© 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 127. De jongelingsjaren |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 129. Het latere volwassen leven van Jezus |
128:0.1 TOEN Jezus van Nazaret de eerste jaren van zijn volwassenheid inging, had hij een normaal leven zoals de gemiddelde mens op aarde achter zich en dit zette zich op dezelfde wijze voort[1]. Jezus was op deze wereld gekomen net zoals andere kinderen: met de keuze van zijn ouders had hij niets te maken gehad. Wel had hij juist deze wereld uitgekozen als de planeet waarop hij zijn zevende en laatste zelfschenking zou volvoeren, zijn incarnatie in de gelijkenis van het sterfelijk vlees, maar voor het overige deed hij op natuurlijke wijze zijn intrede in deze wereld, groeide op als een kind van dit gebied en worstelde met de wisselvalligheden in zijn omgeving, net zoals andere stervelingen op deze en gelijksoortige werelden.
128:0.2 Houdt steeds de tweeledige bedoeling van de zelfschenking van Michael op Urantia voor ogen:
128:0.3 1. het zich eigen maken van de ervaring van het gehele leven van een menselijk schepsel in het sterfelijk vlees, de voltooiing van zijn soevereiniteit in Nebadon;[2]
128:0.4 2. het openbaren van de Universele Vader aan de sterfelijke bewoners van de werelden in tijd en ruimte, en deze stervelingen op een betere, doeltreffender manier tot een juister begrip van de Universele Vader te brengen.
128:0.5 Alle andere weldaden en voordelen voor zijn schepselen en universum waren secundair en bijkomstig bij deze grote doeleinden van de zelfschenking als sterveling.
128:1.1 Bij het bereiken van de jaren van volwassenheid begon Jezus in ernst en volledig zelf-bewust aan de taak om zijn ervaring te completeren van het verwerven van de kennis van het leven van de laagste vorm van zijn intelligente schepselen, waardoor hij finaal en volledig het recht verdiende om het door hemzelf geschapen universum onvoorwaardelijk te regeren. Hij begon aan deze geweldige taak in het volle besef van zijn tweeledige natuur. Wel had hij deze twee naturen al doeltreffend tot één gecombineerd — Jezus van Nazaret.
128:1.2 Joshua ben Josef wist heel goed dat hij een mens was, een sterfelijk mens, geboren uit een vrouw. Dit blijkt uit de keuze van zijn eerste titel, Zoon des Mensen[3]. Hij nam waarlijk deel aan vlees en bloed, en zelfs nu hij met soeverein gezag waakt over de bestemming van een universum, draagt hij nog steeds onder zijn talrijke welverdiende titels ook die van Zoon des Mensen[4]. Het is letterlijk waar dat het scheppende Woord — de Schepper-Zoon — van de Universele Vader ‘vlees geworden is en als een mens van dat gebied op Urantia heeft gewoond[5].’ Hij arbeidde, werd vermoeid, rustte, en sliep. Hij kreeg honger en bevredigde deze behoeften met voedsel; hij kreeg dorst en leste zijn dorst met water. Hij ervoer het gehele gamma van menselijke gevoelens en emoties; hij werd ‘in alle dingen beproefd, evenals gij,’ en hij leed en stierf[6].
128:1.3 Hij verwierf kennis, deed ervaring op, en combineerde deze tot wijsheid, juist zoals andere stervelingen van deze wereld. Tot na zijn doop maakte hij geen gebruik van bovennatuurlijke kracht. Hij bediende zich van geen enkele werking die geen deel uitmaakte van zijn menselijke gaven als de zoon van Jozef en Maria.
128:1.4 Wat de attributen van zijn voor-menselijk bestaan betreft, daarvan ontledigde hij zich. Vóór de aanvang van zijn werk in het openbaar was zijn kennis van mensen en gebeurtenissen geheel door hemzelf beperkt. Hij was waarlijk een mens onder de mensen.
128:1.5 Het is een eeuwige, heerlijke waarheid dat ‘wij een hoge regeerder hebben die kan worden geroerd door het gevoel voor onze zwakheden. Wij hebben een Soeverein die op alle punten beproefd werd en verzocht zoals wij, maar hij zondigde niet[7].’ En daar hij zelf geleden heeft, werd getoetst en beproefd, kan hij hen die in verwarring en nood verkeren, heel goed begrijpen en bijstaan.
128:1.6 De timmerman van Nazaret begreep nu geheel welke taak voor hem lag, maar hij verkoos zijn menselijke leven te leiden zoals het zich langs natuurlijke weg zou ontwikkelen. En in sommige van deze aangelegenheden is hij inderdaad een voorbeeld voor zijn sterfelijke schepselen, zoals ook geschreven staat: ‘Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, van nature God zijnde, het niet ongewoon heeft geacht Gode gelijk te zijn. Maar hij heeft zichzelf ontledigd, nam de gestalte aan van een schepsel, en werd geboren in de gelijkenis van de mens. En na de gedaante van een mens te hebben aangenomen, heeft hij zich verootmoedigd en is gehoorzaam geworden tot in de dood, ja, tot de dood des kruises[8].’
128:1.7 Hij leefde als sterveling, precies zoals alle andere leden van de menselijke familie kunnen leven, ‘die in de dagen in het vlees zo dikwijls gebeden en smekingen, zelfs met hevige gevoelens en tranen, opzond tot Hem die kan redden van alle kwaad, en zijn gebeden waren doeltreffend omdat hij geloofde[9].’ Het betaamde hem daarom in ieder opzicht aan zijn broeders gelijk te worden, opdat hij een barmhartige en begrijpende soeverein over hen zou zijn.
128:1.8 Aangaande zijn menselijke natuur verkeerde hij nooit in twijfel; deze was vanzelfsprekend en altijd aanwezig in zijn bewustzijn. Maar ten aanzien van zijn goddelijke natuur was er altijd ruimte voor twijfel en gissingen, althans tot het moment van zijn doop. Zijn eigen besef van zijn goddelijkheid was een langzame, en van menselijk standpunt uit gezien, natuurlijke evolutionaire openbaring. Deze openbaring en zijn eigen bewustwording van zijn goddelijkheid begon in Jeruzalem, toen hij nog geen dertien jaar was, met het eerste bovennatuurlijke voorval in zijn bestaan als mens, en de ervaring van zijn eigen bewustwording van zijn goddelijke natuur werd voltooid ten tijde van zijn tweede bovennatuurlijke ervaring terwijl hij in het vlees was, de belangrijke gebeurtenis die gepaard ging met zijn doop in de Jordaan door Johannes, en die het begin markeerde van zijn openbare optreden van bijstand en onderricht.
