Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 114. Het Serafijnse Bestuur van de planeet |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 116. De Almachtig Allerhoogste |
THE SUPREME BEING
DE ALLERHOOGSTE
1955 115:0.1 WITH God the Father, sonship is the great relationship. With God the Supreme, achievement is the prerequisite to status—one must do something as well as be something.
1997 115:0.1 MET God de Vader is zoonschap de belangrijkste verhouding. Bij God de Allerhoogste zijn prestaties de noodzakelijke voorwaarde voor status — men moet zowel iets doen als iets zijn.
1. RELATIVITY OF CONCEPT FRAMES
1. DE RELATIVITEIT VAN BEGRIPSKADERS
1955 115:1.1 Partial, incomplete, and evolving intellects would be helpless in the master universe, would be unable to form the first rational thought pattern, were it not for the innate ability of all mind, high or low, to form a universe frame in which to think. If mind cannot fathom conclusions, if it cannot penetrate to true origins, then will such mind unfailingly postulate conclusions and invent origins that it may have a means of logical thought within the frame of these mind-created postulates. And while such universe frames for creature thought are indispensable to rational intellectual operations, they are, without exception, erroneous to a greater or lesser degree.
1997 115:1.1 Eenzijdige, onvolledige en evoluerende intellecten zouden hulpeloos zijn in het meester-universum, zouden niet in staat zijn ook maar het eerste rationele gedachtenpatroon te vormen, indien niet alle denkend bewustzijn, hoog en laag, het aangeboren vermogen bezat om een universum-kader te vormen waarbinnen gedacht kan worden. Indien het bewustzijn geen conclusies kan trekken, indien het niet kan doordringen tot ware oorsprongen, zal het altijd conclusies postuleren en oorsprongen bedenken, zodat er binnen het kader van deze door het bewustzijn geschapen postulaten logisch kan worden gedacht. En ofschoon deze universum-kaders voor het denken van schepselen onmisbaar zijn om op rationeel intellectuele wijze te kunnen opereren, zijn zij zonder uitzondering min of meer onjuist.
1955 115:1.2 Conceptual frames of the universe are only relatively true; they are serviceable scaffolding which must eventually give way before the expansions of enlarging cosmic comprehension. The understandings of truth, beauty, and goodness, morality, ethics, duty, love, divinity, origin, existence, purpose, destiny, time, space, even Deity, are only relatively true. God is much, much more than a Father, but the Father is man’s highest concept of God; nonetheless, the Father-Son portrayal of Creator-creature relationship will be augmented by those supermortal conceptions of Deity which will be attained in Orvonton, in Havona, and on Paradise. Man must think in a mortal universe frame, but that does not mean that he cannot envision other and higher frames within which thought can take place.
1997 115:1.2 Conceptuele universum-kaders zijn slechts relatief waar: het zijn bruikbare constructies, die uiteindelijk moeten wijken wanneer het kosmische begrip groter wordt en uitbreiding van denkbeelden tot gevolg heeft. Uw opvattingen van waarheid, schoonheid en goedheid, moraliteit, ethiek, plicht, liefde, goddelijkheid, oorsprong, bestaan, bedoeling, bestemming, tijd, ruimte en zelfs de Godheid, zijn slechts relatief waar. God is veel, veel meer dan een Vader, maar de Vader is ’s mensen hoogste begrip van God; niettemin zal de Vader-Zoon-uitbeelding van de betrekking tussen Schepper en schepsel worden aangevuld met de boven-sterfelijke opvattingen van de Godheid die ge in Orvonton, in Havona en op het Paradijs zult verwerven. De mens moet binnen het sterfelijke universum-kader denken, maar dit betekent niet dat hij zich geen andere, hogere kaders kan voorstellen waarbinnen denken kan plaatsvinden.
1955 115:1.3 In order to facilitate mortal comprehension of the universe of universes, the diverse levels of cosmic reality have been designated as finite, absonite, and absolute. Of these only the absolute is unqualifiedly eternal, truly existential. Absonites and finites are derivatives, modifications, qualifications, and attenuations of the original and primordial absolute reality of infinity.
