© 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 133. De terugreis uit Rome |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 135. Johannes de Doper |
134:0.1 TIJDENS de reis rond de Middellandse Zee had Jezus de mensen die hij ontmoette en de landen waar hij doortrok, zorgvuldig bestudeerd en omstreeks deze tijd kwam hij tot zijn definitieve besluit ten aanzien van de rest van zijn leven op aarde. Hij had het plan dat erin voorzag dat hij uit Joodse ouders in Palestina geboren zou worden, geheel overdacht en stemde er nu uiteindelijk geheel mee in, en keerde derhalve weloverwogen naar Galilea terug in afwachting van de aanvang van zijn levenswerk, zijn optreden als algemeen leraar van waarheid; hij begon plannen te maken voor dit optreden in het openbaar in het land van het volk van zijn vader Jozef, en hij deed dit uit eigen vrije wil.
134:0.2 Jezus had door zijn persoonlijke, menselijke ervaring ontdekt dat Palestina de beste plaats was in de gehele Romeinse wereld om de laatste hoofdstukken van zijn leven op aarde te schrijven en de laatste bedrijven ervan op te voeren. Voor het eerst voelde hij zich geheel tevreden met het program dat hij onder de Joden en niet-Joden in zijn geboorteland Palestina zijn ware natuur openlijk zou manifesteren en zijn goddelijke identiteit zou openbaren. Hij besloot definitief om zijn leven op aarde ten einde te brengen en zijn loopbaan in het sterfelijke bestaan te voltooien in hetzelfde land waar hij de menselijke ervaring als een hulpeloos kindje was ingegaan. Zijn loopbaan op Urantia was onder de Joden in Palestina begonnen en hij verkoos zijn leven in Palestina en onder de Joden te beëindigen.
134:1.1 Na het het afscheid van Gonod en Ganid in Charax (in december a.d. 23 ), keerde Jezus via Ur terug naar Babylon, waar hij zich aansloot bij een woestijnkaravaan die op weg was naar Damascus. Van Damascus ging hij naar Nazaret; onderweg bleef hij slechts enkele uren te Kafarnaüm, een oponthoud dat hij gebruikte om een bezoek te brengen aan de familie van Zebedeüs. Daar ontmoette hij zijn broer Jakobus, die enige tijd daarvoor naar Kafarnaüm was verhuisd om de plaats van Jezus op de scheepswerf van Zebedeüs in te nemen. Na een gesprek met Jakobus en Judas (die toevallig ook in Kafarnaüm was), en nadat hij aan Jakobus het huisje had overgedragen dat Johannes Zebedeüs had kunnen kopen, ging Jezus door naar Nazaret.
134:1.2 Aan het eind van zijn reis door het Middellandse Zee-gebied had Jezus zoveel geld ontvangen, dat hij daarmee bijna tot aan het begin van zijn optreden in het openbaar in de kosten van zijn levensonderhoud kon voorzien. Maar behalve Zebedeüs uit Kafarnaüm en de mensen die hij op deze buitengewone reis had ontmoet, kwam de wereld nooit te weten dat hij deze tocht had gemaakt. Zijn familie bleef steeds geloven dat hij deze tijd te Alexandrië had doorgebracht om daar te studeren. Jezus bevestigde deze ideeën nooit, maar evenmin ontkende hij dit misverstand openlijk.
134:1.3 Gedurende zijn verblijf van enkele weken te Nazaret, bezocht hij zijn familie en vrienden; ook bracht hij enige tijd door in de reparatiewerkplaats bij zijn broer Jozef, maar aan Maria en Ruth besteedde hij de meeste aandacht. Ruth was toen bijna vijftien jaar en dit was de eerste maal dat Jezus de gelegenheid kreeg om lang met haar te praten sedert zij een jonge vrouw was geworden.
134:1.4 Simon en Judas hadden beiden al enige tijd willen trouwen, maar hadden het niet prettig gevonden om dit zonder de toestemming van Jezus te doen, en dus hadden zij alles uitgesteld en gehoopt op de terugkomst van hun oudste broer. Ofschoon Jakobus in de meeste aangelegenheden door iedereen als het hoofd van het gezin beschouwd werd, wilden ze toch, als het een zaak als trouwen betrof, graag de zegen van Jezus. Zo trouwden Simon en Judas dan in het begin van maart van dit jaar, a.d. 24, met een gezamenlijke bruiloftviering. Alle oudere kinderen waren nu getrouwd; alleen Ruth, de jongste, bleef nog bij Maria thuis.
134:1.5 Jezus praatte heel normaal en natuurlijk met de individuele leden van de familie, maar wanneer ze allemaal bij elkaar waren, had hij zo weinig te zeggen, dat ze er onder elkaar opmerkingen over maakten. Vooral Maria werd door dit ongewoon merkwaardige gedrag van haar eerstgeboren zoon in de war gebracht.
134:1.6 Omstreeks de tijd dat Jezus zich gereedmaakte om Nazaret weer te verlaten, werd de leider van een grote karavaan die door het stadje trok, plotseling ernstig ziek, en omdat hij vreemde talen sprak, bood Jezus zich aan om de leider te vervangen. Aangezien deze tocht hem zou noodzaken een jaar lang afwezig te zijn, en omdat al zijn broers getrouwd waren en zijn moeder met Ruth thuis woonde, riep Jezus een familieraad bijeen en stelde voor dat zijn moeder en Ruth naar Kafarnaüm zouden verhuizen en in het huisje zouden gaan wonen dat hij kort tevoren aan Jakobus had gegeven. Enkele dagen nadat Jezus met de karavaan was afgereisd, verhuisden Maria en Ruth dan ook naar Kafarnaüm, waar ze gedurende de rest van het leven van Maria in het huis woonden dat Jezus hun had verschaft. Jozef en zijn gezin trokken in het oude huis te Nazaret.
134:1.7 Dit was een van de meer bijzondere jaren in de innerlijke ervaring van de Zoon des Mensen: er werd grote vooruitgang gemaakt in het tot stand brengen van een harmonische samenwerking tussen zijn menselijke bewustzijn en de inwonende Richter. De Richter was zeer actief geweest in het reorganiseren van het denken en in het oefenen van het bewustzijn voor de grote gebeurtenissen in de toen niet meer zo verre toekomst. De persoonlijkheid van Jezus bereidde zich voor op de grote verandering in zijn instelling tegenover de wereld. Dit was de tussenperiode, de overgangsfase van het wezen dat zijn leven was begonnen als God die als mens verscheen, en zich nu gereedmaakte om zijn aardse loopbaan te voltooien als mens die als God zou verschijnen.
134:2.1 Op 1 april a.d. 24, verliet Jezus Nazaret om de karavaantocht naar het gebied van de Kaspische Zee te gaan maken. De karavaan waar Jezus zich als leider bijvoegde, trok van Jeruzalem via Damascus en het Urmia-meer door Assyrië, Medië, en Parthië naar het gebied ten zuidoosten van de Kaspische Zee. Het duurde een vol jaar voor hij van deze reis terugkeerde.
