Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 87. De geestenculten |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 89. Zonde, offer en verzoening |
FETISHES, CHARMS, AND MAGIC
FETISJEN, TOVERMIDDELEN EN MAGIE
1955 88:0.1 THE concept of a spirit’s entering into an inanimate object, an animal, or a human being, is a very ancient and honorable belief, having prevailed since the beginning of the evolution of religion. This doctrine of spirit possession is nothing more nor less than fetishism. The savage does not necessarily worship the fetish; he very logically worships and reverences the spirit resident therein.
1997 88:0.1 De idee dat een geest kan intreden in een levenloos voorwerp, een dier of een menselijk wezen, is een zeer oud en eerbaar geloof, want het is sinds de aanvang van de evolutie der religie wijd verbreid geweest. Deze leer aangaande bezetenheid door geesten is niets meer of minder dan fetisjisme. De primitieve mens vereert niet zozeer de fetisj zelf; hij aanbidt en vereert logischerwijze de geest die er in zetelt.
1955 88:0.2 At first, the spirit of a fetish was believed to be the ghost of a dead man; later on, the higher spirits were supposed to reside in fetishes. And so the fetish cult eventually incorporated all of the primitive ideas of ghosts, souls, spirits, and demon possession.
1997 88:0.2 Aanvankelijk geloofde men dat de geest van een fetisj de schim van een gestorven mens was; naderhand dacht men dat de hogere geesten in fetisjen woonden. En zo nam de cultus van fetisjen uiteindelijk alle primitieve ideeën over schimmen, zielen, geesten en bezetenheid door demonen in zich op.
1. BELIEF IN FETISHES
1. HET GELOOF IN FETISJEN
1955 88:1.1 Primitive man always wanted to make anything extraordinary into a fetish; chance therefore gave origin to many. A man is sick, something happens, and he gets well. The same thing is true of the reputation of many medicines and the chance methods of treating disease. Objects connected with dreams were likely to be converted into fetishes. Volcanoes, but not mountains, became fetishes; comets, but not stars. Early man regarded shooting stars and meteors as indicating the arrival on earth of special visiting spirits.
1997 88:1.1 De primitieve mens wilde al het buitengewone altijd tot een fetisj maken, en daarom zijn er vele door toeval ontstaan. Een mens is ziek, er gebeurt iets en hij wordt weer beter. Hetzelfde geldt voor de reputatie van vele medicijnen en de methoden om op goed geluk af ziekten te behandelen. Voorwerpen die verband hielden met dromen werden allicht tot fetisjen gemaakt. Vulkanen werden fetisjen, maar bergen niet; kometen wel, sterren echter niet. De vroege mens dacht dat vallende sterren en meteoren aanwijzingen waren van de aankomst van speciale geesten die op aarde op bezoek kwamen.
1955 88:1.2 The first fetishes were peculiarly marked pebbles, and “sacred stones” have ever since been sought by man; a string of beads was once a collection of sacred stones, a battery of charms. Many tribes had fetish stones, but few have survived as have the Kaaba and the Stone of Scone. Fire and water were also among the early fetishes, and fire worship, together with belief in holy water, still survives.
1997 88:1.2 De eerste fetisjen waren merkwaardig getekende kiezelstenen, en sindsdien heeft de mens altijd ‘heilige stenen’ gezocht; ooit was een kralensnoer een verzameling heilige stenen, een hele batterij amuletten. Vele stammen hadden fetisj-stenen, maar slechts enkele, zoals de Kaäba en de Steen van Scone, zijn blijven bestaan. Vuur en water behoorden ook tot de vroege fetisjen, en vuuraanbidding, evenals het geloof in heilig water, bestaat nog.
1955 88:1.3 Tree fetishes were a later development, but among some tribes the persistence of nature worship led to belief in charms indwelt by some sort of nature spirit. When plants and fruits became fetishes, they were taboo as food. The apple was among the first to fall into this category; it was never eaten by the Levantine peoples.
1997 88:1.3 Boomfetisjen ontwikkelden zich later, maar bij sommige stammen leidde de blijvende natuuraanbidding tot het geloof in amuletten, die door een of andere natuurgeest werden bewoond. Toen planten en vruchten fetisjen werden, werden ze als voedsel taboe. De appel behoorde tot de eerste vruchten die in deze categorie vielen, en werd door de Levantijnse volken nooit gegeten.
1955 88:1.4 If an animal ate human flesh, it became a fetish. In this way the dog came to be the sacred animal of the Parsees. If the fetish is an animal and the ghost is permanently resident therein, then fetishism may impinge on reincarnation. In many ways the savages envied the animals; they did not feel superior to them and were often named after their favorite beasts.
1997 88:1.4 Als een dier mensenvlees at, werd het een fetisj. Op deze wijze werd de hond het heilige dier van de Parsen. Als de fetisj een dier is en de geest er permanent in huist, kan fetisjisme grenzen aan het geloof in reïncarnatie. In vele opzichten benijdden de primitieve mensen de dieren; zij voelden zich niet boven hen verheven en zij werden vaak naar hun favoriete dieren vernoemd.
1955 88:1.5 When animals became fetishes, there ensued the taboos on eating the flesh of the fetish animal. Apes and monkeys, because of resemblance to man, early became fetish animals; later, snakes, birds, and swine were also similarly regarded. At one time the cow was a fetish, the milk being taboo while the excreta were highly esteemed. The serpent was revered in Palestine, especially by the Phoenicians, who, along with the Jews, considered it to be the mouthpiece of evil spirits. Even many moderns believe in the charm powers of reptiles. From Arabia on through India to the snake dance of the Moqui tribe of red men the serpent has been revered.