1997 115:1.3 Teneinde het stervelingen gemakkelijker te maken het universum van universa te begrijpen, zijn de verschillende niveaus der kosmische realiteit aangeduid als eindig, absoniet en absoluut. Van deze is alleen het absolute onbeperkt eeuwig, waarlijk existentieel. Absoniete en eindige niveaus zijn afleidingen, modificaties, kwalificaties en verzwakkingen van de oorspronkelijke, primordiale, absolute werkelijkheid der oneindigheid.
1955 115:1.4 The realms of the finite exist by virtue of the eternal purpose of God. Finite creatures, high and low, may propound theories, and have done so, as to the necessity of the finite in the cosmic economy, but in the last analysis it exists because God so willed. The universe cannot be explained, neither can a finite creature offer a rational reason for his own individual existence without appealing to the prior acts and pre-existent volition of ancestral beings, Creators or procreators.
1997 115:1.4 De gebieden van het eindige bestaan krachtens de eeuwige bedoeling van God. Eindige schepselen, hoog en laag, kunnen wel theorieën opperen over de noodzakelijkheid van het eindige in de kosmische economie, en hebben dit ook gedaan, maar ten slotte bestaat het omdat God het zo heeft gewild. Het universum kan niet worden uitgelegd, en een schepsel kan geen rationele reden geven voor zijn eigen individuele bestaan, zonder te verwijzen naar de voorafgaande handelingen en het preëxistente wilsvermogen van wezens uit wie hij is voortgekomen, Scheppers of verwekkers.
2. THE ABSOLUTE BASIS FOR SUPREMACY
2. DE ABSOLUTE BASIS VOOR HET BEWIND VAN DE ALLERHOOGSTE
1955 115:2.1 From the existential standpoint, nothing new can happen throughout the galaxies, for the completion of infinity inherent in the I AM is eternally present in the seven Absolutes, is functionally associated in the triunities, and is transmitively associated in the triodities. But the fact that infinity is thus existentially present in these absolute associations in no way makes it impossible to realize new cosmic experientials. From a finite creature’s viewpoint, infinity contains much that is potential, much that is on the order of a future possibility rather than a present actuality.
1997 115:2.1 Vanuit het existentiële standpunt kan er nergens in de sterrenstelsels iets nieuws gebeuren, want de voltooiing der oneindigheid die inherent is in de IK BEN, is eeuwig tegenwoordig in de zeven Absoluten, maakt functioneel deel uit van de associatie der drieënigheden en transmittief van de associatie der trioditeiten. Maar het feit dat de oneindigheid aldus existentieel tegenwoordig is binnen deze absolute associaties, maakt het geenszins onmogelijk nieuwe kosmische experiëntiele fasen te realiseren. Vanuit het gezichtspunt van een eindig schepsel, bevat de oneindigheid veel dat potentieel is, veel dat eerder een toekomstige mogelijkheid lijkt dan een huidige actualiteit.
1955 115:2.2 Value is a unique element in universe reality. We do not comprehend how the value of anything infinite and divine could possibly be increased. But we discover that meanings can be modified if not augmented even in the relations of infinite Deity. To the experiential universes even divine values are increased as actualities by enlarged comprehension of reality meanings.
1997 115:2.2 Waarde is een uniek element in de universum-werkelijkheid. Wij begrijpen niet hoe de waarde van iets oneindigs en goddelijks ooit zou kunnen toenemen. Maar wij ontdekken dat zelfs in de betrekkingen van de oneindige Godheid betekenissen kunnen worden gemodificeerd, zo niet verhoogd. Voor de experiëntiële universa worden zelfs goddelijke waarden versterkt als actualiteiten wanneer het begrip van werkelijkheidsbetekenissen groter wordt.
1955 115:2.3 The entire scheme of universal creation and evolution on all experiencing levels is apparently a matter of the conversion of potentialities into actualities; and this transmutation has to do equally with the realms of space potency, mind potency, and spirit potency.
1997 115:2.3 Het gehele plan der schepping en evolutie van universa op alle ervaringsniveaus is klaarblijkelijk een zaak van de omzetting van potentialiteiten in actualiteiten; deze transmutatie betreft gelijkelijk de gebieden der ruimtepotentie, bewustzijnspotentie, en geest-potentie.
