© 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 132. Het verblijf te Rome |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 134. De overgangsjaren |
133:0.1 TOEN hij voorbereidingen trof om Rome te verlaten, nam Jezus van geen van zijn vrienden afscheid. De schrijver uit Damascus verscheen onaangekondigd in Rome en verdween op dezelfde wijze. Het duurde wel een heel jaar voordat zij die hem kenden en liefhadden de hoop opgaven dat zij terug zouden zien. Voor het tweede jaar voorbij was, ontstonden er kleine groepen van mensen die hem hadden gekend en zich tot elkaar voelden aangetrokken door hun gemeenschappelijke belangstelling voor hetgeen hij hen geleerd had, en door hun gedeelde herinneringen aan de goede uren die ze met hem hadden doorgebracht. En deze groepjes Stoïcijnen, Cynici, en aanhangers van de mysteriën bleven op onregelmatige tijden informeel samenkomen, ook toen de eerste predikers van de Christelijke religie in Rome aankwamen.
133:0.2 Gonod en Ganid hadden zoveel in Alexandrië en Rome ingekocht, dat ze al hun bagage met lastdieren vooruitzonden naar Tarentum, terwijl de drie reizigers zelf in alle rust door Italië liepen over de grote Via Appia. Op deze tocht ontmoetten zij allerlei mensen. Er woonden veel aanzienlijke Romeinse burgers en Griekse kolonisten aan deze weg, maar het nakroost van grote aantallen onontwikkelde slaven begon zich reeds aan te dienen.
133:0.3 Toen ze op zekere dag pauzeerden voor het middagmaal, ongeveer halverwege Tarentum, vroeg Ganid Jezus op de man af wat hij dacht van het kastenstelsel in India. Jezus zei: ‘Ofschoon de mensen in velerlei opzichten van elkaar verschillen, staan alle stervelingen voor God en in de geestelijke wereld op gelijke voet. In Gods ogen bestaan er slechts twee groepen stervelingen: zij die verlangen zijn wil te doen, en zij die dit niet willen. Bij het beschouwen van een bewoonde wereld onderscheidt het universum eveneens twee grote klassen: zij die God kennen, en zij die hem niet kennen. Zij die God niet kúnnen kennen, worden onder de dieren van het betrokken gebied gerekend. De mensheid kan heel geschikt in vele klassen worden ingedeeld volgens verschillende kenmerken, naargelang zij fysiek, mentaal, sociaal, naar hun beroep, of naar morele maatstaven worden beschouwd, maar wanneer deze verschillende klassen stervelingen voor Gods rechterstoel verschijnen, staan ze op gelijke voet; God kent waarlijk geen aanzien des persoons. Ofschoon ge wel moet erkennen dat er verschillen bestaan in menselijke bekwaamheden en talenten ten aanzien van verstandelijke, sociale en morele zaken, is het niet goed dergelijk onderscheid te maken in de geestelijke broederschap der mensen wanneer zij samenzijn in Gods tegenwoordigheid om hem te vereren.’[1]
133:1.1 Een zeer interessant voorval vond op zekere middag plaats langs de kant van de weg, toen ze Tarentum naderden. Ze zagen hoe een ruwe kwelgeest van een jongen op hardhandige wijze een kleinere jongen aanviel. Jezus liep er snel heen om de aangevallen jongen te helpen, en toen hij hem bevrijd had, hield hij de aanvaller stevig vast totdat de kleinste jongen goed en wel was ontkomen. Op het moment dat Jezus de kleine tiran losliet, sprong Ganid op de jongen toe en begon hem een stevig pak slaag te geven, waarop Jezus tot verbazing van Ganid prompt tussenbeide kwam. Toen hij Ganid in bedwang had en de bang geworden jongen had laten ontsnappen, riep de jongeman, zodra hij weer op adem was gekomen, opgewonden uit: ‘Ik begrijp u niet, Meester. Als de barmhartigheid vereist dat ge de kleine jongen bevrijdt, eist de gerechtigheid dan niet dat de grote jongen die hem had aangevallen, wordt gestraft?’ Jezus anwoordde daarop:
133:1.2 ‘Ganid, je hebt gelijk als je zegt dat je het niet begrijpt. Het betrachten van barmhartigheid is altijd het werk van een individu, maar het straffen uit overwegingen van gerechtigheid is de functie van maatschappelijke groepen, of groepen die door de regering daartoe zijn aangewezen, of groepen uit het bestuur van het universum. Als individueel mens ben ik gehouden barmhartigheid te betonen; ik ben verplicht de aangevallen jongen te hulp te komen en het is geheel consequent dat ik daarbij voldoende kracht mag toepassen om de aanvaller te bedwingen. En dat is precies wat ik heb gedaan. Ik kreeg de aangevallen jongen vrij; dat was het einde van de daad van barmhartigheid. Toen hield ik, met kracht, de aanvaller zolang vast dat de zwakkere partij die bij de twist betrokken was, voldoende tijd had om weg te komen, waarna ik me terugtrok uit de aangelegenheid. Ik ging er niet toe over de aanvaller te beoordelen, waardoor ik een oordeel zou hebben geveld over zijn beweegreden — een beoordeling van alles wat meespeelde in zijn aanval op zijn makker — om daarna de straf te voltrekken die naar mijn mening de juiste vergelding zou kunnen zijn voor zijn verkeerde handelwijze. Ganid, de barmhartigheid moge ruim zijn, maar rechtspraak is nauwgezet. Kun je niet inzien dat waarschijnlijk geen twee mensen gelijk zullen denken over de straf die aan de eisen der gerechtigheid zou voldoen? De één zou veertig zweepslagen opleggen, de ander twintig, terwijl nog een ander eenzame opsluiting zou aanraden als gerechte straf. Kun je niet inzien dat op deze wereld zulke verantwoordelijkheden beter bij de groep kunnen berusten of geregeld dienen te worden door de gekozen vertegenwoordigers van de groep? In het universum is het oordeel voorbehouden aan persoonlijkheden die volledig op de hoogte zijn van wat er aan alle verkeerde daden is voorafgegaan en die ook de beweegredenen ervan kennen. In een geciviliseerde samenleving en in een georganiseerd universum wordt inzake de rechtspraak verondersteld dat het geven van rechtmatige straf is voorafgegaan door een billijke beoordeling, en het recht hiertoe berust bij de juridische groeperingen op de werelden en bij de alwetende bestuurders van de hogere universa in de ganse schepping.’
133:1.3 Dagenlang spraken ze over dit probleem van het betonen van barmhartigheid en het uitoefenen van gerechtigheid. En Ganid begreep, althans tot op zekere hoogte, waarom Jezus niet persoonlijk wilde vechten. Ganid had evenwel één laatste vraag waarop hij nooit een geheel bevredigend antwoord kreeg, namelijk: ‘Maar Meester, als een sterkere, kwaadaardige man u nu eens zou aanvallen en zou dreigen u te doden, wat zoudt ge dan doen? Zoudt ge niet trachten u te verdedigen?’ Ofschoon Jezus de vraag van de jongen niet volledig en bevredigend kon beantwoorden, omdat hij hem niet wilde vertellen dat hij (Jezus) op aarde leefde als de veraanschouwelijking van de liefde van de Paradijs-Vader aan een universum dat dit alles gadesloeg, zei hij er toch wel dit van:
133:1.4 ‘Ganid, ik kan heel goed begrijpen dat sommige van deze problemen je van je stuk brengen, en daarom zal ik trachten je vraag te beantwoorden. Ten eerste, bij alle aanvallen die op mijn persoon gedaan zouden worden, zou ik willen vaststellen of de aanvaller al of niet een zoon van God was — mijn broeder in het vlees — en indien ik tot de conclusie zou komen dat zulk een schepsel geen moreel oordeel en geestelijke rede bezat, zou ik mijzelf zonder aarzelen verdedigen met alle kracht waarover ik beschik, zonder rekening te houden met de gevolgen voor de aanvaller. Maar ik zou een medemens met de status van zoonschap niet zo te lijf gaan, zelfs niet ter zelfverdediging. Dat wil zeggen, ik zou hem niet bij voorbaat en zonder een rechtmatig voorafgaand oordeel, straffen voor zijn aanval op mij. Ik zou door iedere mogelijke kunstgreep trachten te voorkomen dat hij zo’n aanval zou ondernemen en hem hiervan trachten af te houden. En ingeval mijn poging om zo’n aanval te verijdelen niet zou slagen, zou ik trachten deze te matigen. Ganid, ik heb een absoluut vertrouwen in de zorg van mijn hemelse Vader voor ons allen; ik heb mijzelf in dienst gesteld van het doen van de wil van mijn Vader in de hemel. Ik geloof niet dat werkelijk kwaad mij kan overkomen; ik geloof niet dat mijn levenswerk werkelijk in gevaar kan komen door iets dat mijn vijanden mij zouden willen aandoen, en wij hebben toch zeker geen geweld te vrezen van onze vrienden. Ik ben er absoluut van overtuigd dat het hele universum mij vriendelijk gezind is — ik sta erop deze almachtige waarheid te geloven in oprecht vertrouwen, in weerwil van alle verschijnselen die op het tegendeel mogen wijzen.’