1997 88:1.5 Toen dieren fetisjen werden, vloeide daar het taboe op het eten van het vlees van het tot fetisj geworden dier uit voort. Mensapen en kleine apen werden, wegens hun gelijkenis met de mens, al vroeg fetisj-dieren; later werden ook slangen, vogels en zwijnen zo beschouwd. Ooit was de koe een fetisj, en terwijl de melk taboe was, werden de uitwerpselen hogelijk gewaardeerd. De slang werd zeer vereerd in Palestina, vooral door de Feniciërs die hem samen met de Joden als de spreekbuis van kwade geesten beschouwden[1][2]. Zelfs vele mensen in de nieuwe tijd geloven in de toverkracht van reptielen. De slang is vereerd van Arabië tot in geheel India, en zelfs in de slangendans van de Moqui-stam der rode mensen.
1955 88:1.6 Certain days of the week were fetishes. For ages Friday has been regarded as an unlucky day and the number thirteen as an evil numeral. The lucky numbers three and seven came from later revelations; four was the lucky number of primitive man and was derived from the early recognition of the four points of the compass. It was held unlucky to count cattle or other possessions; the ancients always opposed the taking of a census, “numbering the people.”
1997 88:1.6 Bepaalde dagen van de week waren fetisjen. Eeuwenlang is de vrijdag als een ongeluksdag beschouwd en het getal dertien als een onheilsgetal. De geluksgetallen drie en zeven kwamen voort uit latere openbaringen: vier was het geluksgetal van de primitieve mens; het stamde van de vier windstreken die al vroeg waren onderkend. Men dacht dat tellen van vee of andere bezittingen ongeluk bracht; mensen in de oudheid waren altijd tegen het houden van een census, ‘het tellen van het volk[3].’
1955 88:1.7 Primitive man did not make an undue fetish out of sex; the reproductive function received only a limited amount of attention. The savage was natural minded, not obscene or prurient.
1997 88:1.7 De primitieve mens maakte geen overmatig fetisj van de seksualiteit: de voortplantingsfunctie kreeg slechts beperkte aandacht. De primitieve mens was natuurlijk aangelegd, niet obsceen of wellustig.
1955 88:1.8 Saliva was a potent fetish; devils could be driven out by spitting on a person. For an elder or superior to spit on one was the highest compliment. Parts of the human body were looked upon as potential fetishes, particularly the hair and nails. The long-growing fingernails of the chiefs were highly prized, and the trimmings thereof were a powerful fetish. Belief in skull fetishes accounts for much of later-day head-hunting. The umbilical cord was a highly prized fetish; even today it is so regarded in Africa. Mankind’s first toy was a preserved umbilical cord. Set with pearls, as was often done, it was man’s first necklace.
1997 88:1.8 Speeksel was een machtig fetisj; duivels konden worden uitgedreven door op iemand te spuwen. Door een oudere of hogerstaande bespogen te worden was het grootste compliment. Sommige delen van het menselijk lichaam werden als mogelijke fetisjen beschouwd, vooral het haar en de nagels. Aan de langgroeiende vingernagels van de stamhoofden werd hoge waarde toegekend en de afknipsels ervan vormden een machtig fetisj. Het geloof in schedel-fetisjen is een belangrijke verklaring van het koppensnellen uit latere tijden. De navelstreng was een hooggeschat fetisj; in Afrika wordt zij zelfs heden ten dage nog zo beschouwd. Het eerste speeltuig van de mensheid was een geconserveerde navelstreng. Ingelegd met parels, zoals vaak werd gedaan, vormde hij de eerste halsketting van de mens.
1955 88:1.9 Hunchbacked and crippled children were regarded as fetishes; lunatics were believed to be moon-struck. Primitive man could not distinguish between genius and insanity; idiots were either beaten to death or revered as fetish personalities. Hysteria increasingly confirmed the popular belief in witchcraft; epileptics often were priests and medicine men. Drunkenness was looked upon as a form of spirit possession; when a savage went on a spree, he put a leaf in his hair for the purpose of disavowing responsibility for his acts. Poisons and intoxicants became fetishes; they were deemed to be possessed.
1997 88:1.9 Gebochelde en kreupele kinderen werden als fetisjen beschouwd; men geloofde dat krankzinnigen maanziek waren. De primitieve mens kon geen onderscheid maken tussen genialiteit en krankzinnigheid; idioten werden ofwel doodgeslagen, ofwel als fetisj-persoonlijkheden vereerd. Door hysterie werd het populaire geloof in hekserij steeds meer versterkt; epileptici waren dikwijls priesters en medicijnmannen. Dronkenschap werd als een vorm van bezetenheid door geesten beschouwd; wanneer een primitieve man ging boemelen, stak hij een blad in zijn haar om aan te geven dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn daden had afgelegd. Vergiften en bedwelmende middelen werden fetisjen; zij werden geacht bezeten te zijn.
1955 88:1.10 Many people looked upon geniuses as fetish personalities possessed by a wise spirit. And these talented humans soon learned to resort to fraud and trickery for the advancement of their selfish interests. A fetish man was thought to be more than human; he was divine, even infallible. Thus did chiefs, kings, priests, prophets, and church rulers eventually wield great power and exercise unbounded authority.
