© 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 111. De Richter en de ziel |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 113. De Serafijnse Bestemmingsbehoeders |
112:0.1 DE evolutionaire planeten zijn de werelden waar de mens zijn oorsprong heeft, de aanvangswerelden van de loopbaan van de opklimmende sterveling. Urantia is uw startpunt: hier worden gij en uw goddelijke Gedachtenrichter samengevoegd in een voorlopige verbintenis. U is een volmaakte gids geschonken, en daarom zult ge, indien ge oprecht wilt deelnemen aan de wedloop in de tijd en het einddoel van het geloof wilt bereiken, de beloning der eeuwen ontvangen: ge zult voor eeuwig worden verenigd met uw inwonende Richter. Dan zal uw werkelijke leven beginnen, het opklimmende leven waarvan uw huidige sterfelijke staat slechts het voorportaal is. In de eeuwigheid die zich voor u uitstrekt, zal dan uw verheven, progressieve missie als volkomene beginnen. Door al deze opeenvolgende tijdperken en stadia van evolutionaire groei heen, is er één deel van u dat absoluut onveranderd blijft, en dat is persoonlijkheid — bestendigheid te midden van alle verandering.
112:0.2 Het zou aanmatigend zijn te trachten persoonlijkheid te definiëren, maar het is wellicht nuttig u enige zaken op te sommen die ten aanzien van persoonlijkheid bekend zijn:
112:0.3 1. Persoonlijkheid is die kwaliteit in de werkelijkheid, die geschonken wordt door de Universele Vader zelf, of door de Vereend Handelende Geest, optredend voor de Vader.
112:0.4 2. Zij kan verleend worden aan ieder levend energiesysteem dat bewustzijn of geest insluit.
112:0.5 3. Zij is niet volstrekt onderworpen aan de beperkingen van voorafgaande veroorzaking. Zij is betrekkelijk creatief of co-creatief.
112:0.6 4. Geschonken aan evolutionaire materiële schepselen, doet zij geest streven naar de beheersing van energie-materie door de bemiddeling van bewustzijn.
112:0.7 5. Hoewel persoonlijkheid verstoken is van identiteit, kan zij de identiteit van ieder levend energiestelsel tot eenheid brengen.
112:0.8 6. Zij vertoont slechts kwalitatieve respons op het persoonlijkheidscircuit, dit in tegenstelling tot de drie energieën die zowel kwalitatieve als kwantitatieve respons vertonen op de zwaartekracht.
112:0.9 7. Persoonlijkheid is onveranderlijk te midden van alle verandering.
112:0.10 8. Zij kan God een geschenk geven — de toewijding van de vrije wil aan het doen van de wil van God.
112:0.11 9. Zij wordt gekenmerkt door moraliteit — besef van relativiteit van verwantschap met andere personen. Zij onderkent verschillende niveaus van gedrag en maakt door haar keuzen onderscheid daartussen.
112:0.12 10. Persoonlijkheid is uniek, absoluut uniek: zij is uniek in tijd en ruimte; zij is uniek in de eeuwigheid en op het Paradijs; zij is uniek wanneer zij geschonken wordt — er zijn geen duplicaten; zij is uniek gedurende ieder moment van het bestaan; zij is uniek in de verhouding tot God — hij kent geen aanzien des persoons, maar evenmin telt hij hen bij elkaar op, want zij zijn niet optelbaar — zij kunnen wel worden bijeengebracht, doch niet getotaliseerd[1].
112:0.13 11. Persoonlijkheid reageert rechtstreeks op de aanwezigheid van andere persoonlijkheid.
112:0.14 12. Zij is het enige dat aan geest kan worden toegevoegd, en illustreert aldus het primaat van de Vader ten opzichte van de Zoon. (Bewustzijn behoeft niet aan geest te worden toegevoegd.)
112:0.15 13. Persoonlijkheid kan de dood van de sterveling overleven met identiteit in de overlevende ziel. De Richter en de persoonlijkheid zijn onveranderlijk; de verhouding tussen hen (in de ziel) is niets dan verandering, voortdurende evolutie; indien deze verandering (groei) dan ook zou ophouden, zou de ziel ophouden te bestaan.
112:0.16 14. Persoonlijkheid is zich op unieke wijze bewust van tijd, en dit is iets anders dan de tijdwaarneming van bewustzijn of geest.
112:1.1 Persoonlijkheid wordt door de Universele Vader als een potentieel eeuwige gave aan zijn schepselen geschonken. Dit goddelijke geschenk is bedoeld om te functioneren op talrijke niveaus en in opeenvolgende universum-omstandigheden, variërend van het laagste eindige plan tot aan het hoogste absoniete, zelfs tot aan de grenzen van het absolute. Persoonlijkheid werkt aldus op drie kosmische niveaus, of in drie fasen van het universum:
112:1.2 1. De positie-status. Persoonlijkheid functioneert even doeltreffend in het plaatselijk universum, als in het superuniversum en het centrale universum.
112:1.3 2. De bedoeling-status. Persoonlijkheid werkt effectief op de niveaus van het eindige, het absoniete, en zelfs waar zij het raakt aan het absolute.
112:1.4 3. De waarde-status. Persoonlijkheid kan experiëntieel worden gerealiseerd in de progressieve gebieden van het materiële, het morontiale en het geestelijke.
112:1.5 Persoonlijkheid heeft een voltooid gebied van kosmisch dimensionele werking. Eindige persoonlijkheid kent drie dimensies, die in grote trekken als volgt functioneren:
112:1.6 1. De lengte stelt de richting en de natuur van de voortgang voor — beweging door de ruimte overeenkomstig de tijd — evolutie.
112:1.7 2. De verticale diepte omvat de impulsen en attitudes van het organisme, de verschillende niveaus van zelfverwerkelijking en het algemene verschijnsel van het reageren op de omgeving.
112:1.8 3. De breedte omvat het domein van de coördinatie, associatie, en organisatie van de zelfheid.
112:1.9 Het type persoonlijkheid dat aan de stervelingen van Urantia wordt verleend, heeft een potentieel van zeven dimensies van zelfuitdrukking of persoonsrealisatie. Drie van deze dimensionele verschijnselen kunnen worden verwezenlijkt op het eindige niveau, drie op het absoniete niveau, en één op het absolute niveau. Op sub-absolute niveaus kan deze zevende of totaliteitsdimensie worden ervaren als het feit van persoonlijkheid. Deze allerhoogste dimensie is een associeerbaar absolutum en vormt dimensioneel, ofschoon niet oneindig, een potentieel dat op sub-oneindige wijze tot in het absolute kan doordringen.
112:1.10 De eindige dimensies van persoonlijkheid hebben betrekking op kosmische lengte, diepte en breedte. Lengte geeft bedoeling aan, diepte geeft waarde te kennen, breedte omvat inzicht — het vermogen om onbetwistbare bewustheid van de kosmische werkelijkheid te ervaren.
112:1.11 Op het morontia-niveau worden al deze eindige dimensies van het materiële niveau ten zeerste uitgebreid, en kunnen bepaalde nieuwe dimensionele waarden worden verwezenlijkt. Al deze grotere dimensionele ervaringen van het morontia-niveau worden op wonderbaarlijke wijze aan de allerhoogste of persoonlijkheidsdimensie gekoppeld, door de invloed van mota en ook vanwege de bijdrage der morontia-mathematica.
112:1.12 Veel moeilijkheden die stervelingen ervaren bij hun bestudering van de menselijke persoonlijkheid, zouden kunnen worden vermeden indien het eindige schepsel in gedachten zou willen houden dat dimensionele niveaus en geestelijke niveaus niet gecoördineerd worden in de experiëntiële persoonlijkheidsverwezenlijking.
112:1.13 Het leven is eigenlijk een proces dat zich afspeelt tussen het organisme (het zelf) en zijn omgeving. De persoonlijkheid verleent identiteitswaarde en continuïteitsbedoelingen aan deze associatie van het organisme met zijn omgeving. Zoals ge zult inzien, volgt hieruit dat het verschijnsel van stimulus-respons niet een zuiver mechanisch proces is, aangezien de persoonlijkheid functioneert als een factor in de totale situatie. Het blijft juist dat mechanismen van nature passief zijn; organismen zijn inherent actief.