133:1.5 Maar Ganid was nog niet geheel tevredengesteld. Keer op keer bespraken ze deze zaken en Jezus vertelde hem enkele ervaringen uit zijn jongenstijd en ook over Jakob, de zoon van de steenhouwer. Toen Ganid hoorde hoe Jakob zich had opgeworpen had als verdediger van Jezus, zei hij: ‘O, nu begin ik het te begrijpen! In eerste plaats zal het zelden gebeuren dat een normaal mens zo’n vriendelijk iemand als gij zou willen aanvallen, en zelfs al zou een onbezonnen mens zo iets willen doen, dan nog is het vrij zeker dat er iemand anders in de buurt zal zijn om u te hulp te snellen, evenals gijzelf altijd iemand te hulp komt als ge ziet dat hij in nood verkeert. In mijn hart, Meester, ben ik het met u eens, maar in mijn hoofd denk ik nog steeds dat ik, als ik Jakob geweest was, met plezier die ruwe jongens zou hebben afgestraft, die het aandurfden u aan te vallen, alleen maar omdat ze dachten dat u zich niet zou verdedigen. Ik veronderstel dat ge redelijk veilig bent op uw reis door het leven, omdat ge zoveel tijd geeft aan het helpen van anderen en het dienen van uw medemensen die in nood verkeren — nu, hoogstwaarschijnlijk is er altijd wel iemand in de buurt om u te verdedigen.’ En Jezus antwoordde: ‘De situatie waarin dit op de proef gesteld zou worden, heeft zich nog niet voorgedaan, Ganid, en wanneer dit gebeurt zullen we ons moeten houden aan de wil van de Vader.’ Dit was ongeveer alles wat de jongen uit zijn leraar kon krijgen inzake dit moeilijke onderwerp van zelfverdediging en geweldloosheid. Bij een andere gelegenheid ontlokte hij Jezus wel de mening dat de georganiseerde samenleving alle recht had om geweld te gebruiken bij de tenuitvoerlegging van haar rechtmatige bevelen.
133:2.1 Terwijl de reizigers zich ophielden bij de kade waar ze moesten wachten tijdens het lossen van lading, zagen zij een man zijn vrouw mishandelen. Zoals zijn gewoonte was, kwam Jezus tussenbeide ten behoeve van de persoon die aangevallen werd. Hij naderde de woedende echtgenoot van achteren en zei, hem licht op de schouder tikkend: ‘Mijn vriend, mag ik een ogenblik onder vier ogen met u spreken?’ De boze man was met stomheid geslagen toen hij op deze wijze werd benaderd en na een ogenblik van pijnlijke aarzeling stotterde hij — ’Eh, waarom — goed, wat wilt u van mij?’ Toen Jezus hem terzijde genomen had, zei hij: ‘Mijn vriend, ik zie dat u iets vreselijks moet zijn overkomen: ik zou heel graag willen dat ge mij vertelt wat zo’n sterke man als u overkomen kan zijn dat hij zijn vrouw, de moeder van zijn kinderen, aanvalt en dat nog wel hier waar iedereen bij is. Ik ben er zeker van dat ge meent een goede reden te hebben voor deze aanval. Wat heeft deze vrouw gedaan om een dergelijke behandeling door haar echtgenoot te verdienen? Als ik u aankijk, meen ik in uw gezicht te kunnen lezen dat ge het recht liefhebt, en zelfs het verlangen om barmhartigheid te tonen. Ik durf wel zeggen dat ge, als ge mij langs de weg zoudt zien liggen, aangevallen door rovers, mij zonder aarzelen te hulp zoudt snellen. Ge hebt vast veel dergelijke dappere dingen gedaan in de loop van uw leven. Nu, mijn vriend, zeg mij wat is er aan de hand? Heeft de vrouw iets verkeerds gedaan, of was u zo dwaas uw zelfbeheersing te verliezen en bent ge haar zonder nadenken aangevallen?’ Het was niet zozeer wat hij zei, als wel de vriendelijke blik van Jezus en de meevoelende glimlach die hij hem schonk aan het eind van zijn opmerkingen, die het hart van de man raakten. De man zei: ‘Ik merk dat ge een priester van de Cynici bent, en ik ben u erkentelijk dat u mij hebt tegengehouden. Mijn vrouw heeft niets ernstigs misdaan; ze is een goede vrouw, maar ze irriteert me door de manier waarop ze in het openbaar op mij vit, en dan word ik driftig. Ik betreur mijn gebrek aan zelfbeheersing, en ik beloof u dat ik de gelofte zal nakomen die ik vroeger aan een van uw broeders gedaan heb, die mij vele jaren geleden de weg naar een beter leven heeft geleerd. Dat beloof ik u.’
133:2.2 Daarop zei Jezus ten afscheid: ‘Broeder, houd steeds in gedachten dat een man geen rechtmatig gezag heeft over een vrouw, tenzij zij hem dit gezag bewust en vrijwillig heeft gegeven. Uw vrouw heeft zich ertoe verbonden samen met u door het leven te gaan, u te helpen de levensstrijd te strijden, en verreweg het grootste deel van de last van het baren en grootbrengen van kinderen op zich te nemen; en als tegenprestatie voor deze speciale dienst is het niet meer dan billijk dat zij van u die speciale bescherming ontvangt die een man kan geven aan zijn vrouw, als de partner die de kinderen moet dragen, baren en verzorgen. De mate van liefdevolle zorg en consideratie die een man bereid is aan zijn vrouw en hun beider kinderen te schenken, geeft aan hoe ver de man is gevorderd in het bereiken van de hogere niveaus van scheppend en geestelijk zelf-bewustzijn. Beseft ge niet dat mannen en vrouwen Gods medewerkers zijn in de zin dat zij samenwerken om wezens te scheppen die wanneer ze opgroeien in het bezit komen van het potentieel van een onsterfelijke ziel? De Vader in de hemel behandelt de Geest-Moeder van de kinderen van het universum als zijn gelijke. Ge handelt zoals God wanneer ge uw leven en alles wat daarmee verband houdt op voet van gelijkheid deelt met uw partner, de moeder die zo volledig met u deelt in de goddelijke ervaring dat ge u voortplant in de levens van uw kinderen. Indien ge uw kinderen maar kunt liefhebben zoals God u liefheeft, zult ge uw vrouw liefhebben en koesteren zoals de vader in de hemel de Oneindige Geest eert en hooghoudt die de moeder is van alle geest-kinderen in een ontzaglijk universum.’
