Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 86. De vroege evolutie van religie |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 88. Fetisjen, tovermiddelen en magie |
THE GHOST CULTS
DE GEESTENCULTEN
1955 87:0.1 THE ghost cult evolved as an offset to the hazards of bad luck; its primitive religious observances were the outgrowth of anxiety about bad luck and of the inordinate fear of the dead. None of these early religions had much to do with the recognition of Deity or with reverence for the superhuman; their rites were mostly negative, designed to avoid, expel, or coerce ghosts. The ghost cult was nothing more nor less than insurance against disaster; it had nothing to do with investment for higher and future returns.
1997 87:0.1 DE cultus van geesten evolueerde als tegenwicht tegen de risico’s van tegenspoed; de primitieve religieuze gebruiken van deze cultus waren een uitvloeisel van de angst voor ongeluk en de buitensporige vrees voor de doden. Deze vroege religies hadden niets te maken met erkenning van de Godheid of met eerbied voor het bovenmenselijke; de bijbehorende riten waren grotendeels negatief en bedoeld om geesten te ontwijken, te verdrijven of te bezweren. Geestenverering was niets meer of minder dan een verzekering tegen rampspoed, zij had niets te maken met investeringen ter wille van hoger gewin in de toekomst.
1955 87:0.2 Man has had a long and bitter struggle with the ghost cult. Nothing in human history is designed to excite more pity than this picture of man’s abject slavery to ghost-spirit fear. With the birth of this very fear mankind started on the upgrade of religious evolution. Human imagination cast off from the shores of self and will not again find anchor until it arrives at the concept of a true Deity, a real God.
1997 87:0.2 De mens heeft een lange, bittere strijd gestreden met de geestencultus. In de hele geschiedenis van de mensheid is er niets meelijwekkender dan dit beeld van ’s mensen rampzalige onderworpenheid aan de angst voor schimmen en geesten. Door het ontstaan van deze vrees evenwel, begon de mensheid de helling van de religieuze evolutie te bestijgen. Het schip der menselijke verbeeldingskracht heeft de kusten van het zelf verlaten en het zal pas weer een ankerplaats vinden wanneer het aanlandt bij het begrip van een ware Godheid, een werkelijke God.
1. GHOST FEAR
1. DE VREES VOOR GEESTEN
1955 87:1.1 Death was feared because death meant the liberation of another ghost from its physical body. The ancients did their best to prevent death, to avoid the trouble of having to contend with a new ghost. They were always anxious to induce the ghost to leave the scene of death, to embark on the journey to deadland. The ghost was feared most of all during the supposed transition period between its emergence at the time of death and its later departure for the ghost homeland, a vague and primitive concept of pseudo heaven.
1997 87:1.1 De dood werd gevreesd omdat sterven betekende dat er een geest uit zijn fysieke lichaam vrijkwam. In de oudheid deden de mensen hun best om de dood te voorkomen, om zich de moeite van de confrontatie met een nieuwe schim te besparen. Zij waren er altijd op uit de geest te bewegen van het doodstoneel te verdwijnen en de reis naar het dodenrijk aan te vangen. De schim werd het meest gevreesd gedurende de veronderstelde overgangsperiode tussen zijn tevoorschijn treden op het moment van de dood, en zijn latere vertrek naar het thuisland van de geesten, een vaag, primitief idee van een pseudo-hemel.
1955 87:1.2 Though the savage credited ghosts with supernatural powers, he hardly conceived of them as having supernatural intelligence. Many tricks and stratagems were practiced in an effort to hoodwink and deceive the ghosts; civilized man still pins much faith on the hope that an outward manifestation of piety will in some manner deceive even an omniscient Deity.
1997 87:1.2 Hoewel de primitieve mens aan schimmen bovennatuurlijke krachten toeschreef, kan men niet zeggen dat hij hen bovennatuurlijke intelligentie toedacht. Er werden vele trucs en listen toegepast om te trachten de geesten om de tuin te leiden en te bedriegen, en de geciviliseerde mens stelt nog steeds veel vertrouwen in uiterlijke manifestaties van piëteit in de hoop hierdoor zelfs een alwetende Godheid op een of andere wijze te misleiden.
1955 87:1.3 The primitives feared sickness because they observed it was often a harbinger of death. If the tribal medicine man failed to cure an afflicted individual, the sick man was usually removed from the family hut, being taken to a smaller one or left in the open air to die alone. A house in which death had occurred was usually destroyed; if not, it was always avoided, and this fear prevented early man from building substantial dwellings. It also militated against the establishment of permanent villages and cities.
1997 87:1.3 De primitieven waren bang voor ziekte omdat zij zagen dat ziekte dikwijls een voorbode was van de dood. Indien de medicijnman van de stam er niet in slaagde een ziekgeworden mens te genezen, verwijderde men de zieke meestal uit de familiehut en bracht hem naar een kleinere hut, of men liet hem in de open lucht liggen om alleen te sterven. Een huis waar iemand was gestorven, werd gewoonlijk vernietigd; zoniet, dan werd het altijd gemeden, en deze vrees belette de vroege mens degelijke woningen te bouwen. Zij werkte ook de stichting van permanente dorpen en steden tegen.
1955 87:1.4 The savages sat up all night and talked when a member of the clan died; they feared they too would die if they fell asleep in the vicinity of a corpse. Contagion from the corpse substantiated the fear of the dead, and all peoples, at one time or another, have employed elaborate purification ceremonies designed to cleanse an individual after contact with the dead. The ancients believed that light must be provided for a corpse; a dead body was never permitted to remain in the dark. In the twentieth century, candles are still burned in death chambers, and men still sit up with the dead. So-called civilized man has hardly yet completely eliminated the fear of dead bodies from his philosophy of life.
1997 87:1.4 Als er een lid van de stam stierf, zaten de primitieve mensen de gehele nacht op en praatten met elkaar; zij vreesden dat zij, wanneer zij in de nabijheid van een lijk in slaap vielen, ook zouden sterven. Door het feit dat men door lijken besmet kon worden, werd de vrees voor de doden versterkt, en alle volken hebben zich in een of andere periode van uitgebreide zuiveringsceremoniën bediend, die bedoeld waren om mensen te reinigen na contact met gestorvenen. Men geloofde in de oudheid dat er voor licht moest worden gezorgd bij een lijk; een dood lichaam mocht nooit in het donker blijven. In de twintigste eeuw worden er nog steeds kaarsen gebrand in de kamers waar gestorvenen worden opgebaard, en nog steeds wordt er bij gestorvenen gewaakt. De zogenoemd geciviliseerde mens heeft de vrees voor dode lichamen nog maar nauwelijks geheel uit zijn levensfilosofie verbannen.
1955 87:1.5 But despite all this fear, men still sought to trick the ghost. If the death hut was not destroyed, the corpse was removed through a hole in the wall, never by way of the door. These measures were taken to confuse the ghost, to prevent its tarrying, and to insure against its return. Mourners also returned from a funeral by a different road, lest the ghost follow. Backtracking and scores of other tactics were practiced to insure that the ghost would not return from the grave. The sexes often exchanged clothes in order to deceive the ghost. Mourning costumes were designed to disguise survivors; later on, to show respect for the dead and thus appease the ghosts.
1997 87:1.5 Maar ondanks al deze vrees poogden de mensen toch de geest te misleiden. Als de hut van de overledene niet werd vernietigd, werd het lijk verwijderd door een gat in de muur, nooit via de deur. Deze maatregelen werden getroffen om de schim in de war te brengen, om te voorkomen dat hij ter plekke zou blijven en zeker te stellen dat hij niet zou terugkeren. Uit vrees dat de geest hen zou volgen, keerden rouwenden langs een andere route dan de heenweg van een begrafenis terug. De weg een eind teruglopen en nog tientallen andere taktieken werden toegepast om te garanderen dat de schim niet terug zou keren van het graf. Om de geest te misleiden wisselden de seksen vaak van kleding. Rouwcostuums waren bedoeld om de overlevenden te vermommen; later werden ze gedragen om de gestorvenen eer te bewijzen en zo de geesten te verzoenen.