112:1.14 Het fysische leven is een proces dat zich niet zozeer binnen het organisme afspeelt, als wel tussen het organisme en zijn omgeving. En zo’n proces draagt er altijd toe bij dat het organisme ten aanzien van zulk een omgeving reactiepatronen schept en vastlegt. En al zulke richtinggevende patronen zijn van grote invloed op het kiezen van doeleinden.
112:1.15 Door de bemiddeling van het bewustzijn nu, leggen het zelf en zijn omgeving zinvol contact. Het vermogen en de bereidheid van het organisme om zulke betekenisvolle contacten met de omgeving tot stand te brengen (respons op een impuls) vormt de instelling van de gehele persoonlijkheid.
112:1.16 Persoonlijkheid kan niet goed functioneren in afzondering. De mens is van nature een sociaal wezen: hij wordt beheerst door het sterke verlangen om erbij te horen. ‘Niemand leeft voor zichzelf,’ is letterlijk waar[2].
112:1.17 Maar de opvatting van de persoonlijkheid als de bedoeling van het geheel van het levende, functionerende schepsel houdt veel meer in dan de integratie van betrekkingen; zij geeft de vere- niging van alle factoren van de realiteit aan, alsmede de coördinatie van betrekkingen. Be- trekkingen bestaan tussen twee objecten, doch drie of meer objecten resulteren in een systeem en zo’n systeem is veel meer dan alleen een grotere of complexe betrekking. Dit onderscheid is van vitaal belang, want in een kosmisch systeem zijn de individuele leden niet met elkaar verbonden, behalve in betrekking tot het geheel en door de individualiteit van het geheel.
112:1.18 In het menselijke organisme vormt het totaal der delen het zelf — de individualiteit — maar een dergelijk proces heeft hoegenaamd niets te maken met de persoonlijkheid, die de vereniger is van al deze factoren zoals deze in betrekking staan tot kosmische realiteiten.
112:1.19 Aan verzamelingen worden delen toegevoegd; in systemen worden delen gerangschikt. Systemen zijn opmerkelijk vanwege de organisatie — de positionele waarden. In een goed systeem zijn alle factoren op hun kosmische plaats. In een slecht systeem ontbreekt er iets of is er iets niet op zijn plaats — verstoord. In het systeem van de mens is het de persoonlijkheid die alle activiteiten verenigt en op haar beurt de kwaliteiten van identiteit en creativiteit verleent.
112:2.1 Het zou nuttig zijn om bij de bestudering van het zelf in gedachten te houden:
112:2.2 1. dat fysische systemen ondergeschikt zijn;
112:2.3 2. dat verstandelijke systemen coördinatief zijn;
112:2.4 3. dat persoonlijkheid super-ordinatief is;
112:2.5 4. dat de inwonende geestelijke kracht potentieel richtinggevend is.
112:2.6 In alle opvattingen van het zelf dient te worden onderkend dat het feit van het leven eerst komt, de evaluatie of interpretatie ervan later. Het mensenkind leeft eerst en denkt vervolgens over zijn leven na. In de kosmische economie is inzicht belangrijker dan vooruitzien.
112:2.7 Het universum-feit dat God mens is geworden heeft voor altijd alle bedoelingen en alle waarden van de menselijke persoonlijkheid gewijzigd. Liefde, in de ware betekenis van het woord, impliceert wederzijdse waardering van gehele persoonlijkheden, of zij nu menselijk of goddelijk zijn, of menselijk en goddelijk. Delen van het zelf kunnen op talrijke wijzen functioneren — denkend, voelend, wensend — maar alleen de gecoördineerde eigenschappen van de gehele persoonlijkheid worden geconcentreerd in intelligente actie; en al deze krachten worden verbonden met de geestelijke gave aan het sterfelijke bewustzijn, wanneer een mens iemand anders, een menselijk of goddelijk wezen, oprecht en onbaatzuchtig liefheeft.
112:2.8 Alle sterfelijke voorstellingen van de werkelijkheid zijn gebaseerd op de onderstelling dat de menselijke persoonlijkheid daadwerkelijk bestaat; alle voorstellingen van bovenmenselijke realiteiten zijn gebaseerd op de ervaring van de menselijke persoonlijkheid met en in de kosmische realiteiten van bepaalde met hem verbonden geestelijke entiteiten en goddelijke persoonlijkheden. Alles wat niet geestelijk is in de menselijke ervaring, behalve persoonlijk- heid, is een middel tot een doel. Iedere echte verhouding van de sterveling met andere personen — menselijke of goddelijke — is een doel op zich. En zulk een gemeenschap met de persoonlijkheid van de Godheid is het eeuwige doel van de opklimming in het universum.
112:2.9 Het bezit van persoonlijkheid identificeert de mens als een geestelijk wezen, aangezien de eenheid van het zelf en het zelf-bewustzijn van de persoonlijkheid hem vanuit de bovenmateriële wereld worden geschonken. Juist het feit dat een sterfelijke materialist het bestaan van bovenmateriële werkelijkheden kan ontkennen, demonstreert in en uit zichzelf reeds de aanwezigheid van geest-synthese en kosmisch bewustzijn in zijn menselijke bewustzijn, en wijst op de werking hiervan.
112:2.10 Er bestaat een grote kosmische kloof tussen materie en gedachte, en deze kloof is nog onmetelijk veel groter tussen het materiële denken en geestelijke liefde. Bewustheid, en zeker zelf-bewustheid, kan niet worden verklaard door enige theorie aangaande de mechanische associatie van elektronen of materiële energie-verschijnselen.
112:2.11 Wanneer het bewustzijn de werkelijkheid naspeurt tot aan de ultieme analyse toe, vervaagt de materie voor de materiële zintuigen, maar kan toch nog werkelijk blijven voor het denken. Wanneer het geestelijke inzicht tot en met de ultieme analyse de werkelijkheid naspeurt die overblijft na het verdwijnen der materie, verdwijnt deze voor het denken, maar kan het geestelijk inzicht nog steeds kosmische realiteiten en allerhoogste waarden van een geestelijke natuur waarnemen. Bijgevolg maakt de wetenschap plaats voor de filosofie, terwijl de filosofie zich gewonnen moet geven aan de conclusies die inherent zijn aan echte geestelijke ervaring. Het denken geeft zich gewonnen aan de wijsheid, en de wijsheid verliest zich in verlichte, bespiegelende godsverering.
112:2.12 In de natuurwetenschap observeert het menselijke zelf de materiële wereld; filosofie is de observatie van deze observatie van de materiële wereld; religie, ware geestelijke ervaring, is de experiëntiële bewustwording van de kosmische realiteit van de observatie van de observatie van deze gehele relatieve synthese van het energie-materiaal van tijd en ruimte. Wanneer men een filosofie over het universum opbouwt op een exclusief materialisme, gaat men voorbij aan het feit dat alle materiële dingen aanvankelijk als werkelijk worden gezien in de ervaring van de menselijke bewustheid. De observator kan niet het ding zijn dat wordt geobserveerd; evaluatie vergt een bepaalde graad van transcenderen van de zaak die geëva-lueerd wordt.
112:2.13 In de tijd leidt denken tot wijsheid en leidt wijsheid tot godsverering; in de eeuwigheid leidt godsverering tot wijsheid, en mondt wijsheid uit in de volkomenheid van denken.
112:2.14 De mogelijkheid tot unificatie van het evoluerende zelf is inherent in de kwaliteiten van de samenstellende factoren van het zelf: de fundamentele energieën, de voornaamste weefsels, de fundamentele chemische regulering, de allerhoogste ideeën, de allerhoogste motieven, de allerhoogste doeleinden, en de goddelijke geest die vanuit het Paradijs is geschonken — het geheim van de zelf-bewustheid van ’s mensen geestelijke natuur.