133:2.3 Toen ze zich inscheepten, zagen ze om naar het tafereel van het echtpaar dat elkaar met tranen in de ogen zwijgend omarmde. Omdat Gonod het laatste deel van de woorden die Jezus tot de man richtte gehoord had, bleef hij daar de gehele dag in gedachten mee bezig, en hij besloot bij zijn terugkeer in India zijn huiselijk leven te reorganiseren.
133:2.4 De reis naar Nicopolis was aangenaam maar langzaam, omdat de wind niet gunstig was. Vele uren brachten de drie met elkaar door, pratend over hun wederwaardigheden in Rome en herinneringen ophalend aan alles wat ze meegemaakt hadden sinds ze elkaar voor het eerst in Jeruzalem hadden ontmoet. Ganid raakte steeds meer doordrenkt van de geest van het persoonlijke dienstbetoon. Hij begon zich te richten op de hofmeester van het schip, maar op de tweede dag raakte hij verzeild in hachelijke religieuze onderwerpen, en moest hij Joshua te hulp roepen om daar weer uit te komen.
133:2.5 Ze brachten verscheidene dagen in Nicopolis door, de stad die Augustus ongeveer vijftig jaar tevoren had gesticht als de ‘stad der overwinning’, ter herdenking van de slag bij Actium, omdat hij op deze plek met zijn leger zijn tenten had opgeslagen voor de slag begon. Ze logeerden in het huis van een zekere Jeramias, een Griekse proseliet van het Joodse geloof, die ze aan boord hadden leren kennen. De Apostel Paulus bracht in de loop van zijn derde zendingsreis een hele winter in hetzelfde huis door bij de zoon van Jeramias[2]. Van Nicopolis voeren ze op hetzelfde schip naar Korinte, de hoofdstad van de Romeinse provincie Achaia.
133:3.1 Tegen de tijd dat ze Korinte bereikten, raakte Ganid zeer geïnteresseerd in de Joodse godsdienst, en daarom was het niet verwonderlijk dat hij, toen ze op zekere dag voorbij de synagoge kwamen en mensen naar binnen zagen gaan, Jezus verzocht hem mee te nemen naar de dienst. Ze hoorden die dag een geleerde rabbi een verhandeling houden over de ‘bestemming van Israël;’ na de dienst maakten ze kennis met een zekere Crispus, het hoofd van deze synagoge[3]. Daarna gingen ze nog vele malen naar de diensten in de synagoge, maar voornamelijk om Crispus te ontmoeten. Ganid raakte zeer gesteld op Crispus, diens vrouw, en hun vijf kinderen. Hij genoot ervan te zien hoe een Jood het leven in zijn gezin leidde.
133:3.2 Terwijl Ganid studie maakte van het gezinsleven, onderrichtte Jezus Crispus de betere manieren om een religieus leven te leiden. Jezus hield meer dan twintig lange gesprekken met deze Jood, die een vooruitziende blik had. Het is niet zo verwonderlijk dat jaren later, toen Paulus in deze zelfde synagoge predikte en de Joden zijn boodschap verwierpen door bij stemming zijn verdere prediking in de synagoge te verbieden, waarop hij naar de niet-Joden ging, Crispus met zijn gehele gezin de nieuwe religie aannam en een van de belangrijkste steunpilaren werd van de Christelijke kerk die Paulus later te Korinte organiseerde.
133:3.3 Gedurende de achttien maanden dat Paulus in Korinte predikte, waarin hij later werd bijgestaan door Silas en Timotheus, ontmoette hij vele anderen die onderricht hadden ontvangen van de ‘Joodse huisleraar van de zoon van een koopman uit India[4].’
133:3.4 Te Korinte ontmoetten ze mensen van ieder ras, afkomstig uit drie continenten. Op Alexandrië en Rome na was het de meest kosmopolitische stad van het keizerrijk rond de Middellandse Zee. Veel was er dat de aandacht trok in deze stad, en Ganid kon er niet genoeg van krijgen de citadel te bezoeken die bijna zeshonderd meter boven de zeespiegel stond. Hij bracht ook een groot gedeelte van zijn vrije tijd door in de synagoge en in het huis van Crispus. Eerst was hij geschokt, maar later bekoord, door de status van de vrouw in het Joodse gezin: deze was een openbaring voor deze jongeman uit India.
133:3.5 Jezus en Ganid waren dikwijls te gast in het huis van een andere Jood, Justus genaamd, een vrome koopman, die naast de synagoge woonde[5]. Later, toen Paulus in dit huis verbleef, luisterde hij dikwijls naar de verhalen over deze bezoeken van de jongen uit India en diens Joodse leermeester, terwijl zowel Paulus als Justus zich afvroegen wat er toch van zo’n wijze, briljante Hebreeuwse leraar zou zijn geworden.
133:3.6 Tijdens hun verblijf te Rome had Ganid opgemerkt dat Jezus weigerde hen te vergezellen naar de openbare baden. Vele malen daarna had de jongeman geprobeerd Jezus ertoe te bewegen zich nader uit te spreken over de verhouding tussen de seksen. Ofschoon hij wel antwoord gaf op vragen van de jongeman, scheen hij deze onderwerpen nooit uitvoerig te willen bespreken. Op zekere avond, toen ze even buiten Korinte aan het wandelen waren dichtbij de plaats waar de muur van de citadel afliep naar zee, werden ze aangesproken door twee publieke vrouwen. Ganid had terecht de overtuiging gekregen dat Jezus een man was met hoge idealen die een afschuw had van alles wat meer of minder onkuis was of in een slechte reuk stond; bijgevolg sprak hij deze vrouwen in scherpe bewoordingen toe en beduidde hij hen op ruwe wijze weg te gaan. Toen Jezus dit zag, zei hij tegen Ganid: ‘Je bedoelt het goed, maar je moet je niet aanmatigen zo tegen kinderen van God te spreken, zelfs niet als ze toevallig zijn verdwaalde kinderen zijn. Wie zijn wij dat wij over deze vrouwen zouden oordelen? Ken je soms alle omstandigheden die hen ertoe gebracht hebben om hun toevlucht te nemen tot zulke methoden om in hun levensonderhoud te voorzien? Blijf hier eens bij mij staan terwijl wij deze zaken bespreken.’ De publieke vrouwen waren verbaasd over wat hij zei, nog meer zelfs dan Ganid.
133:3.7 Terwijl ze daar in het maanlicht stonden, zei Jezus verder: ‘In ieder menselijk bewustzijn woont een goddelijke geest, de gave van de Vader in de hemel. Deze goede geest tracht steeds ons naar God te brengen, tracht ons te helpen om God te vinden en God te leren kennen; maar de sterfelijke mens kent ook vele natuurlijke lichamelijke neigingen die de schepper in hem gelegd heeft voor het welzijn van het individu en het ras. Nu gebeurt het dikwijls dat mannen en vrouwen verward raken bij hun pogingen om zichzelf te begrijpen en om de veelvoudige moeilijkheden aan te pakken die verbonden zijn met het verdienen van het levensonderhoud in een wereld die in zo grote mate wordt beheerst door zelfzucht en zonde. Ik zie heel goed dat geen van deze beide vrouwen opzettelijk slecht is. Ik kan aan hun gezichten zien dat ze veel verdriet hebben gehad, ze hebben veel geleden door een klaarblijkelijk wreed noodlot; ze hebben dit soort leven niet opzettelijk gekozen, ze zijn in moedeloosheid, haast in wanhoop, gezwicht voor de druk van het ogenblik en hebben deze onaangename wijze om in hun levensonderhoud te voorzien geaccepteerd als de beste manier om aan een situatie te ontkomen die hun hopeloos voorkwam. Sommige mensen, Ganid, zijn werkelijk boos van hart, ze verkiezen welbewust minderwaardige dingen te doen; maar, zeg nu zelf, als je in deze ogen kijkt, nu vol tranen, zie je dan iets verkeerds of slechts?’ En toen Jezus wachtte op antwoord, stamelde Ganid mat verstikte stem: ‘Neen, Meester. En ik maak mijn excuses dat ik zo ruw tegen hen ben opgetreden — ik vraag hen nederig om vergiffenis.’ Daarop zei Jezus: ‘En ik zeg je namens hen dat zij je vergeven hebben, evenals ik namens mijn Vader in de hemel spreek als ik zeg dat hij hen vergeven heeft. Komen jullie nu allemaal met mij mee naar het huis van een vriend waar we zullen proberen iets te eten te krijgen en plannen zullen maken voor het nieuwe, betere leven dat voor ons ligt.’ Tot dusver hadden de verbaasde vrouwen geen woord gesproken; ze keken elkaar aan en volgden zwijgend de mannen die voorop gingen.
