© 1997 De Stichting Urantia
188:0.1 DE anderhalve dag dat het sterfelijke lichaam van Jezus in het graf van Jozef lag, de periode tussen zijn dood aan het kruis en zijn opstanding, is een hoofdstuk in de aardse loopbaan van Michael waarvan ons weinig bekend is. Wij kunnen de begrafenis van de Zoon des Mensen verhalen en in dit verslag de gebeurtenissen opnemen die met zijn opstanding waren verbonden, maar wij kunnen niet veel authentieke inlichtingen verschaffen over hetgeen werkelijk plaatsvond gedurende dit tijdvak van ongeveer zesendertig uur, van drie uur vrijdagmiddag tot drie uur zondagmorgen. Deze periode in de loopbaan van de Meester begon kort voordat hij door de Romeinse soldaten van het kruis werd afgenomen. Hij hing na zijn dood nog ongeveer een uur aan het kruis. Hij zou al eerder van het kruis zijn afgenomen, indien niet eerst een einde had moeten worden gemaakt aan het leven van de twee struikrovers.
188:0.2 De oversten der Joden waren van plan het lichaam van Jezus in de open grafkuilen van Gehenna te laten werpen, ten zuiden van de stad, want het was de gewoonte zich op deze wijze van de slachtoffers van kruisigingen te ontdoen. Indien dit plan zou zijn uitgevoerd, zou het lichaam van de Meester ten prooi zijn gevallen aan de wilde dieren.
188:0.3 Ondertussen was Jozef van Arimatea, vergezeld door Nikodemus, naar Pilatus gegaan met het verzoek het lichaam van Jezus aan hen af te staan om het naar behoren te kunnen begraven[1]. Het was niet ongewoon dat vrienden van gekruisigden de Romeinse autoriteiten steekpenningen aanboden om dergelijke lichamen in hun bezit te krijgen. Jozef ging naar Pilatus met een grote som gelds voor het geval het nodig mocht blijken te betalen voor de toestemming om het lichaam van Jezus naar een particulier graf te brengen. Pilatus wilde hier echter geen geld voor aannemen. Toen hij hun verzoek hoorde, tekende hij snel het bevel dat Jozef machtigde naar Golgota te gaan en zich daar onmiddellijk in het bezit te stellen van het lichaam van de Meester. Ondertussen was de zandstorm grotendeels bedaard, en was een groep Joden die het Sanhedrin vertegenwoordigde naar Golgota gegaan om zich ervan te vergewissen dat het lichaam van Jezus samen met de lichamen van de struikrovers naar de open publieke grafkuilen gebracht zou worden.
188:1.1 Toen Jozef en Nikodemus op Golgota aankwamen, zagen ze dat de soldaten bezig waren Jezus van het kruis af te nemen, terwijl de vertegenwoordigers van het Sanhedrin erbij stonden om te zorgen dat geen van de volgelingen van Jezus zou verhinderen dat zijn lichaam naar de grafkuilen voor misdadigers gebracht werd. Toen Jozef het bevel van Pilatus inzake het lichaam van de Meester aan de hoofdman toonde, maakten de Joden tumult en schreeuwden dat zij het lichaam wilden hebben. In hun razernij probeerden zij zich het lichaam met geweld toe te eigenen, en toen zij dit deden, beval de centurion vier van zijn soldaten bij hem te komen, die met getrokken zwaard schrijlings boven het lichaam van de Meester gingen staan terwijl het daar op de grond lag. De hoofdman beval de andere soldaten bij de beide dieven vandaan te komen en de dreigende bende furieuze Joden terug te drijven. Toen de orde was hersteld, las de hoofdman de vergunning van Pilatus aan de Joden voor, deed een stap opzij, en zei tegen Jozef: ‘Dit lichaam is het uwe, doe ermee wat ge wilt. Ikzelf en mijn soldaten zijn paraat om te zorgen dat niemand tussenbeide komt.’