112:2.15 Het doel van de kosmische evolutie is het tot stand brengen van eenheid van de persoonlijk-heid door een steeds grotere dominantie door de geest, vrijwillige respons op het onderricht en de leiding van de Gedachtenrichter. Persoonlijkheid, menselijke zowel als bovenmenselijke, wordt gekenmerkt door een inherente kosmische kwaliteit die “de evolutie van dominantie” genoemd kan worden, de uitbreiding van de beheersing over zowel het zelf als over de omgeving.
112:2.16 Een opklimmende, eertijds menselijke persoonlijkheid doorloopt twee grote fasen van toenemende volitionele dominantie over het zelf en in het universum:
112:2.17 1. De aan de volkomenheid voorafgaande ofwel God-zoekende ervaring van de vermeerdering van de zelfverwerkelijking, door middel van een techniek van uitbreiding en actualisatie van de identiteit, samen met het kosmische oplossen van problemen en de kennis van het universum die hiervan het gevolg is.
112:2.18 2. De post-volkomen ofwel God-openbarende ervaring van de creatieve uitbreiding der zelfverwerkelijking door het openbaren van de Allerhoogste van de ervaring, aan de verstandelijke wezens die God zoeken en nog niet de goddelijke niveaus van Godgelijkheid hebben bereikt.
112:2.19 Afdalende persoonlijkheden verwerven overeenkomstige ervaringen door hun verschillende avontuurlijke ondernemingen in het universum waar zij streven naar een groter vermogen om de goddelijke wil van de Allerhoogste, de Ultieme en de Absolute Godheden te ontdekken en tot uitvoering te brengen.
112:2.20 Het materiële zelf, de ego-entiteit van de menselijke identiteit, is gedurende het fysieke leven afhankelijk van het voortdurend functioneren van het materiële levensvoertuig, van het voortdurend in stand blijven van de onevenwichtige balans tussen energieën en verstand waaraan, op Urantia, de naam leven is gegeven. Doch een zelf dat overlevingswaarde bezit, een zelf dat de ervaring van de dood kan transcenderen, wordt alleen ontwikkeld door het tot stand brengen van een potentiële overgang van de zetel van de identiteit van de evoluerende persoonlijkheid van het vergankelijke levensvoertuig — het materiële lichaam — naar de meer bestendige, onsterfelijke natuur van de morontia-ziel en verder, naar die niveaus waarop de ziel wordt doordrenkt van geest-realiteit en uiteindelijk de status van geest-realiteit bereikt. Deze daadwerkelijke overgang van het gebonden zijn aan de materie naar de identificatie met morontia, wordt bewerkstelligd door de oprechtheid, persistentie en onwrikbaarheid van de Godzoekende beslissingen van het schepsel.
112:3.1 Urantianen kennen over het algemeen slechts één soort dood, het fysische staken van de levensenergieën. Met betrekking tot de overleving van de persoonlijkheid zijn er in werkelijkheid echter drie soorten dood:
112:3.2 1. Geestelijke (ziele)dood. Indien en wanneer de sterfelijke mens ten slotte de overleving heeft afgewezen, wanneer hij geestelijk onvermogend, morontiaal bankroet, is verklaard naar het gezamenlijke oordeel van de Richter en de overlevende serafijn, en wanneer dit gecoördi-neerde advies op Uversa is geregistreerd en de Censors en hun reflectiviteitsmedewerkers deze bevindingen hebben geverifieerd, dan verordineren de bestuurders van Orvonton de onmiddellijke bevrijding van de inwonende Mentor. Deze bevrijding van de Richter heeft echter geen enkele invloed op de plichten van de persoonlijke of groeps-serafijn die zich bezighoudt met de individuele mens die door de Richter wordt verlaten. Dit soort dood is finaal in zijn betekenis, ongeacht het tijdelijke continueren van de levende energieën van het fysieke en mentale mechanisme. Gezien vanuit het kosmische standpunt is de sterveling reeds dood; het doorgaande leven wijst alleen op het in stand blijven van het materiële momentum van kosmische energieën.
112:3.3 2. Verstandelijke (bewustzijns)dood. Wanneer de vitale circuits van het dienstbetoon van de hogere assistent-bewustzijnsgeesten worden verbroken door stoornissen van het verstand of omdat het mechanisme van de hersenen gedeeltelijk is vernietigd, en wanneer deze toestan-den een bepaald kritiek punt van onherstelbaarheid passeren, krijgt de inwonende Richter onmiddellijk de vrijheid om naar Divinington te vertrekken. In de registers van het universum wordt een sterfelijke persoonlijkheid beschouwd als te zijn gestorven wanneer de essentiële bewustzijnscircuits van de menselijke wilsactie zijn vernietigd. En nogmaals, dit is de dood, ongeacht het voortgaande functioneren van het levende mechanisme van het fysieke lichaam. Het lichaam minus het volitionele bewustzijn is niet langer menselijk, doch overeenkomstig de eerdere keuze van de menselijke wil, kan de ziel van zulk een individuele mens overleven.
112:3.4 3. Fysieke (lichaams-en bewustzijns-)dood. Wanneer de dood een mens overvalt, blijft de Richter in de citadel van het bewustzijn totdat dit ophoudt als een verstandelijk mechanisme te functioneren, ongeveer op het moment dat de meetbare hersenenergieën hun ritmische, vitale pulsering staken. Na deze ontbinding neemt de Richter zonder enig uiterlijk vertoon afscheid van het verdwijnend bewustzijn, precies zoals hij jaren tevoren binnenkwam, en vertrekt via Uversa naar Divinington.
112:3.5 Na de dood keert het materiële lichaam terug tot de elementaire wereld waaraan het was ontleend, maar twee niet-materiële factoren van de overlevende persoonlijkheid blijven bestaan: de preëxistente Gedachtenrichter gaat met zijn geheugenafschrift van de sterfelijke levensloop naar Divinington, en in de hoede van de bestemmingsbeschermer blijft ook de onsterfelijke morontia-ziel van de overleden mens bestaan[3]. Deze fasen en gestalten der ziel, deze eens kinetische doch nu statische formules der identiteit, zijn van essentieel belang voor de repersonalisatie op de morontia-werelden: door de hereniging van de Richter met de ziel wordt de tot overleving komende persoonlijkheid opnieuw samengesteld, wordt ge weer tot bewustheid gebracht op het moment van het morontia-ontwaken.
112:3.6 Voor hen die geen persoonlijke serafijnse beschermers hebben, vervullen de groepsbewaar-ders getrouw en doeltreffend dezelfde diensten, het veilig bewaren der identiteit en de verrij-zenis der persoonlijkheid. De serafijnen zijn onmisbaar voor het opnieuw samenstellen van de persoonlijkheid.
112:3.7 Bij de dood verliest de Gedachtenrichter tijdelijk zijn persoonlijkheid, maar niet zijn identiteit; het menselijke subject verliest tijdelijk zijn identiteit, maar niet zijn persoonlijkheid; op de woningwerelden herenigen de twee zich in een eeuwige manifestatie. Nooit keert een Gedachtenrichter die is vertrokken, terug naar de aarde als het wezen waarin hij eerder woonde; nimmer wordt persoonlijkheid gemanifesteerd zonder de menselijke wil, en nooit manifesteert een mens van wie de Richter is losgemaakt na de dood een actieve identiteit of brengt hij op enige wijze communicatie tot stand met de levenden op aarde. Zulke van de Richter losgemaakte zielen zijn gedurende hun lange of korte doodsslaap geheel en absoluut bewusteloos. Er kan zich geen enkel soort persoonlijkheid vertonen en geen vermogen om met andere persoonlijkheden te communiceren, totdat de overleving is voltooid. Aan degenen die naar de woningwerelden gaan, wordt niet toegestaan boodschappen te zenden naar hun achtergebleven geliefden. Het is het beleid in alle universa om dergelijke communicatie te verbieden gedurende de periode van een lopende dispensatie.
112:4.1 Wanneer de dood van materiële, verstandelijke, of geestelijke aard optreedt, neemt de Richter afscheid van de sterveling bij wie hij te gast is geweest en vertrekt naar Divinington. Vanuit de hoofdkwartieren van het plaatselijk universum en het superuniversum wordt door middel van de reflectiviteit contact gelegd met de supervisoren van beide regeringen, en de Mentor wordt onder hetzelfde nummer uitgeschreven als waaronder hij werd ingeschreven toen hij de domeinen der tijd binnenkwam.