133:3.8 Stelt u zich de verbazing voor van de vrouw van Justus toen Jezus en Ganid op dit late uur bij haar kwamen met deze twee vreemdelingen. Jezus zei; ‘Ge zult ons wel willen verontschuldigen dat wij op deze tijd nog aankomen, maar Ganid en ik zouden graag iets te eten willen hebben, en we zouden het graag delen met deze nieuwe vriendinnen van ons, die ook behoefte aan voedsel hebben. Bovendien komen we naar u toe in de veronderstelling dat u er wel in geïnteresseerd zult zijn, samen met ons te overleggen wat de beste manier zou zijn om deze vrouwen te helpen een nieuw begin te maken in hun leven. Zij kunnen u zelf hun levensverhaal vertellen, maar ik vermoed dat ze veel moeilijkheden hebben ondervonden en dat hun aanwezigheid nu, hier in uw huis, laat zien hoe ernstig ze verlangen goede mensen te leren kennen, en hoe graag ze de gelegenheid te baat nemen om de hele wereld — en zelfs de engelen in de hemel — te laten zien welke moedige en nobele vrouwen ze kunnen worden.’
133:3.9 Toen Marta, de vrouw van Justus, het eten op de tafel had gezet, nam Jezus onverwacht afscheid van hen en zei ‘Het is al laat geworden en de vader van deze jongeman wacht op ons, en ik vraag u dus ons te willen verontschuldigen als we u hier samen achterlaten — drie vrouwen, beminde kinderen van de Allerhoogste. En ik zal bidden dat ge geestelijk geleid moogt worden bij het maken van plannen voor een nieuw, beter leven op aarde, en het eeuwige leven in het grote hiernamaals.’
133:3.10 Zo namen Jezus en Ganid afscheid van de drie vrouwen. De twee publieke vrouwen hadden nog steeds geen woord gezegd; Ganid was eveneens sprakeloos. Enkele ogenblikken was Marta dit ook, maar heel gauw toonde ze zich meester van de situatie en deed alles voor deze onbekende vrouwen wat Jezus gehoopt had. De oudste van deze twee vrouwen stierf korte tijd daarna, in levendige hoop op het eeuwige leven, en de jongste werkte in de zaak van Justus en werd later voor haar gehele verdere leven lid van de Christelijke kerk in Korinte.
133:3.11 In het huis van Crispus ontmoetten Jezus en Ganid verscheidene malen een zekere Gaius, die later een trouwe volgeling van Paulus werd[6]. Gedurende deze twee maanden in Korinte hadden ze diepgaande gesprekken met vele tientallen nuttige mensen, en als resultaat van al deze schijnbaar toevallige contacten, werd meer dan de helft van deze onder de indruk geraakte personen lid van de latere Christelijke gemeente.
133:3.12 Toen Paulus voor de eerste keer naar Korinte ging, had hij niet het plan daar een langdurig bezoek te brengen. Maar hij wist niet hoe goed de Joodse leermeester de weg had gebaand voor zijn arbeid[7]. Bovendien merkte hij dat er reeds een grote belangstelling gewekt was door Aquila en Priscilla; Aquila was een van de Cynici met wie Jezus in Rome in contact was gekomen. Dit Joodse echtpaar was gevlucht uit Rome en zij namen heel spoedig het onderricht van Paulus aan. Hij woonde bij hen en werkte met hen, want zij waren ook tentenmakers. Het waren deze omstandigheden die Paulus ertoe brachten zijn verblijf te Korinte te verlengen.
133:4.1 Jezus en Ganid hadden nog veel meer belangwekkende ervaringen in Korinte. Ze hadden nauw contact met een groot aantal mensen die veel profijt trokken van het onderricht dat ze van Jezus ontvingen.
133:4.2 De molenaar leerde hij over de korrels der waarheid die zo fijn gemalen moeten worden in de molen van de levende ervaring, dat de moeilijke dingen van het goddelijke leven gemakkelijk kunnen worden opgenomen, zelfs door de zwakken en krachtelozen onder de medemensen. Jezus zei: ‘Geef de melk der waarheid aan hen die nog kleine kinderen zijn in hun geestelijk inzicht. Dien, in uw levend en liefdevol dienstbetoon, geestelijk voedsel op in aantrekkelijke vorm en aangepast aan de mate van ontvankelijkheid van ieder die u ernaar vraagt[8].’
133:4.3 Tot de Romeinse centurio zei hij: ‘Geef aan Caesar wat Caesar toekomt en aan God wat God toekomt. Het oprecht dienen van God en het loyaal dienen van Caesar zijn niet met elkander in strijd, tenzij Caesar zich zou aanmatigen die hulde voor zich op te eisen waarop alleen de Godheid aanspraak kan maken. Trouw aan God zou u, indien ge hem zoudt leren kennen, nog loyaler en trouwer doen zijn in uw plichtsbetrachting jegens een waardig kei- zer[9].’
133:4.4 Tegen de serieuze leider van de Mithras-cultus zei hij: ‘Het is goed dat ge naar een religie zoekt die eeuwige verlossing biedt, maar ge dwaalt wanneer ge naar zulk een heerlijke waarheid gaat zoeken bij door de mens gecreëerde mysteriën en menselijke filosofieën. Weet ge niet dat het mysterie van het eeuwige heil besloten ligt in uw eigen ziel? Weet ge niet dat de God des hemels zijn geest gezonden heeft om in u te wonen, en dat deze geest alle waarheidlievende en Goddienende stervelingen uit dit leven door de poorten des doods opwaarts zal voeren naar de eeuwige hoogten des lichts, waar God wacht om zijn kinderen te ontvangen? Vergeet ook nooit dit: Gij die God kent, zijt de zonen van God indien ge waarlijk verlangt te zijn zoals hij is[10].’
133:4.5 Tot de Epicurische leraar zei hij: ‘Ge doet er goed aan het beste te kiezen en het goede hoog te schatten, maar zijt ge wel verstandig wanneer ge niet de nog grotere dingen van het sterfelijke leven onderscheidt, die belichaamd worden in de geest-gebieden die ontstaan door het besef van de tegenwoordigheid Gods in het mensenhart? Het belangrijkste in de gehele menselijke ervaring is het besef dat men de God kent wiens geest in u woont en u tracht voort te leiden op de lange, bijna eindeloze reis waardoor ge de persoonlijke tegenwoordigheid bereikt van onze gemeenschappelijke Vader, de God der ganse schepping, de Heer der universa[11].’
133:4.6 Tot de Griekse aannememer en bouwer zei hij: ‘Vriend, trek, terwijl ge de materiële gebouwen der mensen bouwt, ook een geestelijk karakter op dat gelijkenis vertoont met de goddelijke geest in uw ziel. Laat hetgeen ge bereikt als geestelijke zoon van het koninkrijk des hemels niet achterblijven bij hetgeen ge tot stand brengt als bouwer in de wereld. Laat niet na om, terwijl ge in de wereld huizen bouwt voor anderen, het eigendomsrecht voor uzelf op een huis in de eeuwigheid te verwerven. Houd steeds in gedachten dat er een stad bestaat waarvan de fundamenten rechtvaardigheid en waarheid zijn, en welks bouwer en maker God is[12].’
