Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 104. De groei van het Triniteits-begrip |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 106. Werkelijkheidsniveaus in het Universum |
DEITY AND REALITY
GODHEID EN WERKELIJKHEID
1955 105:0.1 TO EVEN high orders of universe intelligences infinity is only partially comprehensible, and the finality of reality is only relatively understandable. The human mind, as it seeks to penetrate the eternity-mystery of the origin and destiny of all that is called real, may helpfully approach the problem by conceiving eternity-infinity as an almost limitless ellipse which is produced by one absolute cause, and which functions throughout this universal circle of endless diversification, ever seeking some absolute and infinite potential of destiny.
1997 105:0.1 ZELFS voor hoge orden van universum-wezens is de oneindigheid slechts gedeeltelijk te bevatten en is de finaliteit der werkelijkheid slechts in relatieve zin begrijpelijk. Voor het menselijke bewustzijn is het dienstig om indien het wil pogen door te dringen tot het eeuwigheidsmysterie van de oorsprong en bestemming van al hetgeen werkelijk wordt genoemd, het probleem aan te pakken door de eeuwigheid-oneindigheid op te vatten als een bijna grenzeloze ellips die wordt voortgebracht door een absolute oorzaak, en die overal in deze universele cirkelgang van eindeloze diversificatie functioneert en immer streeft naar een absoluut, oneindig potentieel van bestemming.
1955 105:0.2 When the mortal intellect attempts to grasp the concept of reality totality, such a finite mind is face to face with infinity-reality; reality totality is infinity and therefore can never be fully comprehended by any mind that is subinfinite in concept capacity.
1997 105:0.2 Wanneer het sterfelijke intellect het begrip totaliteit der werkelijkheid tracht te vatten, staat dit eindige bewustzijn oog in oog met oneindigheid-werkelijkheid: de totaliteit der werkelijkheid is oneindigheid en kan daarom nooit volledig worden begrepen door een bewustzijn met een suboneindig begripsvermogen.
1955 105:0.3 The human mind can hardly form an adequate concept of eternity existences, and without such comprehension it is impossible to portray even our concepts of reality totality. Nevertheless, we may attempt such a presentation, although we are fully aware that our concepts must be subjected to profound distortion in the process of translation-modification to the comprehension level of mortal mind.
1997 105:0.3 Het menselijke bewustzijn kan zich eigenlijk geen adequaat beeld vormen van bestaanswijzen in de eeuwigheid, en als dit begrip ontbreekt is het ons onmogelijk om zelfs onze opvattingen van de totaliteit der werkelijkheid te beschrijven. Niettemin kunnen wij trachten u deze aan te bieden, ofschoon wij ons er geheel van bewust zijn dat onze denkbeelden een diepgaande vervorming moeten ondergaan tijdens het proces van modificatie-vertaling naar het begripsniveau van het sterfelijke bewustzijn.
1. THE PHILOSOPHIC CONCEPT OF THE I AM
1. HET FILOSOFISCHE BEGRIP VAN DE IK BEN
1955 105:1.1 Absolute primal causation in infinity the philosophers of the universes attribute to the Universal Father functioning as the infinite, the eternal, and the absolute I AM.
1955 105:1.2 There are many elements of danger attendant upon the presentation to the mortal intellect of this idea of an infinite I AM since this concept is so remote from human experiential understanding as to involve serious distortion of meanings and misconception of values. Nevertheless, the philosophic concept of the I AM does afford finite beings some basis for an attempted approach to the partial comprehension of absolute origins and infinite destinies. But in all our attempts to elucidate the genesis and fruition of reality, let it be made clear that this concept of the I AM is, in all personality meanings and values, synonymous with the First Person of Deity, the Universal Father of all personalities. But this postulate of the I AM is not so clearly identifiable in undeified realms of universal reality.
1997 105:1.2 Er kleven allerlei gevaren aan de presentatie van dit idee van een oneindige IK BEN aan het sterfelijke intellect, aangezien dit begrip zover afligt van het menselijke experiëntiële inzicht, dat er ernstige vervorming van begrippen en misvatting van waarden optreedt. Niettemin wordt eindige wezens door het filosofische begrip van de IK BEN een bepaalde basis geboden, van waaruit zij kunnen trachten tot een gedeeltelijk begrip van absolute oorsprongen en oneindige bestemmingen te komen. Doch bij al onze pogingen om de genese en rijpheid der werkelijkheid te verhelderen, moet duidelijk worden gesteld dat dit begrip van de IK BEN in alle persoonlijkheidsbetekenissen en -waarden synoniem is met de Eerste Persoon der Godheid, de Universele Vader van alle persoonlijkheden. Dit postulaat van de IK BEN is evenwel niet zo duidelijk identificeerbaar in niet-vergoddelijkte gebieden van de universele werkelijkheid.
1955 105:1.3 The I AM is the Infinite; the I AM is also infinity. From the sequential, time viewpoint, all reality has its origin in the infinite I AM, whose solitary existence in past infinite eternity must be a finite creature’s premier philosophic postulate. The concept of the I AM connotes unqualified infinity, the undifferentiated reality of all that could ever be in all of an infinite eternity.
1997 105:1.3 De IK BEN is de Oneindige; de IK BEN is ook de oneindigheid. Vanuit het sequentiële tijdsgezichtspunt heeft alle werkelijkheid zijn oorsprong in de oneindige IK BEN, wiens solitaire bestaan in de voorbije oneindige eeuwigheid het voornaamste filosofische postulaat van een eindig schepsel moet zijn. Het begrip van de IK BEN impliceert ongekwalificeerde oneindigheid, de ongedifferentieerde werkelijkheid van al hetgeen in een oneindige eeuwigheid ooit zou kunnen zijn.
1955 105:1.4 As an existential concept the I AM is neither deified nor undeified, neither actual nor potential, neither personal nor impersonal, neither static nor dynamic. No qualification can be applied to the Infinite except to state that the I AM is. The philosophic postulate of the I AM is one universe concept which is somewhat more difficult of comprehension than that of the Unqualified Absolute.
1997 105:1.4 Als existentieel begrip is de IK BEN vergoddelijkt noch onvergoddelijkt, actueel noch potentieel, persoonlijk noch onpersoonlijk, statisch noch dynamisch. Op de Oneindige is geen kwalificatie van toepassing, behalve de uitspraak dat de IK BEN is. Het filosofische postulaat van de IK BEN is een universum-begrip dat nog iets moeilijker te begrijpen is dan dat van het Ongekwalificeerd Absolute.
1955 105:1.5 To the finite mind there simply must be a beginning, and though there never was a real beginning to reality, still there are certain source relationships which reality manifests to infinity. The prereality, primordial, eternity situation may be thought of something like this: At some infinitely distant, hypothetical, past-eternity moment, the I AM may be conceived as both thing and no thing, as both cause and effect, as both volition and response. At this hypothetical eternity moment there is no differentiation throughout all infinity. Infinity is filled by the Infinite; the Infinite encompasses infinity. This is the hypothetical static moment of eternity; actuals are still contained within their potentials, and potentials have not yet appeared within the infinity of the I AM. But even in this conjectured situation we must assume the existence of the possibility of self-will.
