Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 160. Rodan van Alexandrië |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 162. Op het Loofhuttenfeest |
FURTHER DISCUSSIONS WITH RODAN
VERDERE DISCUSSIES MET RODAN
1955 161:0.1 ON SUNDAY, September 25, A.D. 29, the apostles and the evangelists assembled at Magadan. After a long conference that evening with his associates, Jesus surprised all by announcing that early the next day he and the twelve apostles would start for Jerusalem to attend the feast of tabernacles. He directed that the evangelists visit the believers in Galilee, and that the women’s corps return for a while to Bethsaida.
1997 161:0.1 OP zondag, 25 september, verzamelden de apostelen en de evangelisten zich in Magadan. Na een lange bespreking die avond met zijn medewerkers, verraste Jezus hen allen door aan te kondigen dat hij de volgende morgen vroeg tezamen met zijn twaalf apostelen naar Jeruzalem zou vertrekken om het loofhuttenfeest bij te wonen. Hij droeg de evangelisten op om de gelovigen in Galilea te gaan bezoeken, en het vrouwenkorps om een tijdje naar Betsaïda terug te gaan.
1955 161:0.2 When the hour came to leave for Jerusalem, Nathaniel and Thomas were still in the midst of their discussions with Rodan of Alexandria, and they secured the Master’s permission to remain at Magadan for a few days. And so, while Jesus and the ten were on their way to Jerusalem, Nathaniel and Thomas were engaged in earnest debate with Rodan. The week prior, in which Rodan had expounded his philosophy, Thomas and Nathaniel had alternated in presenting the gospel of the kingdom to the Greek philosopher. Rodan discovered that he had been well instructed in Jesus’ teachings by one of the former apostles of John the Baptist who had been his teacher at Alexandria.
1997 161:0.2 Toen het tijd werd om naar Jeruzalem te vertrekken, waren Natanael en Tomas nog midden in hun besprekingen met Rodan van Alexandrië, en zij kregen toestemming van de Meester nog een paar dagen in Magadan te blijven. Zo gebeurde het dat terwijl Jezus en de tien onderweg waren naar Jeruzalem, Natanael en Tomas diepgaande discussies met Rodan hadden. De week daarvoor, toen Rodan zijn levensbeschouwing uiteenzette, hadden Tomas en Natanael om beurten het evangelie van het koninkrijk aan de Griekse wijsgeer voorgelegd. Rodan kwam tot de ontdekking dat hij goed was onderricht in de leer van Jezus door een van de vroegere apostelen van Johannes de Doper, die zijn leraar was geweest in Alexandrië.
1. THE PERSONALITY OF GOD
1. DE PERSOONLIJKHEID VAN GOD
1955 161:1.1 There was one matter on which Rodan and the two apostles did not see alike, and that was the personality of God. Rodan readily accepted all that was presented to him regarding the attributes of God, but he contended that the Father in heaven is not, cannot be, a person as man conceives personality. While the apostles found themselves in difficulty trying to prove that God is a person, Rodan found it still more difficult to prove he is not a person.
1997 161:1.1 Er was één kwestie waarin Rodan en de twee apostelen van inzicht verschilden, en dat was de persoonlijkheid van God. Rodan accepteerde zonder enige moeite alles wat hem gezegd werd met betrekking tot de eigenschappen van God, maar hij beweerde dat de Vader in de hemel niet een persoon is en niet een persoon kan zijn zoals de mens zich persoonlijkheid voorstelt. Hoewel de apostelen in moeilijkheden raakten toen zij trachtten te bewijzen dat God een persoon is, vond Rodan het nog moeilijker om te bewijzen dat hij niet een persoon is.
1955 161:1.2 Rodan contended that the fact of personality consists in the coexistent fact of full and mutual communication between beings of equality, beings who are capable of sympathetic understanding. Said Rodan: “In order to be a person, God must have symbols of spirit communication which would enable him to become fully understood by those who make contact with him. But since God is infinite and eternal, the Creator of all other beings, it follows that, as regards beings of equality, God is alone in the universe. There are none equal to him; there are none with whom he can communicate as an equal. God indeed may be the source of all personality, but as such he is transcendent to personality, even as the Creator is above and beyond the creature.”