134:2.2 Voor Jezus vormde deze karavaantocht opnieuw een avontuur van verkenning en persoonlijk dienstbetoon. Hij deed interessante ervaringen op met zijn karavaan-familie — reizigers, bewakers en kameeldrijvers. Tientallen mannen, vrouwen, en kinderen langs de route die de karavaan volgde, kregen een rijker leven door hun contact met Jezus, die door hen ervaren werd als een buitengewone leider van een gewone karavaan. Niet allen die de kans kregen zijn persoonlijke hulpbetoon te ondervinden, trokken hiervan profijt, maar het overgrote deel van degenen die hem ontmoetten en met hem spraken, werden daar betere mensen door voor de rest van hun leven op aarde.
134:2.3 Van al zijn reizen in de wereld bracht deze tocht naar de Kaspische Zee Jezus het verst naar het Oosten en dit stelde hem in staat een beter begrip te krijgen van de volken van het Verre Oosten. Hij kwam in nauw persoonlijk contact met alle nog bestaande rassen op Urantia, met uitzondering van het rode. Zijn persoonlijke dienstbetoon aan al deze gevarieerde rassen en gemengde volken verschafte hem evenveel genoegen, en allen stonden open voor de levende waarheid die hij hun bracht. Zowel de Europeanen uit het Verre Westen als de Aziaten uit het Verre Oosten luisterden naar zijn woorden van hoop en eeuwig leven en kwamen gelijkelijk onder de invloed van zijn leven van liefdevolle hulp en geestelijk dienstbetoon, zoals hij dat op zulk een innemende wijze onder hen leidde.
134:2.4 De karavaantocht was in ieder opzicht een succes. Het was een van de interessantste episoden in het menselijke leven van Jezus, want hij werkte dit jaar in een leidende functie, waarbij hij verantwoordelijk was voor het hem toevertrouwde materiaal en voor de veiligheid van de reizigers die tot het karavaangezelschap behoorden. En hij kweet zich zeer getrouw, doeltreffend en verstandig van zijn veelvuldige taken.
134:2.5 Op de terugtocht uit het gebied van de Kaspische Zee gaf Jezus de leiding van de karavaan uit handen bij het Urmia-meer, waar hij ruim twee weken bleef. Met een latere karavaan keerde hij als passagier naar Damascus terug, waar de eigenaren van de kamelen hem smeekten in hun dienst te blijven. Hij sloeg dit aanbod af en reisde verder met de karavaan naar Kafarnaüm, waar hij de eerste april van het jaar 25 arriveerde. Hij beschouwde Nazaret niet langer als zijn woonplaats. Kafarnaüm was de woonplaats geworden van Jezus, Jakobus, Maria en Ruth. Maar Jezus woonde nooit meer bij zijn familie: wanneer hij in Kafarnaüm was, nam hij zijn intrek bij de familie Zebedeüs.
134:3.1 Op weg naar de Kaspische Zee had Jezus in de oude Perzische stad Urmia, op de westelijke oever van het meer van Urmia, gedurende verscheidene dagen de reis onderbroken om uit te rusten en weer op verhaal te komen. Op het grootste van een groep eilanden op korte afstand van de oever, dicht bij Urmia, stond een groot gebouw — een amfitheater voor lezingen — gewijd aan de ‘geest van de religie.’ Dit gebouw was werkelijk een tempel voor de godsdienstfilosofie.
134:3.2 Deze tempel der religie was gebouwd door een rijke koopman, een burger van Urmia, en diens drie zonen. Deze man heette Cymboyton, en zijn voorouders stamden uit verschillende volkeren.
134:3.3 De lezingen en discussies in deze school voor religie begonnen iedere morgen van de week om tien uur. De middagbijeenkomsten begonnen om drie uur, en de debatten ’s avonds om acht uur. Cymboyton of een van zijn drie zonen fungeerde steeds als voorzitter van deze bijeenkomsten voor onderricht, discussie en debat. De stichter van deze uitzonderlijke school voor religies leefde en stierf zonder ook maar één maal zijn persoonlijke geloofsovertuigingen te onthullen.
134:3.4 Bij verschillende gelegenheden nam Jezus aan deze discussies deel en alvorens hij Urmia verliet, had Cymboyton met Jezus afgesproken om tijdens zijn terugreis twee weken bij hen te blijven en vierentwintig lezingen te geven over ‘De Broederschap der Mensen,’ en twaalf avondbijeenkomsten te leiden voor vragen, discussies en debat over zijn lezingen in het bijzonder en over de broederschap der mensen in het algemeen.
134:3.5 Overeenkomstig deze afspraak onderbrak Jezus zijn terugreis en gaf hij deze lezingen. Dit was het meest systematische en formele onderricht dat de Meester ooit op Urantia gaf. Nooit tevoren of daarna zei hij zoveel over één onderwerp als in deze lezingen en discussies over de broederschap der mensen. In werkelijkheid gingen deze lezingen over het ‘Koninkrijk Gods’ en de ‘Koninkrijken der Mensen.’
134:3.6 Meer dan dertig religies en religieuze culten waren vertegenwoordigd in de faculteit van deze tempel voor religieuze filosofie. Deze leraren werden gekozen, ondersteund, en volledig erkend door hun respectieve religieuze groeperingen. Op dat ogenblik waren ongeveer vijfenzeventig leraren aan deze faculteit verbonden; zij woonden in huisjes die elk aan ongeveer twaalf personen onderdak konden bieden. Iedere nieuwe maan werd bij loting de samenstelling van deze groepen gewijzigd. Onverdraagzaamheid, een twistzieke geest, of iedere andere instelling die de goede gang van zaken in het leven van de gemeenschap zou kunnen verstoren, had tot gevolg dat de aanstootgevende leraar op staande voet werd ontslagen. Zonder verdere plichtplegingen werd hij weggestuurd en zijn opvolger op de lijst werd onmiddellijk in zijn plaats geïnstalleerd.
134:3.7 Deze leraren van de verschillende religies spanden zich zeer in om aan te tonen hoeveel overeenkomst hun religies onderling vertoonden inzake de fundamentele kwesties van dit leven en het volgende. Er was slechts één leerstuk dat aanvaard moest worden om een plaats te kunnen krijgen aan deze faculteit — iedere leraar moest een religie vertegenwoordigen die God erkende — een allerhoogste Godheid. Er waren vijf onafhankelijke leraren aan de faculteit verbonden die niet een georganiseerde religie vertegenwoordigden, en als zulk een onafhankelijke leraar trad Jezus voor hen op.