1997 88:1.10 Vele mensen beschouwden genieën als fetisj-persoonlijkheden die door een wijze geest bezeten waren. En deze begaafde mensen leerden al spoedig hun toevlucht te nemen tot fraude en bedrog om hun eigen zelfzuchtige belangen beter te kunnen behartigen. Een fetisj-man werd als meer dan menselijk beschouwd, hij was goddelijk, zelfs onfeilbaar. Zo oefenden stamhoofden, koningen, priesters, profeten en kerkvorsten ten slotte grote macht uit en werd hun gezag onbeperkt.
2. EVOLUTION OF THE FETISH
2. DE EVOLUTIE VAN DE FETISJ
1955 88:2.1 It was a supposed preference of ghosts to indwell some object which had belonged to them when alive in the flesh. This belief explains the efficacy of many modern relics. The ancients always revered the bones of their leaders, and the skeletal remains of saints and heroes are still regarded with superstitious awe by many. Even today, pilgrimages are made to the tombs of great men.
1997 88:2.1 Men veronderstelde dat de schimmen bij voorkeur huisden in een voorwerp dat hun had toebehoord toen zij nog leefden in het vlees. Dit geloof verklaart de werkzaamheid van vele hedendaagse relikwieën. De mens in de oudheid had altijd eerbied voor het gebeente van de leiders, en de skeletresten van heiligen en helden worden door velen nog steeds met bijgelovig ontzag beschouwd. Zelfs nu nog worden er bedevaarten naar de graftomben van grote mensen gemaakt.
1955 88:2.2 Belief in relics is an outgrowth of the ancient fetish cult. The relics of modern religions represent an attempt to rationalize the fetish of the savage and thus elevate it to a place of dignity and respectability in the modern religious systems. It is heathenish to believe in fetishes and magic but supposedly all right to accept relics and miracles.
1997 88:2.2 Het geloof in relikwieën is een uitvloeisel van de oude fetisj-cultus. De relikwieën van moderne godsdiensten staan voor een poging om de fetisj van de primitieve mens te rationaliseren en de fetisj aldus binnen de moderne godsdienstige stelsels te verheffen tot een niveau van waardigheid en respectabiliteit. Het is heidens om in fetisjen en magie te geloven, doch zogenaamd volkomen in orde om relikwieën en wonderen te aanvaarden.
1955 88:2.3 The hearth—fireplace—became more or less of a fetish, a sacred spot. The shrines and temples were at first fetish places because the dead were buried there. The fetish hut of the Hebrews was elevated by Moses to that place where it harbored a superfetish, the then existent concept of the law of God. But the Israelites never gave up the peculiar Canaanite belief in the stone altar: “And this stone which I have set up as a pillar shall be God’s house.” They truly believed that the spirit of their God dwelt in such stone altars, which were in reality fetishes.
1997 88:2.3 De haard — de plaats van het vuur — werd min of meer een fetisj, een gewijde plek. De schrijnen en tempels waren aanvankelijk fetisj-plaatsen, omdat de gestorvenen daar werden begraven. De fetisj-hut van de Hebreeërs werd door Mozes verheven tot het niveau waar hij een super-fetisj, de toenmalige opvatting van de wet Gods, kon huisvesten[4]. Doch de Israëlieten gaven het typisch Kanaänitische geloof in het stenen altaar nooit op: ‘En deze steen die ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods zijn[5].’ Zij geloofden oprecht dat de geest van hun God woonde in zulke stenen altaren, die in werkelijkheid fetisjen waren.
1955 88:2.4 The earliest images were made to preserve the appearance and memory of the illustrious dead; they were really monuments. Idols were a refinement of fetishism. The primitives believed that a ceremony of consecration caused the spirit to enter the image; likewise, when certain objects were blessed, they became charms.
1997 88:2.4 De vroegste beeltenissen werden gemaakt om het uiterlijk van, en de herinnering aan, illustere doden levend te houden; in werkelijkheid waren het gedenktekens. Afgodsbeelden waren een verfijning van het fetisjisme. De primitieve mensen geloofden dat een wijdingsceremonie de geest ertoe bracht zijn intrede in het beeld te doen; op dezelfde wijze werden bepaalde voorwerpen tot tovermiddelen als zij werden gezegend.
1955 88:2.5 Moses, in the addition of the second commandment to the ancient Dalamatian moral code, made an effort to control fetish worship among the Hebrews. He carefully directed that they should make no sort of image that might become consecrated as a fetish. He made it plain, “You shall not make a graven image or any likeness of anything that is in heaven above, or on the earth beneath, or in the waters of the earth.” While this commandment did much to retard art among the Jews, it did lessen fetish worship. But Moses was too wise to attempt suddenly to displace the olden fetishes, and he therefore consented to the putting of certain relics alongside the law in the combined war altar and religious shrine which was the ark.
1997 88:2.5 Mozes trachtte door zijn toevoeging aan het tweede gebod van de oude wet der Dalamatiërs de verering van fetisjen bij de Hebreeërs in toom te houden[6]. Hij gaf nauwkeurig opdracht om geen enkel soort beeld te maken dat tot fetisj gewijd zou kunnen worden. Hij stelde onomwonden: ‘Gij zult u geen gesneden beeld noch enige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren van de aarde is[7].’ Hoewel dit gebod de ontwikkeling van de beeldende kunst bij de Joden sterk vertraagde, verminderde het inderdaad de fetisj-verering. Doch Mozes was te wijs dan dat hij trachtte de oude fetisjes overijld van hun plaats te dringen en daarom stond hij toe dat er naast de wet bepaalde relikwieën geplaatst werden in de ark, die een combinatie van oorlogsaltaar en religieuze relikwieënkast was.