2. GHOST PLACATION
2. HET GUNSTIG STEMMEN VAN GEESTEN
1955 87:2.1 In religion the negative program of ghost placation long preceded the positive program of spirit coercion and supplication. The first acts of human worship were phenomena of defense, not reverence. Modern man deems it wise to insure against fire; so the savage thought it the better part of wisdom to provide insurance against ghost bad luck. The effort to secure this protection constituted the techniques and rituals of the ghost cult.
1997 87:2.1 In de religie bestond het negatieve programma van het verzoenen van geesten lang voor het positieve programma van het bezweren van geesten en het richten van smeekbeden tot hen. De eerste handelingen van menselijke aanbidding waren defensieve verschijnselen en geen uitingen van eerbied. De moderne mens vindt het verstandig zich tegen brand te verzekeren; op dezelfde wijze achtte de primitieve mens het zeer verstandig zich te verzekeren tegen ongeluk door toedoen van geesten. De inspanning om deze bescherming te verwerven riep de technieken en rituelen van de geestenverering in het leven.
1955 87:2.2 It was once thought that the great desire of a ghost was to be quickly “laid” so that it might proceed undisturbed to deadland. Any error of commission or omission in the acts of the living in the ritual of laying the ghost was sure to delay its progress to ghostland. This was believed to be displeasing to the ghost, and an angered ghost was supposed to be a source of calamity, misfortune, and unhappiness.
1997 87:2.2 Men dacht ooit dat het de vurige wens van iedere geest was om snel ‘tot rust te worden gebracht,’ zodat hij ongestoord naar het dodenrijk zou kunnen overgaan. Iedere fout in het begaan of nalaten van de verrichtingen der levenden in het ritueel van het tot rust brengen van de geest zou zeker tot vertraging leiden in zijn voortgang naar het geestenrijk. Men meende dat dit de geest mishaagde en dacht dat een vertoornde geest een bron van onheil, tegenspoed en ongeluk was.
1955 87:2.3 The funeral service originated in man’s effort to induce the ghost soul to depart for its future home, and the funeral sermon was originally designed to instruct the new ghost how to get there. It was the custom to provide food and clothes for the ghost’s journey, these articles being placed in or near the grave. The savage believed that it required from three days to a year to “lay the ghost”—to get it away from the vicinity of the grave. The Eskimos still believe that the soul stays with the body three days.
1997 87:2.3 De begrafenisplechtigheid ontstond uit de inspanningen van de mens om de ziel van de gestorvene te bewegen naar zijn toekomstig verblijf te vertrekken, en de lijkrede was oorspronkelijk bedoeld als instructie aan de nieuwe geest omtrent de wijze waarop hij daar kon komen. Het was de gewoonte om de geest voedsel en kleding voor de reis te verschaffen, waarbij deze artikelen in of dichtbij het graf werden geplaatst. De primitieve mens geloofde dat de geest drie dagen tot een jaar nodig had om ‘tot rust te worden gebracht’ — om hem weg te krijgen uit de buurt van het graf. De Eskimo’s geloven nog steeds dat de ziel drie dagen bij het lichaam blijft.
1955 87:2.4 Silence or mourning was observed after a death so that the ghost would not be attracted back home. Self-torture—wounds—was a common form of mourning. Many advanced teachers tried to stop this, but they failed. Fasting and other forms of self-denial were thought to be pleasing to the ghosts, who took pleasure in the discomfort of the living during the transition period of lurking about before their actual departure for deadland.
1997 87:2.4 Na een sterfgeval werd er stilte of rouw in acht genomen, opdat de geest niet naar huis teruggelokt zou worden. Zelfkwellingen — verwondingen — waren een gebruikelijke vorm van rouw. Vele vooruitstrevende leraren trachtten hier een einde aan te maken, maar zij slaagden daar niet in. Men dacht dat vasten en andere vormen van zelfverzaking welgevallig waren aan de schimmen, die gedurende de overgangstijd, vóór hun werkelijke vertrek naar het dodenrijk, zich overal konden schuilhouden en behagen schiepen in de onbehaaglijkheid der levenden.
1955 87:2.5 Long and frequent periods of mourning inactivity were one of the great obstacles to civilization’s advancement. Weeks and even months of each year were literally wasted in this nonproductive and useless mourning. The fact that professional mourners were hired for funeral occasions indicates that mourning was a ritual, not an evidence of sorrow. Moderns may mourn the dead out of respect and because of bereavement, but the ancients did this because of fear.
1997 87:2.5 Lange, veelvuldige perioden van inactiviteit wegens rouw behoorden tot de grootste obstakels voor de vooruitgang van de civilisatie. Weken en zelfs maanden van ieder jaar werden letterlijk verspild aan dit onproduktieve en nutteloze rouwen. Het feit dat er professionele rouwklagers werden gehuurd voor begrafenissen, duidt aan dat het rouwen een ritueel was, niet een teken van smart. Moderne mensen kunnen uit gevoelens van respect en verlies om de doden treuren, maar de ouden deden dit uit vrees.
1955 87:2.6 The names of the dead were never spoken. In fact, they were often banished from the language. These names became taboo, and in this way the languages were constantly impoverished. This eventually produced a multiplication of symbolic speech and figurative expression, such as “the name or day one never mentions.”
1997 87:2.6 De namen der overledenen werden nooit uitgesproken. In feite werden zij vaak uit de spraak verbannen. Deze namen werden taboe en op deze wijze werden de talen voortdurend armer. Dit had tenslotte een vermenigvuldiging van symbolisch taalgebruik en figuurlijke uitdrukkingen tot gevolg, zoals ‘de naam of de dag die men nooit noemt.’
1955 87:2.7 The ancients were so anxious to get rid of a ghost that they offered it everything which might have been desired during life. Ghosts wanted wives and servants; a well-to-do savage expected that at least one slave wife would be buried alive at his death. It later became the custom for a widow to commit suicide on her husband’s grave. When a child died, the mother, aunt, or grandmother was often strangled in order that an adult ghost might accompany and care for the child ghost. And those who thus gave up their lives usually did so willingly; indeed, had they lived in violation of custom, their fear of ghost wrath would have denuded life of such few pleasures as the primitives enjoyed.
1997 87:2.7 De mensen in de oudheid wilden een geest zo graag kwijt, dat zij hem alles aanboden wat hij tijdens zijn leven maar had kunnen verlangen. Geesten hadden vrouwen en dienaren nodig; een rijke primitieve man verwachtte dat na zijn dood op zijn minst één slavin levend met hem zou worden begraven. Later werd het de gewoonte dat een weduwe op het graf van haar echtgenoot zelfmoord pleegde. Als een kind stierf, werd de moeder, een tante of de grootmoeder vaak gewurgd, opdat een volwassen geest die van het kind zou kunnen vergezellen en verzorgen. En zij die zo hun leven opofferden, deden dit meestal graag; zouden zij immers, met schending van de gewoonte, in leven blijven, dan zou hun vrees voor de wraak der geesten hun leven beroven van de weinige vreugden die de primitieve mensen kenden.
1955 87:2.8 It was customary to dispatch a large number of subjects to accompany a dead chief; slaves were killed when their master died that they might serve him in ghostland. The Borneans still provide a courier companion; a slave is speared to death to make the ghost journey with his deceased master. Ghosts of murdered persons were believed to be delighted to have the ghosts of their murderers as slaves; this notion motivated men to head hunting.
1997 87:2.8 Het was gebruikelijk een groot aantal onderdanen te doden als geleide voor een gestorven opperhoofd; slaven werden gedood wanneer hun meester stierf, opdat zij hem ook in het geestenrijk zouden kunnen dienen. De inboorlingen van Borneo zorgen nog steeds voor een begeleidende reisgids; een slaaf wordt met speren doorboord om met zijn gestorven meester naar het rijk der geesten te kunnen reizen. Men geloofde dat de geesten van vermoorde personen er behagen in schiepen de geesten van hun moordenaars tot slaven te hebben, en door deze veronderstelling werden de mannen tot koppensnellen aangezet.