1997 161:1.2 Rodan betoogde dat het feit van persoonlijkheid bestaat in het coëxistente feit van volledige, wederzijdse communicatie tussen gelijke wezens, wezens die in staat zijn elkaar aan te voelen en te begrijpen. Rodan zei: ‘Om een persoon te kunnen zijn, moet God symbolen voor geest-communicatie hebben, waardoor hij in staat zou zijn zich ten volle verstaanbaar te maken voor allen die met hem in aanraking komen. Maar aangezien God oneindig en eeuwig is, de Schepper van alle andere wezens, volgt hieruit dat waar het om gelijkwaardige wezens gaat, God alleen is in het universum. God heeft geen gelijken: met niemand kan hij communiceren als met een gelijke. God mag dan inderdaad de bron van alle persoonlijkheid zijn, maar als zodanig is hij boven persoonlijkheid verheven, juist zoals de Schepper boven het schepsel staat en meer is dan het schepsel.’
1955 161:1.3 This contention greatly troubled Thomas and Nathaniel, and they had asked Jesus to come to their rescue, but the Master refused to enter into their discussions. He did say to Thomas: “It matters little what idea of the Father you may entertain as long as you are spiritually acquainted with the ideal of his infinite and eternal nature.”
1997 161:1.3 Met deze stellingname hadden Tomas en Natanael veel moeite en zij hadden Jezus gevraagd hun te hulp te komen, maar de Meester wilde zich niet in hun gesprekken mengen. Wel zei hij tegen Tomas: ‘Het doet er weinig toe welk idee je je van de Vader vormt, zolang je maar geestelijk weet van het ideaal van zijn oneindige en eeuwige natuur.’
1955 161:1.4 Thomas contended that God does communicate with man, and therefore that the Father is a person, even within the definition of Rodan. This the Greek rejected on the ground that God does not reveal himself personally; that he is still a mystery. Then Nathaniel appealed to his own personal experience with God, and that Rodan allowed, affirming that he had recently had similar experiences, but these experiences, he contended, proved only the reality of God, not his personality.
1997 161:1.4 Tomas betoogde dat God inderdaad met de mens communiceert en dat de Vader daarom een persoon is, zelfs binnen de termen van de definitie van Rodan. Dit werd door de Griek afgewezen op grond van het feit dat God zich niet persoonlijk openbaart; dat hij nog steeds een mysterie is. Daarop beriep Natanael zich op zijn eigen ervaring met God, en dit werd toegestaan door Rodan, waarbij hij bevestigde dat hij zelf onlangs ook dergelijke ervaringen had gehad, maar hij betoogde dat deze ervaringen alleen een bewijs waren voor de realiteit van God, niet voor zijn persoonlijkheid.
1955 161:1.5 By Monday night Thomas gave up. But by Tuesday night Nathaniel had won Rodan to believe in the personality of the Father, and he effected this change in the Greek’s views by the following steps of reasoning:
1997 161:1.5 Maandagavond gaf Tomas het op. Maar toen het dinsdagavond was geworden, had Natanael Rodan ertoe gebracht te geloven in de persoonlijkheid van de Vader, en hij bewerkstelligde deze verandering in de zienswijze van de Griek door de volgende stappen in zijn redenering:
1955 161:1.6 1. The Father in Paradise does enjoy equality of communication with at least two other beings who are fully equal to himself and wholly like himself—the Eternal Son and the Infinite Spirit. In view of the doctrine of the Trinity, the Greek was compelled to concede the personality possibility of the Universal Father. (It was the later consideration of these discussions which led to the enlarged conception of the Trinity in the minds of the twelve apostles. Of course, it was the general belief that Jesus was the Eternal Son.)
1997 161:1.6 1. De Vader in het Paradijs geniet wel communicatie op voet van gelijkheid met ten minste twee andere wezens die volkomen zijn gelijken zijn en geheel zijn zoals hij — de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest. Gezien de leer van de Triniteit, werd de Griek wel gedwongen toe te geven dat de mogelijkheid bestond dat de Universele Vader persoonlijkheid had. (Door de latere beschouwing van deze besprekingen werd het denken van de twaalf apostelen tot een bredere conceptie van de Triniteit gebracht. Uiteraard was men er algemeen van overtuigd dat Jezus de Eeuwige Zoon was.)
1955 161:1.7 2. Since Jesus was equal with the Father, and since this Son had achieved the manifestation of personality to his earth children, such a phenomenon constituted proof of the fact, and demonstration of the possibility, of the possession of personality by all three of the Godheads and forever settled the question regarding the ability of God to communicate with man and the possibility of man’s communicating with God.