188:1.2 Een gekruisigde kon niet op een Joodse begraafplaats begraven worden, want er was een strenge wet die dit verbood. Jozef en Nikodemus kenden deze bepaling, en onderweg naar Golgota hadden zij besloten Jezus te begraven in het nieuwe familiegraf van Jozef, dat uitgehouwen was in een zware rotspartij en even ten noorden van Golgota lag, aan de andere kant van de weg naar Samaria[2]. Er had nog nooit iemand in dit graf gelegen en het leek hun gepast dat de Meester daar zou rusten. Jozef geloofde werkelijk dat Jezus uit de dood zou verrijzen, maar Nikodemus betwijfelde dit zeer. Deze vroegere leden van het Sanhedrin hadden hun geloof in Jezus min of meer geheim gehouden, hoewel hun medeleden van het Sanhedrin hen reeds lang hadden verdacht, zelfs al voordat zij zich uit de raad hadden teruggetrokken. Van nu af aan waren zij de openhartigste discipelen van Jezus in heel Jeruzalem.
188:1.3 Rond half vijf vertrok de begrafenisstoet van Jezus van Nazaret, van Golgota naar het graf van Jozef aan de overkant van de weg. Het lichaam was in een linnen laken gewikkeld terwijl de vier mannen het droegen, hierbij gevolgd door de trouwe vrouwen uit Galilea, die alles bleven gadeslaan. De mannen die het materiële lichaam van Jezus naar het graf droegen, waren Jozef, Nikodemus, Johannes en de Romeinse centurion[3].
188:1.4 Zij droegen het lichaam het graf in, een kamer van ongeveer drie meter in het vierkant, waar zij het haastig gereedmaakten om bijgezet te worden. De Joden begroeven hun doden niet echt, feitelijk balsemden zij hen. Jozef en Nikodemus hadden grote hoeveelheden myrrhe en aloë meegebracht en zij omwikkelden nu het lichaam met windsels die doordrenkt waren met oplossingen hiervan[4]. Toen de balseming was voltooid, bonden zij een doek om het gelaat, wikkelden het lichaam in een linnen laken, en legden het eerbiedig op een richel in het graf.
188:1.5 Toen het lichaam in het graf was geplaatst, wenkte de hoofdman zijn soldaten naderbij om de steen die als deur voor het graf diende, voor de ingang te helpen rollen. Daarop vertrokken de soldaten met de lichamen van de dieven naar Gehenna, terwijl de anderen in droefheid naar Jeruzalem terugkeerden om het Paasfeest te vieren volgens de wetten van Mozes.
188:1.6 Er werd bij de begrafenis van Jezus met aanzienlijke haast te werk gegaan, omdat dit de dag van voorbereiding was en de Sabbat spoedig zou beginnen. De mannen haastten zich terug naar de stad, maar de vrouwen bleven in de buurt van het graf totdat het heel donker was geworden.
188:1.7 Terwijl dit alles zich afspeelde, verscholen de vrouwen zich in de nabijheid zodat zij alles zagen en wisten waar de Meester was neergelegd. Zij hielden zich verborgen omdat het vrouwen niet was toegestaan zich bij zulk een gelegenheid op te houden in het gezelschap van mannnen. Deze vrouwen vonden niet dat Jezus op de juiste wijze was gereedgemaakt om bijgezet te kunnen worden, en zij besloten onderling om terug te gaan naar het huis van Jozef, rust te houden op de Sabbat, kruiden en zalven te bereiden en op zondagochtend terug te komen om het lichaam van de Meester op de juiste wijze te balsemen voor de rust des doods. De vrouwen die op deze vrijdagavond bij het graf achterbleven waren: Maria Magdalena, Maria, de vrouw van Klopas, Marta, een andere zuster van de moeder van Jezus, en Rebekka van Sepforis[5].
188:1.8 Behalve David Zebedeüs en Jozef van Arimatea geloofden of begrepen maar heel weinigen van Jezus’ discipelen echt dat hij op de derde dag uit het graf zou verrijzen.
188:2.1 Zo de volgelingen van Jezus zijn belofte om op de derde dag uit het graf te herrijzen al niet indachtig waren, zijn vijanden waren dat wel. De overpriesters, Farizeeën en Sadduceeën herinnerden zich dat hun was gemeld dat hij had gezegd dat hij uit de dood zou opstaan.