1955 87:2.9 Ghosts supposedly enjoyed the smell of food; food offerings at funeral feasts were once universal. The primitive method of saying grace was, before eating, to throw a bit of food into the fire for the purpose of appeasing the spirits, while mumbling a magic formula.
1997 87:2.9 De geesten genoten, dacht men, van de geur van voedsel; offergaven van voedsel kwamen bij begrafenisfeesten vroeger algemeen voor. De primitieve vorm van dankgebed was om vóór de maaltijd een beetje voedsel in het vuur te werpen om de geesten tevreden te stellen en daarbij een magische formule te mompelen.
1955 87:2.10 The dead were supposed to use the ghosts of the tools and weapons that were theirs in life. To break an article was to “kill it,” thus releasing its ghost to pass on for service in ghostland. Property sacrifices were also made by burning or burying. Ancient funeral wastes were enormous. Later races made paper models and substituted drawings for real objects and persons in these death sacrifices. It was a great advance in civilization when the inheritance of kin replaced the burning and burying of property. The Iroquois Indians made many reforms in funeral waste. And this conservation of property enabled them to become the most powerful of the northern red men. Modern man is not supposed to fear ghosts, but custom is strong, and much terrestrial wealth is still consumed on funeral rituals and death ceremonies.
1997 87:2.10 Men veronderstelde dat de doden gebruik maakten van de geesten van de werktuigen en wapens die tijdens hun leven in hun bezit waren geweest. Iets breken betekende ‘iets doden,’ waardoor de geest ervan vrijkwam om door te kunnen gaan naar het geestenrijk en daar dienst te doen. Bezittingen werden ook geofferd door deze te verbranden of te begraven. In de oudheid vond er een enorme verspilling plaats bij begrafenissen. Latere volken maakten papieren modellen en vervingen deze offeranden bij de dood door tekeningen in plaats van de echte voorwerpen en personen. Het was een grote vooruitgang in de beschaving toen het verbranden en begraven van bezittingen werd vervangen door vererving aan nabestaanden. De Irokese Indianen schaften veel soorten verspilling bij begrafenissen af, en dit behoud van hun bezit stelde hen in staat de machtigsten der noordelijke rode mensen te worden. Van de moderne mens wordt verwacht dat hij niet bang is voor geesten, maar gewoonten zijn sterk en veel aardse rijkdom wordt nog steeds verspild aan begrafenisrituelen en ceremoniën bij sterfgevallen.
3. ANCESTOR WORSHIP
3. VOOROUDERVERERING
1955 87:3.1 The advancing ghost cult made ancestor worship inevitable since it became the connecting link between common ghosts and the higher spirits, the evolving gods. The early gods were simply glorified departed humans.
1997 87:3.1 Het voortschrijden van de geestenverering maakte de verering van de voorouders onontkoombaar, aangezien deze de verbindende schakels werden tussen gewone schimmen en hogere geesten, de evoluerende goden. De vroege goden waren eenvoudig verheerlijkte gestorven mensen.
1955 87:3.2 Ancestor worship was originally more of a fear than a worship, but such beliefs did definitely contribute to the further spread of ghost fear and worship. Devotees of the early ancestor-ghost cults even feared to yawn lest a malignant ghost enter their bodies at such a time.
1997 87:3.2 Voorouderverering was oorspronkelijk meer vrees dan een vorm van aanbidding, maar dit soort geloofsovertuigingen droeg onbetwistbaar bij tot de verdere verspreiding van de vrees voor en de verering van geesten. Aanhangers van de vroege culten van de geesten van voorouders waren zelfs bang te geeuwen, omdat een kwaadwillige geest op zo’n moment hun lichaam zou kunnen binnentreden.
1955 87:3.3 The custom of adopting children was to make sure that someone would provide offerings after death for the peace and progress of the soul. The savage lived in fear of the ghosts of his fellows and spent his spare time planning for the safe conduct of his own ghost after death.
1997 87:3.3 De gewoonte om kinderen te adopteren had ten doel zeker te stellen dat er na iemands dood offeranden voor de vrede en voortgang van zijn ziel zouden worden gebracht. De primitieve mens leefde in vrees voor de schimmen van zijn medemensen en besteedde zijn vrije tijd aan het maken van plannen voor een vrijgeleide van zijn eigen geest na de dood.
1955 87:3.4 Most tribes instituted an all-souls’ feast at least once a year. The Romans had twelve ghost feasts and accompanying ceremonies each year. Half the days of the year were dedicated to some sort of ceremony associated with these ancient cults. One Roman emperor tried to reform these practices by reducing the number of feast days to 135 a year.
1997 87:3.4 De meeste stammen stelden een allerzielenfeest in dat minstens eens per jaar werd gehouden. De Romeinen hadden ieder jaar twaalf geestenfeesten en daarmee gepaard gaande ceremoniën. De helft van de dagen van het jaar was aan een of andere ceremonie gewijd die verband hield met deze oude culten. Een Romeinse keizer trachtte hervorming in deze gewoonten aan te brengen door het aantal feestdagen te verminderen tot 135 per jaar.
1955 87:3.5 The ghost cult was in continuous evolution. As ghosts were envisioned as passing from the incomplete to the higher phase of existence, so did the cult eventually progress to the worship of spirits, and even gods. But regardless of varying beliefs in more advanced spirits, all tribes and races once believed in ghosts.
1997 87:3.5 De cultus van geesten evolueerde doorlopend. Zoals men zich voorstelde dat geesten overgingen van de onvolkomen fase van bestaan naar een hogere, zo ontwikkelde de cultus zich tenslotte tot de aanbidding van geesten, en zelfs van goden. Doch ongeacht de uiteenlopende soorten geloof in hogere geesten, hebben alle stammen en volken te eniger tijd in schimmen geloofd.
4. GOOD AND BAD SPIRIT GHOSTS
4. GOEDE EN KWADE GEESTEN EN SCHIMMEN
1955 87:4.1 Ghost fear was the fountainhead of all world religion; and for ages many tribes clung to the old belief in one class of ghosts. They taught that man had good luck when the ghost was pleased, bad luck when he was angered.
1997 87:4.1 De vrees voor geesten was de diepere oorsprong van alle religie in de wereld, en eeuwenlang hielden vele stammen vast aan het oude geloof in één categorie geesten. Zij onderrichtten dat de mens geluk had wanneer de geest tevreden was en ongeluk als hij vertoornd was.
1955 87:4.2 As the cult of ghost fear expanded, there came about the recognition of higher types of spirits, spirits not definitely identifiable with any individual human. They were graduate or glorified ghosts who had progressed beyond the domain of ghostland to the higher realms of spiritland.
1997 87:4.2 Naarmate de cultus van de vrees voor geesten zich uitbreidde, begon men hogere soorten geesten te erkennen, geesten die niet duidelijk te identificeren waren met individuele mensen. Dit waren hogere of verheerlijkte geesten die voorbij het domein van het schimmenrijk waren doorgedrongen tot de hogere gebieden van het geestenrijk.
1955 87:4.3 The notion of two kinds of spirit ghosts made slow but sure progress throughout the world. This new dual spiritism did not have to spread from tribe to tribe; it sprang up independently all over the world. In influencing the expanding evolutionary mind, the power of an idea lies not in its reality or reasonableness but rather in its vividness and the universality of its ready and simple application.
1997 87:4.3 Het idee dat er twee soorten geesten bestonden, trok langzaam maar zeker over de gehele wereld. Dit nieuwe tweevoudige spiritisme behoefde niet van stam tot stam te worden verbreid, het kwam zelfstandig over de gehele wereld op. Bij zijn invloed op het zich ontwikkelende evolutionaire bewustzijn ligt de kracht van een denkbeeld niet in zijn werkelijkheid of redelijkheid, doch veeleer in zijn levendigheid en zijn mogelijkheid om direct en eenvoudig te worden toegepast.