128:1.9 Tussen deze twee hemelse bezoeken in, het ene in zijn dertiende jaar en het andere bij zijn doop, gebeurde er niets bovennatuurlijks of bovenmenselijks in het leven van deze geïncar-neerde Schepper-Zoon. Desalniettemin was het kindje van Betlehem, de jongen, de jongeman, en de man van Nazaret, in werkelijkheid de geïncarneerde Schepper van een universum; maar in zijn leven tot aan de dag van zijn doop door Johannes, maakte hij geen enkele maal ook maar het minste gebruik van zijn macht, noch van de leiding van hemelse persoonlijkheden, behalve van zijn beschermserafijnen. En wij die hiervan getuigen, weten waarover wij spreken.
128:1.10 Toch was hij gedurende al deze jaren van zijn leven in het vlees waarlijk goddelijk. Hij was daadwerkelijk een Schepper-Zoon van de Paradijs-Vader. Toen hij eenmaal zijn loopbaan in het openbaar op zich had genomen, nadat hij zijn zuiver menselijke ervaring ter verkrijging van de soevereiniteit technisch had voltooid, aarzelde hij niet om publiekelijk toe te geven dat hij de Zoon van God was. Hij aarzelde niet te verklaren: ‘Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, de eerste en de laatste[10].’ Hij protesteerde in latere jaren niet, toen hij genoemd werd de Heer der Heerlijkheid, de Heerser over een Universum, de Here God der ganse schepping, de Heilige Israels, de Heer van allen, de Heer en onze God, God met ons, die een naam heeft boven alle naam en op alle werelden, de Almacht van een universum, het Universele Bewustzijn van deze schepping, Hij in wie alle schatten der wijsheid en kennis verborgen liggen, de volheid van Hem die alle dingen vervult, het eeuwig Woord van de eeuwige God, Hij die was vóór alle dingen en in wie alle dingen bestaan, de Schepper van hemel en aarde, de Handhaver van een universum, de Rechter der ganse aarde, de Gever van eeuwig leven, de Ware Herder, de Bevrijder der werelden, en de Leidsman van onze verlossing[11][12][13][14][15][16][17][18][19][20][21][22][23][24][25][26][27][28].
128:1.11 Hij maakte nooit bezwaar tegen één van deze titels wanneer deze op hem werden toegepast toen hij uit zijn zuiver menselijke leven in latere jaren was verrezen tot de staat waar hij zich bewust was dat hij een dienstbetoon van goddelijkheid verrichtte in zijn mensheid, ten behoeve van de mensheid, en aan de mensheid van deze wereld en alle andere werelden. Jezus maakte alleen bezwaar tegen één titel die op hem werd toegepast: toen hij eens Immanuel genoemd werd, antwoordde hij slechts: ‘Die ben ik niet, dat is mijn oudere broeder.’
128:1.12 Jezus onderwierp zich steeds, zelfs toen hij tot zijn weidser leven op aarde was gekomen, onderdanig aan de wil van de Vader in de hemel.
128:1.13 Na zijn doop had hij er geen enkel bezwaar tegen zijn oprechte gelovigen en dankbare volgelingen toe te staan hem te vereren. Zelfs toen hij worstelde met armoede, en zware handenarbeid verrichtte om zijn familie het noodzakelijke levensonderhoud te verschaffen, groeide zijn besef dat hij een Zoon van God was; hij wist dat hij de maker van de hemelen was en van deze zelfde aarde waarop hij nu zijn bestaan als mens volbracht. En de heerscharen der hemelse wezens in heel het grote, toeschouwende universum wisten eveneens dat deze man van Nazaret hun geliefde Soeverein en Schepper-vader was. Een intense spanning heerste er al deze jaren in het universum Nebadon; alle ogen in de hemel waren voortdurend gericht op Urantia — op Palestina.
128:1.14 Dit jaar ging Jezus met Jozef naar Jeruzalem om het Paasfeest te vieren. Omdat hij Jakobus had meegenomen naar de tempel om gewijd te worden, achtte hij het zijn plicht nu ook Jozef mee te nemen. Jezus gaf nooit van enige voorliefde blijk waar het zijn familie betrof. Hij ging met Jozef naar Jeruzalem via de gebruikelijke route door het dal van de Jordaan, maar hij keerde naar Nazaret terug langs de weg ten oosten van de Jordaan die door Amatus liep. Terwijl ze stroomafwaarts langs de Jordaan liepen, vertelde Jezus aan Jozef over de Joodse geschiedenis, en op de terugreis verhaalde hij hem over de belevenissen van de vermeende stammen van Ruben, Gad en Gilead, die volgens de overlevering in deze streken ten oosten van de rivier hadden gewoond.
128:1.15 Jozef stelde Jezus vele vragen die van het grootste belang waren met betrekking tot zijn levensmissie, maar op de meeste van die vragen antwoordde Jezus telkens slechts: ‘Mijn uur is nog niet gekomen[29].’ Toch vielen er in deze vertrouwelijke gesprekken vele malen woorden die Jozef zich zou herinneren tijdens de bewogen gebeurtenissen van latere jaren. Jezus bracht, met Jozef, deze Paastijd door bij zijn drie vrienden in Betanië, zoals zijn gewoonte was wanneer hij in Jeruzalem kwam om deze feestelijke gedenkdagen bij te wonen.
128:2.1 Dit was één van een aantal jaren waarin de broers en zusjes van Jezus de beproevingen en beroeringen moesten doorstaan die eigen zijn aan de problemen en noodzakelijke aanpassingen van de adolescentie. Jezus had nu broers en zusjes in de leeftijd van zeven tot achttien jaar, en hij had het druk met hen te helpen zich aan te passen aan het ontwaken van de nieuwe ver- standelijke en emotionele fasen in hun leven. Hij moest aldus de problemen van de adolescentie aanpakken zoals deze manifest werden in het leven van zijn jongere broers en zusjes.
128:2.2 Dit jaar sloot Simon zijn schooltijd af en begon te werken bij Jakob de steenhouwer, de oude speelkameraad van Jezus, die altijd had klaargestaan om hem te verdedigen. Als resultaat van verscheidene familiebesprekingen was er besloten dat het niet verstandig zou zijn als alle jongens timmerman zouden worden. Ze waren van mening dat, indien zij meer verscheidenheid in hun ambachten zouden aanbrengen, ze later klaar zouden zijn om gehele bouwwerken te kunnen aannemen. Daar kwam nog bij dat zij ook niet allen voortdurend werk hadden gehad sedert er drie van hen de hele dag als timmerman werkten.