134:3.8 [Toen wij, de middenwezens, voor de eerste maal een samenvatting van Jezus’ onderricht te Urmia maakten, ontstond er een verschil van inzicht tussen de serafijnen van de kerken en de serafijnen van de vooruitgang over de vraag of het verstandig zou zijn dit onderricht in de Openbaring voor Urantia op te nemen. De heersende omstandigheden in de religie en in de wereldlijke regeringen in de twintigste eeuw zijn zo verschillend van die in Jezus’ dagen, dat het inderdaad moeilijk bleek het onderricht van de Meester in Urmia aan te passen aan de problemen van het koninkrijk Gods en de koninkrijken der mensen zoals deze functies in de twintigste eeuw in de wereld bestaan. Wij zijn er nooit in geslaagd een weergave van het onderricht van de Meester te formuleren die voor beide groepen serafijnen van het planetaire bestuur aanvaardbaar was. Ten slotte heeft de Melchizedek die de openbaringscommissie voorzat, een commissie van drie leden uit ons midden aangesteld om een weergave van het onderricht van de Meester in Urmia op te stellen, die naar onze mening aangepast zou zijn aan de toestanden op Urantia op religieus en politiek gebied in de twintigste eeuw. Dus hebben wij, drie secundaire middenwezens, een aangepaste weergave gemaakt van Jezus’ onderricht, waarin wij zijn uitspraken hebben geformuleerd zoals wij ze van toepassing achten op de huidige omstandigheden in de wereld, en wij bieden deze uitspraken hierbij aan zoals zij zijn vastgesteld na door de voorzittende Melchizedek van de openbaringscommissie te zijn geredigeerd.]
134:4.1 De broederschap der mensen is gebaseerd op het vaderschap van God. Het gezin van God dankt zijn bestaan aan de liefde van God — God is liefde[1]. God de Vader heeft zijn kinderen, al zijn kinderen, op goddelijke wijze lief.
134:4.2 Het koninkrijk des hemels, de goddelijke regering, berust op het feit van de goddelijke soevereiniteit — God is geest[2]. Aangezien God geest is, is dit koninkrijk geestelijk. Het koninkrijk der hemelen is noch materieel, noch louter verstandelijk; het is een geestelijke verhouding tussen God en de mens.
134:4.3 Indien de verschillende religies de geest-soevereiniteit van God de Vader erkennen, dan zullen al deze religies de vrede bewaren. Indien echter één religie meent dat zij op de een of andere manier superieur is aan alle andere, en dat alleen zij het gezag over alle andere heeft, dan zal deze religie zich aanmatigen onverdraagzaam te zijn jegens andere religies, of gelovigen van andere religieuze groeperingen durven te vervolgen.
134:4.4 Er kan nooit religieuze vrede — broederschap — bestaan, tenzij alle religies bereid zijn geheel afstand te doen van hun kerkelijke autoriteit en al hun ideeën inzake hun geestelijke soevereiniteit los te laten. God alleen is geest-soeverein.
134:4.5 Er kan geen gelijkheid tussen de religies (religieuze vrijheid) zijn zonder godsdienstoorlogen, tenzij alle religies er in toestemmen alle soevereiniteit over te dragen naar een bovenmenselijk niveau, aan God zelf.
134:4.6 Het koninkrijk des hemels in de harten der mensen zal religieuze eenheid (niet noodzakelijkerwijs eenvormigheid) scheppen, omdat alle religieuze groepen die uit zulke waarlijk religieuze personen bestaan, zonder uitzondering vrij zullen zijn van iedere gedachte aan kerkelijk gezag — religieuze soevereiniteit[3].
134:4.7 God is geest, en God geeft een fragment van zijn geestelijk zelf om in het hart van de mens te wonen[4]. Geestelijk zijn alle mensen gelijk[5]. Het koninkrijk der hemelen is vrij van kasten, klassen, sociale niveaus en economische groeperingen. Ge zijt allen broeders[6].
134:4.8 Maar zodra ge de geest-soevereiniteit van God de Vader uit het oog verliest, zal de één of andere religie beginnen haar superioriteit over andere religies te laten gelden; en dan zal er, in plaats van vrede op aarde en welgezindheid onder de mensen, verdeeldheid gaan ontstaan, wederzijdse beschuldigingen, zelfs godsdienstoorlogen, althans oorlogen tussen gelovigen.
134:4.9 Wezens met een vrije wil die zich als elkaars gelijken beschouwen, zullen, tenzij zij onderling erkennen dat zij onderworpen zijn aan een soort supersoevereiniteit, een soevereiniteit over en boven zich, in de verleiding komen te proberen of zij in staat zijn macht en gezag over andere personen en groepen te krijgen. Het begrip van gelijkheid brengt nooit vrede tot stand, behalve in de gemeenschappelijke erkenning van een albeheersende invloed en macht die de supersoevereiniteit bezit.
134:4.10 In Urmia leefden de aanhangers van de verschillende religies in betrekkelijke vrede en rust met elkaar samen, omdat zij al hun ideeën van religieuze soevereiniteit hadden opgegeven. In geestelijk opzicht geloofden ze allen in een soevereine God; in maatschappelijk opzicht berustte het volle, onaantastbare gezag bij hun voorzittend hoofd — Cymboyton. Ze wisten heel goed wat er zou gebeuren met een leraar die het zou wagen de baas te spelen over zijn collega’s. Er kan geen blijvende godsdienstvrede op Urantia komen totdat alle religieuze groeperingen vrijwillig al hun ideeën opgeven dat zij de goddelijke voorkeur zouden genieten, dat zij het uitverkoren volk zouden zijn, en gezag op religieus gebied zouden bezitten. Alleen wanneer God de Vader de allerhoogste wordt, zullen de mensen religieuze broeders worden en in godsdienstige vrede samenleven op aarde.
134:5.1 [Terwijl de leer van de Meester inzake de soevereiniteit Gods een waarheid is — slechts gecompliceerd door de latere verschijning van de religie óver hem temidden van de religies op uw wereld — zijn zijn voordrachten betreffende de politieke soevereiniteit bijzonder gecompliceerd door de politieke evolutie van het leven in nationaal verband, die in de laatste ruim negentienhonderd jaar heeft plaatsgevonden. In de tijd van Jezus waren er slechts twee grote wereldmachten — het Romeinse Rijk in het Westen, en het Han-Rijk in het Oosten — en deze lagen ver uiteen, gescheiden door het koninkrijk der Parthen en andere landstreken in het gebied van de Kaspische Zee en Turkestan. Wij zijn daarom in de hiernavolgende weergave nogal ver afgeweken van de wezenlijke inhoud van wat de Meester in Urmia leerde inzake politieke soevereiniteit, en hebben tegelijkertijd getracht het belang te schetsen van deze leringen voorzover zij van toepassing zijn op het bijzonder kritieke stadium van de evolutie der politieke soevereiniteit in de twintigste eeuw na Christus.]
134:5.2 Er zal nooit een einde komen aan de oorlogen op Urantia zolang naties blijven vasthouden aan hun illusoire opvattingen van onbeperkte nationale soevereiniteit. Er zijn slechts twee niveaus van relatieve soevereiniteit op een bewoonde wereld: de geestelijke vrije wil van de individuele sterveling, en de collectieve soevereiniteit van de mensheid als geheel. Tussen het niveau van de individuele mens en het niveau van de totale mensheid, zijn alle groeperingen en associaties relatief, van voorbijgaande aard, en alleen van waarde voorzover zij de welvaart, het welzijn en de vooruitgang verhogen van het individu en de gehele som der individuen op de planeet — de mens en de mensheid.