1997 105:1.5 Voor het eindige bewustzijn moet er eenvoudig een begin zijn, en ofschoon de werkelijkheid nooit een werkelijk begin heeft gekend, manifesteert de werkelijkheid wel bepaalde betrekkingen tot de oneindigheid als bron. De primordiale, prerealiteit-situatie kunt ge u ongeveer als volgt denken: op een oneindig ver hypothetisch verleden-eeuwigheidsmoment, kunt ge u de IK BEN voorstellen als zowel ding als geen ding, als zowel oorzaak als gevolg, als zowel wilsvermogen als respons. Op dit hypothetische eeuwigheidsmoment is er in de gehele oneindigheid geen differentiatie. De oneindigheid is gevuld met de Oneindige: de Oneindige omvat de Oneindigheid. Dit is het hypothetische statische moment der eeuwigheid: actuele werkelijkheden zijn nog opgesloten binnen hun potentialiteiten, en potentialiteiten zijn nog niet verschenen binnen de oneindigheid van de IK BEN. Maar zelfs in deze speculatieve situatie moeten wij het bestaan aannemen van de mogelijkheid van wilsvermogen.
1955 105:1.6 Ever remember that man’s comprehension of the Universal Father is a personal experience. God, as your spiritual Father, is comprehensible to you and to all other mortals; but your experiential worshipful concept of the Universal Father must always be less than your philosophic postulate of the infinity of the First Source and Center, the I AM. When we speak of the Father, we mean God as he is understandable by his creatures both high and low, but there is much more of Deity which is not comprehensible to universe creatures. God, your Father and my Father, is that phase of the Infinite which we perceive in our personalities as an actual experiential reality, but the I AM ever remains as our hypothesis of all that we feel is unknowable of the First Source and Center. And even that hypothesis probably falls far short of the unfathomed infinity of original reality.
1997 105:1.6 Onthoudt altijd dat ’s mensen verstaan van de Universele Vader een persoonlijke ervaring is. God, als uw geestelijke Vader, is begrijpelijk voor u en voor alle andere stervelingen; maar uw experiëntiële, eerbiedige voorstelling van de Universele Vader moet altijd minder omvatten dan uw filosofische postulaat van de oneindigheid van de Eerste Bron en Centrum, de IK BEN. Wanneer wij van de Vader spreken, bedoelen wij God zoals hij begrijpelijk is voor zijn schepselen, zowel hoog als laag, maar de Godheid omvat veel meer dat niet begrijpelijk is voor de schepselen in het universum. God, uw Vader en mijn Vader, is die fase van de Oneindige die wij in onze persoonlijkheid waarnemen als een actuele, experientiële werkelijkheid, maar de IK BEN blijft immer over als onze hypothese aangaande alles waarvan wij voelen dat het onkenbaar is in de Eerste Bron en Centrum. En zelfs deze hypothese blijft waarschijnlijk ver achter bij de ondoorgrondelijke oneindigheid van de oorspronkelijke werkelijkheid.
1955 105:1.7 The universe of universes, with its innumerable host of inhabiting personalities, is a vast and complex organism, but the First Source and Center is infinitely more complex than the universes and personalities which have become real in response to his willful mandates. When you stand in awe of the magnitude of the master universe, pause to consider that even this inconceivable creation can be no more than a partial revelation of the Infinite.
1997 105:1.7 Het universum van universa, met de ontelbare schare persoonlijkheden die het bewoont, is een enorm, complex organisme, maar de Eerste Bron en Centrum is oneindig complexer dan de universa en persoonlijkheden die werkelijk zijn geworden in antwoord op zijn weloverwogen mandaten. Wanneer ge met ontzag vervuld zijt voor de grootsheid van het meester-universum, sta dan ook stil bij het feit dat zelfs deze onvoorstelbare schepping niet meer dan een gedeeltelijke openbaring kan zijn van de Oneindige.
1955 105:1.8 Infinity is indeed remote from the experience level of mortal comprehension, but even in this age on Urantia your concepts of infinity are growing, and they will continue to grow throughout your endless careers stretching onward into future eternity. Unqualified infinity is meaningless to the finite creature, but infinity is capable of self-limitation and is susceptible of reality expression to all levels of universe existences. And the face which the Infinite turns toward all universe personalities is the face of a Father, the Universal Father of love.
1997 105:1.8 De oneindigheid is inderdaad ver verwijderd van het ervaringsniveau van het sterfelijke begrip, maar juist in dit tijdperk op Urantia zijn uw denkbeelden aangaande de oneindigheid in ontwikkeling, en zij zullen zich steeds blijven ontwikkelen gedurende uw eindeloze loopbaan die zich uitstrekt tot in de toekomstige eeuwigheid. Ongekwalificeerde oneindigheid is zonder betekenis voor het eindige schepsel, maar de oneindigheid is in staat zichzelf te beperken en kan zich als werkelijkheid uitdrukken voor universum-existenties van alle niveaus. En het gelaat dat de Oneindige alle persoonlijkheden in het universum toewendt, is het gelaat van een Vader, de Universele Vader van liefde.
2. THE I AM AS TRIUNE AND AS SEVENFOLD
2. DE IK BEN ALS DRIEËNIGE EN ALS ZEVENVOUDIGE
1955 105:2.1 In considering the genesis of reality, ever bear in mind that all absolute reality is from eternity and is without beginning of existence. By absolute reality we refer to the three existential persons of Deity, the Isle of Paradise, and the three Absolutes. These seven realities are co-ordinately eternal, notwithstanding that we resort to time-space language in presenting their sequential origins to human beings.
1997 105:2.1 Wanneer ge nadenkt over de genese der werkelijkheid, dient ge steeds in gedachten te houden dat alle absolute werkelijkheid uit de eeuwigheid is en geen begin van bestaan kent. Met absolute werkelijkheid bedoelen wij de drie existentiële personen der Godheid, het Paradijs-Eiland en de drie Absoluten. Deze zeven werkelijkheden zijn alle gelijkwaardig eeuwig, ondanks het feit dat wij onze toevlucht nemen tot de taal van tijd en ruimte wanneer wij hun sequentiële oorsprongen aan mensen beschrijven.
1955 105:2.2 In following the chronological portrayal of the origins of reality, there must be a postulated theoretical moment of “first” volitional expression and “first” repercussional reaction within the I AM. In our attempts to portray the genesis and generation of reality, this stage may be conceived as the self-differentiation of The Infinite One from The Infinitude, but the postulation of this dual relationship must always be expanded to a triune conception by the recognition of the eternal continuum of The Infinity, the I AM.
1997 105:2.2 Wanneer er een chronologische beschrijving van de oorsprongen der werkelijkheid wordt gevolgd, moet er een theoretisch moment worden gepostuleerd van de ‘eerste’ wilsuitdrukking en ‘eerste’ repercussie-reactie hierop binnen de IK BEN. In onze pogingen om de genese en generatie der werkelijkheid te beschrijven, kan dit stadium worden gezien als de zelf-differentiatie van De Oneindige van Het Oneindige, maar de vooronderstelling van deze tweevoudige verhouding moet altijd worden uitgebreid tot een drieënige voorstelling door de onderkenning van het eeuwige continuüm van De Oneindigheid, de IK BEN.
1955 105:2.3 This self-metamorphosis of the I AM culminates in the multiple differentiation of deified reality and of undeified reality, of potential and actual reality, and of certain other realities that can hardly be so classified. These differentiations of the theoretical monistic I AM are eternally integrated by simultaneous relationships arising within the same I AM—the prepotential, preactual, prepersonal, monothetic prereality which, though infinite, is revealed as absolute in the presence of the First Source and Center and as personality in the limitless love of the Universal Father.
1997 105:2.3 Deze zelf-metamorfose van de IK BEN culmineert in de veelvoudige differentiatie van vergoddelijkte werkelijkheid en niet-vergoddelijkte werkelijkheid, van potentiële en actuele werkelijkheid, en van bepaalde andere werkelijkheden die eigenlijk niet zo kunnen worden gerubriceerd. Deze differentiaties van de theoretische monistische IK BEN worden eeuwig geïntegreerd door simultane betrekkingen die binnen dezelfde IK BEN ontstaan — de prepotentiële, preäctuele, voorpersoonlijke, monothetische prewerkelijkheid, die, ofschoon oneindig, als absoluut wordt geopenbaard in de tegenwoordigheid van de Eerste Bron en Centrum, en als persoonlijkheid in de grenzeloze liefde van de Universele Vader.