1955 87:4.4 Still later the imagination of man envisioned the concept of both good and bad supernatural agencies; some ghosts never evolved to the level of good spirits. The early monospiritism of ghost fear was gradually evolving into a dual spiritism, a new concept of the invisible control of earthly affairs. At last good luck and bad luck were pictured as having their respective controllers. And of the two classes, the group that brought bad luck were believed to be the more active and numerous.
1997 87:4.4 Nog later ontstond er in de verbeelding van de mens het denkbeeld van zowel goede als kwade bovennatuurlijke machten; bepaalde schimmen ontwikkelden zich nooit tot het niveau van goede geesten. Het vroege mono-spiritisme dat zijn uitdrukking vond in de vrees voor geesten, evolueerde geleidelijk tot een tweevoudig spiritisme, een nieuwe opvatting van het onzichtbare bestuur van aardse zaken. Eindelijk ontstond de voorstelling dat de goede en de slechte fortuin elk door eigen bestierders werden beheerst, en men geloofde dat de groep die ongeluk bracht, actiever en talrijker was dan de andere.
1955 87:4.5 When the doctrine of good and bad spirits finally matured, it became the most widespread and persistent of all religious beliefs. This dualism represented a great religio-philosophic advance because it enabled man to account for both good luck and bad luck while at the same time believing in supermortal beings who were to some extent consistent in their behavior. The spirits could be counted on to be either good or bad; they were not thought of as being completely temperamental as the early ghosts of the monospiritism of most primitive religions had been conceived to be. Man was at last able to conceive of supermortal forces that were consistent in behavior, and this was one of the most momentous discoveries of truth in the entire history of the evolution of religion and in the expansion of human philosophy.
1997 87:4.5 Toen de leer omtrent goede en kwade geesten zich tenslotte volledig had ontwikkeld, werd zij de wijdst verbreide en hardnekkigste van alle religieuze overtuigingen. Dit dualisme betekende een grote religieus-filosofische vooruitgang, omdat het de mens in staat stelde zowel geluk als ongeluk te verklaren, terwijl hij terzelfdertijd kon geloven in bovenaardse wezens die tot op zekere hoogte consequent waren in hun gedragingen. Men kon er staat op maken dat de geesten ofwel goed ofwel slecht waren. Men stelde zich hen niet als volledig onberekenbaar voor, zoals de vroege schimmen van de mono-spiritistische fase van de meeste primitieve religies. Eindelijk was de mens in staat zich bovensterfelijke krachten voor te stellen die zich consequent gedroegen, en dit was een van de belangrijkste ontdekkingen van waarheid in de gehele geschiedenis van de evolutie der religie en in de uitbreiding van de menselijke filosofie.
1955 87:4.6 Evolutionary religion has, however, paid a terrible price for the concept of dual spiritism. Man’s early philosophy was able to reconcile spirit constancy with the vicissitudes of temporal fortune only by postulating two kinds of spirits, one good and the other bad. And while this belief did enable man to reconcile the variables of chance with a concept of unchanging supermortal forces, this doctrine has ever since made it difficult for religionists to conceive of cosmic unity. The gods of evolutionary religion have generally been opposed by the forces of darkness.
1997 87:4.6 De evolutionaire religie heeft evenwel een verschrikkelijke prijs betaald voor het idee van het tweevoudige spiritisme. De mens kon in zijn vroege filosofie de onveranderlijkheid der geesten alleen in overeenstemming brengen met de wisselvalligheden der wereldse fortuin door twee soorten geesten te postuleren, de ene goed en de ander slecht. En ofschoon dit geloof de mens in staat heeft gesteld de wisselingen van de fortuin te verzoenen met een denkbeeld van onveranderlijke bovensterfelijke krachten, heeft deze leer het de godsdienstaanhangers sindsdien altijd moeilijk gemaakt zich de eenheid van de kosmos voor te stellen. De godheden der evolutionaire religie zijn doorgaans tegengewerkt door de machten der duisternis.
1955 87:4.7 The tragedy of all this lies in the fact that, when these ideas were taking root in the primitive mind of man, there really were no bad or disharmonious spirits in all the world. Such an unfortunate situation did not develop until after the Caligastic rebellion and only persisted until Pentecost. The concept of good and evil as cosmic co-ordinates is, even in the twentieth century, very much alive in human philosophy; most of the world’s religions still carry this cultural birthmark of the long-gone days of the emerging ghost cults.
1997 87:4.7 Het tragische hiervan ligt in het feit dat toen deze ideeën wortelschoten in het primitieve bewustzijn van de mens, er in werkelijkheid nergens ter wereld kwade of disharmonische geesten bestonden. Deze ongelukkige situatie ontwikkelde zich pas na de opstand van Caligastia en duurde slechts tot Pinksteren. Het begrip van goed en kwaad als kosmische coördi-naten is zelfs in de twintigste eeuw nog springlevend in de filosofie van de mens; de meeste godsdiensten van de wereld dragen nog steeds de culturele geboortevlek van hun ontstaan in de lang vervlogen dagen toen de verschillende vormen van geestenverering ontstonden.
5. THE ADVANCING GHOST CULT
5. DE VERDERE ONTWIKKELING VAN DE GEESTENCULTUS
1955 87:5.1 Primitive man viewed the spirits and ghosts as having almost unlimited rights but no duties; the spirits were thought to regard man as having manifold duties but no rights. The spirits were believed to look down upon man as constantly failing in the discharge of his spiritual duties. It was the general belief of mankind that ghosts levied a continuous tribute of service as the price of noninterference in human affairs, and the least mischance was laid to ghost activities. Early humans were so afraid they might overlook some honor due the gods that, after they had sacrificed to all known spirits, they did another turn to the “unknown gods,” just to be thoroughly safe.
1997 87:5.1 In de ogen van de primitieve mens hadden geesten en schimmen bijna onbeperkte rechten doch geen plichten, en hij dacht dat de mens in de opvatting van de geesten vele plichten maar geen rechten had. Hij geloofde dat de geesten de mens minachtten, omdat hij voortdurend tekortschoot in de vervulling van zijn geestelijke plichten. De mensheid geloofde algemeen dat de geesten, als prijs voor het niet tussenbeide komen in menselijke aangelegenheden, een doorlopende schatting van dienstbetoon hieven, en de geringste tegenslag werd aan activiteiten van de geesten toegeschreven. De vroege mens was zo bevreesd dat hij een aan de goden verschuldigd eerbetoon over het hoofd zou zien, dat hij, als hij aan alle bekende geesten had geofferd, ook nog offers bracht aan de ‘onbekende goden,’ alleen maar voor de zekerheid[1].
1955 87:5.2 And now the simple ghost cult is followed by the practices of the more advanced and relatively complex spirit-ghost cult, the service and worship of the higher spirits as they evolved in man’s primitive imagination. Religious ceremonial must keep pace with spirit evolution and progress. The expanded cult was but the art of self-maintenance practiced in relation to belief in supernatural beings, self-adjustment to spirit environment. Industrial and military organizations were adjustments to natural and social environments. And as marriage arose to meet the demands of bisexuality, so did religious organization evolve in response to the belief in higher spirit forces and spiritual beings. Religion represents man’s adjustment to his illusions of the mystery of chance. Spirit fear and subsequent worship were adopted as insurance against misfortune, as prosperity policies.
1997 87:5.2 En nu wordt de eenvoudige geestencultus opgevolgd door de gebruiken van de meer ontwikkelde en betrekkelijk gecompliceerde verering van schim-geesten, het dienen en vereren van de hogere geesten, zoals deze evolueerden in de primitieve verbeelding van de mens. Het religieuze ceremonieel moet gelijke tred houden met de geestelijke evolutie en vooruitgang. De uitgebreide cultus was niets anders dan de beoefening van de kunst van het zelfbehoud in verband met het geloof in bovennatuurlijke wezens, een aanpassing van het individu aan de geestelijke omgeving. Industriële en militaire organisaties waren aanpassingen aan de natuurlijke en de sociale omgeving. En zoals het huwelijk tot stand kwam ter bevrediging van de behoeften die voortvloeien uit het bestaan van twee geslachten, evolueerde de religieuze organisatie als reactie op het geloof in hogere geestelijke krachten en geestelijke wezens. In de religie ziet men hoe de mens zich aanpast aan zijn illusies omtrent het mysterie van het toeval. Vrees voor de geesten en hun latere verering werden beide aangewend als een verzekering tegen ongeluk en als polissen die voorspoed garandeerden.