133:4.7 Tot de Romeinse rechter zei hij: ‘Bedenk, wanneer gij recht spreekt over anderen, dat ge zelf eens zult terechtstaan voor de rechterstoel van de Regeerders van een universum. Oordeel rechtvaardig, ja zelfs barmhartig, want ook gij zelf zult eens smeken om barmhartige toegeeflijkheid wanneer de Allerhoogste Scheidsman oordeelt. Oordeel zoals ge zelf onder gelijke omstandigheden beoordeeld zoudt willen worden; laat u op deze wijze zowel door de geest van de wet leiden als door de letter. En naarmate gij zelf uw rechtspraak laat overheersen door billijkheid in het licht van de behoeften van hen die voor u geleid worden, zult ge ook het recht hebben te verwachten dat er over u recht zal worden gesproken dat door barmhartigheid is getemperd, wanneer ge eenmaal voor de Rechter over de ganse aarde zult staan[13].’
133:4.8 Tot de eigenares van een Griekse herberg zei hij: ‘Verleen uw gastvrijheid alsof ge kinderen van de Allerhoogste ontvangt. Breng de eentonigheid in uw dagelijks werk op het hogere niveau van een kunst, door u steeds meer te realiseren dat ge God dient in de personen bij wie hij inwoont door zijn geest, die is neergedaald om in de harten der mensen te wonen, en daardoor hun bewustzijn te transformeren en hun ziel te brengen tot het kennen van de Paradijs-Vader van deze goddelijke geest die ieder van hen is geschonken[14].’
133:4.9 Jezus was vele malen bij een Chinese koopman op bezoek. Bij het afscheid maande hij hem: ‘Vereer alleen God, die uw ware geest-voorvader is. Bedenk dat de geest van de Vader altijd in u woont en uw ziel de richting van de hemel wijst. Indien ge de onbewuste leiding van deze onsterfelijke geest volgt, zult ge zeker voortgaan op de verheven weg die u God doet vinden. En wanneer ge de Vader in de hemel inderdaad bereikt, zal dit zijn doordat ge, door hem te zoeken, hem steeds meer bent gaan gelijken. Vaarwel nu Chang, doch slechts voor korte tijd, want we zullen elkaar weer ontmoeten in de werelden van het licht, waar de Vader van de geest-zielen heeft gezorgd voor vele verrukkelijke halteplaatsen voor hen die op weg zijn naar het Paradijs[15].’
133:4.10 Tot de reiziger uit Brittannië sprak hij: ‘Broeder, ik zie dat ge de waarheid zoekt, en ik zou u willen zeggen dat de geest van de Vader van alle waarheid mogelijk in u woont. Hebt ge ooit oprecht geprobeerd met de geest van uw eigen ziel te spreken? Zoiets is inderdaad moeilijk en zelden wordt men zich bewust daarin te slagen; maar het is zeker dat elke eerlijke poging van het materiële bewustzijn om met zijn inwonende geest te communiceren succes zal hebben, zij het ook dat het grootste deel van al dergelijke schitterende menselijke ervaringen nog lang bovenbewuste registraties in de ziel van zulke Godkennende stervelingen moeten blijven.’
133:4.11 Tot de weggelopen jongen zei Jezus: ‘Denk er aan dat er twee dingen zijn waar je niet voor weg kunt lopen — God en jezelf. Waar je ook heen gaat, je neemt jezelf mee, en ook de geest van de hemelse Vader die in je hart woont. Mijn zoon, houd er mee op jezelf te bedriegen; wijd je aan de moedige praktijk om de feiten des levens onder ogen te zien. Maak stevig gebruik van de zekerheden van je zoonschap bij God en de zekerheid van het eeuwig leven, zoals ik je heb geleerd. Stel je van nu af aan ten doel echt een man te zijn, een man die vastbesloten is het leven dapper en verstandig onder ogen te zien.’
133:4.12 Tot de veroordeelde misdadiger zei hij, in diens laatste uur: ‘Broeder, je bent slecht terecht gekomen. Je bent verdwaald, je bent verstrikt geraakt in de netten van de misdaad. Uit wat wij besproken hebben, begrijp ik heel goed dat je niet van plan bent geweest datgene te doen wat je nu je aardse leven gaat kosten. Maar je hebt dit kwaad nu eenmaal gedaan, en je medemensen hebben je schuldig bevonden; ze hebben besloten dat je moet sterven. Jij en ik mogen de staat het recht niet ontzeggen zichzelf te verdedigen op de wijze die zij zelf verkiest. Er schijnt geen menselijke uitweg meer te zijn om de straf voor je verkeerde daad te ontgaan. Je medemensen moeten je wel berechten naar wat je hebt gedaan, maar er is een Rechter die je om vergiffenis kunt vragen, en die je zal oordelen naar je werkelijke motieven en betere bedoelingen. Je behoeft niet bang te zijn om voor Gods rechterstoel te komen indien je berouw echt, en je geloof oprecht is. Het feit dat je dwaling de door mensen opgelegde doodstraf met zich meebrengt, doet geen afbreuk aan de mogelijkheid dat je ziel recht zal worden gedaan en barmhartigheid mag verwachten van het hemelse gerecht.’
133:4.13 Jezus had vele vertrouwelijke gesprekken met een groot aantal hongerende zielen, te veel om in dit verslag allemaal te vermelden. De drie reizigers genoten van hun verblijf in Korinte. Op Athene na, dat beroemder was als een centrum van onderwijs, was Korinte de belangrijkste stad in Griekenland gedurende deze Romeinse periode, en hun verblijf van twee maanden in dit welvarende handelscentrum bood hun alle drie de gelegenheid veel waardevolle ervaringen op te doen. Hun verblijf in deze stad was een van de interessantste van al hun onderbrekingen van de terugreis uit Rome.
133:4.14 Gonod had vele belangen in Korinte, maar ten slotte waren al zijn zaken afgehandeld en maakten ze zich gereed om naar Athene te varen. Ze reisden met een kleine boot die over land van de ene haven van Korinte naar de andere vervoerd kon worden over een landweg van zestien kilometer.
133:5.1 Ze kwamen spoedig aan in het oude centrum van Griekse wetenschap en geleerdheid en Ganid was opgewonden door de gedachte nu in Athene te zijn, in Griekenland, het culturele centrum van het vroegere wereldrijk van Alexander, waarvan de grenzen gereikt hadden tot aan zijn eigen land India toe. Er waren weinig zaken te doen, dus Gonod was de meeste tijd met Jezus en Ganid samen, bezocht met hen de vele bezienswaardige plaatsen en luisterde naar de interessante gesprekken tussen de jongen en zijn veelzijdige leermeester.
133:5.2 Er bestond in Athene nog steeds een grote, bloeiende universiteit en het drietal bezocht dikwijls de gebouwen waar onderricht werd gegeven. Jezus en Ganid hadden de leer van Plato grondig besproken toen zij de colleges in het museum te Alexandrië bijwoonden. Ze genoten alle drie van de Griekse kunst: voorbeelden hiervan waren nog hier en daar in de stad te zien.
133:5.3 De vader en de zoon genoten beiden zeer van de discussie over natuurwetenschap die Jezus op zekere avond in hun herberg had met een Griekse filosoof. Nadat deze theoreticus bijna drie uur lang had gepraat en aan het eind van zijn betoog gekomen was, zei Jezus, in termen van het huidige denken:
133:5.4 Wetenschapsmensen zullen wellicht eenmaal de energie of kracht-verschijnselen kunnen me- ten van gravitatie, licht en elektriciteit, maar deze geleerden zullen u nooit, in wetenschappelijke zin, kunnen zeggen wat deze verschijnselen in het universum zijn. De natuurwetenschappen houden zich bezig met activiteiten van de fysische energie; religie houdt zich bezig met eeuwige waarden. De ware filosofie ontstaat uit de wijsheid die tracht naar beste vermogen verbindingen te leggen tussen deze kwantitatieve en kwalitatieve vormen van waarneming. Er bestaat altijd gevaar dat de wetenschapsman die op zuiver fysisch gebied bezig is, behept raakt met wiskundige trots en statistische eigenwaan, om maar niet te spreken van geestelijke blindheid.