1955 88:2.6 Words eventually became fetishes, more especially those which were regarded as God’s words; in this way the sacred books of many religions have become fetishistic prisons incarcerating the spiritual imagination of man. Moses’ very effort against fetishes became a supreme fetish; his commandment was later used to stultify art and to retard the enjoyment and adoration of the beautiful.
1997 88:2.6 Woorden werden tenslotte ook fetisjen, vooral die welke als woorden Gods werden beschouwd; op deze wijze zijn de gewijde boeken van vele godsdiensten fetisjistische kerkers geworden, waarin de geestelijke verbeeldingskracht van de mens gevangen wordt gehouden. De krachtige stellingname van Mozes tegen fetisjen werd zelf een oppermachtig fetisj; zijn gebod werd later gebruikt om de beeldende kunst te bespotten en de vreugde in en de adoratie van het schone tegen te gaan.
1955 88:2.7 In olden times the fetish word of authority was a fear-inspiring doctrine, the most terrible of all tyrants which enslave men. A doctrinal fetish will lead mortal man to betray himself into the clutches of bigotry, fanaticism, superstition, intolerance, and the most atrocious of barbarous cruelties. Modern respect for wisdom and truth is but the recent escape from the fetish-making tendency up to the higher levels of thinking and reasoning. Concerning the accumulated fetish writings which various religionists hold as sacred books, it is not only believed that what is in the book is true, but also that every truth is contained in the book. If one of these sacred books happens to speak of the earth as being flat, then, for long generations, otherwise sane men and women will refuse to accept positive evidence that the planet is round.
1997 88:2.7 In oude tijden was het gezaghebbend fetisj-woord een doctrine die vrees inboezemde, de ver- schrikkelijkste aller tyrannen door wie de mensen worden geknecht. Een tot fetisj geworden doctrine zal de sterfelijke mens ertoe brengen verraad te plegen jegens zichzelf en zich over te leveren aan de greep van dweperij, fanatisme, bijgeloof, onverdraagzaamheid en de afschuwelijkste barbaarse wreedheden. De moderne achting voor wijsheid en waarheid betekent maar een recent ontsnappen aan de neiging tot fetisjisme en een opstijgen naar hogere niveaus van denken en redeneren. Wat betreft de verzamelde fetisj-schrifturen die verscheidene godsdienst-ijveraars voor heilige boeken houden, gelooft men niet alleen dat hetgeen in het boek staat waar is, maar ook dat het boek alle waarheid bevat[8]. Als een van deze heilige boeken toevallig zegt dat de aarde plat is, dan zullen generaties lang mannen en vrouwen, ook als ze in overige opzichten gezond van geest zijn, weigeren positieve bewijzen dat de planeet rond is te aanvaarden.
1955 88:2.8 The practice of opening one of these sacred books to let the eye chance upon a passage, the following of which may determine important life decisions or projects, is nothing more nor less than arrant fetishism. To take an oath on a “holy book” or to swear by some object of supreme veneration is a form of refined fetishism.
1997 88:2.8 De gewoonte om een van deze heilige boeken te openen en het oog bij toeval te laten vallen op een passage die belangrijke levensbeslissingen of voornemens kan bepalen wanneer er gevolg aan wordt gegeven, is volslagen fetisjistisch en niet anders dan dat. Een eed afleggen op een ‘heilig boek’ of zweren bij een voorwerp van opperste verering is een vorm van verfijnd fetisjisme.
1955 88:2.9 But it does represent real evolutionary progress to advance from the fetish fear of a savage chief’s fingernail trimmings to the adoration of a superb collection of letters, laws, legends, allegories, myths, poems, and chronicles which, after all, reflect the winnowed moral wisdom of many centuries, at least up to the time and event of their being assembled as a “sacred book.”
1997 88:2.9 Maar het betekent werkelijke evolutionaire vooruitgang om van fetisj-vrees voor afgeknipte randjes vingernagel van een primitief stamhoofd over te gaan tot de verering van een prachtige verzameling brieven, wetten, legenden, allegorieën, mythen, gedichten en kronieken, die tenslotte toch de van het kaf ontdane morele wijsheid van vele eeuwen weerspiegelen, althans tot aan de tijd en gelegenheid dat zij tot een ‘heilig boek’ werden samengevoegd.
1955 88:2.10 To become fetishes, words had to be considered inspired, and the invocation of supposed divinely inspired writings led directly to the establishment of the authority of the church, while the evolution of civil forms led to the fruition of the authority of the state.
1997 88:2.10 Om fetisjen te worden, moesten woorden als geïnspireerd worden beschouwd, en het beroep op geschriften die als goddelijk geïnspireerd werden gezien, heeft rechtstreeks geleid tot het vestigen van het gezag van de kerk, terwijl de ontwikkeling van civiele vormen leidde tot de verwezenlijking van het gezag van de staat.
3. TOTEMISM
3. TOTEMISME
1955 88:3.1 Fetishism ran through all the primitive cults from the earliest belief in sacred stones, through idolatry, cannibalism, and nature worship, to totemism.
1997 88:3.1 Elke primitieve cultus was doortrokken van fetisjisme, van het vroegste geloof in heilige stenen, via afgoderij, kannibalisme en natuurgodsverering, tot en met het totemisme.
1955 88:3.2 Totemism is a combination of social and religious observances. Originally it was thought that respect for the totem animal of supposed biologic origin insured the food supply. Totems were at one and the same time symbols of the group and their god. Such a god was the clan personified. Totemism was one phase of the attempted socialization of otherwise personal religion. The totem eventually evolved into the flag, or national symbol, of the various modern peoples.