188:2.2 Na afloop van de Paasmaaltijd, rond middernacht, kwam een groep Joodse leiders samen ten huize van Kajafas, waar zij spraken over hun vrees met betrekking tot de beweringen van de Meester dat hij ten derden dage uit de dood zou verrijzen[6]. Deze vergadering werd besloten met de benoeming van een commissie van Sanhedristen, die de volgende morgen vroeg Pilatus zou bezoeken met het officiële verzoek van het Sanhedrin om een Romeinse wacht vóór het graf van Jezus te plaatsen, zodat diens vrienden niets met het graf zouden kunnen uitrichten. De woordvoerder van de commissie zei tot Pilatus: ‘Heer, wij herinneren ons dat deze bedrieger, Jezus van Nazaret, toen hij nog leefde, gezegd heeft: “Na drie dagen zal ik weer opstaan.” Wij zijn daarom voor u verschenen met het verzoek of u de bevelen wilt uitgeven waardoor het graf beveiligd zal zijn tegen zijn volgelingen, althans tot na de derde dag. Wij zijn zeer bevreesd dat zijn discipelen hem ’s nachts zullen komen stelen en dan aan het volk zullen verkondigen dat hij uit de dood is opgestaan. Indien wij dit zouden laten gebeuren, zou dit een veel ernstiger vergissing zijn dan wanneer wij hem in leven hadden gelaten.’
188:2.3 Toen Pilatus dit verzoek van de leden van het Sanhedrin had aangehoord, zei hij: ‘Ik zal u een wacht van tien soldaten geven. Ga uw gang en beveilig het graf[7].’ Zij keerden terug naar de tempel, kregen tien van hun eigen wachters mee, en marcheerden vervolgens, nog wel op deze Sabbatmorgen, naar het graf van Jozef, met deze tien Joodse wachters en de tien Romeinse soldaten, teneinde dezen als wacht voor het graf op te stellen. Deze mannen rolden nog een tweede steen voor het graf en zetten het zegel van Pilatus op en rondom deze stenen, zodat ze niet zonder hun medeweten verplaatst konden worden. En deze twintig mannen bleven de wacht houden tot aan het uur van de opstanding, terwijl de Joden hen van voedsel en drank voorzagen.
188:3.1 Deze gehele Sabbatdag hielden de discipelen en de apostelen zich schuil, terwijl iedereen in Jeruzalem over de dood van Jezus aan het kruis sprak. Er waren in Jeruzalem op dat moment bijna anderhalf miljoen Joden, afkomstig uit alle delen van het Romeinse rijk en uit Mesopotamië. Dit was het begin van de Paasweek, en al deze pelgrims zouden in de stad zijn en over de opstanding van Jezus horen en bij hun thuiskomst daarvan verslag doen.
188:3.2 Zaterdagavond laat vroeg Johannes Marcus de elf apostelen zich in het geheim naar het huis van zijn vader te begeven, waar zij kort voor middernacht allen bijeenkwamen in dezelfde bovenzaal waar zij twee nachten tevoren met hun Meester het Laatste Avondmaal hadden gebruikt.
188:3.3 Maria, de moeder van Jezus, keerde samen met Ruth en Judas deze zaterdagavond kort voor zonsondergang naar Betanië terug om zich daar bij hun familie te voegen. David Zebedeüs bleef ten huize van Nikodemus, waar hij met zijn koeriers had afgesproken zondagochtend vroeg bijeen te zullen komen. De vrouwen uit Galilea, die specerijen bereidden voor de verdere balseming van het lichaam van Jezus, bleven ten huize van Jozef van Arimatea.