1955 87:5.3 The savage visualizes the good spirits as going about their business, requiring little from human beings. It is the bad ghosts and spirits who must be kept in good humor. Accordingly, primitive peoples paid more attention to their malevolent ghosts than to their benign spirits.
1997 87:5.3 De primitieve mens had een beeld van de goede geesten voor ogen waarin dezen zich met hun eigen zaken bezighielden en van de mensen weinig nodig hadden. Het waren de boze schimmen en geesten die men goedgestemd moest houden. Daarom schonken primitieve volken meer aandacht aan kwaadwillige schimmen dan aan hun goedgunstige geesten.
1955 87:5.4 Human prosperity was supposed to be especially provocative of the envy of evil spirits, and their method of retaliation was to strike back through a human agency and by the technique of the evil eye. That phase of the cult which had to do with spirit avoidance was much concerned with the machinations of the evil eye. The fear of it became almost world-wide. Pretty women were veiled to protect them from the evil eye; subsequently many women who desired to be considered beautiful adopted this practice. Because of this fear of bad spirits, children were seldom allowed out after dark, and the early prayers always included the petition, “deliver us from the evil eye.”
1997 87:5.4 Men veronderstelde dat vooral voorspoed de afgunst van kwade geesten opwekte en dat hun vergeldingsmethode bestond uit het terugslaan door tussenkomst van een mens en door de techniek van het boze oog[2]. In de fase van de cultus die te maken had met het vermijden van geesten hield men zich sterk bezig met de intriges van het boze oog. De vrees daarvoor raakte bijna over de gehele wereld verbreid. Knappe vrouwen werden gesluierd om hen tegen het boze oog te beschermen, en vervolgens namen vele vrouwen die knap gevonden wilden worden deze gewoonte over[3]. Tengevolge van de vrees voor kwade geesten werd het kinderen zelden toegestaan na het donker buiten te zijn en de smeekbede: ‘verlos ons van het boze oog’ maakte altijd deel uit van de vroegere gebeden.
1955 87:5.5 The Koran contains a whole chapter devoted to the evil eye and magic spells, and the Jews fully believed in them. The whole phallic cult grew up as a defense against the evil eye. The organs of reproduction were thought to be the only fetish which could render it powerless. The evil eye gave origin to the first superstitions respecting prenatal marking of children, maternal impressions, and the cult was at one time well-nigh universal.
1997 87:5.5 In de Koran is een heel hoofdstuk gewijd aan het boze oog en magische bezweringen, en de Joden geloofden er stellig in. De gehele fallische cultus ontstond als afweer tegen het boze oog. Men dacht dat de voortplantingsorganen de enige fetisjen waren die het machteloos konden maken. Uit het boze oog ontstonden de eerste vormen van bijgeloof ten aanzien van tekens waarmee kinderen voor hun geboorte gemerkt konden worden, namelijk inprentingen van de moeder, en deze cultus was op een bepaald moment over vrijwel de gehele wereld verbreid.
1955 87:5.6 Envy is a deep-seated human trait; therefore did primitive man ascribe it to his early gods. And since man had once practiced deception upon the ghosts, he soon began to deceive the spirits. Said he, “If the spirits are jealous of our beauty and prosperity, we will disfigure ourselves and speak lightly of our success.” Early humility was not, therefore, debasement of ego but rather an attempt to foil and deceive the envious spirits.
1997 87:5.6 Afgunst is een diepgewortelde menselijke trek, en daarom schreef de primitieve mens deze ook aan zijn goden toe. En aangezien de mens eens schimmen misleid had, begon hij al spoedig ook de geesten te misleiden. Hij zei: ‘Als de geesten jaloers zijn op onze schoonheid en voorspoed, dan zullen wij onszelf misvormen en luchtig spreken over ons succes.’ Daarom was nederigheid in de oudheid geen verlaging van het ego, maar veeleer een poging om de jaloerse geesten af te weren en te misleiden.
1955 87:5.7 The method adopted to prevent the spirits from becoming jealous of human prosperity was to heap vituperation upon some lucky or much loved thing or person. The custom of depreciating complimentary remarks regarding oneself or family had its origin in this way, and it eventually evolved into civilized modesty, restraint, and courtesy. In keeping with the same motive, it became the fashion to look ugly. Beauty aroused the envy of spirits; it betokened sinful human pride. The savage sought for an ugly name. This feature of the cult was a great handicap to the advancement of art, and it long kept the world somber and ugly.
1997 87:5.7 De methode die werd toegepast om te voorkomen dat de geesten jaloers werden op menselijke voorspoed, bestond daaruit dat men een gelukbrengend of zeer geliefd voorwerp of persoon met verwensingen overstelpte. De gewoonte om complimenteuze opmerkingen over zichzelf of familieleden te bagatelliseren is op deze wijze ontstaan en heeft zich ten slotte ontwikkeld tot beschaafde bescheidenheid, terughoudendheid en hoffelijkheid. Door dezelfde beweegreden werd het mode om er lelijk uit te zien. Schoonheid wekte immers de afgunst van geesten op; zij was een teken van zondige menselijke trots. De primitieve mens zocht expres naar lelijke namen. Dit element van de cultus was een grote belemmering voor de vooruitgang van de kunst en de wereld bleef er lange tijd somber en lelijk door.
1955 87:5.8 Under the spirit cult, life was at best a gamble, the result of spirit control. One’s future was not the result of effort, industry, or talent except as they might be utilized to influence the spirits. The ceremonies of spirit propitiation constituted a heavy burden, rendering life tedious and virtually unendurable. From age to age and from generation to generation, race after race has sought to improve this superghost doctrine, but no generation has ever yet dared to wholly reject it.
1997 87:5.8 Onder de geestenverering was het leven op zijn best een gok, het resultaat van de beheersing door geesten. Iemands toekomst was niet het gevolg van zijn inspanning, zijn arbeidzaamheid, of zijn talent, behalve voorzover deze werden aangewend om de geesten te beïnvloeden. De ceremoniën om de geesten gunstig te stemmen vormden een zware last en maakten het leven saai en vrijwel ondraaglijk. Van eeuw tot eeuw en van generatie op generatie heeft volk na volk getracht deze leer over bovennatuurlijke geesten te verbeteren, doch geen enkele generatie heeft het nog aangedurfd haar geheel van de hand te wijzen.
1955 87:5.9 The intention and will of the spirits were studied by means of omens, oracles, and signs. And these spirit messages were interpreted by divination, soothsaying, magic, ordeals, and astrology. The whole cult was a scheme designed to placate, satisfy, and buy off the spirits through this disguised bribery.
1997 87:5.9 De bedoelingen en verlangens van de geesten werden bestudeerd door middel van omens, orakels en tekenen. Deze boodschappen van de geesten werden met behulp van wichelarij, waarzeggingen, magie, godsoordelen, en astrologie uitgelegd. De gehele cultus was een stelsel dat bedoeld was om de geesten door deze verhulde omkoperij gunstig te stemmen, tevreden te stellen en af te kopen.
1955 87:5.10 And thus there grew up a new and expanded world philosophy consisting in:
1997 87:5.10 En zo ontwikkelde er zich een nieuwe, meer uitgebreide filosofische opvatting van de wereld, die bestond uit:
1955 87:5.11 1. Duty—those things which must be done to keep the spirits favorably disposed, at least neutral.
1997 87:5.11 1. plicht — de dingen die gedaan moesten worden om de geesten gunstig of althans neutraal gestemd te houden;
1955 87:5.12 2. Right—the correct conduct and ceremonies designed to win the spirits actively to one’s interests.