1955 105:2.4 By these internal metamorphoses the I AM is establishing the basis for a sevenfold self-relationship. The philosophic (time) concept of the solitary I AM and the transitional (time) concept of the I AM as triune can now be enlarged to encompass the I AM as sevenfold. This sevenfold—or seven phase—nature may be best suggested in relation to the Seven Absolutes of Infinity:
1997 105:2.4 Door deze interne metamorfosen legt de IK BEN de grondslag voor een zevenvoudige betrekking tot zichzelf. Het filosofische (tijd)begrip van de solitaire IK BEN en het overgangs-(tijd)begrip van de IK BEN als drieënige kunnen nu worden uitgebreid zodat zij ook de IK BEN als zevenvoudige omvatten. Deze zevenvoudige — of zeven fasen- — natuur kan het beste worden aangegeven met betrekking tot de Zeven Absoluten der Oneindigheid:
1955 105:2.5 1. The Universal Father. I AM father of the Eternal Son. This is the primal personality relationship of actualities. The absolute personality of the Son makes absolute the fact of God’s fatherhood and establishes the potential sonship of all personalities. This relationship establishes the personality of the Infinite and consummates its spiritual revelation in the personality of the Original Son. This phase of the I AM is partially experiencible on spiritual levels even by mortals who, while yet in the flesh, may worship our Father.
1997 105:2.5 1. De Universele Vader. IK BEN vader van de Eeuwige Zoon. Dit is de primaire persoonlijkheidsbetrekking van actualiteiten. De absolute persoonlijkheid van de Zoon maakt het feit van Gods vaderschap absoluut en stelt het potentiële zoonschap van alle persoonlijkheden vast. Deze betrekking stelt de persoonlijkheid van de Oneindige vast en voltooit de geestelijke openbaring daarvan in de persoonlijkheid van de Oorspronkelijke Zoon. Deze fase van de IK BEN is gedeeltelijk te ervaren op geestelijke niveaus, zelfs door stervelingen die onze Vader kunnen aanbidden terwijl zij nog in het vlees zijn.
1955 105:2.6 2. The Universal Controller. I AM cause of eternal Paradise. This is the primal impersonal relationship of actualities, the original nonspiritual association. The Universal Father is God-as-love; the Universal Controller is God-as-pattern. This relationship establishes the potential of form—configuration—and determines the master pattern of impersonal and nonspiritual relationship—the master pattern from which all copies are made.
1997 105:2.6 2. De Universele Beheerser. IK BEN oorzaak van het eeuwige Paradijs. Dit is de primaire onpersoonlijke betrekking van actualiteiten, de oorspronkelijke niet-geestelijke associatie. De Universele Vader is God-als-liefde; de Universele Beheerser is God-als-patroon. Deze betrekking stelt het potentieel van vorm — configuratie — vast en bepaalt het grondpatroon van onpersoonlijke en niet-geestelijke betrekkingen — het grondpatroon waarnaar alle kopie-ën worden gemaakt.
1955 105:2.7 3. The Universal Creator. I AM one with the Eternal Son. This union of the Father and the Son (in the presence of Paradise) initiates the creative cycle, which is consummated in the appearance of conjoint personality and the eternal universe. From the finite mortal’s viewpoint, reality has its true beginnings with the eternity appearance of the Havona creation. This creative act of Deity is by and through the God of Action, who is in essence the unity of the Father-Son manifested on and to all levels of the actual. Therefore is divine creativity unfailingly characterized by unity, and this unity is the outward reflection of the absolute oneness of the duality of the Father-Son and of the Trinity of the Father-Son-Spirit.
1997 105:2.7 3. De Universele Schepper. IK BEN één met de Eeuwige Zoon. Deze vereniging van de Vader en de Zoon (in de aanwezigheid van het Paradijs) geeft de aanzet tot de creatieve cyclus welke zijn hoogtepunt vindt in de verschijning van vereende persoonlijkheid en het eeuwige universum. Vanuit het gezichtspunt van eindige stervelingen is de eeuwigheidsverschijning van de Havona-schepping het ware begin der werkelijkheid. Deze creatieve daad der Godheid is door en via de God van Actie, die in essentie de eenheid is van de Vader-Zoon gemanifesteerd op en aan alle niveaus van het actuele. Om die reden wordt goddelijke creativiteit immer en overal gekenmerkt door eenheid, en deze eenheid is de buitenwaartse weerspiegeling van de absolute eenheid van de dualiteit van de Vader-Zoon, en van de Triniteit van de Vader-Zoon-Geest.
1955 105:2.8 4. The Infinite Upholder. I AM self-associative. This is the primordial association of the statics and potentials of reality. In this relationship, all qualifieds and unqualifieds are compensated. This phase of the I AM is best understood as the Universal Absolute—the unifier of the Deity and the Unqualified Absolutes.
1997 105:2.8 4. De Oneindige Handhaver. IK BEN zelfassociatief. Dit is de primordiale associatie van de statische en potentiële fasen der werkelijkheid. In deze betrekking worden alle gekwalificeerde en ongekwalificeerde fasen gecompenseerd. Deze fase van de IK BEN wordt het beste begrepen als het Universeel Absolute — dat wat het Godheid-Absolute en het Ongekwalificeerd Absolute verenigt.
1955 105:2.9 5. The Infinite Potential. I AM self-qualified. This is the infinity bench mark bearing eternal witness to the volitional self-limitation of the I AM by virtue of which there was achieved threefold self-expression and self-revelation. This phase of the I AM is usually understood as the Deity Absolute.
1997 105:2.9 5. Het Oneindige Potentieel. IK BEN zelfgekwalificeerd. Dit is het oneindigheidsreferentiepunt dat eeuwig getuigt van de volitionele zelfbeperking van de IK BEN ten gevolge waarvan drievoudige zelfuitdrukking en zelfopenbaring werd bereikt. Deze fase van de IK BEN wordt gewoonlijk verstaan als het Godheid-Absolute.
1955 105:2.10 6. The Infinite Capacity. I AM static-reactive. This is the endless matrix, the possibility for all future cosmic expansion. This phase of the I AM is perhaps best conceived as the supergravity presence of the Unqualified Absolute.
1997 105:2.10 6. De Oneindige Capaciteit. IK BEN statisch-reactief. Dit is de eindeloze matrix, de mogelijkheid tot alle toekomstige kosmische uitbreiding. Deze fase van de IK BEN kunt ge u wellicht het beste voorstellen als de superzwaartekracht-tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerd Absolute.
1955 105:2.11 7. The Universal One of Infinity. I AM as I AM. This is the stasis or self-relationship of Infinity, the eternal fact of infinity-reality and the universal truth of reality-infinity. In so far as this relationship is discernible as personality, it is revealed to the universes in the divine Father of all personality—even of absolute personality. In so far as this relationship is impersonally expressible, it is contacted by the universe as the absolute coherence of pure energy and of pure spirit in the presence of the Universal Father. In so far as this relationship is conceivable as an absolute, it is revealed in the primacy of the First Source and Center; in him we all live and move and have our being, from the creatures of space to the citizens of Paradise; and this is just as true of the master universe as of the infinitesimal ultimaton, just as true of what is to be as of that which is and of what has been.