128:2.3 Jezus ging dit jaar door met de afwerking van huizen en met schrijnmakerswerk, maar het grootste deel van zijn tijd bracht hij door in de reparatiewerkplaats voor karavanen. Jakobus begon hem geregeld af te lossen in de werkplaats. In de tweede helft van dit jaar, toen het in en om Nazaret een slappe tijd was in het timmermanswerk, droeg Jezus de zorg voor de reparatiewerkplaats over aan Jakobus, liet Jozef aan de werkbank thuis, en ging zelf naar Sepforis om bij een smid te werken. Hij werkte zes maanden met metalen en verkreeg een behoorlijke vaardigheid in het werk aan het aambeeld.
128:2.4 Voordat hij aan zijn nieuwe betrekking in Sepforis begon, belegde Jezus een van zijn periodieke familiebesprekingen en installeerde hij Jakobus, die toen kort daarvoor achttien was geworden, op plechtige wijze als waarnemend hoofd van het gezin. Hij beloofde zijn broer dat hij hem van harte zou steunen en zijn volle medewerking zou geven en hij vroeg van ieder lid van het gezin een formele belofte van gehoorzaamheid aan Jakobus. Van die dag af nam Jakobus de volle financiële verantwoordelijkheid voor het gezin op zich, terwijl Jezus wekelijks een bijdrage aan zijn broer gaf. Jezus nam Jakobus nooit weer de teugels uit handen. Toen hij in Sepforis werkte had hij, indien nodig, iedere avond naar huis kunnen lopen, maar hij bleef opzettelijk weg, waarbij hij weersomstandigheden en andere oorzaken als reden opgaf, doch zijn werkelijke beweegreden was Jakobus en Jozef erin te bekwamen de verantwoordelijkheid voor het gezin te dragen. Hij was begonnen aan het langzame proces om zijn familie op eigen benen te leren staan. Iedere Sabbat kwam Jezus terug naar Nazaret en soms ook in de week wanneer de omstandigheden dit vereisten, om te zien hoe het nieuwe plan werkte, om raad te geven en nuttige ideeën aan de hand te doen.
128:2.5 Nu hij gedurende zes maanden grotendeels in Sepforis woonde, bood dit hem opnieuw de gelegenheid beter vertrouwd te raken met de niet-Joodse kijk op het leven. Hij werkte met niet-Joden, woonde bij niet-Joden, en op alle mogelijke wijzen bestudeerde hij van nabij en zorgvuldig hun levensgewoonten en hun denkwijzen.
128:2.6 De morele normen van deze stad, die de woonplaats was van Herodes Antipas, lagen zelfs zo ver beneden die van de karavaanstad Nazaret, dat Jezus er na een verblijf van zes maanden niet afkerig van was een excuus te zoeken om naar Nazaret terug te gaan. De groep waarvoor hij werkte zou betrokken worden bij publieke werken zowel in Sepforis als in de nieuwe stad Tiberias, en Jezus wilde niets te maken hebben met enig werk dat onder toezicht van Herodes Antipas plaatsvond. En er waren nog andere redenen waarom het naar de mening van Jezus verstandiger was om naar Nazaret terug te gaan. Toen hij terugkwam in de reparatiewerkplaats nam hij de persoonlijke leiding van de familiezaken niet opnieuw op zich. Hij werkte met Jakobus samen in de werkplaats en liet hem zoveel mogelijk ook het toezicht thuis houden. Noch in Jakobus’ toezicht op de gezinsuitgaven noch in zijn beheer van het budget van het huisgezin kwam verandering.
128:2.7 Met zulke wijze en weloverwogen plannen trof Jezus voorbereidingen om zich uiteindelijk terug te kunnen trekken uit de actieve betrokkenheid bij de zaken van zijn familie. Toen Jakobus twee jaar ervaring had opgedaan als waarnemend hoofd van de familie — en twee jaar vóór hij (Jakobus) zou gaan trouwen — kreeg Jozef het beheer over de huishoudkas en werd hem de algemene leiding thuis toevertrouwd.
128:3.1 Dit jaar werd de financiële druk iets minder, daar er nu vier aan het werk waren. Mirjam verdiende aardig door de verkoop van melk en boter; Marta was bedreven geworden in het weven. De koopsom voor de reparatiewerkplaats was voor meer dan een derde afbetaald. De situatie was zodanig, dat Jezus gedurende drie weken zijn werk kon neerleggen om Simon mee te nemen naar Jeruzalem voor het Paasfeest, sedert het overlijden van zijn vader de langste tijd dat hij zijn dagelijkse arbeid kon laten rusten.
128:3.2 Zij reisden naar Jeruzalem via de Dekapolis en door Pella, Gerasa, Filadelfia, Hesbon, en Jericho. Ze keerden naar Nazaret terug langs de kustroute, waarbij ze Lydda, Joppe, en Caesarea aandeden, en vandaar gingen ze om de berg Karmel heen naar Ptolemaïs en Nazaret. Door deze tocht raakte Jezus tamelijk goed bekend met geheel Palestina ten noorden van het district Jeruzalem.
128:3.3 In Filadelfia maakten Jezus en Simon kennis met een koopman uit Damascus die zo’n grote genegenheid voor het tweetal uit Nazaret opvatte, dat hij erop stond dat zij bij hem in zijn hoofdkantoor te Jeruzalem bleven logeren. Terwijl Simon de tempel bezocht, bracht Jezus een groot gedeelte van zijn tijd door met deze ontwikkelde, bereisde man en spraken zij over aangelegenheden in de wereld. Deze koopman bezat meer dan vierduizend karavaankamelen; hij had belangen in de gehele Romeinse wereld en was nu op weg naar Rome. Hij stelde voor dat Jezus naar Damascus zou komen om daar te gaan werken in zijn importzaak van goederen uit het Oosten, maar Jezus legde hem uit dat hij zich niet gerechtigd voelde op dat ogenblik zo ver bij zijn familie vandaan te gaan. Maar op weg naar huis gingen zijn gedachten dikwijls uit naar die verre steden en naar de zelfs nog verder gelegen landen in het Verre Westen en het Verre Oosten, waarover hij zo dikwijls had horen spreken door de karavaanreizigers en-leiders.
128:3.4 Simon genoot zeer van zijn bezoek aan Jeruzalem. Hij werd, zoals het behoorde, opgenomen in de gemeenschap van Israel tijdens de inwijding van de nieuwe zonen der wet ter gelegenheid van het Paasfeest[30]. Terwijl Simon de ceremoniën van het Paasfeest bijwoonde, mengde Jezus zich tussen de drommen bezoekers en had vele belangwekkende persoonlijke gesprekken met talrijke niet-Joodse proselieten.