112:4.2 Op een niet geheel begrepen manier kunnen de Universele Censors in het bezit komen van een samenvatting van het leven van de mens, zoals dit is vastgelegd in het duplicaat dat de Richter heeft gemaakt van de geestelijke waarden en morontia-bedoelingen van het bewustzijn waarin hij heeft gewoond. De Censors kunnen zich in het bezit stellen van de vertaling van de Richter van het overlevingskarakter en de geestelijke kwaliteiten van de overleden mens, en al deze gegevens, alsmede de serafijnse verslagen, zijn beschikbaar en kunnen worden voorgelegd ten tijde van de beoordeling van de betrokken individuele mens. Deze informatie wordt ook gebruikt ter bekrachtiging van de mandaten van het superuniversum die het voor bepaalde opklimmende stervelingen mogelijk maken om onmiddellijk aan hun morontia-loopbaan te beginnen, om na hun ontbinding door de dood verder te gaan naar de woningwerelden nog voordat een planetaire dispensatie formeel is beëindigd.
112:4.3 Behalve in het geval van individuen die worden overgebracht van onder de levenden, gaat de bevrijde Richter na de fysieke dood onmiddellijk naar zijn thuiswereld Divinington. De bijzonderheden van hetgeen zich op die wereld afspeelt gedurende de periode dat er wordt gewacht op de feitelijke herverschijning van de overlevende sterveling, hangen voornamelijk af van de omstandigheid of de mens naar de woningwerelden opstijgt krachtens zijn eigen individuele recht, of dat hij een dispensatie-oproep van de slapende overlevenden van een planetair tijdperk moet afwachten.
112:4.4 Indien de sterfelijke partner tot een groep behoort die gerepersonaliseerd zal worden aan het einde van een dispensatie, zal de Richter niet onmiddellijk terugkeren naar de woningwereld van het stelsel waar hij tevoren dienst deed, doch zal hij naar keuze een van de navolgende tijdelijke taken ter hand nemen:
112:4.5 1. intreden in de rangen van de verdwenen Mentoren voor niet-geopenbaarde dienst;
112:4.6 2. aangesteld worden voor een zekere periode als waarnemer van het Paradijs-regime;
112:4.7 3. worden ingeschreven in een van de vele opleidingsscholen van Divinington;
112:4.8 4. voor een bepaalde tijd geplaatst worden als student-waarnemer op een van de andere zes heilige werelden die het circuit van Paradijs-werelden van de Vader vormen;
112:4.9 5. aangesteld worden bij de koeriersdienst van de Gepersonaliseerde Richters;
112:4.10 6. mede-instructeur worden aan de scholen van Divinington voor de opleiding van Mentoren die tot de maagdelijke groep behoren;
112:4.11 7. de opdracht krijgen om een groep werelden uit te kiezen waar hij mogelijk dienst kan doen in het geval dat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat de menselijke partner de overleving heeft afgewezen.
112:4.12 Indien ge, wanneer de dood u overvalt, de derde cirkelgang of een hoger gebied hebt bereikt en u daarom persoonlijk een bestemmingshoeder is toegewezen, en indien de finale kopie van de samenvatting van het overlevingskarakter, die door de Richter wordt overgelegd, onvoor-waardelijk door de bestemmingshoeder is gewaarmerkt — indien de serafijn en de Richter in essentie in ieder onderdeel van hun verslagen van uw leven en in hun aanbevelingen overeen- stemmen — indien de Universele Censors en hun reflectieve medewerkers op Uversa deze gegevens ondubbelzinnig en zonder voorbehoud bevestigen, dan seinen de Ouden der Dagen het mandaat tot bevordering van status via de communicatie-circuits over naar Salvington, en zullen de gerechtshoven van de Soeverein van Nebadon, na een dergelijke ontheffing van hun verantwoordelijkheden, verordenen dat de tot overleving gekomen ziel onmiddellijk dient over te gaan naar de opstandingszalen van de woningwerelden.
112:4.13 Indien een individuele mens zonder uitstel tot overleving komt, laat de Richter, naar mij is meegedeeld, zich registreren in Divinington, gaat door naar de Paradijs-presentie van de Universele Vader, keert ogenblikkelijk terug, wordt omhelsd door de Gepersonaliseerde Richters van het superuniversum en het plaatselijk universum waar hij is aangesteld, neemt de erkentelijkheid in ontvangst van het hoofd van de Gepersonaliseerde Mentoren van Divinington, en gaat dan onmiddellijk over tot de ‘verwezenlijking van identiteitsovergang’, waaruit hij dan in de derde periode en op de woningwereld wordt opgeroepen om over te gaan in de actuele persoonlijkheidsgestalte die is gereedgemaakt om de overlevende ziel van de aardse sterveling te ontvangen, de gestalte zoals deze is geprojecteerd door de bestemmingsbeschermer.
112:5.1 Zelfheid is een kosmische werkelijkheid, of zij nu materieel, morontiaal, of geestelijk is. De actualiteit van het persoonlijke is de schenking van de Universele Vader optredend in en uit zichzelf, of via zijn talrijke vertegenwoordigers in het universum. Indien gezegd wordt dat een wezen persoonlijk is, betekent dit dat de relatieve individuatie van zulk een wezen binnen het kosmische organisme wordt herkend. De levende kosmos is een haast oneindig geïntegreerde aggregatie van reële eenheden, die alle in betrekkelijke mate onderhevig zijn aan de bestemming van het geheel. Doch zij die persoonlijk zijn, zijn begiftigd met de actuele keuze om hun bestemming te aanvaarden of af te wijzen.
112:5.2 Dat wat uit de Vader voortkomt is eeuwig zoals de Vader, en dit geldt evenzeer voor persoonlijkheid, die God uit eigen vrije wil schenkt, als voor de goddelijke Gedachtenrichter, een actueel fragment van God[4]. ’s Mensen persoonlijkheid is eeuwig, doch met betrekking tot zijn identiteit een voorwaardelijke eeuwige werkelijkheid. Daar de persoonlijkheid is verschenen in antwoord op de wil van de Vader, zal deze ook de Godheid bereiken als zijn bestemming, doch de mens moet kiezen of hij al dan niet aanwezig wil zijn bij het bereiken van deze bestemming. Indien deze keuze uitblijft, bereikt de persoonlijkheid rechtstreeks de experiëntiële Godheid, en wordt een deel van de Allerhoogste. De cyclus is tevoren verordineerd, maar ’s mensen participatie daarin is facultatief, persoonlijk en experiëntieel.
112:5.3 De identiteit van de sterveling is een voorbijgaande tijd-levenstoestand in het universum; zij is slechts werkelijk voorzover de persoonlijkheid verkiest een bestendig verschijnsel in het universum te worden. Het essentiële verschil tussen de mens en een energiesysteem is dit: het energiesysteem moet doorgaan, het heeft geen keuze; de mens heeft echter alles te maken met het bepalen van zijn eigen lot. De Richter is waarlijk de weg naar het Paradijs, doch de mens zelf moet die weg volgen door zijn eigen beslissing, zijn vrijwillige keuze.
112:5.4 Mensen bezitten slechts in materiële zin identiteit. Deze kwaliteit van het zelf worden tot uiting gebracht door het materiële bewustzijn zoals dit functioneert in het energie-systeem van het verstand. Wanneer gezegd wordt dat de mens identiteit heeft, wordt daarmee erkend dat hij een bewustzijnscircuit bezit dat ondergeschikt is gemaakt aan de daden en de keuze van de wil van de menselijke persoonlijkheid. Doch dit is een materiële, zuiver tijdelijke manifes-tatie, zoals ook het menselijke embryo een voorbijgaand parasitair stadium van het menselijk leven is. Vanuit het kosmische perspectief gezien worden mensen geboren, leven en sterven zij in een relatief ogenblik; zij zijn niet blijvend. De sterfelijke persoonlijkheid bezit echter, door de keuzen die zij zelf maakt, het vermogen om de zetel van haar identiteit te verleggen van het vergankelijke materieel-verstandelijke systeem naar het hogere morontia-zielesysteem, dat in samenwerking met de Gedachtenrichter wordt geschapen als een nieuw voertuig voor de manifestatie van de persoonlijkheid.