1997 105:2.11 7. De Universele Ene der Oneindigheid. IK BEN als IK BEN. Dit is de stasis of zelfbetrekking der Oneindigheid, het eeuwige feit van de oneindigheid-werkelijkheid en de universele waarheid van de werkelijkheid-oneindigheid. Voorzover deze betrekking waarneembaar is als persoonlijkheid, wordt zij aan de universa geopenbaard in de goddelijke Vader van alle persoonlijkheid — zelfs van absolute persoonlijkheid. Voorzover deze betrekking onpersoonlijk tot uitdrukking kan worden gebracht, komt het universum ermee in aanraking als de absolute coherentie van zuivere energie en zuivere geest in de presentie van de Universele Vader. Voorzover deze betrekking voorstelbaar is als een absolutum, wordt zij geopenbaard in het primaat van de Eerste Bron en Centrum: in hem leven wij allen en bewegen wij ons en hebben wij ons zijn, van de schepselen in de ruimte tot en met de bur- gers van het Paradijs; en dit geldt evenzeer voor het meester-universum als voor het on- eindige kleine ultimaton, evenzeer voor hetgeen komen zal als voor wat is, en voor wat geweest is[2].
3. THE SEVEN ABSOLUTES OF INFINITY
3. DE ZEVEN ABSOLUTEN DER ONEINDIGHEID
1955 105:3.1 The seven prime relationships within the I AM eternalize as the Seven Absolutes of Infinity. But though we may portray reality origins and infinity differentiation by a sequential narrative, in fact all seven Absolutes are unqualifiedly and co-ordinately eternal. It may be necessary for mortal minds to conceive of their beginnings, but always should this conception be overshadowed by the realization that the seven Absolutes had no beginning; they are eternal and as such have always been. The seven Absolutes are the premise of reality. They have been described in these papers as follows:
1997 105:3.1 De zeven oorspronkelijke betrekkingen binnen de IK BEN vereeuwigen zich als de Zeven Absoluten der Oneindigheid. Maar ook al mogen wij werkelijkheidsoorsprongen en oneindigheidsdifferentiatie als een consecutief verhaal beschrijven, toch zijn alle zeven Absoluten in feite ongekwalificeerd en gelijkwaardig eeuwig. Voor het denken van stervelingen kan het noodzakelijk zijn om een voorstelling te vormen van het begin van de zeven Absoluten, maar deze voorstelling moet altijd worden gedomineerd door het besef dat zij geen begin hebben gekend; zij zijn eeuwig en hebben als zodanig altijd bestaan. De zeven Absoluten zijn de premisse van de werkelijkheid. Zij zijn in deze verhandelingen als volgt beschreven:
1955 105:3.2 1. The First Source and Center. First Person of Deity and primal nondeity pattern, God, the Universal Father, creator, controller, and upholder; universal love, eternal spirit, and infinite energy; potential of all potentials and source of all actuals; stability of all statics and dynamism of all change; source of pattern and Father of persons. Collectively, all seven Absolutes equivalate to infinity, but the Universal Father himself actually is infinite.
1997 105:3.2 1. De Eerste Bron en Centrum. Eerste Persoon der Godheid en oorspronkelijk niet-godheidspatroon, God, de Universele Vader, schepper, beheerser en handhaver; universele liefde, eeuwige geest en oneindige energie; potentieel van alle potentiële werkelijkheden en bron van alle actuele werkelijkheden; stabiliteit van alle statica en dynamiek van alle verandering; bron van patronen en Vader van personen. Collectief zijn de zeven Absoluten het equivalent van de oneindigheid, maar de Universele Vader zelf is in actualiteit oneindig.
1955 105:3.3 2. The Second Source and Center. Second Person of Deity, the Eternal and Original Son; the absolute personality realities of the I AM and the basis for the realization-revelation of “I AM personality.” No personality can hope to attain the Universal Father except through his Eternal Son; neither can personality attain to spirit levels of existence apart from the action and aid of this absolute pattern for all personalities. In the Second Source and Center spirit is unqualified while personality is absolute.
1997 105:3.3 2. De Tweede Bron en Centrum. Tweede Persoon der Godheid, de Eeuwige, Oorspronkelijke Zoon; de absolute persoonlijkheidswerkelijkheden van de IK BEN en de basis van de realisatie-openbaring van ‘IK BEN-persoonlijkheid’. Geen persoonlijkheid kan de Universele Vader hopen te bereiken dan door diens Eeuwige Zoon; evenmin kan persoonlijkheid geest-niveaus van bestaan bereiken los van de actie en hulp van dit absolute patroon voor alle persoonlijkheden. In de Tweede Bron en Centrum is geest ongekwalificeerd, en persoonlijkheid absoluut.
1955 105:3.4 3. The Paradise Source and Center. Second nondeity pattern, the eternal Isle of Paradise; the basis for the realization-revelation of “I AM force” and the foundation for the establishment of gravity control throughout the universes. Regarding all actualized, nonspiritual, impersonal, and nonvolitional reality, Paradise is the absolute of patterns. Just as spirit energy is related to the Universal Father through the absolute personality of the Mother-Son, so is all cosmic energy grasped in the gravity control of the First Source and Center through the absolute pattern of the Paradise Isle. Paradise is not in space; space exists relative to Paradise, and the chronicity of motion is determined through Paradise relationship. The eternal Isle is absolutely at rest; all other organized and organizing energy is in eternal motion; in all space, only the presence of the Unqualified Absolute is quiescent, and the Unqualified is co-ordinate with Paradise. Paradise exists at the focus of space, the Unqualified pervades it, and all relative existence has its being within this domain.
1997 105:3.4 3. De Paradijs-Bron en -Centrum. Tweede niet-godheidspatroon, het eeuwige Paradijs-Eiland; de basis van de realisatie-openbaring van de ‘IK BEN-kracht’ en de grondslag waarop de zwaartekrachtbeheersing van alle universa berust. Wat betreft alle geactualiseerde, niet-geestelijke, onpersoonlijke en niet-volitionele werkelijkheid is het Paradijs het absolutum van patronen. Zoals geest-energie met de Universele Vader is verbonden door de absolute persoonlijkheid van de Moeder-Zoon, zo is alle kosmische energie in de greep van de zwaartekrachtbeheersing van de Eerste Bron en Centrum door het absolute patroon van het Paradijs-Eiland. Het Paradijs is niet in de ruimte; de ruimte bestaat in relatie tot het Paradijs, en de chroniciteit van alle beweging wordt bepaald door haar betrekking tot het Paradijs. Het Eeuwige Eiland is absoluut onbeweeglijk; alle andere georganiseerde en zich organiserende energie is in eeuwige beweging; in de gehele ruimte is alleen de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerd Absolute in rust, en het Ongekwalificeerde is van dezelfde orde als het Paradijs. Het Paradijs bestaat in het brandpunt der ruimte, het Ongekwalificeerde doordringt de ruimte, en alle relatieve bestaan is in wezen binnen dit domein.
1955 105:3.5 4. The Third Source and Center. Third Person of Deity, the Conjoint Actor; infinite integrator of Paradise cosmic energies with the spirit energies of the Eternal Son; perfect co-ordinator of the motives of will and the mechanics of force; unifier of all actual and actualizing reality. Through the ministrations of his manifold children the Infinite Spirit reveals the mercy of the Eternal Son while at the same time functioning as the infinite manipulator, forever weaving the pattern of Paradise into the energies of space. This selfsame Conjoint Actor, this God of Action, is the perfect expression of the limitless plans and purposes of the Father-Son while functioning himself as the source of mind and the bestower of intellect upon the creatures of a far-flung cosmos.