128:3.5 Het opmerkelijkste van al deze contacten was misschien wel dat met een jonge Hellenist, die Stefanus heette. Deze jonge man bezocht Jeruzalem voor de eerste keer en ontmoette Jezus toevallig op de donderdagmiddag van de Paasweek. Terwijl zij beiden rondwandelden en het paleis van Asmon bekeken, begon Jezus terloops het gesprek dat ten gevolge had dat zij belangstelling voor elkaar kregen, en dat tot een discussie van vier uur leidde over de weg des levens, de ware God en de verering van hem. Stefanus raakte enorm onder de indruk van hetgeen Jezus zei; hij vergat diens woorden nooit meer.
128:3.6 Dit was dezelfde Stefanus die later een gelovige werd in het onderricht van Jezus en die dit jonge evangelie zo stoutmoedig verkondigde, dat hij door woedende Joden gestenigd werd[31]. De ongewone stoutmoedigheid waarmee Stefanus zijn visie op het nieuwe evangelie verkondigde, was ten dele het rechtstreekse gevolg van dit vroegere gesprek met Jezus. Doch Stefanus had nooit het flauwste vermoeden dat de Galileeër met wie hij zo’n vijftien jaar tevoren had gesproken, dezelfde persoon was die hij later verkondigde als de Verlosser van de wereld en voor wie hij zo spoedig zou sterven, waardoor hij de eerste martelaar werd van het zich ontwikkelende, nieuwe Christelijke geloof. Toen Stefanus zijn leven gaf als prijs voor zijn aanval op de Joodse tempel en haar traditionele gebruiken, was één van de toeschouwers een zekere Saulus, een burger uit Tarsus[32]. En toen Saulus zag hoe deze Griek voor zijn geloof kon sterven, ontwaakten er gevoelens in zijn hart die hem uiteindelijk ertoe brachten de zaak te omhelzen waarvoor Stefanus was gestorven; later werd hij de ondernemende en ontembare Paulus, de filosoof, zoal niet de enige grondlegger, van de Christelijke religie.
128:3.7 Op de zondag na de Paasweek begonnen Simon en Jezus aan de terugtocht naar Nazaret. Simon vergat nooit meer wat Jezus hem op deze tocht leerde. Hij had altijd van Jezus gehouden, maar nu kreeg hij het gevoel dat hij zijn vader-broer had leren kennen. Zij hadden vele openhartige gesprekken terwijl zij door het land trokken en hun maaltijden gereedmaakten langs de kant van de weg. Ze kwamen donderdagmiddag thuis en door over zijn ervaringen te vertellen zorgde Simon er die avond voor dat de familie laat ging slapen.
128:3.8 Maria was zeer verstoord toen zij van Simon hoorde dat Jezus het grootste deel van zijn tijd in Jeruzalem had ‘doorgebracht met de vreemdelingen, in het bijzonder met diegenen die uit verre landen kwamen.’ De familie van Jezus kon nooit zijn grote belangstelling voor mensen begrijpen, zijn sterke behoefte om met hen te praten, te horen hoe zij leefden, en uit te vinden wat er in hun gedachten omging.
128:3.9 Meer en meer werd het gezin in Nazaret in beslag genomen door hun directe, menselijke problemen; over de toekomstige zending van Jezus werd niet dikwijls gesproken, en zeer zelden sprak hij zelf over zijn toekomstige loopbaan. Zijn moeder dacht er zelden aan dat hij een kind der belofte was. Langzamerhand had zij de gedachte laten varen dat Jezus een goddelijke missie op aarde zou vervullen, en toch herleefde haar geloof bij tijd en wijle wanneer zij zich bezon en dacht aan het bezoek van Gabriël, voordat het kind werd geboren.
128:4.1 De laatste vier maanden van dit jaar bracht Jezus in Damascus door als gast van de koopman die hij voor het eerst had ontmoet in Filadelfia, toen hij op weg was naar Jeruzalem. Een vertegenwoordiger van deze koopman had Jezus opgespoord toen hij door Nazaret kwam en had hem naar Damascus vergezeld. Deze koopman, die gedeeltelijk Joods was, stelde voor een zeer grote som gelds beschikbaar te stellen voor het oprichten van een school voor religieuze filosofie in Damascus. Hij had het plan een centrum van wetenschap te creëren dat Alexandrië zou overvleugelen. Hij stelde bovendien voor dat Jezus onmiddellijk zou beginnen aan een grote rondreis langs de onderwijscentra in de wereld, ter voorbereiding op zijn positie aan het hoofd van dit nieuwe project. Dit was een van de grootste verleidingen waar Jezus ooit voor kwam te staan tijdens zijn zuiver menselijke loopbaan.
128:4.2 Kort daarop bracht deze koopman Jezus in aanraking met een groep van twaalf kooplieden en bankiers, die overeenkwamen deze nieuw ontworpen school te steunen. Jezus gaf blijk van een grote interesse in de school die zij voorstonden en hielp hen met het maken van een plan voor de organisatie ervan, doch aldoor gaf hij uitdrukking aan zijn vrees dat zijn andere, eerdere verplichtingen, die hij niet verder preciseerde, hem zouden verhinderen de leiding van een onderneming met dergelijke aspiraties op zich te nemen. De man die zijn weldoener wilde zijn, hield vol en hij gaf Jezus in zijn huis wat goed lonend vertaalwerk te doen terwijl hij, zijn vrouw, en hun zoons en dochters trachtten Jezus ertoe over te halen de hem aangeboden eer te accepteren. Maar hij wilde niet toestemmen. Hij wist heel goed dat zijn missie op aarde niet ondersteund diende te worden door geleerde instellingen; hij wist dat hij niet de minste banden diende aan te gaan waardoor hij onder de leiding zou komen van de ‘raadsvergaderingen der mensen,’ wat voor goede bedoelingen deze ook mochten hebben.
128:4.3 Hij, die verworpen werd door de godsdienstige leiders te Jeruzalem, zelfs nadat hij zijn leiderschap had getoond, werd erkend en verwelkomd als een meester-leraar door de zakenlieden en bankiers van Damascus, en dit alles speelde zich af terwijl hij nog een onopvallende, onbekende timmerman uit Nazaret was.
128:4.4 Hij sprak nooit over dit aanbod met zijn familie, en tegen het eind van dit jaar was hij weer terug in Nazaret en bezig met zijn dagelijkse taken, alsof hij de vleiende voorstellen van zijn vrienden in Damascus nooit had overwogen. Ook deze mannen in Damascus legden nooit verband tussen de latere burger van Kafarnaüm die het gehele Jodendom ondersteboven keerde, en de vroegere timmerman uit Nazaret, die de eer die hun gezamenlijke rijkdom hem had kunnen brengen, had durven afwijzen.