134:5.3 Religieuze leraren dienen steeds in gedachten te houden dat de geestelijke soevereiniteit van God alle tussenliggende en bemiddelende geestelijke loyaliteiten terzijde schuift. Eens zullen burgerlijke regeerders leren dat de Meest Verhevenen regeren in de koninkrijken der mensen[7].
134:5.4 Deze regering van de Meest Verhevenen binnen de koninkrijken der mensen is er niet voor het speciale profijt van een speciaal begunstigde groep stervelingen. Er bestaat niet zo iets als een ‘uitverkoren volk.’ De regering van de Meest Verhevenen, zij die het oppertoezicht houden op de politieke evolutie, is een bewind dat ten doel heeft om het grootste goed te brengen aan het grootste aantal van alle mensen, en voor de grootste tijdsspanne.
134:5.5 Soevereiniteit is macht, en zij groeit door organisatie. Deze groei van de organisatie van de politieke macht is goed en passend, want zij tendeert ernaar steeds grotere segmenten van het totaal der mensheid te omvatten. Maar deze zelfde groei van politieke organisaties veroorzaakt tevens een probleem op ieder tussenliggend niveau tussen de aanvankelijk natuurlijke organisatie van de politieke macht — het gezin en de familie — en de uiteindelijke voltooiing der politieke groei — de regering der gehele mensheid, door de gehele mensheid, en voor de gehele mensheid.
134:5.6 Beginnend bij de ouderlijke macht in de groep van het gezin, ontwikkelt de politieke soevereiniteit zich door organisatie wanneer families elkaar overlappen in bloedverwante clans die zich om verschillende redenen verenigen tot eenheden van stammen — politieke groeperingen die op meer dan bloedverwantschap berusten. Vervolgens worden stammen door handel, verkeer en verovering verenigd tot naties, terwijl naties soms verenigd worden in een imperium.
134:5.7 Wanneer de soevereiniteit van kleinere groeperingen overgaat naar grotere, ontstaan er minder oorlogen. Dat wil zeggen, er ontstaan minder kleine oorlogen tussen kleinere naties, maar het potentieel voor grote oorlogen neemt toe naarmate de naties die de soevereiniteit uitoefenen, groter en groter worden. Na verloop van tijd, wanneer de gehele wereld verkend en in bezit genomen is, wanneer er nog slechts weinige, doch sterke en machtige naties bestaan, wanneer deze grote en vermeend soevereine naties aan elkaar gaan grenzen, wanneer ze nog slechts door oceanen zijn gescheiden, dan zal het toneel gereed zijn voor grote oorlogen, wereldwijde conflicten. Zogenaamd soevereine naties kunnen niet op al te korte afstand van elkaar opereren zonder conflicten in het leven te roepen en oorlogen te doen ontstaan.
134:5.8 De moeilijkheid bij de evolutie der politieke soevereiniteit van het gezin tot de gehele mensheid, is gelegen in de traagheidsweerstand die op alle tussengelegen niveaus aan de dag treedt. Gezinnen hebben bij gelegenheid hun clan getrotseerd, terwijl clans en stammen dikwijls de soevereiniteit van de territoriale staat hebben trachten te ondermijnen. Iedere nieuwe progressieve ontwikkeling van politieke soevereiniteit wordt (en is altijd) belemmerd en gehinderd door de ‘steiger-stadia’ van de eerdere ontwikkelingen in politieke organisatie. Dit is nu eenmaal een feit omdat menselijke loyaliteiten moeilijk te veranderen zijn wanneer zij eenmaal in het leven zijn geroepen. Dezelfde loyaliteit die de evolutie van de stam mogelijk maakt, bemoeilijkt de evolutie van de superstam — de territoriale staat. En dezelfde loyaliteit (patriottisme) die de evolutie van de territoriale staat mogelijk maakt, geeft enorme complicaties bij de evolutionaire ontwikkeling van de regering der ganse mensheid.
134:5.9 Politieke soevereiniteit wordt geschapen uit het opgeven van het recht op zelfbeschikking, eerst door het individu binnen het gezin, en dan door de gezinnen en clans in hun betrekking tot de stam en nog grotere groeperingen. Deze progressieve overdracht van het zelfbeschikkingsrecht van kleinere naar steeds grotere politieke organisaties, heeft in het algemeen gesproken in het oosten onverminderd voortgang gevonden sedert de vestiging van de Ming-en Mogol-dynastieën. In het westen vond deze ontwikkeling ook meer dan duizend jaar lang plaats, tot aan het einde van de Wereldoorlog, toen ongelukkigerwijs een teruggaande beweging de normale richting van de evolutie tijdelijk doorkruiste door de onderdrukte soevereiniteit van talrijke kleine groepen in Europa weer in te stellen.
134:5.10 Urantia zal geen blijvende vrede kennen totdat de zogenaamd soevereine naties hun soevereine macht volledig overdragen aan de broederschap der mensen — de regering der mensheid. Door internationalisme — Volkerenbonden — zal de mensheid nooit blijvende vrede bereiken. Wereldwijde confederaties van naties zullen op doeltreffende wijze kleine oorlogen voorkomen en op aanvaardbare wijze de kleine naties in bedwang houden, maar zij zullen geen wereldoorlogen voorkomen en evenmin de drie, vier, of vijf machtigste regeringen beteugelen. Gesteld tegenover werkelijke conflicten zal één van deze wereldmachten zich terugtrekken uit het Verbond en de oorlog verklaren. Ge kunt niet voorkomen dat naties oorlogen beginnen, zolang zij geïnfecteerd blijven met het misleidende virus van nationale soevereiniteit. Internationalisme is een stap in de goede richting. Een internationale politiemacht zal vele kleine oorlogen voorkomen, maar zal niet doeltreffend zijn om grote oorlogen te voorkomen, conflicten tussen de grote militaire regeringen op aarde.
134:5.11 Naarmate het aantal werkelijk soevereine naties (grootmachten) afneemt, nemen de gelegenheid tot en de behoefte aan een regering van de mensheid toe. Wanneer er slechts enkele werkelijk soevereine grootmachten bestaan, moeten deze òf met de strijd op leven en dood beginnen om de nationale (imperialistische) hegemonie, of anders moeten zij door vrijwillig afstand te doen van bepaalde voorrechten van soevereiniteit, de essentiële kern gaan vormen van een supra-nationale macht die zal dienen als het begin van de werkelijke soevereiniteit der gehele mensheid.
134:5.12 Er zal geen vrede komen op Urantia voordat iedere zogenaamd soevereine natie afstand doet van zijn macht om een oorlog te beginnen, ten behoeve van een regering die de gehele mensheid vertegenwoordigt. Politieke soevereiniteit is de volkeren der wereld ingeschapen. Wanneer alle volkeren van Urantia een wereldregering creëren, hebben zij het recht en de macht om zo’n regering SOEVEREIN te maken; en wanneer zulk een representatieve of democratische wereldmacht het bevel heeft over de land-, lucht- en zeemachten van de wereld, kan er vrede op aarde en welgezindheid onder de mensen heersen — doch niet eerder.