1955 115:2.4 The apparent method whereby the possibilities of the cosmos are brought into actual existence varies from level to level, being experiential evolution in the finite and experiential eventuation in the absonite. Existential infinity is indeed unqualified in all-inclusiveness, and this very all-inclusiveness must, perforce, encompass even the possibility for evolutionary finite experiencing. And the possibility for such experiential growth becomes a universe actuality through triodity relationships impinging upon and in the Supreme.
1997 115:2.4 De zichtbare methode waardoor de mogelijkheden van de kosmos tot actueel bestaan worden gebracht, varieert van niveau tot niveau: op het eindige niveau is het de experiëntiële evolutie en op het absoniete is het de experiëntiële resultering. De existentiële oneindigheid is inderdaad onbeperkt in alomvattendheid, en juist deze alomvattendheid moet noodzakelijkerwijs zelfs de mogelijkheid tot het evolutionaire, eindige ervaren omvatten. En de mogelijkheid tot deze experiëntiële groei wordt een universum-actualiteit door de betrekkingen tussen de trioditeiten die van invloed zijn op en in de Allerhoogste.
3. ORIGINAL, ACTUAL, AND POTENTIAL
3. OORSPRONKELIJK, ACTUEEL EN POTENTIEEL
1955 115:3.1 The absolute cosmos is conceptually without limit; to define the extent and nature of this primal reality is to place qualifications upon infinity and to attenuate the pure concept of eternity. The idea of the infinite-eternal, the eternal-infinite, is unqualified in extent and absolute in fact. There is no language in the past, present, or future of Urantia adequate to express the reality of infinity or the infinity of reality. Man, a finite creature in an infinite cosmos, must content himself with distorted reflections and attenuated conceptions of that limitless, boundless, never-beginning, never-ending existence the comprehension of which is really beyond his ability.
1997 115:3.1 De absolute kosmos is conceptueel zonder begrenzing; wanneer wij de uitgebreidheid en de natuur van deze primaire realiteit zouden definiëren, zouden wij de oneindigheid limiteren en het zuivere begrip eeuwigheid verzwakken. De idee van het oneindig-eeuwige, het eeuwig-oneindige, is onbeperkt in uitgebreidheid en absoluut in feitelijkheid. Er bestaat geen taal in verleden, heden of toekomst van Urantia die adequaat is om de werkelijkheid der oneindigheid of de oneindigheid der werkelijkheid uit te drukken. De mens, een eindig schepsel in een oneindige kosmos, moet zich tevreden stellen met vertekende bespiegelingen over en verzwakte opvattingen van het onbegrensde, eindeloze, nimmer-beginnende, nimmer-eindigende bestaan dat zijn begripsvermogen werkelijk te boven gaat.
1955 115:3.2 Mind can never hope to grasp the concept of an Absolute without attempting first to break the unity of such a reality. Mind is unifying of all divergencies, but in the very absence of such divergencies, mind finds no basis upon which to attempt to formulate understanding concepts.
1997 115:3.2 Bewustzijn kan nooit verwachten het denkbeeld van een Absolute te vatten zonder eerst te trachten de eenheid van zulk een werkelijkheid op te breken. Bewustzijn brengt steeds alle divergenties tot eenheid, maar wanneer zulke divergenties geheel ontbreken, vindt het bewustzijn geen basis waarop het interpreterende begrippen kan formuleren.
1955 115:3.3 The primordial stasis of infinity requires segmentation prior to human attempts at comprehension. There is a unity in infinity which has been expressed in these papers as the I AM—the premier postulate of the creature mind. But never can a creature understand how it is that this unity becomes duality, triunity, and diversity while yet remaining an unqualified unity. Man encounters a similar problem when he pauses to contemplate the undivided Deity of Trinity alongside the plural personalization of God.
1997 115:3.3 De primordiale stasis der oneindigheid moet gesegmenteerd worden voordat de mens kan pogen haar te begrijpen. Er is een eenheid in de oneindigheid die in deze verhandelingen is uitgedrukt als de IK BEN — het eerste postulaat van het geschapen bewustzijn. Maar een schepsel kan nooit begrijpen hoe deze eenheid dualiteit, drieënigheid en diversiteit kan worden, terwijl zij toch een onbeperkte eenheid blijft. De mens stuit op een soortgelijk probleem wanneer hij nadenkt over de ongedeelde Godheid der Triniteit naast de meervoudige personalisatie van God.