128:4.5 Heel handig en opzettelijk zorgde Jezus ervoor dat verschillende episoden van zijn leven zich los van elkaar afspeelden, zodat deze voor het oog van de wereld nooit met elkaar in verband werden gebracht als het werk van één enkele persoon. In latere jaren hoorde hij dikwijls toe wanneer er verteld werd over de vreemde Galileeër die de kans had afgewezen die hem geboden werd om een school te stichten in Damascus, welke zou kunnen wedijveren met Alexandrië.
128:4.6 Eén van de bedoelingen die Jezus had met zijn streven om bepaalde aspecten van zijn aardse ervaring van elkaar te scheiden, was te voorkomen dat er een beeld zou ontstaan van een zodanig veelzijdige en spectaculaire loopbaan, dat latere generaties daardoor de leraar zouden gaan vereren, in plaats van gehoor te geven aan de waarheid die hij had voorgeleefd en onderricht. Jezus wilde niet dat zijn leven zo’n menselijk succesverhaal zou worden, dat het de aandacht zou afleiden van hetgeen hij leerde. Al heel vroeg zag hij in dat zijn volgelingen in de verleiding zouden komen een religie over hem te vormen, die een concurrent zou kunnen worden van het evangelie van het koninkrijk dat hij van plan was aan de wereld te verkondigen. Dienovereenkomstig trachtte hij gedurende zijn veelbewogen levensloop steeds alles te onderdrukken waarvan hij dacht dat het voeding kon geven aan deze natuurlijke, menselijke neiging om de leraar te verheerlijken in plaats van zijn onderricht te verkondigen.
128:4.7 Deze zelfde beweegreden verklaart eveneens waarom hij toeliet dat hij onder verschillende benamingen bekend stond in de verschillende perioden van zijn afwisselend leven op aarde. Daar kwam bij dat hij geen enkele ongepaste invloed op zijn familie of op anderen wilde uit- oefenen die hen ertoe zou brengen om, tegen hun eerlijke overtuiging in, in hem te geloven. Hij weigerde altijd om op onbehoorlijke of oneerlijke wijze misbruik te maken van het menselijke bewustzijn. Hij wilde niet dat mensen in hem zouden geloven, tenzij zij een weerklank voelden in hun hart op de geestelijke werkelijkheden die in zijn leringen werden geopenbaard.
128:4.8 Tegen het einde van dit jaar liep de huishouding in Nazaret tamelijk soepel. De kinderen groeiden op en Maria raakte eraan gewend dat Jezus niet meer thuis woonde. Hij bleef zijn verdiensten aan Jakobus overdragen ter ondersteuning van het gezin, en behield slechts een klein gedeelte voor zijn directe persoonlijke uitgaven.
128:4.9 Naarmate de jaren verstreken, werd het steeds moeilijker te beseffen dat deze man een Zoon van God op aarde was. Hij leek geheel een persoon van dat gebied te worden, een gewone man zoals anderen. En het was verordineerd door de Vader in de hemel dat de zelfschenking zich precies op deze manier zou ontvouwen.
128:5.1 Dit was het eerste jaar dat Jezus betrekkelijk vrij was van de verantwoordelijkheid voor zijn familie. Jakobus slaagde er zeer goed in het huisgezin te besturen terwijl Jezus hem met raad en geld terzijde stond.
128:5.2 In de week na het Paasfeest van dit jaar kwam er een jongeman uit Alexandrië naar Nazaret om voor later in het jaar een ontmoeting te regelen, ergens aan de kust van Palestina, tussen Jezus en een groep Joden uit Alexandrië. Er werd afgesproken dat deze bespreking halverwege juni zou plaatsvinden, en Jezus ging naar Caesarea om vijf vooraanstaande Joden uit Alexandrië te ontmoeten, die hem dringend verzochten zich als godsdienstleraar in hun stad te vestigen, waarbij zij hem als eerste stimulans de positie van assistent van de chazan van hun belangrijkste synagoge aanboden.
128:5.3 De woordvoerder van dit comité legde aan Jezus uit dat Alexandrië voorbestemd was het belangrijkste centrum van de Joodse cultuur te worden voor de gehele wereld: dat de Hellenistische stroming in de Joodse aangelegenheden de Babylonische denkrichting praktisch was voorbijgestreefd. Zij herinnerden Jezus aan het onheilspellende gerommel van rebellie in Jeruzalem en in geheel Palestina en zij verzekerden hem dat iedere opstand van de Palestijnse Joden gelijk zou staan met nationale zelfmoord, dat de ijzeren hand van Rome de rebellie binnen drie maanden zou neerslaan, en dat Jeruzalem verwoest zou worden en de tempel afgebroken, zodat er geen steen op de andere gelaten zou worden.
128:5.4 Jezus luisterde naar alles wat zij te zeggen hadden, dankte hen voor hun vertrouwen, en zei in het kort samengevat, ter verklaring van zijn weigering om naar Alexandrië te komen: ‘Mijn uur is nog niet gekomen[33].’ Zij waren onthutst door zijn ogenschijnlijke onverschilligheid ten aanzien van de eer die zij hem hadden willen bewijzen. Voordat zij afscheid van Jezus namen, boden zij hem een beurs met geld aan, als teken van hoogachting van zijn vrienden in Alexandrië en als vergoeding voor de tijd en kosten die hij had gemaakt om naar Caesarea te komen voor deze bespreking met hen. Maar ook het geld weigerde hij, met de woorden: ‘Het huis van Jozef heeft nooit aalmoezen ontvangen, en wij kunnen niet andermans brood eten zo lang ik sterke armen heb en mijn broers kunnen werken.’
128:5.5 Zijn vrienden uit Egypte scheepten zich in voor de thuisreis en in latere jaren, toen zij geruchten vernamen over de scheepsbouwer in Kafarnaüm die zulk een beroering teweeg bracht in Palestina, waren er slechts weinigen onder hen die vermoedden dat hij het volwassen geworden kindje van Betlehem was, en dezelfde vreemde Galileeër die met zo weinig plichtplegingen hun uitnodiging om een groot leraar in Alexandrië te worden, had afgewezen.