134:5.13 Om een belangrijk voorbeeld uit de negentiende en twintigste eeuw aan te halen: de achtenveertig staten van de Amerikaanse Federale Unie hebben een lange tijd van vrede gekend. Zij voeren onderling geen oorlog meer. Zij hebben hun soevereiniteit overgedragen aan de federale regering, en door een oorlog die in deze een beslissing heeft teweeggebracht, hebben zij alle aanspraken op de waan van zelfbeschikking laten vallen. Terwijl iedere staat de eigen binnenlandse aangelegenheden regelt, heeft zulk een staat niet meer te maken met buitenlandse betrekkingen, in-en uitvoerrechten, immigratie, militaire zaken, of handel en verkeer tussen de staten onderling. Ook hebben de afzonderlijke staten niet meer te maken met zaken die op het staatsburgerschap betrekking hebben. De achtenveertig staten ondergaan de verwoestingen van een oorlog slechts dan wanneer de soevereiniteit van de federale regering op enige wijze in gevaar komt.
134:5.14 Deze achtenveertig staten die de tweevoudige drogreden van soevereiniteit en recht op zelfbeschikking hebben opgegeven, kunnen zich verheugen in onderlinge vrede en rust. Zo zullen ook de naties van Urantia beginnen vrede te kennen wanneer zij hun respectieve soevereiniteit vrijwillig overdragen aan een wereldregering — de soevereiniteit van de broederschap der mensen. In deze wereldstaat zullen de kleine naties even machtig zijn als de grote, zoals ook de kleine staat Rhode Island twee senatoren in het Amerikaanse Congres heeft, net als de staat New York met zijn grote inwonertal, of de staat Texas met zijn grote oppervlakte.
134:5.15 De beperkte (staats) soevereiniteit van deze achtenveertig staten is geschapen door mensen en voor mensen. De boven de staten uitgaande (nationale) soevereiniteit van de Amerikaanse Federale Unie is geschapen door de dertien oorspronkelijke staten ten behoeve van zichzelf en van de mensen. Eens zal de supra-nationale soevereiniteit van de planetaire regering der mensheid op overeenkomstige wijze door naties worden gecreëerd in hun eigen belang en in het belang van alle mensen.
134:5.16 Burgers worden niet geboren ten bate van regeringen; regeringen zijn organisaties die gecreëerd en ontworpen zijn ten bate van mensen. De evolutie der politieke soevereiniteit bereikt pas haar eindpunt wanneer de regering van de soevereiniteit van alle mensen haar intrede doet. Alle andere vormen van soevereiniteit zijn relatief in waarde, hebben slechts betekenis als tussenvorm, en zijn slechts van ondergeschikte status.
134:5.17 Door de vooruitgang der natuurwetenschappen gaan oorlogen steeds grotere verwoestingen aanrichten, totdat zij bijna op zelfmoord der volkeren uitlopen. Hoe vele oorlogen moeten er nog gestreden worden en hoeveel volkerenbonden moeten er nog mislukken, voordat de mensen bereid zullen zijn de regering der mensheid tot stand te brengen en de zegeningen van een permanente vrede te genieten, en het welzijn dat gepaard gaat met de kalmte van welgezindheid — een wereldomvattende welgezindheid — onder de mensen?
134:6.1 Wanneer één mens vrijheid begeert — persoonlijke vrijheid — moet hij wel bedenken dat alle andere mensen naar dezelfde vrijheid verlangen. Groepen van zulke vrijheidslievende mensen kunnen niet in vrede met elkander leven zonder zich te onderwerpen aan wetten, regels, en bepalingen die een ieder dezelfde mate van vrijheid toekennen, en tegelijkertijd een gelijke mate van vrijheid voor alle medemensen waarborgen. Indien één mens absoluut vrij wil zijn, dan moet iemand anders tot absolute slavernij komen. Het is nu eenmaal een feit dat vrijheid op sociaal, economisch en politiek gebied betrekkelijk van aard is. Vrijheid is het geschenk der beschaving, mogelijk gemaakt door het dwingend opleggen van WETTEN.
134:6.2 Religie maakt het geestelijk mogelijk de broederschap der mensen te beseffen, maar er zal een regering van de mensheid nodig zijn om de sociale, economische en politieke problemen te regelen die verbonden zijn aan dit doel van menselijk geluk en doelmatigheid.
134:6.3 Er zullen oorlogen zijn en geruchten van oorlogen — naties zullen opstaan tegen naties — zo lang de politieke soevereiniteit verdeeld is en ten onrechte berust bij een groep natie-staten[8]. Engeland, Schotland, en Wales streden voortdurend onderling totdat zij afstand deden van hun respectieve soevereiniteit en haar deden berusten in het Verenigd Koninkrijk.
134:6.4 Een nieuwe wereldoorlog zal de zogenaamd soevereine naties leren een soort federatie te vormen, en zo een apparaat te creëren ter voorkoming van kleine oorlogen, oorlogen tussen de kleinere naties. Maar wereldoorlogen zullen er blijven totdat de regering der mensheid is gevormd. Wereldsoevereiniteit zal wereldoorlogen voorkomen — niets anders vermag dit te bewerkstelligen.
134:6.5 De achtenveertig vrije Amerikaanse staten leven in vrede samen. Onder de burgers van deze achtenveertig staten bevinden zich mensen uit alle verschillende nationaliteiten en rassen die in de immer oorlogvoerende naties van Europa voorkomen. Deze Amerikanen vertegenwoordigen bijna alle godsdiensten en religieuze sekten en culten van de hele wijde wereld, en toch leven ze hier in Noord-Amerika in vrede samen. Dit alles is mogelijk geworden doordat deze achtenveertig staten hun soevereiniteit hebben opgegeven hebben en alle ideeën inzake vermeende rechten op zelfbeschikking hebben losgelaten.
134:6.6 Het is niet een kwestie van bewapening of ontwapening. Evenmin heeft de vraag van verplichte of vrijwillige militaire dienst te maken met de problemen van het handhaven van vrede in de gehele wereld. Als ge de sterke naties iedere vorm van moderne mechanische bewapening en alle soorten explosieven afneemt, zullen ze vechten met vuisten, stenen, en knotsen zolang ze blijven vasthouden aan hun illusies aangaande hun godgegeven recht op nationale soevereiniteit.
134:6.7 De grote, verschrikkelijke ziekte van de mens is niet de oorlog: oorlog is een symptoom, een resultaat. De werkelijke ziekte is het virus van de nationale soevereiniteit.