1955 115:3.4 It is only man’s distance from infinity that causes this concept to be expressed as one word. While infinity is on the one hand UNITY, on the other it is DIVERSITY without end or limit. Infinity, as it is observed by finite intelligences, is the maximum paradox of creature philosophy and finite metaphysics. Though man’s spiritual nature reaches up in the worship experience to the Father who is infinite, man’s intellectual comprehension capacity is exhausted by the maximum conception of the Supreme Being. Beyond the Supreme, concepts are increasingly names; less and less are they true designations of reality; more and more do they become the creature’s projection of finite understanding toward the superfinite.
1997 115:3.4 s Mensen afstand tot de oneindigheid is de enige reden waarom het begrip oneindigheid in één woord wordt uitgedrukt. Terwijl oneindigheid enerzijds EENHEID is, houdt dit begrip anderzijds DIVERSITEIT zonder einde of begrenzing in. Zoals de oneindigheid wordt gezien door eindige verstandelijke wezens, is zij de maximale paradox in de filosofie van schepselen en in de eindige metafysica. Ofschoon ’s mensen geestelijke natuur in de ervaring van godsverering omhoog reikt naar de Vader die oneindig is, bereikt ’s mensen capaciteit tot intellectueel begrijpen zijn grens bij de maximale opvatting van de Allerhoogste. Voorbij de Allerhoogste zijn begrippen in toenemende mate namen: steeds minder zijn het ware aanduidingen van de werkelijkheid en steeds meer worden het projecties van het eindige begrip van het schepsel in de richting van het boveneindige.
1955 115:3.5 One basic conception of the absolute level involves a postulate of three phases:
1997 115:3.5 Eén fundamentele opvatting van het absolute niveau houdt een postulaat van drie fasen in:
1955 115:3.6 1. The Original. The unqualified concept of the First Source and Center, that source manifestation of the I AM from which all reality takes origin.
1997 115:3.6 1. het Oorspronkelijke, het onbeperkte begrip van de Eerste Bron en Centrum, de manifestatie van de IK BEN als de bron waaruit alle werkelijkheid ontspringt;
1955 115:3.7 2. The Actual. The union of the three Absolutes of actuality, the Second, Third, and Paradise Sources and Centers. This triodity of the Eternal Son, the Infinite Spirit, and the Paradise Isle constitutes the actual revelation of the originality of the First Source and Center.
1997 115:3.7 2. het Actuele, de verbintenis van de drie Absoluten van actualiteit, de Tweede, Derde en Paradijs-Bronnen en Centra. Deze trioditeit van de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest en het Paradijs-Eiland vormt de actuele openbaring van de oorspronkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum;
1955 115:3.8 3. The Potential. The union of the three Absolutes of potentiality, the Deity, Unqualified, and Universal Absolutes. This triodity of existential potentiality constitutes the potential revelation of the originality of the First Source and Center.
1997 115:3.8 3. het Potentiële, de verbintenis van de drie Absoluten van potentialiteit, het Godheid-Absolute, het Ongekwalificeerd en het Universeel Absolute. Deze trioditeit van existentiële potentialiteit vormt de potentiële openbaring van de oorspronkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum.
1955 115:3.9 The interassociation of the Original, the Actual, and the Potential yields the tensions within infinity which result in the possibility for all universe growth; and growth is the nature of the Sevenfold, the Supreme, and the Ultimate.
1997 115:3.9 Door de onderlinge associatie van het Oorspronkelijke, het Actuele en het Potentiële ontstaan de spanningen binnen de oneindigheid, die resulteren in de mogelijkheid tot alle groei in het universum; groei is dan ook de natuur van de Zevenvoudige, de Allerhoogste en de Ultieme.
1955 115:3.10 In the association of the Deity, Universal, and Unqualified Absolutes, potentiality is absolute while actuality is emergent; in the association of the Second, Third, and Paradise Sources and Centers, actuality is absolute while potentiality is emergent; in the originality of the First Source and Center, we cannot say that either actuality or potentiality is either existent or emergent — the Father is.