133:5.5 De logica geldt in de materiële wereld, en de wiskunde is betrouwbaar indien ze wordt toegepast op fysische dingen; geen van beide moet echter als geheel betrouwbaar of onfeilbaar worden beschouwd wanneer toegepast op levensproblemen. Het leven omvat verschijnselen die niet geheel materieel zijn. Volgens de rekenkunde is het zo, dat als één man een schaap kan scheren in tien minuten, tien mannen het in één minuut zouden kunnen doen. Wiskundig klopt dit, maar het is niet waar, want de tien mannen zouden het zo niet kunnen doen: ze zouden elkaar dermate in de weg staan, dat het werk veel langer zou duren.
133:5.6 De wiskunde stelt dat indien één persoon staat voor een bepaalde eenheid van verstandelijke en morele waarde, tien personen tienmaal deze waarde zouden vertegenwoordigen. Maar wanneer we te maken hebben met de menselijke persoonlijkheid, komen we dichter bij de waarheid als we stellen dat zulk een associatie van persoonlijkheden een totaal oplevert dat veeleer het kwadraat is van het aantal persoonlijkheden dat in de vergelijking is betrokken, inplaats van de enkelvoudige rekenkundige som. Een sociale groep van mensen die gecoördineerd en harmonisch samenwerken, vertegenwoordigt een veel grotere kracht dan de enkelvoudige som van haar leden.
133:5.7 Kwantiteit kan worden geïdentificeerd als een feit en wordt aldus een wetenschappelijke uniformiteit. Kwaliteit, die een zaak is van interpretatie door het bewustzijn, vertegenwoordigt een schatting van waarden, en moet derhalve een ervaring van de individuele mens blijven. Wanneer de wetenschap en de religie beide minder dogmatisch worden en meer openstaan voor kritiek, zal de filosofie vervolgens kunnen beginnen eenheid te bereiken door het intelligente verstaan van het universum.
133:5.8 Er is eenheid in het kosmische universum, als ge maar zoudt kunnen onderscheiden hoe het in werkelijkheid functioneert. Het werkelijke universum is vriendelijk voor ieder kind van de eeuwige God. Het werkelijke probleem is: hoe kan het eindige bewustzijn van de mens een logische, ware en corresponderende eenheid van denken bereiken? Deze universum-kennende staat van bewustzijn kan men alleen verwerven door te bedenken dat het kwantitatieve feit en de kwalitatieve waarde een gemeenschappelijke veroorzaking hebben in de Paradijs-Vader. Zulk een opvatting van de werkelijkheid geeft een breder inzicht in de doelgerichte eenheid van de verschijnselen in het universum: zij onthult zelfs een geestelijk doel dat de progressieve persoonlijkheid kan bereiken. Dit is ook een opvatting van eenheid waarin plaats is voor een besef van de onveranderlijke achtergrond van een levend universum van voortdurend veranderende, onpersoonlijke verbanden en evoluerende persoonlijke verhoudingen.
133:5.9 Materie en geest, en de toestand daar tussenin, zijn drie onderling verbonden en met elkaar in wisselwerking staande niveaus van de ware eenheid van het werkelijke universum. Hoe uiteenlopend de verschijnselen van feit en waarde in het universum ook mogen schijnen, zij worden per slot van rekening verenigd in de Allerhoogste.
133:5.10 Werkelijkheid van materieel bestaan is inherent zowel aan niet-herkende energie als aan de zichtbare materie. Wanneer de energieën van het universum zo vertraagd worden, dat ze de noodzakelijke graad van beweging krijgen, dan worden onder gunstige omstandigheden deze energieën tot massa. Vergeet niet dat het bewustzijn, dat als enige de aanwezigheid van klaarblijkelijke realiteiten kan waarnemen, zelf ook reëel is. En de fundamentele oorzaak van dit universum van energie-massa, bewustzijn en geest, is eeuwig — het bestaat en is begrepen in de natuur en reacties van de Universele Vader en zijn absolute gelijken.
133:5.11 Ze waren allen meer dan verbaasd over de woorden van Jezus, en toen de Griek afscheid van hem nam, zei hij: ‘Eindelijk hebben mijn ogen een Jood gezien die nog over iets anders denkt dan over de superioriteit van zijn ras en nog over iets anders weet te spreken dan over religie.’ En zij trokken zich terug voor de nacht.
133:5.12 Het verblijf in Athene was prettig en nuttig, maar het was niet bijzonder vruchtbaar vanuit het oogpunt van contact met mensen. Te veel inwoners van Athene uit die tijd waren ofwel in intellectuele zin trots op hun reputatie uit het verleden, òf dom en onwetend, omdat ze afstammelingen waren van onontwikkelde slaven van de vroegere perioden, toen er glorie was in Griekenland en wijsheid in het denken van haar bevolking. Maar zelfs toen nog kon men vele personen met een scherp verstand aantreffen onder de burgers van Athene.
133:6.1 Toen de reizigers Athene hadden verlaten, gingen zij via Troas naar Efeze, de hoofdstad van de Romeinse provincie Azië. Ze maakten vele uitstapjes naar de beroemde tempel van Artemis der Efeziërs, die ongeveer drie kilometer buiten de stad lag. Artemis was de beroemdste godin van geheel Klein-Azië en stamde af van de nog oudere moedergodin die eertijds in Anatolië werd vereerd. Van dit ruw gehouwen beeld, dat was opgesteld in de enorme tempel die aan haar was gewijd, werd beweerd dat het uit de hemel was gevallen. Ganids vroege opvoeding, waardoor hij had geleerd eerbied te hebben voor beelden als symbolen van goddelijkheid, was nog niet geheel uitgewist, en het leek hem maar het beste om een kleine zilveren tempel te kopen ter ere van deze vruchtbaarheidsgodin van Klein-Azië. Die avond spraken ze langdurig over de verering van voorwerpen die door mensenhanden zijn gemaakt.
133:6.2 De derde dag van hun verblijf wandelden ze langs de rivier om naar het uitbaggeren van de haveningang te kijken. Midden op de dag spraken zij met een jonge Feniciër, die heimwee had en erg moedeloos was; bovenal echter was hij jaloers op een zekere jongeman die ten koste van hem promotie had gemaakt. Jezus sprak troostende woorden tot hem en haalde het oude Hebreeuwse spreekwoord aan: ‘Iemands geschenk maakt ruimte voor hem en brengt hem in de tegenwoordigheid der groten[16].’
133:6.3 Van alle grote steden die zij op deze reis rond de Middellandse Zee bezochten, brachten zij hier het minste tot stand dat voor het latere werk van de Christelijke zendelingen van waarde zou zijn. In Efeze kreeg het Christendom voornamelijk voet aan de grond door de inspanningen van Paulus, die hier meer dan twee jaar verbleef terwijl hij tenten maakte om in zijn onderhoud te voorzien en iedere avond lezingen hield over religie en filosofie in de grote gehoorzaal van de school van Tyrannus[17].
133:6.4 Er was een vooruitstrevend denker verbonden aan deze plaatselijke school voor filosofie, en met hem had Jezus verscheidene nuttige besprekingen. In de loop van deze gesprekken had Jezus herhaaldelijk het woord ‘ziel’ gebruikt. Deze geleerde Griek vroeg hem ten slotte wat hij bedoelde met ‘ziel’, en Jezus antwoordde:
133:6.5 ‘De ziel is dat deel van de mens dat over zichzelf nadenkt, dat waarheid onderscheidt en geest waarneemt, waardoor de mens voor immer boven het niveau van de wereld der dieren is verheven. Zelf-bewustzijn is, op zichzelf en in zichzelf, niet de ziel. Het morele zelf-bewustzijn is het ware menselijke zelfbesef en vormt de grondslag voor de menselijke ziel, en de ziel is dat deel van de mens dat de potentiële overlevingswaarde van de menselijke ervaring vertegenwoordigt. De morele keuze en geestelijke vorderingen, het vermogen God te kennen en de drang te zijn zoals hij is, zijn de kenmerken van de ziel. De ziel van de mens kan niet bestaan zonder moreel denken en geestelijke activiteit. Een ziel in stilstand is een stervende ziel. Maar de ziel van de mens is iets anders dan de goddelijke geest die in het bewustzijn woont. De goddelijke geest arriveert op hetzelfde ogenblik dat zich de eerste morele activiteit voordoet in het bewustzijn van de mens, en op dat moment wordt de ziel geboren.