134:6.8 De naties op Urantia hebben nooit werkelijke soevereiniteit bezeten: ze hebben nooit een soevereiniteit gekend die hen kon beschermen tegen de ravages en verwoestingen van wereldoorlogen. Wanneer de naties de wereldregering der mensheid creëren, offeren zij niet zozeer hun soevereiniteit op, maar creëren zij veeleer daadwerkelijk een werkelijke, bonafide en duurzame wereldsoevereiniteit die hen van dat ogenblik af volledig tegen alle oorlogen zal kunnen beschermen. Lokale aangelegenheden zullen worden behandeld door lokale regeringen; nationale zaken door nationale regeringen; internationale zaken zullen worden geregeld door de wereldregering.
134:6.9 De wereldvrede kan niet worden gehandhaafd door verdragen, diplomatie, buitenlandse politiek, allianties, machtsevenwicht, of enige andere vorm van gegoochel met de soevereiniteit der naties, waarmede men zich bij gebrek aan beter tracht te behelpen. Er moet wetgeving voor de gehele wereld in het leven worden geroepen en deze wet moet worden opgelegd door een wereldregering — de soevereinitieit der ganse mensheid.
134:6.10 De individuele mens zal veel meer vrijheid genieten onder een wereldregering. Heden ten dage worden de burgers van de grote wereldmachten belast, aan regels onderworpen en bijna benauwend onder controle gehouden, en veel van de huidige verstoring van de individuele vrijheden zal verdwijnen wanneer de nationale regeringen bereid zullen zijn om hun soe- vereiniteit inzake internationale aangelegenheden in handen te geven van een wereldrege- ring.
134:6.11 Onder een wereldregering zullen de nationale groeperingen werkelijk de gelegenheid krijgen de persoonlijke vrijheden van een echte democratie te realiseren en te genieten. De waan van het zelfbeschikkingsrecht zal ten einde zijn gekomen. Wanneer het geldwezen en de handel op mondiale schaal geregeld zullen zijn, zal het nieuwe tijdvak van vrede over de ganse wereld aanbreken. Spoedig kan er zich een mondiale taal ontwikkelen en men zal ten minste een zekere hoop mogen koesteren dat er eens een wereldreligie zal komen — of religies met een wereldwijde blik.
134:6.12 Collectieve veiligheid zal nimmer vrede brengen, totdat de collectiviteit de ganse mensheid omvat.
134:6.13 De politieke soevereiniteit van de representatieve regering der gehele mensheid zal duurzaam vrede op aarde brengen, en de geestelijke broederschap der mensen zal voor altijd de welgezindheid tussen alle mensen verzekeren. En er bestaat geen andere weg waarlangs er vrede op aarde en welgezindheid onder de mensen kan worden gerealiseerd[9].
134:6.15 Na de dood van Cymboyton ondervonden zijn zonen grote moeilijkheden bij het handhaven van vrede onder de staf. De weerslag van Jezus’ onderricht zou veel groter zijn geweest indien de latere Christelijke leraren die tot de Urmia-faculteit toetraden, meer wijsheid hadden betoond en verdraagzamer waren geweest.
134:6.16 De oudste zoon van Cymboyton had Abner in Philadelphia om hulp gevraagd, maar Abners keuze van leraren was hoogst ongelukkig in de zin dat deze leraren zeer onbuigzaam bleken en niet bereid tot enig compromis. Deze leraren trachtten hun religie te laten domineren over de andere geloofsopvattingen. Op geen enkel moment vermoedden zij dat de vaak aangehaalde voordrachten van de karavaanleider door Jezus zelf gehouden waren.
134:6.17 Toen de verwarring in de faculteit toenam, trokken de drie gebroeders hun financiële steun in en na vijf jaar werd de school gesloten. Later werd zij heropend als een Mithras-tempel, en ten slotte brandde deze af in verband met een van de orgiastische feesten die zij hielden.
134:7.1 Toen Jezus terugkeerde van zijn reis naar de Kaspische Zee, wist hij dat zijn wereldreizen bijna ten einde waren. Hij maakte nog maar één reis buiten Palestina, namelijk naar Syrië. Na een kort bezoek aan Kafarnaüm ging hij naar Nazaret en bleef daar enkele dagen om bezoeken af te leggen. Halverwege april vertrok hij uit Nazaret naar Tyrus. Vandaar reisde hij naar het noorden en bleef enkele dagen in Sidon, maar zijn bestemming was Antiochië.
134:7.2 Dit is het jaar dat Jezus alleen door Palestina en Syrië zwierf. Tijdens dit jaar van reizen stond hij onder verscheidene namen bekend in de verschillende delen van het land: de timmerman van Nazaret, de scheepsbouwer van Kafarnaüm, de schrijver uit Damascus, en de leraar uit Alexandrië.
134:7.3 De Zoon des Mensen woonde ruim twee maanden in Antiochië, hij werkte er, observeerde, studeerde, legde bezoeken af, verleende hulp, en ondertussen leerde hij hoe de mensen leven, hoe zij denken, voelen, en reageren op de omgeving waarin hun menselijke bestaan zich afspeelt. In deze periode werkte hij drie maanden als tentenmaker. Hij bleef langer in Antiochië dan in enige andere plaats die hij op deze tocht bezocht. Toen de apostel Paulus tien jaar later in Antiochië predikte en zijn volgelingen hoorde spreken over de leerstellingen van de schrijver uit Damascus, had hij niet het minste besef dat zijn leerlingen de stem van de Meester zelf hadden gehoord en hadden geluisterd naar diens onderricht[10].
134:7.4 Van Antiochië reisde Jezus langs de kust in zuidelijke richting naar Caesarea; hier verbleef hij enkele weken om daarna de kust verder te volgen naar Joppe. Van Joppe reisde hij landinwaarts naar Jamnia, Asdod, en Gaza. Van Gaza nam hij de weg landinwaarts naar Berseba, waar hij een week bleef.
134:7.5 Jezus begon daarna aan zijn laatste tocht als particulier, en deze voerde hem door het hart van Palestina; hij trok van Berseba in het zuiden naar Dan in het noorden. Deze reis naar het noorden onderbrak hij in Hebron, Betlehem (waar hij de plaats zag waar hij geboren was), Jeruzalem (hij bezocht Betanië niet), Beërot, Lebonah, Sichar, Sichem, Samaria, Geba, En-Gannim, Endor, Madon; hij reisde verder naar het noorden door Magdala en Kafarnaüm, passeerde de Wateren van Merom aan de oostzijde, en ging via Karata naar Dan, of Caesarea Filippi.
134:7.6 De inwonende Gedachtenrichter bracht Jezus er nu toe om de woonplaatsen der mensen achter zich te laten en zich naar de berg Hermon te begeven, zodat hij daar zijn werk van het bedwingen van zijn menselijke bewustzijn kon afmaken en de taak om zich te wijden aan de rest van zijn levenswerk op aarde, kon voltooien[11].