1997 88:3.2 Totemisme is een combinatie van sociale en religieuze gebruiken. Oorspronkelijk dacht men dat de toevoer van voedsel zeker werd gesteld door respect voor het totemdier waarvan men dacht biologisch af te stammen. Totems waren tegelijkertijd symbolen van de groep, en haar afgod. Zo’n god was de verpersoonlijking van de stam. Totemisme was slechts een fase in het streven om van religie, die overigens persoonlijk is, een gemeenschappelijk goed te maken. De totem ontwikkelde zich ten slotte tot de vlag, of het nationaal symbool, van de verschillende moderne volken.
1955 88:3.3 A fetish bag, a medicine bag, was a pouch containing a reputable assortment of ghost-impregnated articles, and the medicine man of old never allowed his bag, the symbol of his power, to touch the ground. Civilized peoples in the twentieth century see to it that their flags, emblems of national consciousness, likewise never touch the ground.
1997 88:3.3 Een fetisj-buidel, een medicijnbuidel, was een zakje dat een achtenswaardig assortiment artikelen bevatte die door geesten geïmpregneerd waren, en de medicijnman uit het verleden stond nooit toe dat zijn buidel, het symbool van zijn macht, de grond raakte. Beschaafde volken in de twintigste eeuw zien er eveneens op toe dat hun vlaggen, symbolen van nationaal zelfbewustzijn, nooit de grond raken.
1955 88:3.4 The insignia of priestly and kingly office were eventually regarded as fetishes, and the fetish of the state supreme has passed through many stages of development, from clans to tribes, from suzerainty to sovereignty, from totems to flags. Fetish kings have ruled by “divine right,” and many other forms of government have obtained. Men have also made a fetish of democracy, the exaltation and adoration of the common man’s ideas when collectively called “public opinion.” One man’s opinion, when taken by itself, is not regarded as worth much, but when many men are collectively functioning as a democracy, this same mediocre judgment is held to be the arbiter of justice and the standard of righteousness.
1997 88:3.4 De onderscheidingstekenen van het priesterlijke en koninklijke ambt werden uiteindelijk als fetisjen beschouwd, en de fetisj van de oppermachtige staat heeft vele ontwikkelingsstadia doorlopen, van clans naar stammen, van leenheerschappij naar soevereiniteit, van totems naar vlaggen. Fetisj-koningen hebben volgens ‘goddelijk recht’ geregeerd en er hebben vele andere regeringsvormen bestaan. De mens heeft van de democratie ook een fetisj gemaakt, de verheffing en adoratie van de opvattingen van de gewone man, die men gezamenlijk ‘publieke opinie’ noemt. De mening van één mens wordt, op zichzelf genomen, als niet erg waardevol beschouwd, maar wanneer vele mensen collectief functioneren als een democratie, dan geeft ditzelfde middelmatige oordeel de doorslag bij de rechtspraak en functioneert het als de standaard van rechtvaardigheid.
4. MAGIC
4. MAGIE
1955 88:4.1 Civilized man attacks the problems of a real environment through his science; savage man attempted to solve the real problems of an illusory ghost environment by magic. Magic was the technique of manipulating the conjectured spirit environment whose machinations endlessly explained the inexplicable; it was the art of obtaining voluntary spirit co-operation and of coercing involuntary spirit aid through the use of fetishes or other and more powerful spirits.
1997 88:4.1 De beschaafde mens pakt de problemen van een werkelijke omgeving aan door zijn natuurwetenschap; de primitieve mens trachtte door magie de werkelijke problemen van een denkbeeldige geesten-omgeving op te lossen. Magie was de techniek om invloed uit te oefenen op de omgeving van geesten waarin de mens dacht te leven, geesten wier samenzweringen het onverklaarbare eindeloos konden verklaren; het was de kunst om de vrijwillige medewerking van de geesten te verwerven en hun ongewilde medewerking af te dwingen door het gebruik van fetisjen en krachtiger geesten.
1955 88:4.2 The object of magic, sorcery, and necromancy was twofold:
1997 88:4.2 Het doel van magie, tovenarij en dodenbezwering was tweevoudig:
1955 88:4.4 2. Favorably to influence environment.
1997 88:4.4 2. de omgeving gunstig te beïnvloeden.
1955 88:4.5 The objects of science are identical with those of magic. Mankind is progressing from magic to science, not by meditation and reason, but rather through long experience, gradually and painfully. Man is gradually backing into the truth, beginning in error, progressing in error, and finally attaining the threshold of truth. Only with the arrival of the scientific method has he faced forward. But primitive man had to experiment or perish.
1997 88:4.5 De oogmerken der wetenschap zijn dezelfde als die van de magie. De mensheid schrijdt van magie voort naar wetenschap, niet door overpeinzing en de rede, maar veeleer geleidelijk en pijnlijk, door lange ervaring. Geleidelijk en achteruit lopend beweegt de mens zich naar de waarheid toe; hij is in dwaling begonnen en gaat in dwaling voort, totdat hij de drempel van de waarheid ten slotte bereikt. Pas met de komst van de natuurwetenschappelijke methode is hij zijn blik vooruit gaan richten. Doch de primitieve mens moest wel experimenteren of omkomen.
1955 88:4.6 The fascination of early superstition was the mother of the later scientific curiosity. There was progressive dynamic emotion—fear plus curiosity—in these primitive superstitions; there was progressive driving power in the olden magic. These superstitions represented the emergence of the human desire to know and to control planetary environment.