128:5.6 Jezus keerde terug naar Nazaret. De resterende zes maanden van dit jaar vormden de minst bewogen periode uit zijn gehele levensloop. Hij genoot van dit tijdelijke respijt van zijn gewone programma van problemen die moesten worden opgelost en moeilijkheden die overwonnen moesten worden. Hij had veel innerlijke omgang met zijn Vader in de hemel en boekte enorme vooruitgang in het leren beheersen van zijn menselijk bewustzijn.
128:5.7 Maar op de werelden in tijd en ruimte hebben de zaken der mensen nooit lang een soepel verloop. In december had Jakobus een persoonlijk gesprek met Jezus, waarin hij hem vertelde dat hij een grote liefde had opgevat voor Esta, een jonge vrouw in Nazaret, en dat zij graag te eniger tijd zouden willen trouwen indien dit geregeld kon worden. Hij wees op het feit dat Jozef spoedig achttien jaar zou worden en dat het voor hem een goede ervaring zou zijn als waarnemend hoofd van de familie op te treden. Jezus gaf Jakobus toestemming om over twee jaar te trouwen, op voorwaarde dat hij gedurende die twee jaar Jozef voldoende zou hebben opgeleid om de leiding thuis over te nemen.
128:5.8 En nu begon er van allerlei te gebeuren — er hingen huwelijken in de lucht. Het feit dat Jakobus erin was geslaagd de toestemming van Jezus te verkrijgen voor zijn huwelijk, gaf Mirjam de moed om haar broer-vader ook met haar plannen te benaderen. Jakob, de jonge steenhouwer en metselaar, de vroegere verdediger van Jezus, die nu zakelijk samenwerkte met Jakobus en Jozef, had reeds lange tijd geprobeerd Mirjams hand te winnen. Toen Mirjam haar plannen aan Jezus had voorgelegd, zei hij haar dat Jakob bij hem moest komen om formeel haar hand te vragen en hij beloofde haar zijn zegen aan hun huwelijk te zullen geven, zodra zij er zeker van was dat Marta in staat was haar plichten als oudste dochter op zich te nemen.
128:5.9 Wanneer hij thuis was, bleef hij lesgeven aan de avondschool, drie keer per week. Op de Sabbat las hij in de synagoge dikwijls voor uit de Schrift, praatte met zijn moeder, onderrichtte de kinderen en gedroeg zich in het algemeen als een waardig en gerespecteerd burger van Nazaret in de gemeenschap van Israel.
128:6.1 Aan het begin van dit jaar verkeerde het hele gezin in Nazaret in goede gezondheid en in dit jaar viel ook het einde van het reguliere schoolonderwijs van alle kinderen, met uitzondering van bepaald werk dat Marta nog met Ruth moest doen.
128:6.2 Jezus was een van de krachtigste en meest verfijnde mannen die sinds de dagen van Adam op aarde waren verschenen. Zijn fysieke ontwikkeling was schitterend. Zijn bewustzijn was actief, scherp en vorsend — vergeleken met het gemiddelde denkvermogen van zijn tijdgenoten had het gigantische proporties ontwikkeld — en zijn geest was inderdaad menselijk goddelijk.
128:6.3 De financiële toestand van het gezin was op zijn best sinds het huizenbezit van Jozef was verdwenen. De laatste afbetalingen op de reparatiewerkplaats voor de karavanen waren gedaan; zij waren niemand nog iets schuldig en voor de eerste maal in jaren hadden ze wat geld in reserve. Omdat dit alles zo lag, en omdat hij ook zijn andere broers had meegenomen naar Jeruzalem voor de ceremoniën van hun eerste Paasfeest, besloot Jezus om Judas (die juist zijn schooltijd had beëindigd) te vergezellen op zijn eerste bezoek aan de tempel.
128:6.4 Zij trokken naar Jeruzalem door het Jordaandal en keerden langs dezelfde weg terug, want Jezus was bang dat er moeilijkheden zouden kunnen ontstaan als hij zijn jonge broer meenam door Samaria. In Nazaret was Judas reeds verscheidene malen in lichte moeilijkheden geraakt vanwege zijn onbesuisde aard en de sterke patriottische gevoelens die hij had.
128:6.5 Zij kwamen op tijd in Jeruzalem aan en waren op weg om hun eerste bezoek aan de tempel te brengen, waarvan de aanblik Judas tot in het diepst van zijn ziel had bewogen en ontroerd, toen zij toevallig Lazarus uit Betanië tegenkwamen. Terwijl Jezus met Lazarus sprak en een afspraak trachtte te maken om gezamenlijk het Pascha te vieren, begon Judas hen allen echt in moeilijkheden te brengen. Dichtbij hen stond een Romeinse soldaat van de wacht, die enige ongepaste opmerkingen maakte over een Joods meisje dat voorbijkwam. Judas raakte zo verontwaardigd, dat de vlammen hem uitsloegen en hij uitte zijn ergernis over deze ongepastheid direct aan het adres van de soldaat en binnen diens gehoorsafstand. De soldaten van de Romeinse legioenen waren echter zeer gevoelig voor alles wat grensde aan gebrek aan respect van de zijde van Joden en dus arresteerde de soldaat van de wacht Judas onmiddellijk. Dit was teveel voor de jonge patriot, en voordat Jezus hem met een waarschuwende blik tot voorzichtigheid kon manen, had hij zich al laten gaan in een luide stortvloed van opgekropte anti-Romeinse gevoelens, wat de zaak alleen nog maar erger maakte. Judas, met Jezus aan zijn zijde, werd direct naar de militaire gevangenis gebracht.
128:6.6 Jezus trachtte gedaan te krijgen dat Judas direct verhoord zou worden of anders op tijd zou worden vrijgelaten voor de viering van het Pascha die avond, maar zijn pogingen mislukten. Aangezien de volgende dag een ‘heilige samenkomst’ in Jeruzalem zou zijn, waagden zelfs de Romeinen het niet een Jood voor het gerecht te brengen[34]. Dientengevolge bleef Judas in hechtenis tot de morgen van de tweede dag na zijn arrestatie, en Jezus bleef bij hem in de gevangenis. Ze waren niet in de tempel tegenwoordig bij de ceremonie waarbij de zonen der wet in het volledig burgerschap van Israel werden opgenomen. Het duurde nog verscheidene jaren eer Judas deze formele ceremonie zou ondergaan, en wel toen hij de volgende maal voor een Paasfeest in Jeruzalem kwam in verband met zijn propagandawerk voor de Zeloten, de patriottische organisatie waartoe hij behoorde en waarin hij zeer actief was.