1997 105:3.5 4. De Derde Bron en Centrum. Derde Persoon der Godheid, de Vereend Handelende Geest; oneindige integrator van kosmische energieën van het Paradijs met de geest-energieën van de Eeuwige Zoon; volmaakte coördinator van de drijfkrachten van de wil en de mechanica van Paradijskracht; hij die alle actuele en actualiserende werkelijkheid unificeert. Door de bijstand van zijn menigvuldige kinderen openbaart de Oneindige Geest de barmhartigheid van de Eeuwige Zoon, terwijl hij terzelfdertijd werkzaam is als de oneindige manipulator die het patroon van het Paradijs immer in de energieën der ruimte weeft. Deze zelfde Vereend Handelende Geest, deze God van Actie, is de volmaakte uitdrukking van de grenzenloze plannen en bedoelingen van de Vader-Zoon, terwijl hij zelf functioneert als de bron van bewustzijn en de schenker van verstand aan de schepselen in een wijdverbreide kosmos.
1955 105:3.6 5. The Deity Absolute. The causational, potentially personal possibilities of universal reality, the totality of all Deity potential. The Deity Absolute is the purposive qualifier of the unqualified, absolute, and nondeity realities. The Deity Absolute is the qualifier of the absolute and the absolutizer of the qualified—the destiny inceptor.
1997 105:3.6 5. Het Godheid-Absolute. De veroorzakende, potentieel persoonlijke mogelijkheden der universele werkelijkheid, de totaliteit van alle Godheidspotentieel. Het Godheid-Absolute is de doelgerichte kwalificeerder van de ongekwalificeerde, absolute en niet-godheidswerkelijkheden. Het Godheid-Absolute is de kwalificeerder van het absolute en de verabsoluteerder van het gekwalificeerde — het doet bestemmingen aanvangen.
1955 105:3.7 6. The Unqualified Absolute. Static, reactive, and abeyant; the unrevealed cosmic infinity of the I AM; totality of nondeified reality and finality of all nonpersonal potential. Space limits the function of the Unqualified, but the presence of the Unqualified is without limit, infinite. There is a concept periphery to the master universe, but the presence of the Unqualified is limitless; even eternity cannot exhaust the boundless quiescence of this nondeity Absolute.
1997 105:3.7 6. Het Ongekwalificeerd Absolute. Statisch, reactief en latent; de ongeopenbaarde kosmische oneindigheid van de IK BEN; de totaliteit van de niet-vergoddelijkte werkelijkheid en finaliteit van alle niet-persoonlijke potentieel. De ruimte beperkt de functie van het Ongekwalificeerde, maar de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerde is zonder grenzen, oneindig. Het meester-universum heeft een begripsmatige periferie, maar de tegenwoordigheid van het Ongekwalificeerde is zonder grenzen; de grenzeloze rust van dit niet-godheid-Absolute is zelfs in de eeuwigheid onuitputtelijk.
1955 105:3.8 7. The Universal Absolute. Unifier of the deified and the undeified; correlator of the absolute and the relative. The Universal Absolute (being static, potential, and associative) compensates the tension between the ever-existent and the uncompleted.
1997 105:3.8 7. Het Universeel Absolute. Dat wat het vergoddelijkte en het onvergoddelijkte unificeert; dat wat het absolute en relatieve correleert. Het Universeel Absolute (dat immers statisch, potentieel en associatief is) compenseert de spanning tussen het immer-bestaande en het onvoltooide.
1955 105:3.9 The Seven Absolutes of Infinity constitute the beginnings of reality. As mortal minds would regard it, the First Source and Center would appear to be antecedent to all absolutes. But such a postulate, however helpful, is invalidated by the eternity coexistence of the Son, the Spirit, the three Absolutes, and the Paradise Isle.
1997 105:3.9 De Zeven Absoluten der Oneindigheid vormen het eerste begin der werkelijkheid. Voor het sterfelijke denken lijkt de Eerste Bron en Centrum aan alle absoluten vooraf te gaan. Maar dit postulaat, hoe nuttig ook, wordt ontkracht door de eeuwigheidscoëxistentie van de Zoon, de Geest, de drie Absoluten en het Paradijs-Eiland.
1955 105:3.10 It is a truth that the Absolutes are manifestations of the I AM-First Source and Center; it is a fact that these Absolutes never had a beginning but are co-ordinate eternals with the First Source and Center. The relationships of absolutes in eternity cannot always be presented without involving paradoxes in the language of time and in the concept patterns of space. But regardless of any confusion concerning the origin of the Seven Absolutes of Infinity, it is both fact and truth that all reality is predicated upon their eternity existence and infinity relationships.
1997 105:3.10 Het is een waarheid dat de Absoluten manifestaties zijn van de IK BEN-Eerste Bron en Centrum; het is een feit dat deze Absoluten geen begin hebben gekend, maar eeuwige werkelijkheden zijn, van dezelfde orde als de Eerste Bron en Centrum. De betrekkingen van absoluten in de eeuwigheid kunnen niet altijd zonder paradoxen worden beschreven in de taal der tijd en in de begripspatronen van de ruimte. Maar ongeacht welke verwarring er ook moge bestaan inzake de oorsprong van de Zeven Absoluten der Oneindigheid, is het zowel een feit als een waarheid dat alle werkelijkheid stoelt op hun eeuwigheidsbestaan en hun oneindigheidsbetrekkingen.
4. UNITY, DUALITY, AND TRIUNITY
4. EENHEID, DUALITEIT EN DRIEËNIGHEID
1955 105:4.1 The universe philosophers postulate the eternity existence of the I AM as the primal source of all reality. And concomitant therewith they postulate the self-segmentation of the I AM into the primary self-relationships—the seven phases of infinity. And simultaneous with this assumption is the third postulate—the eternity appearance of the Seven Absolutes of Infinity and the eternalization of the duality association of the seven phases of the I AM and these seven Absolutes.
1997 105:4.1 De filosofen van het universum postuleren het eeuwigheidsbestaan van de IK BEN als de oorspronkelijke bron van alle werkelijkheid. En samenvallend hiermede postuleren zij de zelfsegmentatie van de IK BEN in de primaire betrekkingen tot zichzelf — de zeven fasen der oneindigheid. En simultaan met deze onderstelling is er het derde postulaat — de eeuwigheidsverschijning van de Zeven Absoluten der Oneindigheid en de vereeuwiging van de dualiteitsassociatie van de zeven fasen van de IK BEN met deze zeven Absoluten.
1955 105:4.2 The self-revelation of the I AM thus proceeds from static self through self-segmentation and self-relationship to absolute relationships, relationships with self-derived Absolutes. Duality becomes thus existent in the eternal association of the Seven Absolutes of Infinity with the sevenfold infinity of the self-segmented phases of the self-revealing I AM. These dual relationships, eternalizing to the universes as the seven Absolutes, eternalize the basic foundations for all universe reality.
1997 105:4.2 De zelfopenbaring van de Ik BEN loopt aldus van het statische zelf, via zelfsegmentatie en betrekkingen tot zichzelf naar absolute betrekkingen, betrekkingen tot de uit hem voortgekomen Absoluten. Dualiteit wordt aldus existent in de eeuwige associatie van de Zeven Absoluten der Oneindigheid met de zevenvoudige oneindigheid van de door hemzelf gesegmenteerde fasen van de zichzelf openbarende IK BEN. Deze duale betrekkingen, die voor de universa vereeuwigen als de Zeven Absoluten, vereeuwigen ook de fundamentele grondslagen van alle universum-werkelijkheid.
1955 105:4.3 It has been sometime stated that unity begets duality, that duality begets triunity, and that triunity is the eternal ancestor of all things. There are, indeed, three great classes of primordial relationships, and they are:
1997 105:4.3 Er is hier al eens gezegd dat eenheid dualiteit voortbrengt, dat dualiteit drieënigheid voortbrengt, en dat drieënigheid de eeuwige voorzaat is van alle dingen. Er bestaan inderdaad drie grote categorieën van primordiale betrekkingen, te weten:
1955 105:4.4 1. Unity relationships. Relations existent within the I AM as the unity thereof is conceived as a threefold and then as a sevenfold self-differentiation.