1997 88:4.6 De fascinatie die het vroege bijgeloof kenmerkte, was de moeder van de latere wetenschappelijk weetgierigheid. Er stak progressieve dynamische emotie — vrees plus nieuwsgierigheid — in deze primitieve soorten bijgeloof; er school progressieve drijfkracht in de oude magie. Deze vormen van bijgeloof betekenden dat het menselijk verlangen om het planetaire milieu te kennen en te beheersen, tevoorschijn trad.
1955 88:4.7 Magic gained such a strong hold upon the savage because he could not grasp the concept of natural death. The later idea of original sin helped much to weaken the grip of magic on the race in that it accounted for natural death. It was at one time not at all uncommon for ten innocent persons to be put to death because of supposed responsibility for one natural death. This is one reason why ancient peoples did not increase faster, and it is still true of some African tribes. The accused individual usually confessed guilt, even when facing death.
1997 88:4.7 De magie kreeg zo’n sterke invloed op de primitieve mens omdat deze niet in staat was het idee van de natuurlijke dood te vatten. De latere idee van de erfzonde droeg veel bij aan de verzwakking van de greep van de magie op de mensheid, omdat deze een verklaring gaf voor de natuurlijke dood. Het was op een bepaald moment in het geheel niet ongewoon dat er tien onschuldige personen ter dood werden gebracht wegens hun veronderstelde verantwoordelijkheid voor één natuurlijk sterfgeval. Dit is een van de redenen waarom oude volken zich niet sneller vermenigvuldigden, en dit geldt nog steeds voor sommige stammen in Afrika. De aangeklaagde persoon bekende doorgaans schuldig te zijn, zelfs met de dood voor ogen.
1955 88:4.8 Magic is natural to a savage. He believes that an enemy can actually be killed by practicing sorcery on his shingled hair or fingernail trimmings. The fatality of snake bites was attributed to the magic of the sorcerer. The difficulty in combating magic arises from the fact that fear can kill. Primitive peoples so feared magic that it did actually kill, and such results were sufficient to substantiate this erroneous belief. In case of failure there was always some plausible explanation; the cure for defective magic was more magic.
1997 88:4.8 Magie is natuurlijk voor de primitieve mens. Hij gelooft dat een vijand daadwerkelijk kan worden gedood door tovenarij toe te passen op zijn afgeknipte haren of nagels. Het dodelijk verloop van slangenbeten werd aan de magie van de tovenaar toegeschreven. De moeilijkheid van het bestrijden van magie komt voort uit het feit dat vrees kan doden. Primitieve volken vreesden de magie dermate, dat deze hen inderdaad kon doden, en dergelijke gevolgen waren voldoende om dit valse geloof te bevestigen. Indien gevolgen uitbleven, was er altijd een geloofwaardige verklaring: het middel tegen het tekortschieten van magie was nog meer magie.
5. MAGICAL CHARMS
5. MAGISCHE TOVERMIDDELEN
1955 88:5.1 Since anything connected with the body could become a fetish, the earliest magic had to do with hair and nails. Secrecy attendant upon body elimination grew up out of fear that an enemy might get possession of something derived from the body and employ it in detrimental magic; all excreta of the body were therefore carefully buried. Public spitting was refrained from because of the fear that saliva would be used in deleterious magic; spittle was always covered. Even food remnants, clothing, and ornaments could become instruments of magic. The savage never left any remnants of his meal on the table. And all this was done through fear that one’s enemies might use these things in magical rites, not from any appreciation of the hygienic value of such practices.
1997 88:5.1 Aangezien alles wat tot het lichaam behoorde een fetisj kon worden, hield de vroegste magie verband met haren en nagels. De heimelijkheid die de uitscheiding uit het lichaam vergezelt, ontstond uit de vrees dat een vijand iets dat uit het lichaam voortkwam in zijn bezit zou nemen en het ten behoeve van nadelige magie zou gebruiken; alle uitwerpselen van het lichaam werden daarom zorgvuldig begraven. Men onthield zich van spuwen in het openbaar uit vrees dat het speeksel voor schadelijke magie zou worden aangewend; speeksel werd altijd bedekt. Zelfs de resten van voedsel, kleding en sieraden konden werktuigen van magie worden. De primitieve mens liet nooit resten van zijn maaltijd op de tafel achter. Dit alles werd gedaan uit vrees dat deze zaken door vijanden bij magische rituelen gebruikt zouden kunnen worden, en niet omdat men de hygiënische waarde van dergelijke gebruiken besefte.
1955 88:5.2 Magical charms were concocted from a great variety of things: human flesh, tiger claws, crocodile teeth, poison plant seeds, snake venom, and human hair. The bones of the dead were very magical. Even the dust from footprints could be used in magic. The ancients were great believers in love charms. Blood and other forms of bodily secretions were able to insure the magic influence of love.
1997 88:5.2 Magische tovermiddelen werden uit een grote verscheidenheid van zaken bereid: mensenvlees, tijgerklauwen, krokodillentanden, zaden van vergiftige planten, slangengif en menselijk haar. De beenderen van gestorvenen waren zeer magisch. Zelfs het stof van voetafdrukken kon voor magie worden gebruikt. De ouden geloofden sterk in magische liefdesmiddelen. Bloed en andere soorten uitscheidingen van het lichaam waren in staat de magische invloed van liefde zeker te stellen.
1955 88:5.3 Images were supposed to be effective in magic. Effigies were made, and when treated ill or well, the same effects were believed to rest upon the real person. When making purchases, superstitious persons would chew a bit of hard wood in order to soften the heart of the seller.
1997 88:5.3 Van afbeeldingen werd eveneens gedacht dat ze effectief waren in de magie. Als men beeltenissen van mensen maakte en deze goed dan wel slecht behandelde, geloofde men dat de mensen die afgebeeld waren dezelfde werkingen ondergingen. Wanneer ze iets kochten, kauwden bijgelovige personen op een stukje hard hout om de verkoper te vermurwen.