128:6.7 De morgen na hun tweede dag in de gevangenis verscheen Jezus voor de militaire magistraat ten behoeve van Judas. Door zijn broer te verontschuldigen op grond van zijn jeugdige leeftijd, en door een verder verklarende, maar weloverwogen toelichting met betrekking tot de provocerende aard van het voorval dat tot de arrestatie van zijn broer had geleid, wist Jezus de zaak zo te sturen dat de magistraat meende dat de jonge Jood misschien wel enig excuus had gehad voor zijn hevige uitbarsting. Nadat hij Judas had gewaarschuwd zich niet weer schuldig te maken aan zulk onbezonnen gedrag, zei hij tot Jezus toen hij hen liet gaan: ‘U kunt hem maar beter in het oog houden; hij is in staat jullie veel moeilijkheden te bezorgen.’ En de Romeinse rechter sprak de waarheid. Judas bezorgde Jezus aanzienlijke problemen, en altijd waren het moeilijkheden van dezelfde aard — botsingen met het burgerlijk gezag vanwege zijn onbezonnen en onverstandige patriottische uitbarstingen.
128:6.8 Jezus en Judas liepen naar Betanië om daar te overnachten, en uit te leggen waarom zij hun afspraak voor de Paasmaaltijd niet hadden kunnen nakomen; de volgende dag gingen zij op weg naar Nazaret. Jezus vertelde de familie niet over de arrestatie van zijn jongere broer in Jeruzalem, maar hij had ongeveer drie weken na hun terugkomst een lang gesprek met Judas over deze geschiedenis. Na zijn gesprek met Jezus vertelde Judas het zelf aan de familie. Het geduld en de verdraagzaamheid die zijn broer-vader gedurende deze gehele beproevende ervaring aan de dag had gelegd, vergat hij nooit.
128:6.9 Dit was het laatste Paasfeest dat Jezus samen met een lid van zijn eigen familie bijwoonde. De Zoon des Mensen zou steeds meer los komen van de nauwe omgang met zijn eigen vlees en bloed.
128:6.10 Het gebeurde dit jaar dikwijls dat zijn tijden van diepe overpeinzing verstoord werden door Ruth en haar vriendinnetjes. En altijd was Jezus bereid de overdenking van zijn toekomstige werk voor de wereld en voor het universum te onderbreken om in de kinderlijke vreugde en de jeugdige blijdschap te kunnen delen van deze jonge kinderen, die nooit genoeg kregen van het luisteren naar de verhalen van Jezus over zijn ervaringen op zijn vers- chillende tochten naar Jeruzalem. Ze genoten ook erg van zijn verhalen over dieren en de natuur.
128:6.11 De kinderen waren altijd welkom in de reparatiewerkplaats. Jezus zorgde ervoor dat er zand, blokken en stenen naast de werkplaats lagen, en groepjes jonge kinderen streken daar dan neer om zich te vermaken. Wanneer ze genoeg hadden van hun spel, gluurden de vrijmoedigste kinderen in de werkplaats, en als de baas daarvan het niet druk had, trokken ze de stoute schoenen aan, stapten naar binnen en zeiden: ‘Oom Joshua, kom naar buiten en vertel ons een mooi verhaal.’ Dan trokken ze hem aan zijn handen mee naar buiten tot hij op zijn geliefde rotsblok zat bij de hoek van de werkplaats, met de kinderen in een halve kring op de grond voor hem. En wat genoot het kleine volkje van hun oom Joshua. Ze leerden lachen, hartelijk lachen. Gewoonlijk klommen er een paar van de kleinste kinderen op zijn knieën, bleven daar zitten en keken in verwondering op naar zijn expressieve gelaat terwijl hij zijn verhalen vertelde. De kinderen hielden van Jezus en Jezus hield van de kinderen.
128:6.12 Het viel zijn vrienden moeilijk de verscheidenheid van zijn verstandelijke activiteiten te bevatten, en te begrijpen hoe hij zo plotseling en volledig over kon stappen van een diepgaand gesprek over politiek, filosofie of religie naar de zorgeloze, vrolijke speelsheid van deze kleintjes van vijf tot tien jaar. Toen zijn eigen broers en zusjes opgroeiden, toen hij meer vrije tijd kreeg en voordat de kleinkinderen arriveerden, besteedde hij veel aandacht aan deze kleine kinderen. Maar hij leefde niet lang genoeg op aarde om veel te kunnen genieten van de kleinkinderen.
128:7.1 Bij de aanvang van dit jaar werd Jezus van Nazaret zich er sterk van bewust dat hij in het bezit was van een breed gamma aan potentiële macht. Maar hij was er eveneens geheel van overtuigd dat deze macht niet gebruikt moest worden door zijn persoonlijkheid als de Zoon des Mensen, althans niet zo lang zijn uur nog niet gekomen was.
128:7.2 In deze tijd dacht hij veel, maar sprak hij weinig over zijn relatie met zijn Vader in de hemel. En de eindconclusie van al dit nadenken bracht hij eens onder woorden in zijn gebed op de top van de heuvel, toen hij zei: ‘Wie ik ook moge zijn, en welke macht ik ook al of niet zal mogen uitoefenen, ik heb mij altijd onderworpen en zal mij altijd onderwerpen aan de wil van mijn Paradijs-Vader[35].’ Toch was het, wanneer deze man door Nazaret liep, op weg naar of komend van zijn werk, letterlijk waar — en wel met betrekking tot een geweldig uitgestrekt universum — dat ‘in hem alle schatten van wijsheid en kennis waren verborgen[36].’
128:7.3 Dit hele jaar verliepen de aangelegenheden van de familie soepel, behalve waar het Judas betrof. Jarenlang had Jakobus moeilijkheden met zijn jongste broer die geen zin had om aan het werk te gaan en op wie ook niet gerekend kon worden voor een bijdrage in de onkosten van het gezin. Hoewel hij thuis bleef wonen, was hij niet erg consciëntieus wat betreft het verdienen van zijn aandeel in het onderhoud van het gezin.
128:7.4 Jezus was een vredelievend man en telkens weer werd hij in verlegenheid gebracht door de strijdlustige daden en vele patriottische uitbarstingen van Judas. Jakobus en Jozef waren er voor hem het huis uit te zetten, maar daar wilde Jezus niet in toestemmen. Als hun geduld zwaar op de proef gesteld werd, gaf Jezus hun alleen maar de raad: ‘Heb geduld. Wees verstandig in je raadgevingen en welsprekend in je leven, zodat jullie jongere broer eerst de betere weg kan leren kennen en zich daarna gedwongen zal voelen jullie daarop te volgen.’ De verstandige, liefdevolle raad van Jezus voorkwam een breuk in het gezin: ze bleven bij elkaar. Maar ze kregen Judas nooit zover dat hij zijn nuchtere verstand ging gebruiken; dat gebeurde pas na zijn huwelijk.