188:3.4 Wij kunnen niet geheel uitleggen wat er precies met Jezus van Nazaret gebeurde gedurende deze periode van anderhalve dag toen men veronderstelde dat hij in het nieuwe graf van Jozef rustte. Blijkbaar stierf hij dezelfde natuurlijke dood aan het kruis als iedere andere sterveling in dezelfde omstandigheden. Wij hoorden hem zeggen: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest[8].’ Wij begrijpen de betekenis van deze woorden niet geheel, aangezien zijn Gedachtenrichter reeds lang gepersonaliseerd was en dus een bestaan leidde los van het sterfelijke wezen van Jezus. De gepersonaliseerde Gedachtenrichter van de Meester kon in geen enkel opzicht geraakt worden door diens fysieke dood aan het kruis. Hetgeen Jezus tijdelijk in handen van de Vader gaf, moet het geest-duplicaat zijn geweest van het vroege werk van de Richter bij de vergeestelijking van zijn sterfelijke bewustzijn, zodat de transcriptie van de menselijke ervaring naar de woningwerelden kon worden overgebracht. Er moet een of andere geestelijke realiteit in de ervaring van Jezus zijn geweest die analoog was aan de geest-natuur, ofwel ziel, van de geloof-kwekende stervelingen van de werelden. Dit is echter slechts onze mening — wij weten niet werkelijk wat Jezus zijn Vader in handen gaf.
188:3.5 Wij weten wel dat het fysieke lichaam van de Meester daar in het graf van Jozef rustte tot ongeveer drie uur zondagochtend, maar wij verkeren in volslagen onzekerheid wat betreft de status van de persoonlijkheid van Jezus gedurende die periode van zesendertig uur. Wij hebben het soms wel eens aangedurfd deze dingen voor onszelf ongeveer als volgt te verklaren:
188:3.6 1. Het Schepper-bewustzijn van Michael moet vrij zijn geweest en volledig los van het sterfelijke bewustzijn waarmee het in zijn fysieke incarnatie was verbonden.
188:3.7 2. Wij weten dat de vroegere Gedachtenrichter van Jezus gedurende deze periode op aarde aanwezig was en persoonlijk het bevel voerde over de verzamelde hemelse heerscharen.
188:3.8 3. De verworven geest-identiteit van de man van Nazaret die gedurende zijn levens- loop in het vlees was opgebouwd, in het begin door de rechtstreekse inspanningen van zijn Gedachtenrichter, en later door zijn eigen volmaakte harmonisering van de fysieke behoeften en de geestelijke vereisten van het ideale sterfelijke bestaan, een harmonisering die tot stand werd gebracht door zijn onophoudelijk kiezen voor de wil van de Vader, moet toevertrouwd zijn geweest aan de hoede van de Paradijs-Vader. Of deze geest-werkelijkheid al of niet terugkeerde om deel te gaan uitmaken van de opgestane persoonlijkheid weten wij niet, maar wij geloven het wel. Bepaalde persoonlijkheden in het universum zijn echter van mening dat deze ziel-identiteit van Jezus nu rust in de ‘boezem van de Vader’, om later te worden vrijgelaten teneinde het leiderschap op zich te nemen van het Korps der Volkomenheid van Nebadon bij de nog niet geopenbaarde toekomstige bestemming hiervan in verband met de nog ongeschapen universa in de nog ongeorganiseerde gebieden in de buiten-ruimte.
188:3.9 4. Wij denken dat het menselijke of sterfelijke bewustzijn van Jezus gedurende deze zesendertig uur sliep. Wij hebben redenen om te geloven dat de mens Jezus niets afwist van hetgeen zich gedurende deze periode in het universum afspeelde. Voor het sterfelijke bewustzijn leek er geen tijd verlopen te zijn, het opstandingsleven volgde als het ware ogenblikkelijk op de slaap des doods.
188:3.10 Dit is ongeveer alles wat wij op schrift kunnen stellen inzake de status van Jezus geduren- de deze periode van het graf. Er zijn een aantal met elkaar verband houdende feiten waar- aan wij kunnen refereren, maar wij zijn eigenlijk niet competent om een uitleg daarvan te geven.
188:3.11 In de enorme hof van de opstandingshallen op de eerste woningwereld van Satania, kan men nu een schitterend materieel-morontia bouwsel zien dat bekend staat als het ‘Michael Gedenkteken,’ en dat thans het zegel van Gabriël draagt. Dit gedenkteken werd geschapen kort nadat Michael deze wereld verliet, en draagt het opschrift: ‘Ter herinnering aan de sterfelijke overgang van Jezus van Nazaret op Urantia.’