1955 88:5.4 The milk of a black cow was highly magical; so also were black cats. The staff or wand was magical, along with drums, bells, and knots. All ancient objects were magical charms. The practices of a new or higher civilization were looked upon with disfavor because of their supposedly evil magical nature. Writing, printing, and pictures were long so regarded.
1997 88:5.4 De melk van een zwarte koe was zeer magisch, evenals zwarte katten. De staf of toverstok was magisch, evenals trommels, bellen en geknoopte touwen. Alle oude voorwerpen waren magische tovermiddelen. Men bezag de gebruiken van een nieuwe of hogere beschaving met afkeuring, omdat men meende dat zij een slechte magische natuur hadden. Schrijven, drukken en afbeelden werden ook lange tijd zo gezien.
1955 88:5.5 Primitive man believed that names must be treated with respect, especially names of the gods. The name was regarded as an entity, an influence distinct from the physical personality; it was esteemed equally with the soul and the shadow. Names were pawned for loans; a man could not use his name until it had been redeemed by payment of the loan. Nowadays one signs his name to a note. An individual’s name soon became important in magic. The savage had two names; the important one was regarded as too sacred to use on ordinary occasions, hence the second or everyday name—a nickname. He never told his real name to strangers. Any experience of an unusual nature caused him to change his name; sometimes it was in an effort to cure disease or to stop bad luck. The savage could get a new name by buying it from the tribal chief; men still invest in titles and degrees. But among the most primitive tribes, such as the African Bushmen, individual names do not exist.
1997 88:5.5 De primitieve mens geloofde dat namen met respect moesten worden behandeld, vooral de namen der goden[9]. De naam werd als een entiteit beschouwd, een invloed die los stond van de fysieke persoonlijkheid; hij werd evenzeer geacht als de ziel en de schaduw. Namen werden verpand tegen leningen; een man kon zijn naam niet gebruiken totdat deze door aflossing der lening was vrijgekocht. In de tegenwoordige tijd ondertekent men een brief met zijn naam. De naam van een individu werd in de magie al spoedig belangrijk. De primitieve mens had twee namen; men beschouwde de belangrijkste van de twee als te heilig om bij gewone gelegenheden te worden gebruikt, vandaar de tweede of alledaagse naam — de roepnaam. Een mens vertelde zijn werkelijke naam nooit aan vreemdelingen. Iedere ervaring van ongebruikelijke aard noodzaakte hem zijn naam te veranderen; soms was dit een poging om ziekte te genezen of een einde te maken aan ongeluk. De primitieve mens kon een nieuwe naam verkrijgen door hem van het stamhoofd te kopen; mensen investeren nog steeds in titels en graden. Maar bij de primitiefste stammen, zoals de Afrikaanse Bosjesmannen, bestaan geen individuele namen.
6. THE PRACTICE OF MAGIC
6. DE UITOEFENING VAN MAGIE
1955 88:6.1 Magic was practiced through the use of wands, “medicine” ritual, and incantations, and it was customary for the practitioner to work unclothed. Women outnumbered the men among primitive magicians. In magic, “medicine” means mystery, not treatment. The savage never doctored himself; he never used medicines except on the advice of the specialists in magic. And the voodoo doctors of the twentieth century are typical of the magicians of old.
1997 88:6.1 Magie werd uitgeoefend door het gebruik van toverstokken, ‘medicijn’-ritueel, en bezweringen, en het was voor de beoefenaar gebruikelijk om ongekleed te werken. Bij de primitieve tovenaars overtroffen de vrouwen de mannen in aantal. In de magie betekent ‘medicijn’ mysterie, niet behandeling. De primitieve mens behandelde nooit zichzelf; hij gebruikte nooit medicijnen behalve op advies van specialisten in de magie. En de voodoo-dokters van de twintigste eeuw zijn typerend voor de tovenaars van lang geleden.
1955 88:6.2 There was both a public and a private phase to magic. That performed by the medicine man, shaman, or priest was supposed to be for the good of the whole tribe. Witches, sorcerers, and wizards dispensed private magic, personal and selfish magic which was employed as a coercive method of bringing evil on one’s enemies. The concept of dual spiritism, good and bad spirits, gave rise to the later beliefs in white and black magic. And as religion evolved, magic was the term applied to spirit operations outside one’s own cult, and it also referred to older ghost beliefs.
1997 88:6.2 De magie had zowel een publiek als een particulier aspect. Alles wat gedaan werd door de medicijnman, de sjamaan of de priester, werd geacht voor het welzijn van de gehele stam te zijn. Heksen, tovenaars en toverdokters pasten particuliere magie toe, persoonlijke, zelfzuchtige magie die werd gebruikt als een dwangmethode om ongeluk over iemands vijanden te brengen. Het idee van het tweevoudige spiritisme, goede en kwade geesten, leidde tot het latere geloof in witte en zwarte magie. En toen de religie evolueerde, werd de term magie gebezigd voor verrichtingen van geesten buiten iemands eigen cultus, en had zij ook betrekking op de oudere vormen van geloof in geesten.
1955 88:6.3 Word combinations, the ritual of chants and incantations, were highly magical. Some early incantations finally evolved into prayers. Presently, imitative magic was practiced; prayers were acted out; magical dances were nothing but dramatic prayers. Prayer gradually displaced magic as the associate of sacrifice.
