit is ook de oorsprong van potentieel kwaad. Onjuiste aanpassingen, disharmonie en conflicten — dit alles is inherent aan evolutionaire groei, van fysische universa tot en met persoonlijke schepselen.
105:6.5 4. De goddelijkheidrespons op de onvolmaaktheid die inherent is aan het tijdsverloop van de evolutie, wordt onthuld in de compenserende tegenwoordigheid van God de Zevenvoudige, door wiens activiteiten al wat doende is zich te vervolmaken met zowel het volmaakte als het vervolmaakte wordt geïntegreerd. Dit tijdsverloop is niet los te denken van evolutie, die creativiteit in de tijd is. Vanwege dit tijdsverloop, alsmede om andere redenen, stoelt de almachtige kracht van de Allerhoogste op de successen in goddelijkheid van God de Zevenvoudige. Dit tijdsverloop maakt het schepselen mogelijk om deel te nemen in de goddelijke schepping, doordat het geschapen persoonlijkheden toestaat om partners te worden van de Godheid bij het bereiken van hun hoogst mogelijke ontwikkeling. Zelfs het materiële bewustzijn van het sterfelijke schepsel wordt op deze wijze de partner van de goddelijke Richter in de dualisatie van de onsterfelijke ziel. God de Zevenvoudige verschaft ook technieken ter compensatie van de experiëntiële beperkingen van inherente volmaaktheid, en compenseert tevens de beperkingen der onvolmaaktheid van vóór de opklimming.
105:7.1 Transcendentale werkelijkheden zijn suboneindig en subabsoluut, doch boveneindig en bovencreatuurlijk. Transcendentale werkelijkheden resulteren als een integrerend niveau waarop de superwaarden der absolute werkelijkheden worden gecorreleerd met de maximale waarden van eindige werkelijkheden. Vanuit het standpunt van het schepsel lijkt hetgeen transcendentaal is, geresulteerd te zijn als een gevolg van het eindige, doch vanuit het gezichtspunt der eeuwigheid lijkt het op het eindige vooruit te lopen. Er zijn ook filosofen die het beschouwd hebben als een ‘pre-echo’ van het eindige.
105:7.2 Dat wat transcendentaal is, is niet noodzakelijkerwijs niet uit ontwikkeling voortgekomen, doch het is wel bovenevolutioneel in de eindige zin. Evenmin is het niet-experiëntieel, maar bovenexperiëntie, in de vorm waarin deze betekenis heeft voor schepselen. Misschien is de beste illustratie van deze paradox wel het centrale universum van volmaaktheid. Dit is nauwelijks absoluut te noemen — alleen het Paradijs-Eiland is waarlijk absoluut in de ‘gematerialiseerde’ zin. Evenmin is het een eindige evolutionaire schepping zoals de zeven superuniversa. Havona is eeuwig, maar niet onveranderlijk in de zin dat het een universum zou zijn van niet-groei. Het wordt bewoond door schepselen (Havona-ingeborenen) die nooit metterdaad zijn geschapen, want zij zijn eeuwig bestaand. Havona illustreert derhalve iets dat niet bepaald eindig is en ook niet absoluut. Bovendien treedt Havona op als buffer tussen het absolute Paradijs en de eindige scheppingen, waardoor het de functie van transcendentale werkelijkheden nog nader illustreert. Maar Havona zelf is niet een transcendentale werkelijkheid — het is Havona.
105:7.3 Zoals de Allerhoogste geassocieerd is met eindige werkelijkheden, zo is de Ultieme ge- ïdentificeerd met transcendentale werkelijkheden. Maar ook al vergelijken wij de Allerhoogste en de Ultieme zo met elkaar, het verschil tussen hen is meer dan een kwestie van graad, het is ook een kwestie van kwaliteit. De Ultieme is iets meer dan een boven-Allerhoogste geprojecteerd op het transcendentale niveau. De Ultieme omvat dit alles, maar is ook meer: de Ultieme is een resultering van nieuwe Godheidswerkelijkheden, de kwalificatie van nieuwe fasen van wat daarvoor nog ongekwalificeerd was.
105:7.4 Met het transcendentale niveau zijn onder andere de volgende werkelijkheden geassocieerd:
105:7.5 1. de Godheidstegenwoordigheid van de Ultieme;
105:7.6 2. het concept van het meester-universum;
105:7.7 3. de Architecten van het Meester-Universum;
105:7.8 4. de beide orden der Paradijs-krachtorganisatoren;
105:7.9 5. bepaalde modificaties in de ruimtepotentie;
105:7.10 6. bepaalde geest-waarden;
105:7.11 7. bepaalde bewustzijnsbetekenissen;
105:7.12 8. absoniete kwaliteiten en werkelijkheden;
105:7.13 9. almacht, alwetendheid en alomtegenwoordigheid;
105:7.14 10. de ruimte.
105:7.15 Het universum waarin wij thans leven, kan gedacht worden als bestaand op eindige, transcendentale en absolute niveaus. Dit is het kosmische toneel waarop zich het eindeloze schouwspel van de prestaties van persoonlijkheden en de metamorfose van energie afspeelt.
105:7.16 En al deze menigvuldige werkelijkheden worden absoluut geünificeerd door de verschillende drieënigheden, functioneel door de Architecten van het Meester-Universum, en relatief door de Zeven Meester-Geesten, de suballerhoogste coördinatoren van de goddelijkheid van God de Zevenvoudige.
105:7.17 God de Zevenvoudige vormt de openbaring van de persoonlijkheid en goddelijkheid van de Universele Vader aan schepselen van zowel maximale als submaximale status, maar er zijn andere zevenvoudige betrekkingen van de Eerste Bron en Centrum die geen verband houden met de manifestatie van het goddelijke geestelijk dienstbetoon van de God die geest is.
105:7.18 In de eeuwigheid van het verleden zijn de krachten van de Absoluten, de geesten van de Godheden en de persoonlijkheden van de Goden in beweging gekomen in respons op de primordiale eigen wil van de uit zichzelf bestaande eigen wil. In dit tijdperk van het universum zijn wij allen getuige van de ontzagwekkende repercussies van het wijdverbreide kosmische panorama van de subabsolute manifestaties der onbegrensde mogelijkheden van al deze werkelijkheden. En het is zeer wel mogelijk dat de voortgang van de diversificatie van de oorspronkelijke werkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum zal doorgaan, eeuw na eeuw, voorwaarts en buitenwaarts, immer verder tot in de verre, onvoorstelbare uitgestrektheden der absolute oneindigheid.
105:7.19 [Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
Verhandeling 104. De groei van het Triniteits-begrip |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 106. Werkelijkheidsniveaus in het Universum |