188:3.12 Er bestaan verslagen waaruit blijkt dat gedurende deze periode de honderd leden tellende allerhoogste raad van Salvington een bestuursvergadering op Urantia hield onder het voorzitterschap van Gabriël. Ook zijn er documenten die aantonen dat de Ouden der Dagen op Uversa contact hadden met Michael inzake de status van het universum Nebadon gedurende deze tijd.
188:3.13 Wij weten dat er ten minste één maal bericht werd doorgegeven tussen Michael en Immanuel op Salvington, terwijl het lichaam van de Meester in het graf lag.
188:3.14 Er is alle reden aan te nemen dat er een persoonlijkheid op de zetel van Caligastia zat in de stelsel-vergadering van de Planetaire Vorsten op Jerusem, die was bijeengeroepen terwijl het lichaam van Jezus in het graf rustte.
188:3.15 In de verslagen van Edentia staat vermeld dat de Constellatie-Vader van Norlatiadek op Urantia was en dat hij gedurende deze tijd van het graf instructies van Michael ontving.
188:3.16 Er is nog veel ander bewijsmateriaal dat erop wijst dat niet de gehele persoonlijkheid van Jezus sliep en buiten bewustzijn was gedurende deze tijd van zijn klaarblijkelijke fysieke dood.
188:4.1 Ofschoon Jezus deze kruisdood niet onderging om te boeten voor de raciale schuld van de sterfelijke mens, noch om een soort effectieve toegangsweg te openen tot een overigens beledigde en niet vergevensgezinde God; ook al bood de Zoon des Mensen zich niet aan als offer om de toorn van God te stillen en de weg te openen langs welke de zondige mens redding kan vinden, toch heeft deze dood van Jezus aan het kruis, ondanks het feit dat deze ideeën over boetedoening en verzoening onjuist zijn, betekenissen die niet over het hoofd gezien dienen te worden. Het is een feit dat Urantia bij de naburige bewoonde planeten bekend is geworden als de ‘Wereld van het Kruis.’
188:4.2 Jezus wenste het volle leven van een sterveling in het vlees op Urantia te leiden. Gewoonlijk is de dood een deel van het leven. De dood is het laatste bedrijf van het sterfelijke drama. Bij uw goedbedoelde inspanningen om u vrij te maken van de bijgelovige dwalingen van de foutieve interpretatie van de betekenis van de kruisdood, dient ge ervoor te waken niet de grote vergissing te begaan dat ge de ware betekenis en de echte draagwijdte van de dood van de Meester niet zoudt inzien.
188:4.3 De sterfelijke mens is nooit het eigendom geweest van de aartsbedriegers. Jezus is niet gestorven om de mens los te kopen uit de greep van de afvallige heersers en gevallen vorsten der werelden. Bij de Vader in de hemel is nooit zo’n grove onrechtvaardigheid opgekomen als het verdoemen van de ziel van een mens vanwege het zondigen van zijn voorouders. En ook was de kruisdood van de Meester geen offer dat bestond in een poging om God terug te betalen hetgeen het ras der mensen hem schuldig was geworden.
188:4.4 Voordat Jezus op aarde leefde, had ge mogelijk goede gronden gehad om in zo’n God te geloven, maar zulks was niet meer het geval nadat de Meester onder uw medemensen heeft geleefd en is gestorven. Mozes onderrichtte de waardigheid en de gerechtigheid van een Schepper-God, Jezus echter beeldde de liefde en het mededogen van een hemelse Vader uit.
188:4.5 De dierlijke natuur — de neiging tot zondigen — is dan wel erfelijk, maar zonde wordt niet van ouder op kind overgedragen. Zonde is een daad van bewuste, opzettelijke rebellie tegen de wil van de Vader en de wetten van de Zonen door een individueel wilsschepsel.
188:4.6 Jezus leefde en stierf voor een heel universum, niet alleen voor de volken van deze ene wereld. Ofschoon de stervelingen van deze gebieden het heil reeds kenden voordat Jezus op Urantia leefde en stierf, is het niettemin een feit dat zijn zelfschenking op deze wereld ten zeerste de weg des heils heeft verlicht: zijn dood heeft er veel toe bijgedragen om de zekerheid van de overleving van de sterveling na de dood in het vlees voorgoed evident te maken.