134:7.7 Dit was een van de ongewone, uitzonderlijke perioden in het aardse leven van de Meester op Urantia. Een vergelijkbare periode was de ervaring die hij doormaakte toen hij alleen was in de heuvels bij Pella vlak na zijn doop. Deze periode in afzondering op de berg Hermon markeerde de beëindiging van zijn zuiver menselijke loopbaan, dat wil zeggen de technische beëindiging van zijn zelfschenking als sterveling, terwijl de latere afzondering het begin markeerde van de meer goddelijke fase van de zelfschenking. En Jezus leefde gedurende zes weken alleen met God op de hellingen van de berg Hermon.
134:8.1 Nadat hij enige tijd in de omgeving van Caesarea Filippi had doorgebracht, sloeg Jezus voorraden in, verschafte zich een lastdier, nam een jongen, Tiglat genaamd, in dienst en trok over de weg naar Damascus naar een dorp dat vroeger Bet-Jen genoemd werd, in de heuvels aan de voet van de berg Hermon. Hier maakte hij half augustus a.d. 25 kwartier, liet zijn voorraden onder de hoede van Tiglat achter en besteeg de eenzame hellingen van de berg. Tiglat liep deze eerste dag met Jezus de berg op tot een afgesproken punt, op ongeveer tweeduizend meter, waar ze een bergplaats van stenen bouwden, en hier moest Tiglat tweemaal per week voedsel neerleggen.
134:8.2 Nadat hij Tiglat had achtergelaten, had Jezus die eerste dag de berg slechts een eindweegs verder beklommen, toen hij stilhield om te bidden. Ondermeer vroeg hij zijn Vader om de serafijnse beschermer terug te zenden om ‘bij Tiglat te zijn.’ Hij vroeg toestemming om alleen op te gaan naar zijn laatste worsteling met de werkelijkheden van het sterfelijke bestaan. Zijn verzoek werd ingewilligd. Hij ging de grote verzoeking in met alleen zijn inwonende Richter om hem te leiden en te ondersteunen.
134:8.3 Jezus at gedurende zijn verblijf op de berg sober: hij onthield zich alleen maar een dag of twee achtereen van alle voedsel[12]. De bovenmenselijke wezens tegenover wie hij op deze berg kwam te staan, met wie hij in de geest worstelde en die hij overwon in macht, waren werkelijk: het waren zijn aartsvijanden in het stelsel Satania. Het waren geen fantomen van de verbeelding, ontstaan uit de gedachtenspinsels van een verzwakte, verhongerende sterveling die het verschil niet kon zien tussen de werkelijkheid en de visioenen van een verward bewustzijn.
134:8.4 Jezus bracht de laatste drie weken van augustus en de eerste drie weken van september op de berg Hermon door. In deze weken volbracht hij zijn opgave als sterveling, het doorlopen van de cirkels van bewustzijnsbegrip en persoonlijkheidsbeheersing. Gedurende deze gehele periode van gemeenschap met zijn hemelse Vader volbracht de inwonende Richter eveneens de hem opgedragen diensten. Zijn doel als sterveling werd door dit aardse schepsel daar bereikt. Alleen de laatste fase van de onderlinge afstemming van het bewustzijn en de Richter moest nog worden voltooid.
134:8.5 Na meer dan vijf weken ononderbroken gemeenschap met zijn Paradijs-Vader, raakte Jezus absoluut verzekerd van zijn natuur en van de stelligheid van zijn triomf over de materiële niveaus van persoonlijkheidsmanifestatie in tijd en ruimte. Hij geloofde ten volle in het overwicht van zijn goddelijke natuur over zijn menselijke natuur en aarzelde niet dit te verdedigen.
134:8.6 Kort voor het einde van het verblijf op de berg vroeg Jezus zijn Vader of hem toegestaan kon worden met zijn vijanden uit Satania te beraadslagen als de Zoon des Mensen, als Joshua ben Josef. Dit verzoek werd toegestaan. Tijdens de laatste week op de berg Hermon vond de grote verzoeking, de universum-beproeving plaats. Satan (die Lucifer vertegenwoordigde) en de rebellerende Planetaire Vorst, Caligastia, waren in Jezus’ tegenwoordigheid en werden volledig zichtbaar gemaakt voor hem. En deze ‘verzoeking,’ deze laatste beproeving van zijn menselijke loyaliteit tegenover de valse voorstelling van zaken van rebellerende persoonlijkheden, had niets te maken met voedsel, tempel-tinnen, of overmoedige daden[13]. Zij had niets te maken met de koninkrijken van deze wereld, maar met de soevereiniteit over een machtig, roemrijk universum. De symboliek in uw geschriften was bedoeld voor het onderontwikkelde, kinderlijke denken van de wereld van die tijd. Latere generaties zouden dan ook moeten begrijpen welk een grote worsteling de Zoon des Mensen doorstond tijdens die gedenkwaardige dag op de berg Hermon.
134:8.7 Op de vele voorstellen en tegenvoorstellen van de gezanten van Lucifer antwoordde Jezus slechts: ‘Moge de wil van mijn Vader in het Paradijs zegevieren, en mogen de Ouden der Dagen u, mijn opstandige zoon, op goddelijke wijze oordelen. Ik ben uw Schepper-vader; ik kan u moeilijk rechtvaardig oordelen, en mijn barmhartigheid hebt ge reeds versmaad. Ik draag u ter berechting over aan de Rechters van een groter universum.’
134:8.8 Op alle compromissen en bedenksels die namens Lucifer werden voorgesteld, op al zulke schijnbaar schone en juiste voorstellen met betrekking tot zijn zelfschenking in het vlees, gaf Jezus slechts ten antwoord: ‘De wil van mijn Vader in het Paradijs geschiede.’ En toen de zware beproeving ten einde was, keerde de weggezonden serafijnse beschermer terug aan Jezus’ zijde en verleende hem bijstand.
134:8.9 Op een namiddag in de nazomer, onder de bomen en in de stilte der natuur, verwierf Michael van Nebadon de onbetwiste soevereiniteit over zijn universum. Die dag voltooide hij de taak die alle Schepper-Zonen wordt gesteld, namelijk om het geïncarneerde leven als sterveling op de evolutionaire werelden in tijd en ruimte ten volle te leven. Deze gewichtige gebeurtenis werd pas maanden later, op de dag van zijn doop, aan het universum bekendgemaakt, maar alles vond in werkelijkheid plaats op deze dag op de berg. Toen Jezus na dit verblijf de berg Hermon afdaalde, waren de opstand van Lucifer in Satania en de afscheiding van Caligastia op Urantia in feite beslecht. Jezus had de laatste prijs betaald die van hem werd gevraagd om de soevereiniteit over zijn universum te verkrijgen, en deze soevereiniteit reguleert in zichzelf de status van alle rebellen en bepaalt bovendien dat al zulke opstanden in de toekomst (indien zij ooit zouden voorkomen) kort en krachtig kunnen worden afgedaan. Hieruit kan men zien dat de ‘grote verzoeking’ van Jezus enige tijd vóór zijn doop plaatsvond, en niet vlak na deze gebeurtenis.