112:5.5 Dit vermogen om te kiezen, het universum-onderscheidingsteken van vrije wilsschepselen, biedt de mens dan ook zijn grootste mogelijkheden en vormt zijn hoogste kosmische verantwoordelijkheid. Van de integriteit van de menselijke wil hangt de eeuwige bestemming van de toekomstige volkomene af; van de oprechtheid van de vrije wil van de sterveling is de god- delijke Richter afhankelijk voor het verkrijgen van eeuwige persoonlijkheid; van de betrouwbaarheid van de sterveling in zijn keuzes is de Universele Vader afhankelijk voor de verwerkelijking van een nieuwe opklimmende zoon; van de standvastigheid en wijsheid van beslissingsdaden is de Allerhoogste afhankelijk voor de actualiteit van de experiëntiële evolutie.
112:5.6 Ofschoon de kosmische cirkelgangen der persoonlijkheidsgroei uiteindelijk bereikt moeten worden, is het zo dat indien ge buiten uw schuld, door de ongevallen in de tijd en de handicaps van het materiële bestaan, wordt verhinderd deze niveaus te bereiken op de planeet waar ge zijt geboren, en indien uw intenties en verlangens overlevingswaarde hebben, de decreten zullen worden uitgevaardigd waarbij uw proeftijd wordt verlengd. Er zal u extra tijd worden gegeven om te laten zien wie ge zijt.
112:5.7 Als er ook maar enige twijfel bestaat inzake de wenselijkheid om een menselijke identiteit naar de woningwerelden te bevorderen, besluiten de regeringen in het universum steeds in het persoonlijke belang van die individuele mens; zonder aarzeling bevorderen zij zo’n ziel tot de status van een wezen in overgang, terwijl zij intussen het wordende morontia-oogmerk en het geestelijke voornemen blijven observeren. Op deze wijze wordt de goddelijke gerechtigheid zeker verwezenlijkt en krijgt de goddelijke barmhartigheid verdere gelegenheid om haar dienstbetoon uit te breiden.
112:5.8 De regeringen van Orvonton en Nebadon maken geen aanspraak op absolute volmaaktheid in alle details van het universele plan voor de repersonalisatie van stervelingen, doch zij maken er wel aanspraak op dat zij geduld, verdraagzaamheid, begrip, en barmhartig medegevoel aan de dag leggen, hetgeen zij ook inderdaad doen. Wij nemen liever het risico van een rebellie in een stel- sel, dan dat wij de kans lopen dat ook maar één worstelende sterveling van welke evolutionaire we- reld dan ook wordt beroofd van de eeuwige vreugde van het volgen van de opklimmingsloopbaan.
112:5.9 Dit betekent niet dat mensen een tweede gelegenheid zullen krijgen indien zij de eerste hebben afgewezen, geenszins. Het betekent wèl dat alle wilsschepselen één echte gelegenheid zullen krijgen om eenmaal de ontwijfelbare, zelf-bewuste, en finale keuze te doen. De soevereine Rechters van de universa zullen geen enkele mens de status van persoonlijkheid ontnemen wanneer deze niet finaal en geheel de eeuwige keuze heeft gemaakt; de ziel van de mens moet, en zal, volledig en ruimschoots de gelegenheid krijgen om haar ware oogmerk en werkelijke bedoeling te openbaren.
112:5.10 Wanneer de geestelijk en kosmisch meer gevorderde mensen sterven, gaan zij onmiddellijk door naar de woningwerelden; deze regeling geldt in het algemeen voor hen aan wie persoonlijk een serafijnse beschermer is toegewezen. Andere stervelingen kunnen worden vastgehouden tot het moment dat de beoordeling van hun zaak voltooid is, en hierna kunnen zij doorgaan naar de woningwerelden, of zij kunnen worden ingedeeld bij de gelederen van de slapende overlevenden, die allen tegelijk tot repersonalisatie zullen komen aan het eind van de lopende planetaire dispensatie.
112:5.11 Er zijn twee moeilijkheden die mij belemmeren bij mijn pogingen u uit te leggen wat er met u gebeurt in de dood, met de overlevende u die onderscheiden is van de vertrekkende Richter. Een van deze moeilijkheden bestaat in de onmogelijkheid om voor uw niveau van begrip een adequate beschrijving te geven van een verrichting in het grensgebied van de materiële en morontiale domeinen. De andere wordt veroorzaakt door de beperkingen die door de hemelse regerende autoriteiten van Urantia zijn gesteld aan mijn opdracht als openbaarder van waarheid. Er zijn vele interessante details die ik naar voren zou kunnen brengen, doch op advies van uw directe planetaire supervisoren laat ik deze achterwege. Binnen de grenzen van hetgeen mij is toegestaan kan ik echter wel het volgende zeggen:
112:5.12 Er is iets werkelijks, iets dat door de mens is ontwikkeld, iets naast de Geheimnisvolle Mentor, dat de dood overleeft. Deze nieuw verschijnende entiteit is de ziel, en deze overleeft de dood van zowel uw fysieke lichaam als van uw materiële bewustzijn[5]. Deze entiteit is het gemeenschappelijke kind van het gecombineerde leven en de gecombineerde inspanningen van uw menselijke zelf in verbinding met uw goddelijke zelf, de Richter. Dit kind van een menselijke en een goddelijke ouder vormt het overlevende element van aardse oorsprong; het is het morontia-zelf, de onsterfelijke ziel.
112:5.13 Dit kind van de volhardende bedoeling en van overlevende waarde, is van de dood tot aan de repersonalisatie geheel bewusteloos en verblijft gedurende deze gehele wachtperiode onder de hoede van de serafijnse bestemmingsbeschermer. Ge zult na de dood pas als een bewust wezen functioneren wanneer ge de nieuwe bewustheid van morontia bereikt op de woningwerelden van Satania.
112:5.14 Bij de dood valt de functionele identiteit die verbonden is met de menselijke persoonlijkheid, uiteen door het eindigen van de vitale beweging. Hoewel de menselijke persoonlijkheid haar samenstellende delen te boven gaat, is zij wel van deze afhankelijk om als identiteit te kunnen functioneren. Het tot stilstand komen van het leven vernietigt de fysische hersenpatronen waaraan bewustzijn kan worden verleend, en het uiteenvallen van het bewustzijn maakt een einde aan de bewustheid van de sterveling. De bewustheid van dit schepsel kan daarna niet opnieuw te voorschijn komen totdat er een kosmische toestand is geschapen waardoor het deze menselijke persoonlijkheid mogelijk wordt om opnieuw te functioneren in een betrekking met levende energie.
112:5.15 Of overlevende stervelingen het opnieuw samenstellen van hun persoonlijkheid nu meemaken gedurende de derde periode dan wel opvaren ten tijde van de opstanding van een groep, tijdens hun doortocht van de wereld van hun oorsprong naar de woningwerelden worden de aantekeningen over de samenstelling van hun persoonlijkheid getrouw bewaard door de aartsengelen op hun werelden van speciale activiteiten. Deze aartsengelen zijn niet de bewaarders van persoonlijkheid (zoals de beschermserafijnen de ziel bewaren), doch het is niettemin waar dat iedere identificeerbare factor der persoonlijkheid afdoend wordt beveiligd in de bewaring van deze betrouwbare behoeders der overleving van stervelingen. Waar de persoonlijkheid van de sterveling precies verblijft gedurende het tijdsverloop tussen de dood en de overleving, weten wij niet.