128:7.5 Maria sprak zelden over de toekomstige missie van Jezus. Iedere keer als dit onderwerp ter sprake kwam, antwoordde Jezus slechts: ‘Mijn uur is nog niet gekomen[37].’ Jezus had zijn moeilijke taak om zijn familie te leren wennen niet meer afhankelijk te zijn van zijn onmiddellijke, persoonlijke tegenwoordigheid, bijna voltooid. Hij maakte zich in snel tempo gereed voor de dag dat hij op harmonieuze wijze dit thuis in Nazaret kon verlaten om aan het meer actieve voorspel te beginnen tot zijn werkelijke dienstbetoon aan de mensen.
128:7.6 Houdt altijd het feit voor ogen dat Jezus in zijn zevende zelfschenking de primaire opdracht had zich de ervaring van de geschapen mens eigen te maken, het verwerven van de soevereiniteit over Nebadon. En bij het vergaren van deze ervaring gaf hij ook de allerhoogste openbaring van de Paradijs-Vader aan Urantia en aan zijn gehele plaatselijke universum. In samenhang met deze doeleinden nam hij ook op zich de gecompliceerde aangelegenheden van deze planeet te ontwarren, voorzover deze in verband stond met de rebellie van Lucifer.
128:7.7 Dit jaar had Jezus meer vrije tijd dan gewoonlijk, en hij besteedde een groot deel hiervan aan het opleiden van Jakobus voor het beheer van de reparatiewerkplaats en van Jozef voor de leiding van de zaken thuis. Maria voelde wel aan dat hij zich gereedmaakte om hen te verlaten. Hen verlaten om waarheen te gaan? Om wat te gaan doen? Zij had de gedachte dat Jezus de Messias zou zijn, al bijna laten varen. Ze kon hem niet begrijpen: ze kon haar eerstgeboren zoon eenvoudig niet doorgronden.
128:7.8 Jezus bracht dit jaar veel tijd door met de individuele leden van zijn familie. Hij nam hen vaak mee op lange wandelingen de heuvel op en door de landelijke omgeving. Vóór de oogst nam hij Judas mee naar de oom die boer was ten zuiden van Nazaret, maar na de oogst bleef Judas er niet lang. Hij liep weg en Simon vond hem later bij de vissers aan het meer. Toen Simon hem naar huis terugbracht, besprak Jezus de zaken met de weggelopen jongen en aangezien deze visser wilde worden, ging Jezus met hem naar Magdala en vertrouwde hem toe aan de zorg van een visser die familie van hen was; vanaf die tijd werkte Judas tamelijk goed en regelmatig tot aan zijn trouwen, en na zijn huwelijk bleef hij visser.
128:7.9 Eindelijk was de dag gekomen dat alle broers van Jezus hun beroep hadden gekozen en daarin werkzaam waren. De omstandigheden waren nu zo, dat Jezus het ouderlijk huis kon verlaten.
128:7.10 In november vond er een dubbele bruiloft plaats. Jakobus en Esta, en Mirjam en Jacob trouwden. Het was waarlijk een blijde gebeurtenis. Zelfs Maria was opnieuw gelukkig, behalve zo nu en dan wanneer zij zich realiseerde dat Jezus zich gereedmaakte om weg te gaan. Zij ging gebukt onder de last van een grote onzekerheid: als Jezus nu maar eens wilde gaan zitten en alles vrijelijk met haar wilde bepraten, zoals hij vroeger als jongen deed, maar hij bleef constant onmededeelzaam; hij bewaarde een diep stilzwijgen over de toekomst.
128:7.11 Jakobus en zijn bruid, Esta, trokken in een keurig klein huis aan de westelijke kant van de stad, het geschenk van haar vader. Hoewel Jakobus het huis van zijn moeder bleef ondersteunen, werd zijn bijdrage gehalveerd vanwege zijn huwelijk, en Jozef werd door Jezus formeel geïnstalleerd als hoofd van het gezin. Judas zond nu trouw iedere maand zijn geldelijke bijdrage naar huis. De huwelijken van Jakobus en Mirjam hadden op Judas een zeer gunstige invloed, en toen hij de dag na de dubbele trouwpartij weer naar het viswater vertrok, verzekerde hij Jozef dat deze er op kon rekenen dat hij ‘zijn verplichting ten volle zou nakomen, en zo nodig meer dan dat.’ En hij kwam zijn belofte na.
128:7.12 Mirjam woonde in het huis van Jacob, naast dat van Maria, want Jacob senior was ter ruste gelegd bij zijn vaderen. Marta nam nu thuis de plaats van Mirjam in en nog voor het eind van het jaar werkte de nieuwe regeling al soepel.
128:7.13 De dag na deze dubbele bruiloft hield Jezus een belangrijke bespreking met Jakobus. Hij vertelde Jakobus vertrouwelijk dat hij voorbereidingen trof om het huis te verlaten. Hij droeg aan Jakobus het volle eigendom van de reparatiewerkplaats over, deed formeel en plechtig afstand van zijn positie als hoofd van het huis van Jozef, en maakte op ontroerende wijze zijn broer Jakobus ‘hoofd en beschermer van het huis van mijn vader.’ Hij stelde een geheime overeenkomst op die zij beiden ondertekenden en waarin werd bepaald dat tegenover de schenking van de reparatiewerkplaats, Jakobus voortaan de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de familie op zich zou nemen, en dat daardoor Jezus van alle verdere verplichtingen in deze zaken zou zijn ontslagen. Nadat het contract was getekend en het budget zo was geregeld dat in de feitelijke uitgaven van de familie voorzien kon worden zonder enige bijdrage van Jezus, zei Jezus tot Jakobus: ‘Maar, zoon, ik zal doorgaan je iedere maand iets te sturen totdat mijn uur gekomen zal zijn, maar wat ik je stuur, dient naar de eisen van de omstandigheden door jou te worden gebruikt. Gebruik mijn geld voor de noodzakelijke uitgaven van de familie of voor hun genoegens, al naargelang jou het beste voorkomt. Gebruik het in geval van ziekte of voor onverwachte noodsituaties die ieder lid van de familie persoonlijk zouden kunnen overkomen.’
128:7.14 En zo maakte Jezus zich gereed om aan de tweede fase van zijn leven als volwassene te beginnen, de fase waarin hij zich had losgemaakt van zijn ouderlijk huis alvorens hij in het openbaar een aanvang maakte met de zaken van zijn Vader.
Verhandeling 127. De jongelingsjaren |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 129. Het latere volwassen leven van Jezus |