1997 161:1.7 2. Aangezien Jezus de gelijke was van de Vader, en aangezien deze Zoon had bereikt dat hij zijn persoonlijkheid aan zijn kinderen op aarde kon manifesteren, vormde dit verschijnsel het bewijs van het feit, en een demonstratie van de mogelijkheid, dat alledrie de Godheden persoonlijkheid konden bezitten, en beantwoordde het voor altijd de vraag of God met de mens kan communiceren en of de mens de mogelijkheid heeft met God te communiceren.
1955 161:1.8 3. That Jesus was on terms of mutual association and perfect communication with man; that Jesus was the Son of God. That the relation of Son and Father presupposes equality of communication and mutuality of sympathetic understanding; that Jesus and the Father were one. That Jesus maintained at one and the same time understanding communication with both God and man, and that, since both God and man comprehended the meaning of the symbols of Jesus’ communication, both God and man possessed the attributes of personality in so far as the requirements of the ability of intercommunication were concerned. That the personality of Jesus demonstrated the personality of God, while it proved conclusively the presence of God in man. That two things which are related to the same thing are related to each other.
1997 161:1.8 3. Natanael redeneerde verder dat Jezus op voet van wederzijdse verbondenheid en in volmaakte communicatie met de mensen leefde; dat Jezus de Zoon van God was. Dat de betrekking van Zoon en Vader een gelijkheid in communicatie en wederkerigheid van meevoelend begrip vooronderstelt; dat Jezus en de Vader één waren[1]. Dat Jezus op een en hetzelfde moment intelligente communicatie met zowel God en mens onderhield, en dat aangezien zowel God en mens de betekenis van de symbolen van Jezus’ communicatie begrepen, zowel God en mens de eigenschappen van persoonlijkheid bezaten, voorzover het de vereisten voor de mogelijkheid tot onderlinge communicatie betrof. Dat de persoonlijkheid van Jezus de persoonlijkheid van God aantoonde, terwijl zij ook afdoende de tegenwoordigheid van God in de mens bewees. Dat twee dingen die verwant zijn aan hetzelfde ding, ook aan elkaar verwant zijn.
1955 161:1.9 4. That personality represents man’s highest concept of human reality and divine values; that God also represents man’s highest concept of divine reality and infinite values; therefore, that God must be a divine and infinite personality, a personality in reality although infinitely and eternally transcending man’s concept and definition of personality, but nevertheless always and universally a personality.
1997 161:1.9 4. Dat persoonlijkheid ’s mensen hoogste idee is van menselijke realiteit en goddelijke waarden; dat God ook ’s mensen hoogste idee van goddelijke realiteit en oneindige waarden is; dat God derhalve een goddelijke, oneindige persoonlijkheid moet zijn, een persoonlijkheid in realiteit, ofschoon ’s mensen begrip en definitie van persoonlijkheid oneindig en eeuwig te boven gaand; niettemin echter altijd en universeel een persoonlijkheid.
1955 161:1.10 5. That God must be a personality since he is the Creator of all personality and the destiny of all personality. Rodan had been tremendously influenced by the teaching of Jesus, “Be you therefore perfect, even as your Father in heaven is perfect.”
1955 161:1.11 When Rodan heard these arguments, he said: “I am convinced. I will confess God as a person if you will permit me to qualify my confession of such a belief by attaching to the meaning of personality a group of extended values, such as superhuman, transcendent, supreme, infinite, eternal, final, and universal. I am now convinced that, while God must be infinitely more than a personality, he cannot be anything less. I am satisfied to end the argument and to accept Jesus as the personal revelation of the Father and the satisfaction of all unsatisfied factors in logic, reason, and philosophy.”
1997 161:1.11 Toen Rodan deze argumenten had gehoord, zei hij: ‘Ik ben overtuigd. Ik wil God erkennen als persoon, indien ge mij toestaat mijn belijdenis van dit geloof zodanig te omschrijven, dat ik een groep nadere waardebepalingen mag toevoegen aan de betekenis van persoonlijkheid, zoals bovenmenselijk, transcendent, allerhoogste, oneindig, eeuwig, finaal, en universeel. Ik ben er nu van overtuigd dat hoewel God oneindig veel meer dan een persoonlijkheid moet zijn, hij zeker niet minder kan zijn dan dat. Ik ben voldaan nu deze gedachtenwisseling te kunnen beëindigen en Jezus te aanvaarden als de persoonlijke openbaring van de Vader en als de vervulling van alle nog onbevredigde factoren in de logica, de rede, en de filosofie.’