112:5.16 De situatie die repersonalisatie mogelijk maakt, wordt geschapen in de opstandingszalen van de morontia-ontvangstplaneten van een plaatselijk universum. Hier, in deze ruimten waar het leven weer wordt samengesteld, zorgen de superviserende autoriteiten voor die verbinding van de universum-energie — morontiaal, mentaal en geestelijk — die het mogelijk maakt dat de slapende overlevende opnieuw bewust wordt. Het opnieuw samenvoegen van de samenstellende delen van een eertijds materiële persoonlijkheid houdt in:
112:5.17 1. het vervaardigen van een passende gestalte, een patroon van morontia-energie waarin de nieuwe overlevende contact kan maken met niet-geestelijke werkelijkheid, en waarbinnen de morontia-variant van het kosmisch bewustzijn in circuit kan worden gebracht;
112:5.18 2. de terugkeer van de Richter naar het wachtende morontia-schepsel. De Richter is de eeuwige bewaarder van uw identiteit in de opklimming: uw Mentor vormt de absolute verzekering dat gijzelf en niemand anders de morontia-gestalte zult bewonen die voor het ontwaken van uw persoonlijkheid is geschapen. De Richter zal dan ook aanwezig zijn bij het opnieuw samenstellen van uw persoonlijkheid om wederom zijn rol op zich te nemen van Paradijs-gids voor uw tot overleving gekomen zelf.
112:5.19 3. Wanneer deze eerste vereisten voor repersonalisatie zijn samengevoegd, schenkt de serafijnse bewaarder van de potentialiteiten van de sluimerende, onsterfelijke ziel, bijgestaan door talrijke kosmische persoonlijkheden, deze morontia-entiteit aan, en plaatst hem in, de morontiale bewustzijns-lichaamsvorm en vertrouwt dit evolutionaire kind van de Allerhoogste toe aan het eeuwige deelgenootschap met de wachtende Richter. En hiermee is de repersonalisatie, het opnieuw samenstellen van geheugen, inzicht en bewustheid — de identiteit — voltooid.
112:5.20 Het feit der repersonalisatie bestaat hierin dat de in circuit gebrachte morontia-fase van het nieuw afgescheiden kosmische bewustzijn wordt aangegrepen door het ontwakende menselijke zelf. Het verschijnsel van persoonlijkheid is afhankelijk van het voortduren van de identiteit van reactie van het zelf op de universum-omgeving; dit nu kan alleen worden bewerkstelligd via het medium van bewustzijn. De zelfheid blijft bestaan in weerwil van de onophoudelijke verandering in alle samenstellende factoren van het zelf. In het fysische leven vindt deze verandering geleidelijk plaats; bij de dood en bij de repersonalisatie is de verandering plotseling. De echte werkelijkheid van alle zelfheid (persoonlijkheid) kan in respons op de universum-omstandigheden functioneren krachtens het onophoudelijk veranderen van haar samenstellende delen; stagnatie eindigt onvermijdelijk in de dood. Het leven van de mens is een eindeloze verandering in de levensfactoren, verenigd door de stabiliteit van de niet-veranderende persoonlijkheid.
112:5.21 En wanneer ge aldus ontwaakt op de woningwerelden van Jerusem, zult ge zo veranderd zijn, zal de geestelijke transformatie zo groot zijn, dat ge, zonder uw Gedachtenrichter en de bestemmingsbeschermer die uw nieuwe leven in de nieuwe werelden zo volledig doen aansluiten bij uw oude leven in de eerste wereld, aanvankelijk moeite zoudt hebben om het verband te leggen tussen het nieuwe morontia-bewustzijn en de oplevende herinnering aan uw vorige identiteit. Niettegenstaande de continuïteit van uw persoonlijke zelf, zou een groot gedeelte van uw leven als sterveling in het eerst een vage, nevelige droom lijken. Doch de tijd zal vele sterfelijke associaties ophelderen.
112:5.22 De Gedachtenrichter zal slechts die herinneringen en ervaringen voor u oproepen en met u doornemen die een deel vormen van, en essentieel zijn voor, uw loopbaan in het universum. Indien de Richter uw partner is geweest in de evolutie van wat dan ook in het menselijk bewustzijn, dan zullen deze waardevolle ervaringen overleven in het eeuwige bewustzijn van de Richter. Doch veel van uw voorbije leven met zijn herinneringen zal vergaan met de materiële hersenen, aangezien het geen geestelijke betekenis of morontia-waarde heeft: veel van uw materiële ervaring zal verdwijnen, als vroeger steigermateriaal dat geen verder doel heeft in het universum nu het zijn functie als brug naar het morontia-niveau heeft vervuld. Doch persoonlijkheid en de betrekkingen tussen persoonlijkheden zijn nooit steigermateriaal; de herinneringen van de sterveling aan zijn persoonlijkheidsbetrekkingen hebben kosmische waarde en zullen blijven bestaan. Op de woningwerelden zult ge kennen en gekend worden, en bovendien zult ge u uw vroegere metgezellen in het korte doch boeiende leven op Urantia herinneren, evenals zij zich u zullen herinneren[6].
112:6.1 Zoals een vlinder te voorschijn komt uit het rupsstadium, zullen op de woningwerelden de ware persoonlijkheden van mensen te voorschijn treden, voor de eerste maal los van hun vroegere omhulling in het materiële vlees. De morontia-loopbaan in het plaatselijk universum heeft te maken met de voortgaande verheffing van het persoonlijkheidsmechanisme, van het begin van het morontia-niveau van het zielsbestaan tot het laatste morontia-niveau van progressieve geestelijkheid.
112:6.2 Het is moeilijk u in te lichten inzake uw morontia-persoonlijkheidsgedaanten ten behoeve van de loopbaan in het plaatselijke universum. Ge zult begiftigd worden met morontia-patronen die de manifestatie van uw persoonlijkheid mogelijk maken, en dit zijn omhulsels die per slot van rekening uw bevattingsvermogen te boven gaan. Dergelijke gestalten zijn weliswaar geheel werkelijk, maar geen energiepatronen van de materiële orde die ge nu begrijpt. Zij dienen echter op de werelden van het plaatselijk universum hetzelfde doel als uw materiële lichaam op de planeten waar de mens wordt geboren.
112:6.3 Tot op zekere hoogte is het uiterlijk van de materiële lichaamsvorm responsief op het karakter van de persoonlijkheidsidentiteit: het fysieke lichaam weerspiegelt tot op zekere hoogte iets van de inherente natuur van de persoonlijkheid. Dit is in grotere mate het geval met de morontia-gedaante. In het fysische leven kunnen stervelingen uiterlijk mooi zijn, terwijl zij lelijk zijn van binnen; in het morontia-leven en in toenemende mate op de hogere niveaus daarvan, zal de gestalte der persoonlijkheid rechtstreeks veranderen overeenkomstig de natuur van het innerlijk. Op het geestelijke niveau zullen de uiterlijke gestalte en de innerlijke natuur volledige identificatie beginnen te benaderen, en deze wordt steeds volmaakter op steeds hogere geest-niveaus.
112:6.4 In de morontia-staat ontvangt de opklimmende sterveling de Nebadon-modificatie van het kosmisch bewustzijn zoals dit door de Meester-Geest van Orvonton wordt verleend. Het sterfelijke verstand als zodanig is ten onder gegaan, heeft opgehouden te bestaan als een gefocaliseerde universum-entiteit los van de ongedifferentieerde bewustzijnscircuits van de Scheppende Geest. Doch de bedoelingen en waarden van het sterfelijke bewustzijn zijn niet ten onder gegaan. Bepaalde fasen van het bewustzijn vinden voortzetting in de overlevende ziel; bepaalde experiëntiële waarden van het vroegere menselijke bewustzijn worden door de Richter bewaard, en in het plaatselijk universum blijven de verslagen bestaan van het leven van de mens zoals zich dit in het vlees heeft afgespeeld, alsmede met bepaalde levende registraties in de talrijke wezens die zijn betrokken bij de finale evaluatie van de sterveling in opklimming, wezens die variëren van serafijnen tot Universele Censors, en waarschijnlijk nog verder, tot de Allerhoogste toe.