134:8.10 Toen Jezus aan het einde van zijn verblijf de berg afdaalde, kwam hij Tiglat tegen, die met voedsel naar boven kwam naar de afgesproken plaats. Hij beduidde hem terug te gaan en zei alleen: ‘De rustperiode is voorbij; ik moet weer aan het werk voor mijn Vader.’ Hij was zwijgzaam en sterk veranderd toen zij terugkeerden naar Dan, waar hij afscheid nam van de jongen en hem de ezel gaf. Daarna ging hij in zuidelijke richting verder naar Kafarnaüm, langs dezelfde weg die hij gekomen was.
134:9.1 Het liep nu tegen het eind van de zomer, rond de tijd van de verzoendag en het loofhuttenfeest. Jezus hield een familiebijeenkomst in Kafarnaüm tijdens de Sabbat en ging de volgende dag met Johannes, de zoon van Zebedeüs, op reis naar Jeruzalem; ze trokken langs de oostzijde van het meer en via Gerasa het Jordaandal door. Terwijl hij onderweg wat met zijn reisgenoot praatte, bemerkte Johannes een grote verandering in Jezus.
134:9.2 Jezus en Johannes bleven een nacht in Betanië bij Lazarus en zijn zusters, en gingen de volgende morgen vroeg naar Jeruzalem. Zij brachten bijna drie weken in de stad en de omgeving door, althans Johannes. Vaak ging Johannes alleen naar Jeruzalem, terwijl Jezus door de heuvels in de buurt wandelde en vele uren in geestelijke gemeenschap met zijn Vader in de hemel doorbracht.
134:9.3 Beiden waren aanwezig bij de plechtige diensten op de verzoendag. Johannes kwam zeer onder de indruk van de ceremoniën op deze dag der dagen in de Joodse godsdienstige rite, maar Jezus bleef een peinzende, stille toeschouwer. Voor de Zoon des Mensen was deze uitbeelding deerniswekkend en bedroevend. Hij zag dit alles als een onjuiste voorstelling van het karakter en de eigenschappen van zijn Vader in de hemel. Hij zag de handelingen op deze dag als een karikatuur van de feiten der goddelijke gerechtigheid en van de waarheden der oneindige barmhartigheid. Hij brandde van verlangen om uiting te geven aan de echte waarheid inzake het liefdevolle karakter van zijn Vader en diens barmhartig beleid in het universum, maar zijn trouwe Mentor waarschuwde hem dat zijn uur nog niet was gekomen. Die avond echter, in Betanië, liet Jezus zich talrijke opmerkingen ontvallen die Johannes ten zeerste verontrustten; Johannes heeft nooit helemaal de werkelijke betekenis begrepen van hetgeen zij Jezus die avond hoorden zeggen.
134:9.4 Jezus nam zich voor om de hele week van het loofhuttenfeest met Johannes samen te blijven. Dit feest was de jaarlijkse vakantie voor heel Palestina. Ofschoon Jezus niet deelnam aan de feestvreugde, was het duidelijk dat hij vreugde en voldoening schiep in de opgeruimde, vreugdevolle overgave van jong en oud.
134:9.5 Midden in deze feestweek, nog voor de feestelijkheden ten einde waren, nam Jezus afscheid van Johannes en zei dat hij verlangde zich terug te trekken in de heuvels, waar hij zich beter zou kunnen onderhouden met zijn Paradijs-Vader. Johannes zou met hem mee zijn gegaan indien Jezus er niet op aangedrongen had dat hij het feest tot het einde toe zou meemaken, met de woorden: ‘Het wordt niet van je gevraagd om de last van de Zoon des Mensen te dragen; alleen de wachter moet waken terwijl de stad in vrede slaapt.’ Jezus keerde niet naar Jeruzalem terug. Na bijna een week alleen te zijn geweest in de heuvels bij Betanië, vertrok hij naar Kafarnaüm. Op weg naar huis bracht hij een dag en een nacht alleen door op de hellingen van Gilboa, dichtbij de plaats waar koning Saul zich van het leven beroofde; en toen hij in Kafarnaüm aankwam, leek hij opgewekter dan toen hij afscheid nam van Johannes in Jeruzalem[14].
134:9.6 De volgende morgen ging Jezus naar de kist met zijn persoonlijke bezittingen die in de werkplaats van Zebedeüs was blijven staan, deed zijn voorschoot voor en verscheen bij het werk, met de woorden: ‘Ik behoor bezig te blijven zolang mijn uur nog niet is gekomen.’ En hij werkte verscheidene maanden op de scheepswerf, tot januari van het volgende jaar, samen met zijn broer Jakobus. Om het even welke twijfel er van tijd tot tijd bij Jakobus opkwam en zijn begrip van het levenswerk van de Zoon des Mensen vertroebelde, na deze periode van samenwerking met Jezus verloor hij nooit meer werkelijk alle geloof in diens zending.
134:9.7 Tijdens deze laatste periode dat Jezus op de scheepswerf werkte, besteedde hij het grootste gedeelte van zijn tijd aan de afwerking van de binnenkant van enkele grotere boten. Hij gaf veel zorg aan al het werk dat uit zijn handen kwam en leek de voldoening na menselijke prestaties te ondervinden wanneer hij een prijzenswaardig stuk werk had voltooid. Hij verspilde zijn tijd niet aan onbelangrijke kleinigheden, maar was een nauwgezet werker wanneer het op essentiële onderdelen van iedere onderneming aankwam.
134:9.8 Na verloop van tijd bereikten Kafarnaüm geruchten over een zekere Johannes die predikte en boetvaardigen doopte in de Jordaan; deze Johannes nu predikte: ‘Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, bekeert u en laat u dopen[15].’ Jezus luisterde naar deze berichten terwijl Johannes al predikend langzaam door het dal van de Jordaan naar het noorden trok vanuit de voorde van de rivier die het dichtst bij Jeruzalem was gelegen[16]. Maar Jezus werkte door en maakte boten, totdat Johannes in de maand januari van het daarop volgende jaar, a.d. 26, stroomopwaarts langs de rivier getrokken was tot een plek dicht bij Pella; toen legde Jezus zijn gereedschap neer met de woorden: ‘Mijn uur is gekomen,’ en kort daarna verscheen hij bij Johannes om gedoopt te worden.
134:9.9 Er was echter een grote verandering over Jezus gekomen. Slechts weinig mensen die het genoegen hadden gehad met hem te spreken en die zijn hulp hadden ondervonden terwijl hij door het land trok, herkenden later ooit in de in het openbaar optredende leraar dezelfde man die ze als particulier persoon in vroegere jaren hadden gekend en bemind. En het was niet zonder reden dat degenen die hij vroeger had geholpen, hem niet meer herkenden in zijn latere rol als openbaar en gezaghebbend leraar. Vele jaren lang had deze transformatie van bewustzijn en geest zich afgespeeld, en zij werd voltooid tijdens het gedenkwaardige verblijf op de berg Hermon.
Verhandeling 133. De terugreis uit Rome |
Inhoudsopgave
Meerdere versies |
Verhandeling 135. Johannes de Doper |