2. THE DIVINE NATURE OF JESUS
2. DE GODDELIJKE NATUUR VAN JEZUS
1955 161:2.1 Since Nathaniel and Thomas had so fully approved Rodan’s views of the gospel of the kingdom, there remained only one more point to consider, the teaching dealing with the divine nature of Jesus, a doctrine only so recently publicly announced. Nathaniel and Thomas jointly presented their views of the divine nature of the Master, and the following narrative is a condensed, rearranged, and restated presentation of their teaching:
1997 161:2.1 Daar Natanael en Tomas de visie van Rodan op het evangelie van het koninkrijk volledig hadden goedgekeurd, bleef er nog slechts één punt over dat overwogen moest worden, namelijk het onderricht over de goddelijke natuur van Jezus, een lering die nog maar zo kort geleden openbaar was gemaakt. Natanael en Tomas brachten gezamenlijk hun opvattingen over de goddelijke natuur van de Meester naar voren, en het volgende is een verkort verslag, op andere wijze gerangschikt, en in andere bewoordingen vervat, van wat zij onderrichtten:
1955 161:2.2 1. Jesus has admitted his divinity, and we believe him. Many remarkable things have happened in connection with his ministry which we can understand only by believing that he is the Son of God as well as the Son of Man.
1997 161:2.2 1. Jezus heeft zijn goddelijkheid toegegeven, en wij geloven hem. Er hebben zich vele merkwaardige gebeurtenissen in verband met zijn dienstbetoon voorgedaan, die wij alleen kunnen verstaan door te geloven dat hij zowel de Zoon van God als de Zoon des Mensen is.
1955 161:2.3 2. His life association with us exemplifies the ideal of human friendship; only a divine being could possibly be such a human friend. He is the most truly unselfish person we have ever known. He is the friend even of sinners; he dares to love his enemies. He is very loyal to us. While he does not hesitate to reprove us, it is plain to all that he truly loves us. The better you know him, the more you will love him. You will be charmed by his unswerving devotion. Through all these years of our failure to comprehend his mission, he has been a faithful friend. While he makes no use of flattery, he does treat us all with equal kindness; he is invariably tender and compassionate. He has shared his life and everything else with us. We are a happy community; we share all things in common. We do not believe that a mere human could live such a blameless life under such trying circumstances.
1997 161:2.3 2. De manier waarop hij met ons samenleeft is een toonbeeld van de ideale menselijke vriendschap; alleen een goddelijk wezen zou ooit zo’n menselijke vriend kunnen zijn. Hij is de meest waarlijk onzelfzuchtige persoon die we ooit gekend hebben. Hij is zelfs een vriend voor zondaren; hij durft zijn vijanden lief te hebben. Hij is zeer trouw aan ons. Hoewel hij niet aarzelt ons te berispen, is het ons allen duidelijk dat hij ons echt liefheeft. Hoe beter ge hem kent, hoe meer ge hem zult liefhebben. Ge zult onder de bekoring raken van zijn onwankelbare toewijding. Al deze jaren dat wij zijn missie niet begrepen, is hij een trouwe vriend geweest. Ofschoon hij geen vleierij aanwendt, behandelt hij ons allen even vriendelijk; hij is steeds fijngevoelig en medelevend. Hij heeft zijn leven en al het andere met ons gedeeld. Wij vormen een gelukkige gemeenschap; wij hebben alles gemeen. Wij geloven dat niemand die alleen maar mens is zulk een onberispelijk leven zou kunnen leiden onder zulke moeilijke omstandigheden.