112:6.5 Het wilsvermogen van een geschapen wezen kan niet zonder bewustzijn bestaan, maar blijft wel in stand in weerwil van het verlies van het materiële verstand. Gedurende de periode onmiddellijk na de overleving wordt de opklimmende persoonlijkheid in grote mate geleid door de karakterpatronen die de erfenis zijn van zijn menselijke leven, en ook door de nieuw aan de dag tredende werking van morontia-mota. En deze richtsnoeren voor het mansonia-gedrag functioneren redelijk goed in de vroege stadia van het morontia-leven, en voordat de morontia-wil aan de dag treedt als de volledig ontwikkelde volitionele uitdrukking van de persoonlijkheid in opklimming.
112:6.6 In de loopbaan door het plaatselijk universum bestaan geen invloeden die vergelijkbaar zijn met de zeven assistent-bewustzijnsgeesten van het menselijke bestaan. Het morontia-bewustzijn moet tot ontwikkeling komen door rechtstreeks contact met het kosmisch bewustzijn, zoals dit is gemodificeerd en omgezet door de creatieve bron van verstand in het plaatselijk universum — de Goddelijke Hulp en Bijstand.
112:6.7 Vóór de dood is het sterfelijke bewustzijn zelf-bewust onafhankelijk van de tegenwoordigheid van de Richter: het assistent-bewustzijn heeft slechts het daarmee gecombineerde materiële energiepatroon nodig om te kunnen functioneren. Maar de morontia-ziel, die hoger is dan het assistent-bewustzijn, behoudt zonder de Richter geen zelf-bewustheid wanneer het mechanisme van het materiële bewustzijn haar wordt ontnomen. Deze evoluerende ziel bezit echter wel een blijvend karakter dat voortkomt uit de beslissingen van het assistent-bewustzijn waarmee zij eertijds was verbonden, en dit karakter wordt tot actief geheugen wanneer de patronen ervan van energie worden voorzien door de terugkerende Richter.
112:6.8 Het in stand blijven van het geheugen vormt het bewijs dat de identiteit van de oorspronkelijke zelfheid is behouden: het is van wezenlijk belang voor een volledige zelf-bewustheid van de continuïteit en uitbreiding der persoonlijkheid. De stervelingen die zonder Richter opklimmen, zijn voor de reconstructie van hun menselijke geheugen afhankelijk van de instructie van hun serafijnse partners; voor het overige zijn de morontia-zielen van de met de Geest gefuseerde stervelingen niet gelimiteerd. Het patroon van het geheugen blijft in de ziel bewaard, doch dit patroon vereist de aanwezigheid van de vroegere Richter om onmiddellijk zelf-realiseerbaar te kunnen worden als voortdurende herinnering. Zonder de Richter kost het de overlevende sterveling een aanzienlijke hoeveelheid tijd om het geheugenbesef van de bedoelingen en waarden van een vorig bestaan opnieuw te verkennen, en te leren het opnieuw in bezit te krijgen.
112:6.9 De ziel van overlevingswaarde weerspiegelt getrouwelijk zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve activiteiten en motivaties van het materiële verstand, de vroegere zetel van de identiteit van de zelfheid. In het verkiezen van waarheid, schoonheid en goedheid vangt het sterfelijke bewustzijn zijn pre-morontiale universum-loopbaan aan onder de begeleiding van de zeven assistent-bewustzijnsgeesten, verenigd onder de leiding van de geest der wijsheid. Wanneer vervolgens de zeven cirkelgangen van het pre-morontia-bestaan geheel zijn doorlopen, wordt de gave van het morontia-bewustzijn gesuperponeerd op het assistent-bewustzijn, en hiermee wordt de aanzet gegeven tot de voorgeestelijke of morontia-loopbaan van voortgang in het plaatselijk universum.
112:6.10 Wanneer een mens zijn geboorteplaneet verlaat, laat hij het dienstbetoon van de assistent-geesten achter zich en wordt hij uitsluitend afhankelijk van het morontia-verstand. Wanneer een mens in opklimming het plaatselijk universum verlaat, heeft hij het geestelijke bestaans-niveau bereikt en is hij het morontia-niveau gepasseerd. Deze nieuw aan de dag tredende geest-entiteit raakt vervolgens afgestemd op het rechtstreekse dienstbetoon van het kosmische bewustzijn van Orvonton.
112:7.1 De fusie met de Gedachtenrichter verstrekt de persoonlijkheid eeuwige actualiteiten die voorheen slechts potentieel waren. Van deze nieuwe schenkingen mogen wij u hier melden: de bestendiging van de kwaliteit van goddelijkheid, de ervaring met en herinnering aan de verleden eeuwigheid, onsterfelijkheid, en een fase van gekwalificeerde, potentiële absoluutheid.
112:7.2 Wanneer uw aardse loopbaan in tijdelijke gedaante is afgelopen, zult ge aan de kusten van een betere wereld ontwaken en uiteindelijk zult ge in een eeuwige omarming verenigd worden met uw getrouwe Richter[7][8]. Deze fusie nu vormt het mysterie van het eenmaken van God en mens, het mysterie van de evolutie van eindige schepselen, maar het blijft eeuwig waar. Fusie is het geheim van de heilige wereld van Ascendington, en geen enkel schepsel, behalve hij die de fusie met de geest van de Godheid heeft ervaren, kan de ware betekenis vatten van de actuele waarden die worden vereend wanneer de identiteit van een schepsel uit de tijd voor eeuwig één wordt met de geest van de Paradijs-Godheid.
112:7.3 De fusie met de Richter wordt gewoonlijk bewerkstelligd terwijl de opklimmende mens nog in zijn plaatselijk stelsel verblijft. Zij kan ook plaatsvinden op de planeet van geboorte als een transcenderen van de natuurlijke dood, zij kan plaatsvinden op elk der woningwerelden of op het hoofdkwartier van het stelsel, zij kan zelfs worden uitgesteld tot de tijd van het verblijf in de constellatie, of in speciale gevallen pas worden geconsummeerd wanneer de opklimmende zich op de hoofdwereld van het plaatselijk universum bevindt.
112:7.4 Wanneer de fusie met de Richter tot stand is gebracht, loopt de eeuwige loopbaan van zulk een persoonlijkheid geen enkel toekomstig gevaar meer. Hemelse wezens worden tijdens een lange ervaring getoetst, maar stervelingen maken op de evolutionaire en de morontia-werelden een betrekkelijk korte maar intensieve toetsingsperiode door.
112:7.5 De fusie met de Richter vindt nimmer plaats voordat de mandaten van het superuniversum te kennen hebben gegeven dat de menselijke natuur finaal en onherroepelijk heeft gekozen voor de eeuwige loopbaan. Dit is de machtiging tot éénwording die wanneer zij wordt verleend, voor de gefuseerde persoonlijkheid de vergunning vormt om uiteindelijk de grenzen van het plaatselijk universum achter zich te laten en te eniger tijd door te gaan naar het hoofdkwartier van het superuniversum, waar de pelgrim uit de tijd in de verre toekomst door een seconafijn zal worden opgenomen voor de lange vlucht naar het centrale universum Havona en het Godheidsavontuur.
112:7.6 Op de evolutionaire werelden is de zelfheid materieel; zij is een ding in het universum en als zodanig onderworpen aan de wetten van het materiële bestaan. Zij is een feit in de tijd en is responsief op de wisselvalligheden daarvan. Overlevingsbeslissingen moeten hier geformuleerd worden. In de morontia-staat is het zelf een nieuwe, bestendiger universum-werkelijkheid geworden, en is zijn voortgaande groei gegrond op een steeds betere afstemming op de bewustzijns- en geest-circuits van de universa. Overlevingsbeslissingen worden nu bevestigd. Wanneer het zelf het geestelijke niveau bereikt, is het een stabiele waarde in het universum geworden, en deze nieuwe waarde is gegrond op het feit dat er overlevingsbeslissingen zijn genomen, een feit waarvan de eeuwige fusie met de Gedachtenrichter heeft getuigd. En nu de mens de status van een ware waarde in het universum heeft bereikt, krijgt hij potentieel de vrijheid om de hoogste universum-waarde — God — te gaan zoeken.