1997 87:5.12 2. rechtmatigheid — het correcte gedrag en de correcte ceremoniën bedoeld om de geesten actief voor ’s mensen eigen belang te winnen;
1955 87:5.13 3. Truth—the correct understanding of, and attitude toward, spirits, and hence toward life and death.
1997 87:5.13 3. waarheid — het juiste begrip van, en de juiste houding tegenover geesten, en derhalve tegenover het leven en de dood.
1955 87:5.14 It was not merely out of curiosity that the ancients sought to know the future; they wanted to dodge ill luck. Divination was simply an attempt to avoid trouble. During these times, dreams were regarded as prophetic, while everything out of the ordinary was considered an omen. And even today the civilized races are cursed with the belief in signs, tokens, and other superstitious remnants of the advancing ghost cult of old. Slow, very slow, is man to abandon those methods whereby he so gradually and painfully ascended the evolutionary scale of life.
1997 87:5.14 Het was niet alleen uit nieuwsgierigheid dat de mensen in de oudheid trachtten de toekomst te kennen: zij wilden de ongelukkige fortuin vermijden. Wichelarij was eenvoudig een poging om problemen te vermijden. In deze tijden dacht men dat dromen profetisch waren, terwijl alles wat ongewoon was als een voorteken werd beschouwd. Zelfs heden ten dage worden de geciviliseerde volken nog gekweld door het geloof in tekenen, voortekens, en andere bijgelovige overblijfselen van de zich ontwikkelende geestencultus uit de oudheid. De mens geeft maar zeer, zeer langzaam de methoden op waardoor hij zo geleidelijk en met zoveel pijn langs de ladder der evolutie is omhooggeklommen.
6. COERCION AND EXORCISM
6. HET BEZWEREN EN UITDRIJVEN VAN GEESTEN
1955 87:6.1 When men believed in ghosts only, religious ritual was more personal, less organized, but the recognition of higher spirits necessitated the employment of “higher spiritual methods” in dealing with them. This attempt to improve upon, and to elaborate, the technique of spirit propitiation led directly to the creation of defenses against the spirits. Man felt helpless indeed before the uncontrollable forces operating in terrestrial life, and his feeling of inferiority drove him to attempt to find some compensating adjustment, some technique for evening the odds in the one-sided struggle of man versus the cosmos.
1997 87:6.1 Toen de mensen alleen in schimmen geloofden, was het religieuze ritueel meer persoonlijk en minder georganiseerd, doch de erkenning van hogere geestelijke wezens dwong tot het volgen van ‘hogere geestelijke methoden’ om met hen te kunnen omgaan. Deze poging om de techniek van het gunstig stemmen der geesten te verbeteren en uit te breiden, leidde direct tot het scheppen van afweermiddelen tegen geesten. De mens voelde zich zeer hulpeloos tegenover de onbeheersbare krachten die werkzaam zijn in het aardse leven, en zijn gevoel van minderwaardigheid dreef hem ertoe te trachten een compenserende regeling te vinden, een of andere techniek om de ongelijkheden in de eenzijdige strijd van de mens tegen de kosmos recht te trekken.
1955 87:6.2 In the early days of the cult, man’s efforts to influence ghost action were confined to propitiation, attempts by bribery to buy off ill luck. As the evolution of the ghost cult progressed to the concept of good as well as bad spirits, these ceremonies turned toward attempts of a more positive nature, efforts to win good luck. Man’s religion no longer was completely negativistic, nor did he stop with the effort to win good luck; he shortly began to devise schemes whereby he could compel spirit co-operation. No longer does the religionist stand defenseless before the unceasing demands of the spirit phantasms of his own devising; the savage is beginning to invent weapons wherewith he may coerce spirit action and compel spirit assistance.
1997 87:6.2 In het begin van de cultus waren de inspanningen van de mens om de handelingen der geesten te beïnvloeden beperkt tot pogingen hen gunstig te stemmen, om tegenspoed door omkoperij af te kopen. Toen de evolutie van de geestencultus vorderde tot het denkbeeld van zowel goede als kwade geesten, veranderden deze ceremoniën in pogingen van meer positieve aard, inspanningen om voorspoed te verwerven. De religie van de mens was niet meer volkomen negativistisch en de mens beperkte zich ook niet uitsluitend tot de inspanning om goed geluk te verwerven; spoedig begon hij listen te bedenken waardoor hij de geesten samenwerking kon afdwingen. De religieuze mens staat niet langer weerloos tegenover de niet aflatende eisen van de geestverschijningen die hij zelf heeft bedacht; de primitieve mens begint wapens uit te denken waarmee hij de activiteit der geesten kan bedwingen en hun bijstand kan afdwingen.
1955 87:6.3 Man’s first efforts at defense were directed against the ghosts. As the ages passed, the living began to devise methods of resisting the dead. Many techniques were developed for frightening ghosts and driving them away, among which may be cited the following:
1997 87:6.3 De eerste pogingen van de mens om zich te verdedigen waren tegen geesten gericht. Na verloop van tijd begonnen de levenden manieren te bedenken om de doden te weerstaan. Er werden vele methoden ontwikkeld om de geesten bang te maken en te verdrijven, waarvan de volgende hier mogen worden genoemd:
1955 87:6.4 1. Cutting off the head and tying up the body in the grave.
1997 87:6.4 1. het hoofd afhakken en het lichaam vastgebonden in het graf leggen;
1955 87:6.5 2. Stoning the death house.
1997 87:6.5 2. het vernielen van het huis van de gestorvene door steniging;
1955 87:6.6 3. Castration or breaking the legs of the corpse.
1997 87:6.6 3. castratie of het breken van de benen van het lijk;
1955 87:6.7 4. Burying under stones, one origin of the modern tombstone.
1997 87:6.7 4. het begraven onder stenen, een van de oorsprongen van de moderne grafsteen;
1997 87:6.8 5. crematie, een uitvinding uit latere tijd om overlast van geesten te voorkomen;
1955 87:6.10 7. Exposure of the body to be eaten by wild animals.
1997 87:6.10 7. de blootstelling van het lijk aan de wilde dieren zodat het kon worden opgegeten.
1955 87:6.11 Ghosts were supposed to be disturbed and frightened by noise; shouting, bells, and drums drove them away from the living; and these ancient methods are still in vogue at “wakes” for the dead. Foul-smelling concoctions were utilized to banish unwelcome spirits. Hideous images of the spirits were constructed so that they would flee in haste when they beheld themselves. It was believed that dogs could detect the approach of ghosts, and that they gave warning by howling; that cocks would crow when they were near. The use of a cock as a weather vane is in perpetuation of this superstition.
1997 87:6.11 Men dacht dat geesten door lawaai in de war raakten en bang werden; schreeuwen, bellen, en trommels joegen hen weg van de levenden en deze oude methoden zijn nog steeds in zwang bij ‘dodenwaken.’ Stinkende brouwsels werden gebruikt om onwelkomen geesten te verjagen. Er werden afzichtelijke afbeeldingen van de geesten gemaakt, zodat zij haastig op de vlucht zouden slaan wanneer zij zichzelf zagen. Men geloofde dat honden de nadering van geesten konden bespeuren en dat zij er door middel van gehuil voor waarschuwden, en dat hanen kraaiden als er geesten in de nabijheid waren. Het gebruik van een haan als windwijzer is een overblijfsel van dit bijgeloof.
1955 87:6.12 Water was regarded as the best protection against ghosts. Holy water was superior to all other forms, water in which the priests had washed their feet. Both fire and water were believed to constitute impassable barriers to ghosts. The Romans carried water three times around the corpse; in the twentieth century the body is sprinkled with holy water, and hand washing at the cemetery is still a Jewish ritual. Baptism was a feature of the later water ritual; primitive bathing was a religious ceremony. Only in recent times has bathing become a sanitary practice.