1955 161:2.4 3. We think Jesus is divine because he never does wrong; he makes no mistakes. His wisdom is extraordinary; his piety superb. He lives day by day in perfect accord with the Father’s will. He never repents of misdeeds because he transgresses none of the Father’s laws. He prays for us and with us, but he never asks us to pray for him. We believe that he is consistently sinless. We do not think that one who is only human ever professed to live such a life. He claims to live a perfect life, and we acknowledge that he does. Our piety springs from repentance, but his piety springs from righteousness. He even professes to forgive sins and does heal diseases. No mere man would sanely profess to forgive sin; that is a divine prerogative. And he has seemed to be thus perfect in his righteousness from the times of our first contact with him. We grow in grace and in the knowledge of the truth, but our Master exhibits maturity of righteousness to start with. All men, good and evil, recognize these elements of goodness in Jesus. And yet never is his piety obtrusive or ostentatious. He is both meek and fearless. He seems to approve of our belief in his divinity. He is either what he professes to be, or else he is the greatest hypocrite and fraud the world has ever known. We are persuaded that he is just what he claims to be.
1997 161:2.4 3. Wij geloven dat Jezus goddelijk is omdat hij nooit verkeerd handelt: hij maakt geen fouten. Zijn wijsheid is buitengewoon, zijn vroomheid verheven. Hij leeft dag aan dag in volkomen overeenstemming met de wil van de Vader. Hij heeft nooit berouw over verkeerde daden, omdat hij geen enkele wet van de Vader overtreedt. Hij bidt voor ons en met ons, maar hij vraagt ons nooit voor hem te bidden. Wij geloven dat hij steeds zonder zonde is. Wij geloven niet dat iemand die alleen maar menselijk is, ooit openlijk heeft verklaard zulk een leven te leiden. Hij maakt er aanspraak op een volmaakt leven te leiden, en wij erkennen dat hij dat doet. Onze vroomheid komt uit berouw voort, maar de zijne uit rechtvaardigheid. Hij verklaart zelfs zonden te vergeven; hij geneest ziekten. Niemand die alleen maar mens is en goed bij zijn verstand, zou verklaren dat hij zonden vergeeft; dat is een goddelijk prerogatief. En vanaf de tijd dat wij voor het eerst met hem in contact kwamen, heeft hij ons altijd zo volmaakt rechtvaardig geleken. Wij groeien in genade en in de kennis van waarheid, maar onze Meester vertoont van het begin af aan volwassenheid in rechtvaardigheid. Alle mensen, of ze nu goed of slecht zijn, erkennen deze elementen van goedheid in Jezus. En toch is zijn vroomheid nooit opdringerig of in het oog lopend. Hij is zachtmoedig, maar ook onbevreesd. Hij schijnt het goed te keuren dat wij in zijn goddelijkheid geloven. Hij is òf die hij zegt te zijn, òf hij is de schijnheiligste bedrieger die de wereld ooit heeft gezien. Wij zijn ervan overtuigd dat hij echt is die hij zegt te zijn.
1955 161:2.5 4. The uniqueness of his character and the perfection of his emotional control convince us that he is a combination of humanity and divinity. He unfailingly responds to the spectacle of human need; suffering never fails to appeal to him. His compassion is moved alike by physical suffering, mental anguish, or spiritual sorrow. He is quick to recognize and generous to acknowledge the presence of faith or any other grace in his fellow men. He is so just and fair and at the same time so merciful and considerate. He grieves over the spiritual obstinacy of the people and rejoices when they consent to see the light of truth.
1997 161:2.5 4. De uitzonderlijkheid van zijn karakter en de volmaaktheid van de beheersing van zijn emoties overtuigen ons ervan dat hij een combinatie is van menselijkheid en goddelijkheid. Hij reageert steevast op de aanblik van menselijke nood; lijden laat hem nooit onbewogen. Zijn compassie wordt evenzeer gewekt door lichamelijk lijden als door een angstige gemoedsgesteldheid of geestelijke smart. De aanwezigheid van geloof of iedere andere gratie in zijn medemensen erkent hij snel en grootmoedig. Hij is zeer rechtvaardig en eerlijk, en tegelijkertijd zeer barmhartig en kies. Hij heeft verdriet om de geestelijke hardnekkigheid van de mensen en verheugt zich wanneer zij bereid zijn het licht van de waarheid te zien.
1955 161:2.6 5. He seems to know the thoughts of men’s minds and to understand the longings of their hearts. And he is always sympathetic with our troubled spirits. He seems to possess all our human emotions, but they are magnificently glorified. He strongly loves goodness and equally hates sin. He possesses a superhuman consciousness of the presence of Deity. He prays like a man but performs like a God. He seems to foreknow things; he even now dares to speak about his death, some mystic reference to his future glorification. While he is kind, he is also brave and courageous. He never falters in doing his duty.