188:4.7 Ofschoon het nauwelijks juist is om van Jezus te spreken als offeraar, verzoener of verlosser, is het volkomen juist om over hem te spreken als heiland. Hij heeft de weg des heils (de overleving) voorgoed helderder en zekerder gemaakt: hij heeft alle stervelingen op alle werelden in het universum Nebadon beter en veiliger de weg des heils gewezen.
188:4.8 Wanneer ge eenmaal de idee begrijpt van God als een ware, liefdevolle Vader, de enige voorstelling die Jezus ooit heeft onderricht, moet ge, wilt ge consequent zijn, onmiddellijk alle primitieve noties laten varen dat God een beledigde monarch zou zijn, een strenge, almachtige heerser die er het hoogste genoegen in schept zijn onderdanen op misdaden te betrappen en ervoor te zorgen dat zij adequaat worden gestraft, tenzij een wezen dat bijna zijn gelijke is zich aanbiedt om voor hen te lijden, om te sterven als een vervanger voor hen en in hun plaats. Het hele idee van losprijs en boetedoening is onverenigbaar met het beeld van God zoals het werd onderricht en geïllustreerd door Jezus van Nazaret. De oneindige liefde van God is niet ondergeschikt aan iets anders in zijn goddelijke natuur.
188:4.9 Deze hele idee van boetedoening en sacrificiële redding is geworteld en gegrond in zelfzucht. Jezus onderrichtte dat dienstbaarheid aan de medemens de hoogste voorstelling is van de broederschap van geest-gelovigen. Redding dient vanzelfsprekend te zijn voor hen die geloven in het vaderschap van God. De voornaamste zorg van de gelovige dient niet het zelfzuchtige verlangen naar persoonlijke redding te gelden, maar veeleer de onbaatzuchtige impuls om lief te hebben, en derhalve, zijn medemensen te dienen zoals Jezus sterfelijke mensen liefhad en diende.
188:4.10 Echte gelovigen maken zich ook niet zo ongerust over de toekomstige straf voor zonde. De ware gelovige maakt zich alleen zorgen om een nù van God gescheiden zijn. Weliswaar kastijden wijze vaders hun zonen, maar zij doen dit alles in liefde en met correctieve oogmerken. Zij straffen niet in boosheid, en kastijden niet als vergelding.
188:4.11 Zelfs indien God de strenge, wettige monarch zou zijn van een universum waar het recht oppermachtig is, zou hij zich bepaald niet tevreden stellen met de kinderachtige opzet om een onschuldige te laten lijden in de plaats van een schuldige overtreder.
188:4.12 Het grootse van de dood van Jezus, in zijn verband met de verrijking van de menselijke ervaring en de verbreding van de weg des heils, is niet het feit van zijn dood, maar veeleer de luisterrijke wijze waarop, en de onvergelijkelijke geest waarin hij de dood tegemoet trad.
188:4.13 Deze gehele idee van de losprijs van de boetedoening plaatst het heil op een vlak van onwerkelijkheid: deze voorstelling is zuiver filosofisch. De redding van de mens is reëel: zij is gebaseerd op twee realiteiten die het schepsel door geloof kan vatten en die daardoor deel gaan uitmaken van de individuele menselijke ervaring: het feit van het vaderschap van God en de waarheid die daarbij aansluit, de broederschap der mensen. Het is per slot van rekening waar, dat u ‘uw schulden zullen worden vergeven, zoals ook gij uw schuldenaren vergeeft[9].’
188:5.1 Het kruis van Jezus geeft de volheid weer van de allerhoogste toewijding van de ware herder aan zelfs de onwaardige leden van zijn kudde. Het plaatst alle verhoudingen tussen God en de mensen voorgoed op een familiebasis. God is de Vader, de mens is zijn zoon. Liefde, de liefde van een vader voor zijn zoon, wordt de centrale waarheid in de universum-betrekkingen tussen de Schepper en het schepsel — niet de gerechtigheid van een koning, die genoegdoening zoekt in het lijden en de bestraffing van zijn zondigende onderdaan.