1997 87:6.12 Water werd beschouwd als de beste bescherming tegen geesten. Heilig water, water waarin de priesters hun voeten hadden gewassen, overtrof daarbij alle andere soorten. Men geloofde dat zowel vuur als water niet te overschrijden barrières vormden voor de geesten. De Romeinen droegen driemaal water rond een lijk; in de twintigste eeuw wordt een lijk nog steeds besprenkeld met gewijd water, en het wassen der handen op de begraafplaats is nog steeds een Joods ritueel. De doop was een onderdeel van het latere waterritueel; het primitieve baden was een religieuze ceremonie[4]. Pas in recente tijden is het baden een hygiënisch gebruik geworden.
1955 87:6.13 But man did not stop with ghost coercion; through religious ritual and other practices he was soon attempting to compel spirit action. Exorcism was the employment of one spirit to control or banish another, and these tactics were also utilized for frightening ghosts and spirits. The dual-spiritism concept of good and bad forces offered man ample opportunity to attempt to pit one agency against another, for, if a powerful man could vanquish a weaker one, then certainly a strong spirit could dominate an inferior ghost. Primitive cursing was a coercive practice designed to overawe minor spirits. Later this custom expanded into the pronouncing of curses upon enemies.
1997 87:6.13 Maar de mens beperkte zich niet tot het bezweren der geesten; door religieuze rituelen en andere handelingen trachtte hij al spoedig de geesten tot daden te dwingen. Geestuitdrijving was het gebruik maken van één geest om een andere te beheersen of te verjagen, en een dergelijke tactiek werd ook gebruikt om schimmen en geesten bang te maken. De dualistisch-spiritistische opvatting van goede en kwade krachten bood de mens ruimschoots de gelegenheid om te trachten de ene macht tegen de andere uit te spelen, want als een machtig mens een zwakkere kon overwinnen, dan kon een sterke geest zeker een lagere geest overheersen. Het primitieve vloeken was een bezwerend gebruik dat bedoeld was om de zwakkere geesten te imponeren. Later ontwikkelde zich deze gewoonte tot het uitspreken van vervloekingen over vijanden.
1955 87:6.14 It was long believed that by reverting to the usages of the more ancient mores the spirits and demigods could be forced into desirable action. Modern man is guilty of the same procedure. You address one another in common, everyday language, but when you engage in prayer, you resort to the older style of another generation, the so-called solemn style.
1997 87:6.14 Lange tijd geloofde men dat men de geesten en halfgoden tot wenselijke handelingen kon dwingen door terug te keren tot de gebruiken die onder de oudere zeden in zwang waren geweest. De moderne mens maakt zich aan dezelfde handelwijze schuldig. Men spreekt elkaar in gewone alledaagse taal aan, doch als ge gaat bidden neemt ge uw toevlucht tot de oudere stijl van een andere generatie, de zogenaamde plechtige stijl.
1955 87:6.15 This doctrine also explains many religious-ritual reversions of a sex nature, such as temple prostitution. These reversions to primitive customs were considered sure guards against many calamities. And with these simple-minded peoples all such performances were entirely free from what modern man would term promiscuity.
1997 87:6.15 Deze leer is ook de verklaring voor de vele gevallen van religieus-rituele terugkeer tot oude gewoon- ten van seksuele aard, zoals tempelprostitutie. Deze terugkeer naar primitieve gewoonten werd gezien als een betrouwbare bescherming tegen vele calamiteiten. En bij deze ongekunstelde volken waren al dergelijke praktijken volkomen vrij van wat de moderne mens promiscuïteit zou noemen.
1955 87:6.16 Next came the practice of ritual vows, soon to be followed by religious pledges and sacred oaths. Most of these oaths were accompanied by self-torture and self-mutilation; later on, by fasting and prayer. Self-denial was subsequently looked upon as being a sure coercive; this was especially true in the matter of sex suppression. And so primitive man early developed a decided austerity in his religious practices, a belief in the efficacy of self-torture and self-denial as rituals capable of coercing the unwilling spirits to react favorably toward all such suffering and deprivation.
1997 87:6.16 Daarna kwam het gebruik van rituele geloften, die spoedig werden gevolgd door plechtige religieuze beloften en heilige eden[5]. De meeste van deze eden gingen gepaard met zelfkwelling en zelfverminking; naderhand met vasten en gebed[6]. Zelfverloochening werd vervolgens als een betrouwbaar bezweringsmiddel beschouwd; dit was vooral het geval ten aanzien van de onderdrukking van de seksualiteit. Zo ontwikkelde de primitieve mens al vroeg een uitgesproken ascese in zijn religieuze gebruiken, een geloof in de doeltreffendheid van zelfkwelling en zelfverloochening als rituelen waardoor de onwillige geesten konden worden gedwongen gunstig te reageren op al deze vormen van lijden en ontbering.
1955 87:6.17 Modern man no longer attempts openly to coerce the spirits, though he still evinces a disposition to bargain with Deity. And he still swears, knocks on wood, crosses his fingers, and follows expectoration with some trite phrase; once it was a magical formula.
1997 87:6.17 De moderne mens tracht de geesten niet langer openlijk te bezweren, hoewel hij nog steeds de neiging vertoont met de Godheid te willen onderhandelen. En nog steeds vloekt hij, klopt hij af op hout, kruist hij zijn vingers en gebruikt hij een banale frase wanneer hij gespuwd heeft — ooit was dit een magische formule.
7. NATURE OF CULTISM
7. DE NATUUR VAN DE TOEWIJDING AAN DE CULTUS
1955 87:7.1 The cult type of social organization persisted because it provided a symbolism for the preservation and stimulation of moral sentiments and religious loyalties. The cult grew out of the traditions of “old families” and was perpetuated as an established institution; all families have a cult of some sort. Every inspiring ideal grasps for some perpetuating symbolism—seeks some technique for cultural manifestation which will insure survival and augment realization—and the cult achieves this end by fostering and gratifying emotion.
1997 87:7.1 Vormen van sociale organisatie van het type van de cultus hielden stand omdat de cultus symbolen verschafte voor het behoud en het stimuleren van morele gevoelens en religieuze loyaliteiten. De cultus ontstond uit de tradities van ‘oude families’ en werd doorgegeven als een vast instituut; alle families hebben een cultus van de een of andere aard. Ieder inspirerend ideaal tracht een symboliek te vinden waardoor het zal kunnen blijven bestaan — zoekt een techniek om zich cultureel te manifesteren, zodat het zal voortbestaan en in steeds grotere mate gerealiseerd kan worden — en de cultus bereikt dit doel door het opwekken en bevredigen van emotie.
1955 87:7.2 From the dawn of civilization every appealing movement in social culture or religious advancement has developed a ritual, a symbolic ceremonial. The more this ritual has been an unconscious growth, the stronger it has gripped its devotees. The cult preserved sentiment and satisfied emotion, but it has always been the greatest obstacle to social reconstruction and spiritual progress.
1997 87:7.2 Vanaf de dageraad der beschaving heeft iedere aantrekkelijke beweging in de sociale civilisatie of de religieuze vooruitgang rituele gebruiken, symbolisch ceremonieel ontwikkeld. Hoe meer dit ritueel een onbewuste ontwikkeling is geweest, des te sterker heeft het de volgelingen altijd geboeid. De cultus hield de sentimenten in leven en bevredigde de emoties, doch is altijd de grootste belemmering geweest voor sociale reorganisatie en geestelijke vooruitgang.
1955 87:7.3 Notwithstanding that the cult has always retarded social progress, it is regrettable that so many modern believers in moral standards and spiritual ideals have no adequate symbolism—no cult of mutual support—nothing to belong to. But a religious cult cannot be manufactured; it must grow. And those of no two groups will be identical unless their rituals are arbitrarily standardized by authority.
1997 87:7.3 Niettegenstaande het feit dat de cultus altijd de sociale ontwikkeling heeft vertraagd, valt het te betreuren dat zoveel moderne mensen die geloven in zedelijke normen en geestelijke idealen geen adequate symbolen hebben — geen cultus voor onderlinge steun — niets waartoe zij behoren. Maar een religieuze cultus kan niet met de hand worden vervaardigd, zij moet groeien. En geen enkele cultus zal gelijk zijn aan die van een andere groep, tenzij hun riten willekeurig worden gestandaardiseerd door het gezag.