1997 161:2.6 5. Hij schijnt de gedachten der mensen te kennen en het verlangen van hun hart te begrijpen. En hij voelt altijd met ons mee wanneer onze geest verontrust is. Hij schijnt al onze menselijke emoties te kennen, doch zij zijn bij hem schitterend verheerlijkt. Hij bemint goedheid ten zeerste en heeft een even sterke afkeer van zonde. Hij bezit een bovenmenselijk bewustzijn van de tegenwoordigheid van de Godheid. Hij bidt als een mens maar volbrengt zijn werk als een God. Hij schijnt de dingen van te voren te weten; hij durft nu zelfs te spreken over zijn dood, een mystieke toespeling op zijn toekomstige verheerlijking. Hoewel hij vriendelijk is, is hij ook dapper en moedig. Hij wankelt nooit bij het doen van zijn plicht.
1955 161:2.7 6. We are constantly impressed by the phenomenon of his superhuman knowledge. Hardly does a day pass but something transpires to disclose that the Master knows what is going on away from his immediate presence. He also seems to know about the thoughts of his associates. He undoubtedly has communion with celestial personalities; he unquestionably lives on a spiritual plane far above the rest of us. Everything seems to be open to his unique understanding. He asks us questions to draw us out, not to gain information.
1997 161:2.7 6. Wij zijn voortdurend onder de indruk van het verschijnsel van zijn bovenmenselijke kennis. Er gaat nauwelijks een dag voorbij of er gebeurt iets dat onthult dat de Meester weet wat er buiten zijn onmiddellijke tegenwoordigheid gebeurt. Hij schijnt ook bekend te zijn met de gedachten van zijn metgezellen. Hij staat ongetwijfeld in nauw contact met hemelse persoonlijkheden; hij leeft ontegenzeggelijk op een geestelijk niveau ver boven de rest van ons. Alles schijnt open te liggen voor zijn uitzonderlijk begrips- vermogen. Hij stelt ons vragen om ons aan de praat te krijgen, niet om inlichtingen te krijgen.
1955 161:2.8 7. Recently the Master does not hesitate to assert his superhumanity. From the day of our ordination as apostles right on down to recent times, he has never denied that he came from the Father above. He speaks with the authority of a divine teacher. The Master does not hesitate to refute the religious teachings of today and to declare the new gospel with positive authority. He is assertive, positive, and authoritative. Even John the Baptist, when he heard Jesus speak, declared that he was the Son of God. He seems to be so sufficient within himself. He craves not the support of the multitude; he is indifferent to the opinions of men. He is brave and yet so free from pride.
1997 161:2.8 7. De laatste tijd aarzelt de Meester niet om te stellen dat hij bovenmenselijk is. Sinds de dag dat wij als apostelen werden bevestigd tot kort geleden, heeft hij nooit ontkend dat hij van de Vader daarboven is gekomen. Hij spreekt met het gezag van een goddelijk leraar. De Meester aarzelt niet om de godsdienstige leringen van vandaag te weerleggen en het nieuwe evangelie met positief gezag te verkondigen. Hij is zelfbewust, positief en gezaghebbend. Zelfs Johannes de Doper verklaarde toen hij Jezus hoorde spreken, dat hij de Zoon van God was[3]. Hij schijnt innerlijk zo voldoende aan zichzelf te hebben. Hij begeert de steun van de scha- ren niet: de opinies der mensen laten hem onberoerd. Hij is dapper en toch geheel vrij van trots.
1955 161:2.9 8. He constantly talks about God as an ever-present associate in all that he does. He goes about doing good, for God seems to be in him. He makes the most astounding assertions about himself and his mission on earth, statements which would be absurd if he were not divine. He once declared, “Before Abraham was, I am.” He has definitely claimed divinity; he professes to be in partnership with God. He well-nigh exhausts the possibilities of language in the reiteration of his claims of intimate association with the heavenly Father. He even dares to assert that he and the Father are one. He says that anyone who has seen him has seen the Father. And he says and does all these tremendous things with such childlike naturalness. He alludes to his association with the Father in the same manner that he refers to his association with us. He seems to be so sure about God and speaks of these relations in such a matter-of-fact way.