1997 88:6.3 Combinaties van woorden, het ritueel van liederen en incantaties, waren zeer magisch. Sommige oude incantaties ontwikkelden zich tenslotte tot gebeden. Weldra werd er imiterende magie uitgeoefend: gebeden werden uitgebeeld; magische dansen waren niet anders dan gedramatiseerde gebeden. Geleidelijk werd magie als begeleiding van offeranden verdrongen door het gebed.
1955 88:6.4 Gesture, being older than speech, was the more holy and magical, and mimicry was believed to have strong magical power. The red men often staged a buffalo dance in which one of their number would play the part of a buffalo and, in being caught, would insure the success of the impending hunt. The sex festivities of May Day were simply imitative magic, a suggestive appeal to the sex passions of the plant world. The doll was first employed as a magic talisman by the barren wife.
1997 88:6.4 Het gebaar was heiliger en magischer dan de spraak omdat het ouder was, en nabootsing werd geacht sterk magisch te werken. De rode mensen voerden vaak een bizondans uit, waarbij een van hen de bizon speelde en door zich te laten vangen, het succes van de op handen zijnde jacht verzekerde. De erotische feestelijkheden van de eerste Meidag waren eenvoudigweg een vorm van imitatieve magie, een suggestief beroep op de seksuele passies in de plantenwereld. De pop werd het eerst als een magische talisman gebruikt door de onvruchtbare vrouw.
1955 88:6.5 Magic was the branch off the evolutionary religious tree which eventually bore the fruit of a scientific age. Belief in astrology led to the development of astronomy; belief in a philosopher’s stone led to the mastery of metals, while belief in magic numbers founded the science of mathematics.
1997 88:6.5 Magie was de tak van de evolutionaire religieuze boom, die uiteindelijk de vrucht van een wetenschappelijke tijd heeft voortgebracht. Het geloof in astrologie heeft geleid tot de ontwikkeling van de astronomie; het geloof in de steen der wijzen heeft geleid tot de beheersing der metalen, terwijl het geloof in magische getallen de grondslag heeft gelegd voor de wetenschap der wiskunde.
1955 88:6.6 But a world so filled with charms did much to destroy all personal ambition and initiative. The fruits of extra labor or of diligence were looked upon as magical. If a man had more grain in his field than his neighbor, he might be haled before the chief and charged with enticing this extra grain from the indolent neighbor’s field. Indeed, in the days of barbarism it was dangerous to know very much; there was always the chance of being executed as a black artist.
1997 88:6.6 Maar door een wereld zo vol tovenarij werd bijna alle persoonlijke ambitie en initiatief teniet gedaan. De vruchten van extra werk of ijver werden als magisch beschouwd. Als een man meer graan op zijn land had dan zijn buurman, kon het gebeuren dat hij voor het stamhoofd werd gesleept en ervan werd beschuldigd dat hij dit extra graan uit het veld van zijn luie buurman had weggelokt. Voorwaar, het was in die barbaarse tijd gevaarlijk om zeer veel te weten; steeds liep men het risico als zwarte kunstbeoefenaar terecht te worden gesteld.
1955 88:6.7 Gradually science is removing the gambling element from life. But if modern methods of education should fail, there would be an almost immediate reversion to the primitive beliefs in magic. These superstitions still linger in the minds of many so-called civilized people. Language contains many fossils which testify that the race has long been steeped in magical superstition, such words as spellbound, ill-starred, possessions, inspiration, spirit away, ingenuity, entrancing, thunderstruck, and astonished. And intelligent human beings still believe in good luck, the evil eye, and astrology.
1997 88:6.7 Geleidelijk wordt door de wetenschap het gok-element uit het leven weggenomen. Doch indien de moderne onderwijsmethoden zouden falen, zou er een bijna onmiddellijke terugval tot het primitieve geloof in magie plaatsvinden. Deze vormen van bijgeloof leven nog steeds voort in het denken van vele zogenaamd geciviliseerde mensen. De taal bevat veel fossiele woorden die getuigen dat de mensheid lange tijd in magisch bijgeloof verzonken is geweest — woorden als in de ban gehouden, ongelukkig gesternte, bezetenheid, inspiratie, wegtoveren, ingenuïteit, vervoering, door de bliksem getroffen en verbijsterd. Intelligente mensen geloven nog steeds in goed geluk, het boze oog en astrologie.
1955 88:6.8 Ancient magic was the cocoon of modern science, indispensable in its time but now no longer useful. And so the phantasms of ignorant superstition agitated the primitive minds of men until the concepts of science could be born. Today, Urantia is in the twilight zone of this intellectual evolution. One half the world is grasping eagerly for the light of truth and the facts of scientific discovery, while the other half languishes in the arms of ancient superstition and but thinly disguised magic.
1997 88:6.8 De magie uit de oudheid was de cocon van de moderne wetenschap, onontbeerlijk in haar tijd, doch nu niet langer bruikbaar. En zo hebben de fantomen van het onwetend bijgeloof het primitieve verstand der mensen zolang verontrust, totdat de wetenschappelijke denkbeelden konden ontstaan. Tegenwoordig bevindt Urantia zich in de overgangstijd van deze intellectuele evolutie. De ene helft van de wereld grijpt verlangend naar het licht der waarheid en de feiten die de wetenschap ontdekt, terwijl de andere helft wegkwijnt in de armen van oeroud bijgeloof en maar nauwelijks verhulde magie.
1955 88:6.9 [Presented by a Brilliant Evening Star of Nebadon.]
1997 88:6.9 [Aangeboden door een Schitterende Avondster van Nebadon.]
Verhandeling 87. De geestenculten |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 89. Zonde, offer en verzoening |