188:5.2 Het kruis toont voor altijd dat de houding van Jezus tegenover zondaars noch veroordelend noch vergoelijkend was, maar veeleer eeuwig en liefdevol reddend. Jezus is waarlijk een heiland, in de zin dat de mensen door zijn leven en sterven worden gewonnen voor goedheid en voor rechtvaardige overleving. Jezus heeft de mensen zozeer lief, dat zijn liefde de respons van liefde in het hart van de mens wekt. Liefde is waarlijk aanstekelijk en eeuwig creatief. De kruisdood van Jezus illustreert een liefde die sterk en goddelijk genoeg is om zonde te vergeven en alle kwaaddoen te absorberen. Jezus heeft aan deze wereld een hogere kwaliteit van rechtvaardigheid onthuld dan gerechtigheid — het zuiver technische goed en kwaad. Goddelijke liefde vergeeft niet alleen verkeerde daden, ze absorbeert deze en doet ze daadwerkelijk teniet. De vergeving uit liefde gaat de vergeving uit barmhartigheid verre te boven. Barmhartigheid schuift de schuld van het kwaaddoen terzijde: liefde echter doet zonde, en alle zwakheid die daaruit voorkomt, voor altijd teniet. Jezus heeft een nieuwe levensmethode naar Urantia gebracht. Hij leerde ons het kwade niet te weerstaan, maar door hem een goedheid te zoeken die het kwaad daadwerkelijk verdelgt[10]. De vergeving van Jezus is geen vergoelijking: zij is redding uit veroordeling. Redding gaat niet aan onrechtmatige daden voorbij: zij herstelt deze. Ware liefde sluit geen compromis met haat en evenmin vergoelijkt ze deze, maar zij vernietigt haar. De liefde van Jezus is nooit tevreden met alleen maar vergeving. De liefde van de Meester houdt rehabilitatie in, eeuwige overleving. Het is volkomen juist om over redding als verlossing te spreken, indien ge daarmee deze eeuwige rehabilitatie bedoelt.
188:5.3 Jezus kon, door de kracht van zijn persoonlijke liefde voor de mensen, de greep van zonde en kwaad verbreken. Hij stelde de mensen daardoor in vrijheid, zodat ze betere levenswijzen konden kiezen. Jezus beeldde een verlossing van het verleden uit, die op zichzelf een overwinning voor de toekomst beloofde. Vergeving verschafte aldus heil. Wanneer de schoonheid van goddelijke liefde eenmaal volledige toegang heeft gevonden tot het mensenhart, vernietigt zij voorgoed de bekoring van zonde en de kracht van het kwaad.
188:5.4 Het lijden van Jezus was niet beperkt tot de kruisiging. In werkelijkheid bracht Jezus van Nazaret meer dan vijfentwintig jaar door op het kruis van een werkelijk, intens, sterfelijk bestaan. De werkelijke waarde van het kruis is gelegen in het feit dat het de hoogste en finale uitdrukking was van zijn liefde, de voltooiing van de openbaring van zijn barmhartigheid.
188:5.5 Op miljoenen bewoonde werelden hebben tientallen triljoenen evoluerende schepselen die misschien in de verleiding waren de morele worsteling op te geven en de goede strijd des geloofs te staken, opnieuw naar Jezus aan het kruis gezien en daarna de moeizame tocht doorgezet, geïnspireerd door de aanblik van God die zijn geïncarneerde leven aflegde in toewijding aan de onbaatzuchtige dienstbaarheid aan de mens[11].
188:5.6 De triomf van de dood aan het kruis is geheel samengevat in de geest van Jezus’ houding ten opzichte van degenen die hem belaagden. Hij maakte het kruis tot een eeuwig symbool van de triomf van liefde over haat en de overwinning van waarheid over het kwaad, toen hij bad: ‘Vader, vergeef hen, want zij weten niet wat zij doen[12].’ Die toegewijde liefde was overal in dit enorme universum aanstekelijk: de discipelen werden er door hun Meester mee aangestoken. De allereerste leraar van zijn evangelie die werd geroepen om in deze dienst zijn leven te laten, zei, toen zij hem stenigden: ‘Reken hun deze zonde niet toe[13].’