1997 161:2.9 8. Hij spreekt voortdurend over God als een immer tegenwoordige medewerker in alles wat hij doet. Hij gaat goeddoende rond, want God schijnt in hem te zijn[4][5]. Hij legt de meest verbazingwekkende verklaringen af aangaande zichzelf en zijn zending op aarde, verklaringen die absurd zouden zijn indien hij niet goddelijk was. Eens verklaarde hij: ‘Vóór Abraham was, ben ik[6].’ Hij heeft zeer bepaald aanspraak gemaakt op goddelijkheid; hij verklaart in partnerschap met God te zijn. Hij put de mogelijkheden der taal bijna uit in het herhalen van zijn beweringen dat hij vertrouwelijke omgang heeft met de hemelse Vader. Hij durft zelfs te verzekeren dat hij en de Vader één zijn[7]. Hij zegt dat een ieder die hem gezien heeft de Vader heeft gezien[8]. En hij zegt en doet al deze geweldige dingen met een kinderlijke natuurlijkheid. Hij zinspeelt op zijn verbondenheid met de Vader op dezelfde manier zoals hij spreekt over zijn verbondenheid met ons[9]. Hij schijnt heel zeker te zijn omtrent God en spreekt over deze relaties op een heel nuchtere manier.
1955 161:2.10 9. In his prayer life he appears to communicate directly with his Father. We have heard few of his prayers, but these few would indicate that he talks with God, as it were, face to face. He seems to know the future as well as the past. He simply could not be all of this and do all of these extraordinary things unless he were something more than human. We know he is human, we are sure of that, but we are almost equally sure that he is also divine. We believe that he is divine. We are convinced that he is the Son of Man and the Son of God.
1997 161:2.10 9. In zijn gebedsleven schijnt hij rechtstreeks te communiceren met zijn Vader. Wij hebben maar weinige van zijn gebeden gehoord, maar deze weinige duiden erop dat hij met God als het ware van aangezicht tot aangezicht spreekt. Hij schijnt de toekomst zowel als het verleden te kennen. Hij zou dit alles eenvoudig niet kunnen zijn en al deze buitengewone dingen niet kunnen doen, tenzij hij meer dan menselijk is. Wij weten dat hij menselijk is, we zijn daar zeker van, maar we zijn er bijna even zeker van dat hij ook goddelijk is. Wij geloven dat hij goddelijk is. Wij zijn ervan overtuigd dat hij de Zoon des Mensen en de Zoon van God is.
1955 161:2.11 When Nathaniel and Thomas had concluded their conferences with Rodan, they hurried on toward Jerusalem to join their fellow apostles, arriving on Friday of that week. This had been a great experience in the lives of all three of these believers, and the other apostles learned much from the recounting of these experiences by Nathaniel and Thomas.
1997 161:2.11 Toen Natanael en Tomas hun besprekingen met Rodan hadden afgerond, haastten zij zich verder naar Jeruzalem om zich bij hun medeapostelen te voegen, en arriveerden daar op de vrijdag van diezelfde week. Dit was een grootse ervaring geweest in het leven van alledrie deze gelovigen, en de andere apostelen leerden veel door wat Natanael en Tomas hen over deze ervaring vertelden.
1955 161:2.12 Rodan made his way back to Alexandria, where he long taught his philosophy in the school of Meganta. He became a mighty man in the later affairs of the kingdom of heaven; he was a faithful believer to the end of his earth days, yielding up his life in Greece with others when the persecutions were at their height.
1997 161:2.12 Rodan reisde terug naar Alexandrië, waar hij lange tijd zijn filosofie onderrichtte in de school van Meganta. Hij werd een machtig man in de latere aangelegenheden van het koninkrijk des hemels; hij bleef een trouw gelovige tot het einde van zijn dagen op aarde en liet samen met anderen het leven in Griekenland, toen de vervolgingen op hun hoogtepunt waren.
3. JESUS’ HUMAN AND DIVINE MINDS
3. HET MENSELIJKE EN HET GODDELIJKE BEWUSTZIJN VAN JEZUS
1955 161:3.1 Consciousness of divinity was a gradual growth in the mind of Jesus up to the occasion of his baptism. After he became fully self-conscious of his divine nature, prehuman existence, and universe prerogatives, he seems to have possessed the power of variously limiting his human consciousness of his divinity. It appears to us that from his baptism until the crucifixion it was entirely optional with Jesus whether to depend only on the human mind or to utilize the knowledge of both the human and the divine minds. At times he appeared to avail himself of only that information which was resident in the human intellect. On other occasions he appeared to act with such fullness of knowledge and wisdom as could be afforded only by the utilization of the superhuman content of his divine consciousness.