133:6.6 ‘Het behoud of het verlies van een ziel heeft te maken met het al of niet bereiken van de overlevingsstatus door het morele bewustzijn, middels een eeuwige alliantie met de on- sterfelijke geest die aan dit bewustzijn is geschonken en waarmee het is verbonden. Behou- den worden is de vergeestelijking van het zelfbesef van het morele zelf-bewustzijn, dat daar- door overlevingswaarde krijgt. Alle vormen van zielsconflict bestaan in het gebrek aan harmo- nie tussen het morele of geestelijke zelf-bewustzijn, en het louter verstandelijke zelf-bewust- zijn.
133:6.7 ‘Wanneer de menselijke ziel gerijpt, veredeld en vergeestelijkt is, benadert zij de hemelse status, in die zin dat deze ziel nagenoeg een entiteit wordt tussen het materiële en het geestelijke in, tussen het materiële zelf en de goddelijke geest. De evoluerende ziel van een mens valt moeilijk te beschrijven en nog moeilijker aan te tonen, omdat zij niet ontdekt kan worden door de methoden van het materiële onderzoek, noch door geestelijke onderzoeking. De materiële wetenschap kan het bestaan van een ziel niet aantonen en evenmin kunnen zuivere geest-proefnemingen dit. Ondanks het feit dat noch de materiële wetenschap noch geestelijke maatstaven het bestaan van de menselijke ziel kunnen onthullen, weet iedere sterveling met moreel bewustzijn van het bestaan van zijn ziel als een werkelijke en feitelijke persoonlijke ervaring.’
133:7.1 Kort daarna gingen de reizigers onder zeil naar Cyprus, waarbij zij ook Rhodos aandeden. Ze genoten van hun lange reis over het water en kwamen lichamelijk uitgerust en geestelijk verkwikt aan op het eiland dat het doel was van hun reis.
133:7.2 Ze waren van plan een tijd werkelijk rust te nemen en zich te ontspannen tijdens dit bezoek aan Cyprus, daar hun Middellandse Zee-reis zijn einde begon te naderen. Ze gingen te Paphos aan land en begonnen meteen voorraden in te slaan voor een verblijf van verscheidene weken in de bergen daar in de omgeving. Op de derde dag na hun aankomst gingen ze met hun zwaarbeladen lastdieren op weg naar de heuvels.
133:7.3 Gedurende twee weken genoot het drietal zeer, maar toen werd de jonge Ganid zonder enig voorteken plotseling ernstig ziek. Twee weken lang had hij hoge koorts en vaak ijlde hij; Jezus en Gonod hadden beiden hun handen vol aan de verpleging van de zieke jongen. Jezus zorgde op bekwame en tedere wijze voor de jongen, en de vader verbaasde zich over de zachtheid en ook de bedrevenheid die in al zijn zorg voor de jeugdige zieke aan de dag trad. Ze waren ver van de bewoonde wereld en de jongen was te ziek om vervoerd te worden; vandaar dat ze zich er zo goed mogelijk op inrichtten hem daar in de bergen met verpleging weer gezond te laten worden.
133:7.4 Gedurende de drie weken waarin Ganid herstellende was, vertelde Jezus hem vele interessante dingen over de natuur en haar verschillende luimen. En ze hadden veel plezier terwijl ze in de bergen wandelden en de jongen vragen stelde, Jezus deze beantwoordde, en de vader zich over dit alles verwonderde.
133:7.5 In de laatste week van hun verblijf in de bergen hadden Jezus en Ganid een lang gesprek over de functies van het bewustzijn van de mens. Nadat dit gesprek reeds uren had geduurd, stelde de jongen de volgende vraag: ‘Maar Meester, wat bedoelt u als u zegt dat de mens een hogere vorm van zelf-bewustzijn ervaart dan de hogere diersoorten?’ In bewoordingen van de huidige tijd weergegeven antwoordde Jezus:
133:7.6 Zoon, ik heb je reeds veel verteld over het bewustzijn van de mens en de goddelijke geest die daarin woont, maar nu wil ik er de nadruk op leggen dat zelf-bewustheid een realiteit is. Wanneer enig dier zich bewust wordt van zichzelf, wordt het een primitief mens. Het bereiken van zulke zelf-bewustheid is het resultaat van een functionele coördinatie van onpersoonlijke energie en geest-concipiërend bewustzijn, en dit verschijnsel nu rechtvaardigt de schenking van een absoluut middelpunt voor de menselijke persoonlijkheid, de geest van de Vader in de hemel.
133:7.7 Ideeën zijn niet alleen maar de registratie van gewaarwordingen; ideeën zijn gewaarwordingen plus de reflectieve interpretaties daarvan door het persoonlijke zelf; en het zelf is meer dan de som van iemands gewaarwordingen. Er begint iets als een benadering van eenheid te komen in een zich ontwikkelende zelfheid en die eenheid dankt zijn ontstaan aan de inwonende tegenwoordigheid van een deel der absolute eenheid, dat zulk een zelf-bewust denken van dierlijke afstamming geestelijk activeert.
133:7.8 Geen enkel wezen dat alleen maar een dier is, zou een tijd-zelf-bewustheid kunnen bezitten. Dieren bezitten een fysiologische coördinatie van een onderling verbonden gewaarwording-onderkenning en de herinnering daaraan, maar geen enkel dier ervaart een betekenisvolle herkenning van gewaarwording, of vertoont een doelgerichte associatie van deze gecombineerde fysische ervaringen, zoals wordt gemanifesteerd in de gevolgtrekkingen in intelligente, overdachte interpretaties van de mens. Dit feit van zijn zelf-bewuste bestaan, in samenhang met de werkelijkheid van zijn latere geestelijke ervaring, stempelt de mens tot een potentiële zoon van het universum en is een voorafschaduwing van zijn uiteindelijke bereiken van de Allerhoogste Eenheid van het universum.
133:7.9 Het menselijke zelf is ook niet alleen de optelsom van zijn achtereenvolgende staten van bewustzijn. Zonder het doelmatig functioneren van een sorteerder van het bewustzijn die daar tevens associaties tot stand brengt, zou er geen voldoende eenheid bestaan die de aanduiding van zelfheid zou rechtvaardigen. Een dergelijk, niet tot eenheid gekomen bewustzijn kan moeilijk de bewuste niveaus bereiken van de menselijke status. Indien de associaties in het bewustzijn alleen maar van toevallige aard zouden zijn, zou het bewustzijn van alle mensen de onbeheerste en lukrake associaties vertonen van bepaalde fasen van krankzinnigheid.
133:7.10 Een menselijk bewustzijn dat alleen zou zijn opgebouwd uit de bewustheid van fysische gewaarwordingen, zou nooit geestelijke niveaus kunnen bereiken; dit soort materieel bewustzijn zou alle gevoel voor morele waarden missen en zou geen richtinggevend besef hebben van geestelijke dominantie, hetgeen van zulk wezenlijk belang is om in de tijd harmonische eenheid van de persoonlijkheid te verwerven, en onafscheidelijk is verbonden met de overleving van de persoonlijkheid in de eeuwigheid.