188:5.7 Het kruis doet een allerhoogst beroep op het beste in de mens, omdat het een mens onthult die bereid was zijn leven te geven ten dienste van zijn medemensen. Niemand kan grotere liefde hebben dan deze: dat hij bereid is zijn leven te geven voor zijn vrienden — en Jezus had zo’n liefde, dat hij bereid was zijn leven te geven voor zijn vijanden, een liefde groter dan ooit tevoren op aarde was gekend[14].
188:5.8 Op andere werelden, evenals op Urantia, heeft deze sublieme aanblik van de dood van de mens Jezus op het kruis van Golgota de emoties van stervelingen geraakt, terwijl het de hoogste toewijding van de engelen heeft opgewekt.
188:5.9 Het kruis is het hoge symbool van heilige dienstbaarheid, van het wijden van het leven aan het welzijn en het heil van de medemens. Het kruis is niet het symbool van het offer van de onschuldige Zoon van God in de plaats van schuldige zondaars teneinde de toorn van een beledigde God te stillen, maar het verheft zich inderdaad voor immer, op aarde zowel als overal in dit ontzaglijke universum, als een heilig symbool van de goeden die zich aan de slechten geven, en hen juist door deze toegewijde liefde redden. Het kruis verheft zich inderdaad als het teken van de hoogste vorm van onbaatzuchtige dienstbaarheid, de allerhoogste toewijding van een rechtvaardig leven dat volledig werd gegeven voor de dienstbaarheid van oprecht dienstbetoon, zelfs in de dood, de dood van het kruis. En alleen al de aanblik van dit grote symbool van het zelfschenkingsleven van Jezus inspireert ons allen waarlijk om hetzelfde te gaan doen.
188:5.10 Wanneer denkende mannen en vrouwen naar Jezus zien terwijl hij zijn leven opoffert aan het kruis, zullen zij zich nauwelijks meer veroorloven te klagen, zelfs niet over de zwaarste tegenspoed in het leven, en nog veel minder over onbeduidende irritaties en hun vele, louter denkbeeldige grieven. Zijn leven was zo glorieus en zijn sterven zo triomfantelijk, dat wij allen verlokt worden tot een bereidwilligheid om beide te delen[15]. Er schuilt een ware aantrekkingskracht in de gehele zelfschenking van Michael, van de dagen van zijn jeugd tot en met dit overweldigende schouwspel van zijn dood aan het kruis.
188:5.11 Zorgt er dus voor dat wanneer ge het kruis beschouwt als een openbaring van God, ge niet kijkt met de ogen van de primitieve mens of vanuit het gezichtspunt van de latere barbaar, die beiden God beschouwden als een meedogenloos Soeverein die streng rechtspreekt en onbuigzaam de hand houdt aan zijn wetten. Veeleer dient ge ervoor te zorgen dat ge in het kruis de finale manifestatie van de liefde en toewijding van Jezus ziet voor de levensmissie waarbij hij zich schonk aan de sterfelijke rassen van zijn uitgestrekte universum. Ziet in de dood van de Zoon des Mensen de climax van de ontvouwing van de goddelijke liefde van de Vader voor zijn zonen op de werelden der stervelingen. Zo beeldt het kruis de toewijding uit van gewillige liefde en de schenking van vrijwillig behoud aan degenen die bereid zijn om deze geschenken en toewijding te ontvangen. Er was niets in het kruis dat de Vader eiste — alleen wat Jezus gewillig gaf en weigerde te vermijden.
188:5.12 Indien de mens Jezus niet op andere wijze kan waarderen en de betekenis van zijn zelfschenking op aarde niet kan verstaan, dan kan hij althans de verbondenheid verstaan die in zijn lijden als sterveling tot uitdrukking gebracht werd. Niemand kan ooit vrezen dat de aard en omvang van zijn kwellingen in deze wereld aan de Schepper onbekend zijn[16].
188:5.13 Wij weten dat de dood aan het kruis niet plaatsvond om de mens met God te verzoenen, maar om de mens te stimuleren tot de bewustwording van de eeuwige liefde van de Vader en het eindeloze mededogen van zijn Zoon, en om deze universele waarheden aan een heel universum bekend te maken.