1997 105:4.4 1. Eenheidsbetrekkingen. Betrekkingen die existent zijn binnen de IK BEN wanneer zijn eenheid wordt opgevat als een drievoudige en vervolgens zevenvoudige zelfdifferentiatie.
1955 105:4.5 2. Duality relationships. Relations existent between the I AM as sevenfold and the Seven Absolutes of Infinity.
1997 105:4.5 2. Dualiteitsbetrekkingen. Betrekkingen die bestaan tussen de IK BEN als zevenvoudige en de Zeven Absoluten der Oneindigheid.
1955 105:4.6 3. Triunity relationships. These are the functional associations of the Seven Absolutes of Infinity.
1997 105:4.6 3. Drieënigheidsbetrekkingen. Dit zijn de functionele associaties van de Zeven Absoluten der Oneindigheid.
1955 105:4.7 Triunity relationships arise upon duality foundations because of the inevitability of Absolute interassociation. Such triunity associations eternalize the potential of all reality; they encompass both deified and undeified reality.
1997 105:4.7 Drieënigheidsbetrekkingen ontstaan op dualiteitsgrondslagen vanwege de onvermijdelijkheid van Absolute interassociatie. Deze drieënigheidsassociaties vereeuwigen het potentieel van alle werkelijkheid: zij omvatten zowel vergoddelijkte als onvergoddelijkte werkelijkheid.
1955 105:4.8 The I AM is unqualified infinity as unity. The dualities eternalize reality foundations. The triunities eventuate the realization of infinity as universal function.
1997 105:4.8 De IK BEN is ongekwalificeerde oneindigheid als eenheid. De dualiteiten vereeuwigen werkelijkheids grondslagen. De drieënigheden doen de realisatie der oneindigheid resulteren als universele functie.
1955 105:4.9 Pre-existentials become existential in the seven Absolutes, and existentials become functional in the triunities, the basic association of Absolutes. And concomitant with the eternalization of the triunities the universe stage is set—the potentials are existent and the actuals are present—and the fullness of eternity witnesses the diversification of cosmic energy, the outspreading of Paradise spirit, and the endowment of mind together with the bestowal of personality, by virtue of which all of these Deity and Paradise derivatives are unified in experience on the creature level and by other techniques on the supercreature level.
1997 105:4.9 Preëxistentiële werkelijkheden worden existentieel in de Zeven Absoluten, en existentiële werkelijkheden worden functioneel in drieënigheden, de fundamentele associatie van Absoluten. En samenvallend met de vereeuwiging der drieënigheden is het toneel van het universum gereed — de potentiële werkelijkheden zijn existent en de actuele werkelijkheden zijn tegenwoordig — en de volheid der eeuwigheid is getuige van de diversificatie der kosmische energie, het zich uitspreiden van Paradijs-geest, en de begiftiging met bewustzijn samen met de schenking van persoonlijkheid, door welke al deze afgeleiden van de Godheid en het Paradijs verenigd worden, in ervaring op het niveau van het schepsel, en middels andere technieken op het niveau dat dat van schepselen te boven gaat.
5. PROMULGATION OF FINITE REALITY
5. DE AFKONDIGING DER EINDIGE WERKELIJKHEID
1955 105:5.1 Just as the original diversification of the I AM must be attributed to inherent and self-contained volition, so must the promulgation of finite reality be ascribed to the volitional acts of Paradise Deity and to the repercussional adjustments of the functional triunities.
1997 105:5.1 Zoals de oorspronkelijke diversificatie van de IK BEN moet worden toegeschreven aan inherente en in zichzelf besloten wil, zo moet ook de afkondiging der eindige werkelijkheid worden toegeschreven aan de wilsdaden van Paradijs-Godheid en aan allerlei aanpassingen van de functionele drieënigheden, die daarvan de weerslag zijn.
1955 105:5.2 Prior to the deitization of the finite, it would appear that all reality diversification took place on absolute levels; but the volitional act promulgating finite reality connotes a qualification of absoluteness and implies the appearance of relativities.
1997 105:5.2 Voorafgaand aan de vergoddelijking van het eindige, lijkt het zo te zijn dat alle diversificatie van de werkelijkheid heeft plaatsgevonden op absolute niveaus; de wilsdaad waardoor de eindige werkelijkheid werd afgekondigd betekent echter een kwalificatie van absoluutheid en houdt de verschijning van relativiteiten in.
1955 105:5.3 While we present this narrative as a sequence and portray the historic appearance of the finite as a direct derivative of the absolute, it should be borne in mind that transcendentals both preceded and succeeded all that is finite. Transcendental ultimates are, in relation to the finite, both causal and consummational.
1997 105:5.3 Ofschoon wij dit relaas presenteren als een reeks gebeurtenissen en de historische verschijning van het eindige beschrijven als direct voortgekomen uit het absolute, dient ge in gedachten te houden dat al het eindige zowel is voorafgegaan als gevolgd door transcendentale werkelijkheden. Met betrekking tot het eindige zijn transcendentale, ultieme werkelijkheden zowel oorzakelijk als voltooiend.
1955 105:5.4 Finite possibility is inherent in the Infinite, but the transmutation of possibility to probability and inevitability must be attributed to the self-existent free will of the First Source and Center, activating all triunity associations. Only the infinity of the Father’s will could ever have so qualified the absolute level of existence as to eventuate an ultimate or to create a finite.
1997 105:5.4 De mogelijkheid van het eindige is inherent in de Oneindige, maar de transmutatie van mogelijkheid tot waarschijnlijkheid en onvermijdelijkheid moet worden toegeschreven aan de uit zichzelf bestaande vrije wil van de Eerste Bron en Centrum, die alle drieënigheidsassociaties activeert. Alleen de oneindigheid van de wil van de Vader heeft het absolute niveau van bestaan ooit zo kunnen kwalificeren, dat er een ultieme werkelijkheid resulteerde of een eindige werkelijkheid werd geschapen.
1955 105:5.5 With the appearance of relative and qualified reality there comes into being a new cycle of reality—the growth cycle—a majestic downsweep from the heights of infinity to the domain of the finite, forever swinging inward to Paradise and Deity, always seeking those high destinies commensurate with an infinity source.
1997 105:5.5 Met de verschijning van relatieve en gekwalificeerde werkelijkheid komt er een nieuwe cyclus van werkelijkheid tot aanzijn — de groeicyclus — een majestueuze beweging van de hoogten der oneindigheid omlaag naar het domein van het eindige, die voor eeuwig langs een binnenwaartse baan rondgaat naar het Paradijs en Godheid, altijd strevend naar die hoge bestemmingen die in overeenstemming zijn met een oneindigheidsbron.
1955 105:5.6 These inconceivable transactions mark the beginning of universe history, mark the coming into existence of time itself. To a creature, the beginning of the finite is the genesis of reality; as viewed by creature mind, there is no actuality conceivable prior to the finite. This newly appearing finite reality exists in two original phases:
1997 105:5.6 Deze onvoorstelbare verrichtingen markeren het begin van de geschiedenis van het universum, markeren het ontstaan van de tijd zelve. Voor een schepsel is het begin van het eindige de genese der werkelijkheid; voor het bewustzijn van een schepsel is er geen actualiteit denkbaar voorafgaand aan het eindige. Deze nieuw verschijnende, eindige werkelijkheid bestaat in twee oorspronkelijke fasen:
1955 105:5.7 1. Primary maximums, the supremely perfect reality, the Havona type of universe and creature.
1997 105:5.7 1. Primaire maxima, de allerhoogst volmaakte werkelijkheid, het universum en schepsel van het Havona-type;
1955 105:5.8 2. Secondary maximums, the supremely perfected reality, the superuniverse type of creature and creation.