112:7.7 Dergelijke gefuseerde wezens zijn tweevoudig in hun reacties op het universum: zij zijn afzonderlijke morontia-wezens die in velerlei opzicht op serafijnen lijken, en ook wezens die qua potentieel behoren tot de orde van de volkomenen van het Paradijs.
112:7.8 Het gefuseerde individu is echter werkelijk één persoonlijkheid, één wezen, wiens eenheid elke poging tot analyse door welke universum-intelligentie dan ook weerstaat. En zo zult ge, nadat ge voor alle rechtbanken van het plaatselijk universum zijt verschenen, van de laagste tot de hoogste, en geen daarvan in staat is geweest de mens of de Richter los van elkaar te identificeren, eindelijk voor de Soeverein van Nebadon geleid worden, voor uw Vader in het plaatselijk universum. En daar zult ge, uit handen van het wezen wiens creatieve vaderschap in dit universum in de tijd het feit van uw leven mogelijk heeft gemaakt, de geloofsbrieven ontvangen die u het recht geven om uiteindelijk te beginnen aan uw loopbaan in het superuniversum, op zoek naar de Universele Vader.
112:7.9 Heeft de zegevierende Richter persoonlijkheid verworven door zijn schitterende diensten aan het mensdom, of heeft de heldhaftige mens onsterfelijkheid verworven door zijn oprechte pogingen om Richter-gelijkheid te bereiken? Geen van beide is het geval; samen hebben zij echter de evolutie bereikt van een lid van één van de unieke orden der opklimmende persoonlijkheden van de Allerhoogste, iemand die immer dienstbaar, getrouw en bekwaam bevonden zal worden, een kandidaat voor verdere groei en ontwikkeling, iemand die immer hoger gaat en nooit zijn verheven opgang opgeeft totdat de zeven circuits van Havona zijn doorlopen en de vroegere ziel van aardse oorsprong in aanbiddende herkenning staat voor de actuele persoonlijkheid van de Vader op het Paradijs.
112:7.10 Gedurende deze gehele schitterende opklimming is de Gedachtenrichter het goddelijke onderpand voor de toekomstige, volledige, geestelijke stabilisatie van de opklimmende sterveling. Ondertussen verschaft de aanwezigheid van de vrije wil van de sterveling aan de Richter een eeuwig kanaal voor de vrijmaking van de goddelijke, oneindige natuur. Nu zijn deze twee identiteiten één geworden; geen gebeurtenis in tijd of eeuwigheid kan de mens en de Richter ooit nog scheiden: zij zijn onafscheidelijk, voor eeuwig gefuseerd.
112:7.11 Op de werelden waar fusie met de Richter plaatsvindt, is de bestemming van de Geheimnisvolle Mentor identiek met die van de opklimmende sterveling — het Paradijs-Korps der Volkomenheid. Noch de Richter noch de sterveling kan dit unieke doel dan ook bereiken zonder de volle medewerking en trouwe hulp van de ander. Dit buitengewone partnerschap is één van de fascinerendste en verbazingwekkendste van alle kosmische verschijnselen in dit universum-tijdperk.
112:7.12 Vanaf het moment van de fusie met de Richter is de status van de opklimmende die van het evolutionaire schepsel. Het menselijke lid heeft het eerst persoonlijkheid verkregen en is daarom hoger in rang dan de Richter, in alle zaken die betrekking hebben op de erkenning van persoonlijkheid. Het Paradijs-hoofdkwartier van dit gefuseerde wezen is Ascendington, niet Divinington, en deze unieke combinatie van God en mens heeft gedurende de gehele weg omhoog tot aan het Korps der Volkomenheid de rang van opklimmende sterveling.
112:7.13 Wanneer een Richter eenmaal fuseert met een opklimmende sterveling, wordt het nummer van deze Richter uit de registers van het superuniversum geschrapt. Wat er gebeurt met de registers van Divinington weet ik niet, maar ik vermoed dat de registratie van deze Richter wordt overgebracht naar de geheime cirkels van de binnenhoven van Grandfanda, het waarnemend hoofd van het Korps der Volkomenheid.
112:7.14 In de fusie met de Richter heeft de Universele Vader zijn belofte vervuld om zichzelf aan zijn materiële schepselen te geven; hij heeft de belofte vervuld en het plan geconsummeerd om de mensheid voor eeuwig goddelijkheid te verlenen. Nu begint de inspanning van de mens om de onbeperkte mogelijkheden die inherent zijn aan het verheven partnerschap met God dat aldus een feit is geworden, de realiseren en te actualiseren.
112:7.15 De thans bekende bestemming van tot overleving gekomen stervelingen is het Paradijs-Korps der Volkomenheid; dit is eveneens het bestemmingsdoel van alle Gedachtenrichters die in een eeuwige verbintenis worden verenigd met hun sterfelijke metgezellen. Momenteel werken de Paradijs-volkomenen aan vele ondernemingen in heel het groot universum, doch wij allen veronderstellen dat zij andere, nog verhevener taken krijgen te vervullen in de verre toekomst, wanneer de zeven superuniversa bestendigd zullen zijn in licht en leven en wanneer de eindige God eindelijk te voorschijn zal zijn getreden uit het mysterie dat deze Allerhoogste Godheid thans nog omhult.
112:7.16 Ge zijt tot op zekere hoogte geïnstrueerd inzake de organisatie en personele bezetting van het centrale universum, de superuniversa, en de plaatselijke universa: er is u iets medegedeeld over het karakter en de oorsprong van sommigen van de veelsoortige persoonlijkheden die thans deze wijdverbreide scheppingen besturen. Er is u ook medegedeeld dat er thans enorme galac- tische stelsels van universa georganiseerd worden ver buiten de periferie van het groot universum, in het eerste niveau van de buiten-ruimte. In de loop van deze verhandelingen is u ook zij- delings te kennen gegeven dat de Allerhoogste zijn ongeopenbaarde tertiaire functie zal onthullen in deze thans nog niet in kaart gebrachte gebieden der buiten-ruimte; bovendien is u gezegd dat de volkomenen van het Paradijs-Korps de experiëntiële kinderen zijn van de Allerhoogste.
112:7.17 Wij geloven dat de met hun Richter gefuseerde stervelingen samen met hun volkomen metgezellen bestemd zijn om op enige wijze te functioneren in het bestuur van de universa in het eerste niveau der buiten-ruimte. Wij zijn er geheel van overtuigd dat deze enorme galactische stelsels te hunner tijd bewoonde universa zullen worden. En wij zijn er even zeker van dat onder de bestuurders daarvan de Paradijs-volkomenen zullen worden aangetroffen, wier natuur het kosmische gevolg is van de versmelting van het schepsel en de Schepper.
112:7.18 Welk een avontuur! Welk een romantiek! Een gigantische schepping die bestuurd zal worden door de kinderen van de Allerhoogste, deze gepersonaliseerde, vermenselijkte Richters, deze verRichterde, vereeuwigde stervelingen, deze geheimnisvolle combinaties en eeuwige associaties van de hoogste bekende manifestatie van het wezen van de Eerste Bron en Centrum en de laagste vorm van intelligent leven die in staat is de Universele Vader te begrijpen en te bereiken. Wij stellen ons voor dat zulke versmolten wezens, zulke partnerschappen van Schepper en schepsel, voortreffelijke regeerders, weergaloze bestuurders, begripvolle en meevoelende leiders zullen worden van alle mogelijke vormen van intelligent leven die overal in deze toekomstige universa van het eerste niveau der buiten-ruimte tot aanzijn zullen komen.
112:7.19 Het is waar dat gij stervelingen van aardse, dierlijke oorsprong zijt: uw lichaam is inderdaad stof[9]. Maar indien ge dit daadwerkelijk wilt, indien ge het werkelijk verlangt, is de erfenis der eeuwen zeker de uwe en zult ge eens overal in de universa dienen in uw ware gedaante — kinderen van de Allerhoogste God der ervaring en goddelijke zonen van de Paradijs-Vader van alle persoonlijkheden.
112:7.20 [Aangeboden door een Solitaire Boodschapper van Orvonton.]
Verhandeling 111. De Richter en de ziel |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 113. De Serafijnse Bestemmingsbehoeders |