1955 87:7.4 The early Christian cult was the most effective, appealing, and enduring of any ritual ever conceived or devised, but much of its value has been destroyed in a scientific age by the destruction of so many of its original underlying tenets. The Christian cult has been devitalized by the loss of many fundamental ideas.
1997 87:7.4 De vroege Christelijke cultus was de meest effectieve, aantrekkelijke en duurzame van alle rituelen die ooit zijn geformuleerd of uitgedacht, maar veel van zijn waarde is in deze wetenschappelijke tijd vernietigd doordat zovele van zijn oorspronkelijke grondbeginselen verloren zijn gegaan. De Christelijke cultus is door het verlies van vele fundamentele ideeën van zijn levenskracht beroofd.
1955 87:7.5 In the past, truth has grown rapidly and expanded freely when the cult has been elastic, the symbolism expansile. Abundant truth and an adjustable cult have favored rapidity of social progression. A meaningless cult vitiates religion when it attempts to supplant philosophy and to enslave reason; a genuine cult grows.
1997 87:7.5 Wanneer in het verleden de cultus veerkrachtig en het symbolisme rekbaar was, heeft de waarheid zich snel ontwikkeld en zich vrijelijk uitgebreid. Een overvloed aan waarheid en een flexibele cultus hebben een gunstige invloed gehad op de snelheid van de sociale vooruitgang. Een zinloze cultus schaadt de religie wanneer hij tracht de plaats in te nemen van de filosofie en de rede probeert te knechten; een echte cultus groeit.
1955 87:7.6 Regardless of the drawbacks and handicaps, every new revelation of truth has given rise to a new cult, and even the restatement of the religion of Jesus must develop a new and appropriate symbolism. Modern man must find some adequate symbolism for his new and expanding ideas, ideals, and loyalties. This enhanced symbol must arise out of religious living, spiritual experience. And this higher symbolism of a higher civilization must be predicated on the concept of the Fatherhood of God and be pregnant with the mighty ideal of the brotherhood of man.
1997 87:7.6 Ongeacht de bezwaren en belemmeringen heeft iedere nieuwe openbaring van waarheid een nieuwe cultus in het leven geroepen, en zelfs de herformulering van de religie van Jezus moet een nieuwe, passende symboliek ontwikkelen. De moderne mens moet een adequate symboliek vinden voor zijn nieuwe, groeiende ideeën, idealen en loyaliteiten. Dit hogere symbool moet voortkomen uit religieus leven, uit geestelijke ervaring. En deze hogere symboliek van een hogere beschaving moet gebaseerd zijn op het denkbeeld van het Vaderschap van God en vervuld zijn van het machtige ideaal van de broederschap der mensen.
1955 87:7.7 The old cults were too egocentric; the new must be the outgrowth of applied love. The new cult must, like the old, foster sentiment, satisfy emotion, and promote loyalty; but it must do more: It must facilitate spiritual progress, enhance cosmic meanings, augment moral values, encourage social development, and stimulate a high type of personal religious living. The new cult must provide supreme goals of living which are both temporal and eternal—social and spiritual.
1997 87:7.7 De oude culten waren te egocentrisch; de nieuwe moet het voortvloeisel zijn van toegepaste lief- de. De nieuwe cultus moet, evenals de oude, het gevoel voeden, de emotie bevredigen, en loyaliteit bevorderen, maar hij moet meer doen: hij moet geestelijke vooruitgang vergemakkelijken, kosmi- sche betekenissen verdiepen, morele waarden doen toenemen, de sociale ontwikkeling aanmoedigen en een verheven soort persoonlijk religieus leven stimuleren. De nieuwe cultus moet allerhoogste levensdoelen verschaffen van zowel wereldlijke als eeuwige — sociale en geestelijke — aard.
1955 87:7.8 No cult can endure and contribute to the progress of social civilization and individual spiritual attainment unless it is based on the biologic, sociologic, and religious significance of the home. A surviving cult must symbolize that which is permanent in the presence of unceasing change; it must glorify that which unifies the stream of ever-changing social metamorphosis. It must recognize true meanings, exalt beautiful relations, and glorify the good values of real nobility.
1997 87:7.8 Geen enkele cultus kan standhouden en bijdragen aan de vooruitgang van de sociale civilisatie en aan de geestelijke verworvenheden van het individu, tenzij deze gebaseerd is op de biologische, sociologische en religieuze betekenis van het huisgezin. Een cultus die blijft bestaan moet datgene symboliseren wat blijvend is ten overstaan van onophoudelijke veranderingen; hij moet datgene verheerlijken wat de stroom der immer veranderende sociale metamorfose verenigt. Hij moet ware betekenissen erkennen, schone menselijke betrekkingen verheffen en goede waarden van werkelijke adeldom verheerlijken.
1955 87:7.9 But the great difficulty of finding a new and satisfying symbolism is because modern men, as a group, adhere to the scientific attitude, eschew superstition, and abhor ignorance, while as individuals they all crave mystery and venerate the unknown. No cult can survive unless it embodies some masterful mystery and conceals some worthful unattainable. Again, the new symbolism must not only be significant for the group but also meaningful to the individual. The forms of any serviceable symbolism must be those which the individual can carry out on his own initiative, and which he can also enjoy with his fellows. If the new cult could only be dynamic instead of static, it might really contribute something worth while to the progress of mankind, both temporal and spiritual.
1997 87:7.9 Maar de grote moeilijkheid om een nieuwe, bevredigende symboliek te vinden, schuilt hierin dat moderne mensen als groep de wetenschappelijke instelling aanhangen, bijgeloof schuwen en onwetendheid verfoeien, terwijl zij als individuen allen naar het mysterieuze hunkeren en het onbekende vereren. Geen enkele cultus kan blijven bestaan tenzij hij een meesterlijk mysterie belichaamt en iets van ongrijpbare waarde verhult. Nogmaals, de nieuwe symboliek moet niet alleen betekenisvol zijn voor de groep, maar ook zinvol voor het individu. De vormen van een nuttige symboliek moeten zo zijn, dat een individu deze op eigen initiatief kan uitvoeren en ze ook samen met zijn medemensen kan ervaren. Indien de nieuwe cultus dynamisch in plaats van statisch zou kunnen zijn, dan zou hij werkelijk iets wat de moeite waard zou zijn kunnen bijdragen aan de vooruitgang van de mensheid, zowel wereldlijk als geestelijk.
1955 87:7.10 But a cult—a symbolism of rituals, slogans, or goals—will not function if it is too complex. And there must be the demand for devotion, the response of loyalty. Every effective religion unerringly develops a worthy symbolism, and its devotees would do well to prevent the crystallization of such a ritual into cramping, deforming, and stifling stereotyped ceremonials which can only handicap and retard all social, moral, and spiritual progress. No cult can survive if it retards moral growth and fails to foster spiritual progress. The cult is the skeletal structure around which grows the living and dynamic body of personal spiritual experience—true religion.
1997 87:7.10 Maar een cultus — een symboliek van riten, strijdkreten, of doelstellingen — zal niet functioneren indien hij te ingewikkeld is. En er moet toewijding, de respons van loyaliteit gevraagd worden. Iedere effectieve religie ontwikkelt feilloos een waardevolle symboliek en haar aanhangers zouden er goed aan doen te voorkomen dat zo’n ritueel stolt tot benauwende, misvormende en verstikkende stereotype ceremoniën die alleen maar alle sociale, morele en geestelijke vooruitgang kunnen vertragen. Geen cultus kan blijven bestaan als hij de morele ontwikkeling tegenhoudt en er niet in slaagt een voedingsbodem te zijn voor geestelijke vooruitgang. De cultus is het geraamte waaromheen zich het levende, dynamische lichaam ontwikkelt van de persoonlijke geestelijke ervaring — ware religie.
1955 87:7.11 [Presented by a Brilliant Evening Star of Nebadon.]
1997 87:7.11 [Aangeboden door een Blinkende Avondster van Nebadon.]
Verhandeling 86. De vroege evolutie van religie |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 88. Fetisjen, tovermiddelen en magie |