1997 105:5.8 2. Secundaire maxima, de allerhoogst vervolmaakte werkelijkheid, het type schepsel en schepping van de superuniversa.
1955 105:5.9 These, then, are the two original manifestations: the constitutively perfect and the evolutionally perfected. The two are co-ordinate in eternity relationships, but within the limits of time they are seemingly different. A time factor means growth to that which grows; secondary finites grow; hence those that are growing must appear as incomplete in time. But these differences, which are so important this side of Paradise, are nonexistent in eternity.
1997 105:5.9 Dit zijn dus de twee oorspronkelijke manifestaties: het constitutieve volmaakte en het evolutieve vervolmaakte. Deze twee zijn van gelijke orde in eeuwigheidsverhoudingen, doch binnen de grenzen der tijd lijken zij verschillend. Een tijdfactor betekent groei voor al wat groeit; secundaire eindigheden groeien, waaruit volgt dat de eindigheden die groeiende zijn wel onvolledig moeten lijken in de tijd. Doch deze verschillen, aan deze zijde van het Paradijs zo belangrijk, zijn in de eeuwigheid niet-bestaand.
1955 105:5.10 We speak of the perfect and the perfected as primary and secondary maximums, but there is still another type: Trinitizing and other relationships between the primaries and the secondaries result in the appearance of tertiary maximums—things, meanings, and values that are neither perfect nor perfected yet are co-ordinate with both ancestral factors.
1997 105:5.10 Wij spreken over het volmaakte en het vervolmaakte als primaire en secundaire maxima, maar er is nog een ander type: trinitisatie en andere betrekkingen tussen de primaire en secundaire werkelijkheden resulteren in de verschijning van tertiaire maxima — dingen, begrippen en waarden die noch volmaakt noch vervolmaakt zijn, en toch gelijkwaardig aan beide factoren waaruit zij voortkomen.
6. REPERCUSSIONS OF FINITE REALITY
6. DE REPERCUSSIES VAN DE EINDIGE WERKELIJKHEID
1955 105:6.1 The entire promulgation of finite existences represents a transference from potentials to actuals within the absolute associations of functional infinity. Of the many repercussions to creative actualization of the finite, there may be cited:
1997 105:6.1 De gehele afkondiging van eindige bestaanswijzen vormt een overgang van potentiële werkelijkheden naar actuele werkelijkheden binnen de absolute associaties der functionele oneindigheid. Van de vele repercussies op de creatieve actualisatie van het eindige mogen hier worden genoemd:
1955 105:6.2 1. The deity response, the appearance of the three levels of experiential supremacy: the actuality of personal-spirit supremacy in Havona, the potential for personal-power supremacy in the grand universe to be, and the capacity for some unknown function of experiential mind acting on some level of supremacy in the future master universe.
1997 105:6.2 1. De godheidsrespons, de verschijning van de drie niveaus van het experientiële allerhoogst bewind: de actualiteit van het allerhoogst bewind van persoonlijkheid-geest in Havona, het potentieel voor het allerhoogst bewind van persoonlijkheid-kracht in het toekomstige groot universum, en de capaciteit voor een onbekende functie van het experientiële bewustzijn optredend op een bepaald niveau van het allerhoogst bewind in het toekomstige meester-universum.
1955 105:6.3 2. The universe response involved an activation of the architectural plans for the superuniverse space level, and this evolution is still progressing throughout the physical organization of the seven superuniverses.
1997 105:6.3 2. De universum-respons bracht een activering van de architectonische plannen voor het ruimteniveau van de superuniversa met zich mede, en deze evolutie gaat nog steeds door, overal in de fysische organisatie van de zeven superuniversa.
1955 105:6.4 3. The creature repercussion to finite-reality promulgation resulted in the appearance of perfect beings on the order of the eternal inhabitants of Havona and of perfected evolutionary ascenders from the seven superuniverses. But to attain perfection as an evolutionary (time-creative) experience implies something other-than-perfection as a point of departure. Thus arises imperfection in the evolutionary creations. And this is the origin of potential evil. Misadaptation, disharmony, and conflict, all these things are inherent in evolutionary growth, from physical universes to personal creatures.
1997 105:6.4 3. De schepsel-repercussie op de afkondiging der eindige werkelijkheid liep uit op de verschijning van volmaakte wezens van de orde der eeuwige bewoners van Havona, en van vervolmaakte evolutionaire opklimmende stervelingen uit de zeven superuniversa. Doch het bereiken van volmaaktheid als een evolutionaire (tijd-creatieve) ervaring houdt een uitgangspunt in dat anders-dan-volmaakt is. Zo ontstaat onvolmaaktheid in de evolutionaire scheppingen. Dit is ook de oorsprong van potentieel kwaad. Onjuiste aanpassingen, disharmonie en conflicten — dit alles is inherent aan evolutionaire groei, van fysische universa tot en met persoonlijke schepselen.
1955 105:6.5 4. The divinity response to the imperfection inherent in the time lag of evolution is disclosed in the compensating presence of God the Sevenfold, by whose activities that which is perfecting is integrated with both the perfect and the perfected. This time lag is inseparable from evolution, which is creativity in time. Because of it, as well as for other reasons, the almighty power of the Supreme is predicated on the divinity successes of God the Sevenfold. This time lag makes possible creature participation in divine creation by permitting creature personalities to become partners with Deity in the attainment of maximum development. Even the material mind of the mortal creature thus becomes partner with the divine Adjuster in the dualization of the immortal soul. God the Sevenfold also provides techniques of compensation for the experiential limitations of inherent perfection as well as compensating the preascension limitations of imperfection.
1997 105:6.5 4. De goddelijkheidrespons op de onvolmaaktheid die inherent is aan het tijdsverloop van de evolutie, wordt onthuld in de compenserende tegenwoordigheid van God de Zevenvoudige, door wiens activiteiten al wat doende is zich te vervolmaken met zowel het volmaakte als het vervolmaakte wordt geïntegreerd. Dit tijdsverloop is niet los te denken van evolutie, die creativiteit in de tijd is. Vanwege dit tijdsverloop, alsmede om andere redenen, stoelt de almachtige kracht van de Allerhoogste op de successen in goddelijkheid van God de Zevenvoudige. Dit tijdsverloop maakt het schepselen mogelijk om deel te nemen in de goddelijke schepping, doordat het geschapen persoonlijkheden toestaat om partners te worden van de Godheid bij het bereiken van hun hoogst mogelijke ontwikkeling. Zelfs het materiële bewustzijn van het sterfelijke schepsel wordt op deze wijze de partner van de goddelijke Richter in de dualisatie van de onsterfelijke ziel. God de Zevenvoudige verschaft ook technieken ter compensatie van de experiëntiële beperkingen van inherente volmaaktheid, en compenseert tevens de beperkingen der onvolmaaktheid van vóór de opklimming.
7. EVENTUATION OF TRANSCENDENTALS
7. HET RESULTEREN VAN TRANSCENDENTALE WERKELIJKHEDEN
1955 105:7.1 Transcendentals are subinfinite and subabsolute but superfinite and supercreatural. Transcendentals eventuate as an integrating level correlating the supervalues of absolutes with the maximum values of finites. From the creature standpoint, that which is transcendental would appear to have eventuated as a consequence of the finite; from the eternity viewpoint, in anticipation of the finite; and there are those who have considered it as a “pre-echo” of the finite.