133:7.11 Het menselijke bewustzijn begint al vroeg kwaliteiten te manifesteren die boven het materiële uitgaan; het menselijke verstand dat echt nadenkt, is niet in alle opzichten gebonden aan de grenzen van de tijd. Dat individuele personen zo verschillen in hetgeen zij in hun leven tot stand brengen, vormt niet slechts een aanwijzing voor het feit dat zij verschillen in erfelijke gaven en verschillende invloeden van de omgeving ondergaan, maar ook van de mate van eenheid die door het zelf bereikt is met de inwonende geest van de Vader, de mate van identificatie van de een met de ander.
133:7.12 Het menselijke bewustzijn is niet goed bestand tegen het conflict dat uit trouw aan twee heren voortkomt. De ervaring van het pogen om zowel het goede als het kwade te dienen, brengt de ziel in hevige spanning. Het bewustzijn dat in hoge mate gelukkig is en een doeltreffende eenheid vertoont, is het bewustzijn dat zich geheel gewijd heeft aan het doen van de wil van de Vader in de hemel. Onopgeloste conflicten doen de eenheid teniet en kunnen eindigen in een gespleten bewustzijn. Maar het overlevingskarakter van een ziel is er niet mee gebaat wanneer men tracht tot iedere prijs gemoedsrust te verkrijgen door nobele aspiraties op te geven en door te schipperen met geestelijke idealen; deze gemoedsrust wordt veeleer bereikt door het vastberaden staande houden dat datgene wat waar is zal triomferen, en deze overwinning wordt bereikt door het kwade te overwinnen met de machtige kracht van het goede.
133:7.13 De volgende dag reisden ze af naar Salamis, waar ze zich inscheepten naar Antiochië, aan de kust van Syrië.
133:8.1 Antiochië was de hoofdstad van de Romeinse provincie Syrië en de residentie van de keizerlijke gouverneur. Antiochië had een half millioen inwoners; het was in grootte de derde stad van het keizerrijk, en de eerste in verdorvenheid en schaamteloze immoraliteit. Gonod had veel zaken te doen, waardoor Jezus en Ganid veel op elkaar waren aangewezen. Ze bezochten alle bezienswaardigheden van deze veeltalige stad, behalve het woud van Daphne. Gonod en Ganid bezochten dit beruchte heiligdom der schande wel, maar Jezus weigerde hen te vergezellen. Dergelijke taferelen waren niet zo schokkend voor mensen uit India, maar ze waren weerzinwekkend voor een idealistische Hebreeër.
133:8.2 Jezus werd ernstig en maakte een peinzende indruk toen hij dichter bij Palestina kwam, waar het einde van hun reis in zicht was. Hij bezocht maar weinig mensen in Antiochië en ging zelden de stad in. Nadat Ganid zijn leraar verscheidene malen had gevraagd waarom deze zo weinig belangstelling voor Antiochië aan de dag legde, kreeg hij Jezus ten slotte zover dat deze zei: ‘Deze stad is niet ver van Palestina; misschien kom ik hier later wel eens terug.’
133:8.3 Ganid had een zeer belangwekkende ervaring in Antiochië. De jongeman had zich een vlugge leerling betoond en was reeds begonnen sommige dingen die hij van Jezus geleerd had, praktisch toe te passen. Aan de zaak van zijn vader in Antiochië was een Indiër verbonden die zo onplezierig in de omgang en zo mopperig was geworden, dat men had overwogen hem zijn ontslag te geven. Toen Ganid dit hoorde, begaf hij zich naar de zaak van zijn vader en had een lang gesprek met deze landgenoot. De man vond dat men hem het verkeerde werk had gegeven. Ganid vertelde hem over de Vader in de hemel en verruimde op velerlei wijze zijn inzichten op religieus gebied. Maar van alle dingen die Ganid naar voren bracht, had een bepaalde aanhaling van een Hebreeuws spreekwoord de beste uitwerking, en dat woord van wijsheid was: ‘Wat uw hand vindt om te doen, doe dat met al uw kracht[18].’
133:8.4 Nadat ze hun bagage hadden klaargemaakt voor de kameel-karavaan, gingen ze verder naar Sidon en vandaar landinwaarts naar Damascus, en na drie dagen troffen zij voorbereidingen voor de lange trek door de zandwoestijn.
133:9.1 De karavaantocht door de woestijn was voor deze veelbereisde mannen geen nieuwe ervaring. Toen Ganid had gadegeslagen hoe zijn leraar hielp bij het opladen van hun twintig kamelen, en gezien had dat hij aanbood hun eigen dier te drijven, riep hij uit: ‘Meester, is er nog iets wat ge niét kunt?’ Jezus glimlachte slechts en zei: ‘De leraar is bepaald niet ongeëerd in de ogen van zijn ijverige leerling.’ Zo gingen ze op weg naar de uit de oudheid bekende stad Ur.
133:9.2 Jezus stelde veel belang in de oude geschiedenis van Ur, de geboorteplaats van Abraham, en werd evenzeer geboeid door de ruïnes en overleveringen van Susa, en wel in die mate dat Gonod en Ganid hun verblijf in deze streken met drie weken verlengden om Jezus meer tijd te geven om onderzoekingen te doen, en ook om meer gelegenheid te hebben hem over te halen om met hen terug te gaan naar India[19][20].
133:9.3 Hier in Ur had Ganid het lange gesprek met Jezus over het verschil tussen kennis, wijsheid, en waarheid. Hij was zeer ingenomen met een spreuk van de Hebreeuwse wijsgeer: ‘Wijsheid is het belangrijkste; verwerf daarom wijsheid. Verwerf inzicht bij al uw streven naar kennis. Houd de wijsheid hoog, dan zal zij u verheffen. Zij zal u tot eer brengen wanneer gij haar zult omhelzen[21].’
133:9.4 Ten slotte brak de dag aan dat hun wegen zich zouden scheiden. Ze waren allen dapper, vooral de jongen, maar het was een zware beproeving. Hun ogen stonden vol tranen, maar hun harten waren moedig. Toen hij zijn leraar vaarwel zei, sprak Ganid: ‘Vaarwel Meester, maar niet voor altijd. Wanneer ik weer in Damascus kom, zal ik naar u uitzien. Ik houd van u, want naar mijn mening moet de Vader in de hemel iemand zijn zoals u; ik weet tenminste dat gij veel overeenkomst vertoont met hetgeen ge mij over hem verteld hebt. Ik zal onthouden wat ge mij geleerd hebt, maar bovenal zal ik u nooit vergeten.’ En de Vader zei: ‘Vaarwel, grote leraar — ge zijt iemand die ons betere mensen heeft gemaakt en ons geholpen heeft God te leren kennen.’ Jezus antwoordde: ‘Vrede zij met u, en moge de zegen van de Vader in de hemel immer met u zijn.’ En Jezus stond aan de oever en keek hoe het bootje hen naar hun schip bracht dat buiten voor anker lag. Zo verliet de Meester in Charax zijn vrienden uit India, om hen in deze wereld nooit weer te zien; ook zouden zij in deze wereld nooit te weten komen dat de man die later optrad als Jezus van Nazaret dezelfde persoon was als de vriend van wie ze zojuist afscheid hadden genomen — Joshua, hun leermeester.
133:9.5 Ganid werd later een invloedrijk man, een waardige opvolger van zijn voortreffelijke vader, en hij verbreidde vele nobele waarheden die hij van Jezus, zijn geliefde leraar, had geleerd. Later in zijn leven, toen Ganid hoorde over de vreemde leraar in Palestina wiens loopbaan aan het kruis was geëindigd, herkende hij wel de overeenkomst tussen het evangelie van deze Zoon des Mensen en hetgeen zijn Joodse onderwijzer hem geleerd had, maar de gedachte dat deze twee in feite één en dezelfde persoon waren, kwam nooit bij hem op.
133:9.6 Zo eindigde het hoofdstuk in het leven van de Zoon des Mensen, waarvan de titel zou kunnen luiden: De zending van Joshua, de leraar.
Verhandeling 132. Het verblijf te Rome |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 134. De overgangsjaren |