1997 161:3.1 De bewustwording van zijn goddelijkheid was een geleidelijke groei in het bewustzijn van Jezus tot aan de gebeurtenis van zijn doop. Toen hij zich ten volle bewust was geworden van zijn goddelijke natuur, zijn voormenselijk bestaan, en zijn universum-prerogatieven, schijnt hij de macht gehad te hebben om zijn menselijke bewustzijn van zijn goddelijkheid meer of minder te beperken. Het lijkt ons toe dat het Jezus vanaf zijn doop tot aan zijn kruisiging geheel vrijstond om zich alleen te verlaten op zijn menselijke bewustzijn of om gebruik te maken van de kennis van zowel zijn menselijke als zijn goddelijke bewustzijn. Bij tijden leek hij alleen gebruik te maken van de informatie die in zijn menselijke verstand aanwezig was. Bij andere gelegenheden leek hij met een volkomenheid van kennis en wijsheid te handelen, die hem alleen kon zijn verschaft doordat hij gebruik maakte van de bovenmenselijke inhoud van zijn goddelijke bewustzijn.
1955 161:3.2 We can understand his unique performances only by accepting the theory that he could, at will, self-limit his divinity consciousness. We are fully cognizant that he frequently withheld from his associates his foreknowledge of events, and that he was aware of the nature of their thinking and planning. We understand that he did not wish his followers to know too fully that he was able to discern their thoughts and to penetrate their plans. He did not desire too far to transcend the concept of the human as it was held in the minds of his apostles and disciples.
1997 161:3.2 Wij kunnen zijn unieke daden slechts begrijpen wanneer wij de theorie accepteren dat hij naar eigen verkiezing zijn godheid-bewustzijn voor zichzelf kon beperken. Wij weten heel goed dat hij zijn metgezellen dikwijls zijn voorkennis van gebeurtenissen onthield, en dat hij de aard van hun gedachten en plannen kende. Wij begrijpen dat hij niet wilde dat zijn volgelingen al te volledig zouden weten dat hij in staat was hun gedachten waar te nemen en hun plannen te doorgronden. Hij wenste niet te ver uit te gaan boven de voorstelling van het menselijke die zijn apostelen en discipelen er in hun denken op na hielden.
1955 161:3.3 We are utterly at a loss to differentiate between his practice of self-limiting his divine consciousness and his technique of concealing his preknowledge and thought discernment from his human associates. We are convinced that he used both of these techniques, but we are not always able, in a given instance, to specify which method he may have employed. We frequently observed him acting with only the human content of consciousness; then would we behold him in conference with the directors of the celestial hosts of the universe and discern the undoubted functioning of the divine mind. And then on almost numberless occasions did we witness the working of this combined personality of man and God as it was activated by the apparent perfect union of the human and the divine minds. This is the limit of our knowledge of such phenomena; we really do not actually know the full truth about this mystery.
1997 161:3.3 Wij weten geheel niet hoe wij onderscheid moeten maken tussen zijn praktijk om zijn goddelijke bewustzijn voor zichzelf te beperken en zijn methode om zijn voorkennis en waarneming van gedachten te verbergen voor zijn menselijke metgezellen. Wij zijn ervan overtuigd dat hij beide methoden toepaste, maar wij zijn niet altijd in staat precies aan te geven welke methode hij in een gegeven geval kan hebben gebruikt. Wij hebben dikwijls waargenomen dat hij handelde met gebruikmaking van alleen de menselijke inhoud van zijn bewustzijn; dan weer zagen wij hem in bespreking met de leiders van de hemelse heerscharen van het universum, waarbij wij het ontwijfelbaar functioneren van zijn goddelijke bewustzijn waarnamen. En ook waren wij bij talloze gelegenheden getuige van de werking van deze gecombineerde persoonlijkheid van mens en God zoals zij werd geactiveerd door de blijkbaar volmaakte vereniging van het menselijke en het goddelijke bewustzijn. Onze kennis van deze verschijnselen reikt niet verder; in feite kennen wij niet werkelijk de volle waarheid aangaande dit mysterie.
Verhandeling 160. Rodan van Alexandrië |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 162. Op het Loofhuttenfeest |