1997 105:7.1 Transcendentale werkelijkheden zijn suboneindig en subabsoluut, doch boveneindig en bovencreatuurlijk. Transcendentale werkelijkheden resulteren als een integrerend niveau waarop de superwaarden der absolute werkelijkheden worden gecorreleerd met de maximale waarden van eindige werkelijkheden. Vanuit het standpunt van het schepsel lijkt hetgeen transcendentaal is, geresulteerd te zijn als een gevolg van het eindige, doch vanuit het gezichtspunt der eeuwigheid lijkt het op het eindige vooruit te lopen. Er zijn ook filosofen die het beschouwd hebben als een ‘pre-echo’ van het eindige.
1955 105:7.2 That which is transcendental is not necessarily nondevelopmental, but it is superevolutional in the finite sense; neither is it nonexperiential, but it is superexperience as such is meaningful to creatures. Perhaps the best illustration of such a paradox is the central universe of perfection: It is hardly absolute—only the Paradise Isle is truly absolute in the “materialized” sense. Neither is it a finite evolutionary creation as are the seven superuniverses. Havona is eternal but not changeless in the sense of being a universe of nongrowth. It is inhabited by creatures (Havona natives) who never were actually created, for they are eternally existent. Havona thus illustrates something which is not exactly finite nor yet absolute. Havona further acts as a buffer between absolute Paradise and finite creations, still further illustrating the function of transcendentals. But Havona itself is not a transcendental—it is Havona.
1997 105:7.2 Dat wat transcendentaal is, is niet noodzakelijkerwijs niet uit ontwikkeling voortgekomen, doch het is wel bovenevolutioneel in de eindige zin. Evenmin is het niet-experiëntieel, maar bovenexperiëntie, in de vorm waarin deze betekenis heeft voor schepselen. Misschien is de beste illustratie van deze paradox wel het centrale universum van volmaaktheid. Dit is nauwelijks absoluut te noemen — alleen het Paradijs-Eiland is waarlijk absoluut in de ‘gematerialiseerde’ zin. Evenmin is het een eindige evolutionaire schepping zoals de zeven superuniversa. Havona is eeuwig, maar niet onveranderlijk in de zin dat het een universum zou zijn van niet-groei. Het wordt bewoond door schepselen (Havona-ingeborenen) die nooit metterdaad zijn geschapen, want zij zijn eeuwig bestaand. Havona illustreert derhalve iets dat niet bepaald eindig is en ook niet absoluut. Bovendien treedt Havona op als buffer tussen het absolute Paradijs en de eindige scheppingen, waardoor het de functie van transcendentale werkelijkheden nog nader illustreert. Maar Havona zelf is niet een transcendentale werkelijkheid — het is Havona.
1955 105:7.3 As the Supreme is associated with finites, so the Ultimate is identified with transcendentals. But though we thus compare Supreme and Ultimate, they differ by something more than degree; the difference is also a matter of quality. The Ultimate is something more than a super-Supreme projected on the transcendental level. The Ultimate is all of that, but more: The Ultimate is an eventuation of new Deity realities, the qualification of new phases of the theretofore unqualified.
1997 105:7.3 Zoals de Allerhoogste geassocieerd is met eindige werkelijkheden, zo is de Ultieme ge- ïdentificeerd met transcendentale werkelijkheden. Maar ook al vergelijken wij de Allerhoogste en de Ultieme zo met elkaar, het verschil tussen hen is meer dan een kwestie van graad, het is ook een kwestie van kwaliteit. De Ultieme is iets meer dan een boven-Allerhoogste geprojecteerd op het transcendentale niveau. De Ultieme omvat dit alles, maar is ook meer: de Ultieme is een resultering van nieuwe Godheidswerkelijkheden, de kwalificatie van nieuwe fasen van wat daarvoor nog ongekwalificeerd was.
1955 105:7.4 Among those realities which are associated with the transcendental level are the following:
1997 105:7.4 Met het transcendentale niveau zijn onder andere de volgende werkelijkheden geassocieerd:
1997 105:7.5 1. de Godheidstegenwoordigheid van de Ultieme;
1955 105:7.6 2. The concept of the master universe.
1997 105:7.6 2. het concept van het meester-universum;
1955 105:7.7 3. The Architects of the Master Universe.
1997 105:7.7 3. de Architecten van het Meester-Universum;
1955 105:7.8 4. The two orders of Paradise force organizers.
1997 105:7.8 4. de beide orden der Paradijs-krachtorganisatoren;
1955 105:7.9 5. Certain modifications in space potency.
1997 105:7.9 5. bepaalde modificaties in de ruimtepotentie;
1955 105:7.12 8. Absonite qualities and realities.
1997 105:7.12 8. absoniete kwaliteiten en werkelijkheden;
1955 105:7.13 9. Omnipotence, omniscience, and omnipresence.
1997 105:7.13 9. almacht, alwetendheid en alomtegenwoordigheid;
1955 105:7.15 The universe in which we now live may be thought of as existing on finite, transcendental, and absolute levels. This is the cosmic stage on which is enacted the endless drama of personality performance and energy metamorphosis.
1997 105:7.15 Het universum waarin wij thans leven, kan gedacht worden als bestaand op eindige, transcendentale en absolute niveaus. Dit is het kosmische toneel waarop zich het eindeloze schouwspel van de prestaties van persoonlijkheden en de metamorfose van energie afspeelt.
1955 105:7.16 And all of these manifold realities are unified absolutely by the several triunities, functionally by the Architects of the Master Universe, and relatively by the Seven Master Spirits, the subsupreme co-ordinators of the divinity of God the Sevenfold.
1997 105:7.16 En al deze menigvuldige werkelijkheden worden absoluut geünificeerd door de verschillende drieënigheden, functioneel door de Architecten van het Meester-Universum, en relatief door de Zeven Meester-Geesten, de suballerhoogste coördinatoren van de goddelijkheid van God de Zevenvoudige.
1955 105:7.17 God the Sevenfold represents the personality and divinity revelation of the Universal Father to creatures of both maximum and submaximum status, but there are other sevenfold relationships of the First Source and Center which do not pertain to the manifestation of the divine spiritual ministry of the God who is spirit.
1997 105:7.17 God de Zevenvoudige vormt de openbaring van de persoonlijkheid en goddelijkheid van de Universele Vader aan schepselen van zowel maximale als submaximale status, maar er zijn andere zevenvoudige betrekkingen van de Eerste Bron en Centrum die geen verband houden met de manifestatie van het goddelijke geestelijk dienstbetoon van de God die geest is.
1955 105:7.18 In the eternity of the past the forces of the Absolutes, the spirits of the Deities, and the personalities of the Gods stirred in response to the primordial self-will of self-existent self-will. In this universe age we are all witnessing the stupendous repercussions of the far-flung cosmic panorama of the subabsolute manifestations of the limitless potentials of all these realities. And it is altogether possible that the continued diversification of the original reality of the First Source and Center may proceed onward and outward throughout age upon age, on and on, into the faraway and inconceivable stretches of absolute infinity.
1997 105:7.18 In de eeuwigheid van het verleden zijn de krachten van de Absoluten, de geesten van de Godheden en de persoonlijkheden van de Goden in beweging gekomen in respons op de primordiale eigen wil van de uit zichzelf bestaande eigen wil. In dit tijdperk van het universum zijn wij allen getuige van de ontzagwekkende repercussies van het wijdverbreide kosmische panorama van de subabsolute manifestaties der onbegrensde mogelijkheden van al deze werkelijkheden. En het is zeer wel mogelijk dat de voortgang van de diversificatie van de oorspronkelijke werkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum zal doorgaan, eeuw na eeuw, voorwaarts en buitenwaarts, immer verder tot in de verre, onvoorstelbare uitgestrektheden der absolute oneindigheid.
1955 105:7.19 [Presented by a Melchizedek of Nebadon.]
1997 105:7.19 [Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
Verhandeling 104. De groei van het Triniteits-begrip |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 106. Werkelijkheidsniveaus in het Universum |