1997 115:3.10 In de associatie van het Godheid-Absolute, het Universeel en het Ongekwalificeerd Absolute, is potentialiteit absoluut, terwijl actualiteit wordend is; in de associatie van de Tweede, Derde en Paradijs-Bronnen en Centra is actualiteit absoluut, terwijl potentialiteit wordend is; in de oorspronkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum kunnen wij niet zeggen dat actualiteit of potentialiteit hetzij bestaand is of wordend — de Vader is.
1955 115:3.11 From the time viewpoint, the Actual is that which was and is; the Potential is that which is becoming and will be; the Original is that which is. From the eternity viewpoint, the differences between the Original, the Actual, and the Potential are not thus apparent. These triune qualities are not so distinguished on Paradise-eternity levels. In eternity all is—only has all not yet been revealed in time and space.
1997 115:3.11 Vanuit het gezichtspunt van de tijd is het Actuele dat wat was en is; het Potentiële is dat wat wordend is en zal zijn; het Oorspronkelijke is dat wat is. Vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid zijn de verschillen tussen het Oorspronkelijke, het Actuele en het Potentiële niet zo duidelijk. Deze drieënige kwaliteiten worden op de niveaus van de Paradijs-eeuwigheid niet op dezelfde wijze onderscheiden. In de eeuwigheid is alles — alleen is alles nog niet geopenbaard in tijd en ruimte.
1955 115:3.12 From a creature’s viewpoint, actuality is substance, potentiality is capacity. Actuality exists centermost and expands therefrom into peripheral infinity; potentiality comes inward from the infinity periphery and converges at the center of all things. Originality is that which first causes and then balances the dual motions of the cycle of reality metamorphosis from potentials to actuals and the potentializing of existing actuals.
1997 115:3.12 Vanuit het gezichtspunt van een schepsel is actualiteit substantie en is potentialiteit capaciteit. Actualiteit bestaat in het centrum en breidt zich daarvandaan uit tot in de perifere oneindigheid; potentialiteit komt vanuit de oneindigheidsperiferie naar binnen en convergeert bij het centrum van alle dingen. Oorspronkelijkheid is dat wat de tweeledige beweging van de cyclus van realiteitsmetamorfose — de ene die van potentiële tot actuele fasen, en de tweede die der potentialisering van bestaande actuele fasen — ten eerste veroorzaakt, en vervolgens in evenwicht houdt.
1955 115:3.13 The three Absolutes of potentiality are operative on the purely eternal level of the cosmos, hence never function as such on subabsolute levels. On the descending levels of reality the triodity of potentiality is manifest with the Ultimate and upon the Supreme. The potential may fail to time-actualize with respect to a part on some subabsolute level, but never in the aggregate. The will of God does ultimately prevail, not always concerning the individual but invariably concerning the total.
1997 115:3.13 De drie Absoluten van potentialiteit zijn werkzaam op het zuiver eeuwige niveau van de kosmos en functioneren derhalve nooit als zodanig op subabsolute niveaus. Op de afdalende niveaus van werkelijkheid is de trioditeit van potentialiteit manifest bij het Ultieme en op het Allerhoogste. Het potentiële kan wel niet tot tijd-actualisering komen ten aanzien van een deel op enig subabsoluut niveau, doch nooit in het totaal. Uiteindelijk zegeviert de wil van God, niet altijd ten aanzien van het individu, doch steeds waar het om het totaal gaat.
1955 115:3.14 It is in the triodity of actuality that the existents of the cosmos have their center; be it spirit, mind, or energy, all center in this association of the Son, the Spirit, and Paradise. The personality of the spirit Son is the master pattern for all personality throughout all universes. The substance of the Paradise Isle is the master pattern of which Havona is a perfect, and the superuniverses are a perfecting, revelation. The Conjoint Actor is at one and the same time the mind activation of cosmic energy, the conceptualization of spirit purpose, and the integration of the mathematical causes and effects of the material levels with the volitional purposes and motives of the spiritual level. In and to a finite universe the Son, Spirit, and Paradise function in and upon the Ultimate as he is conditioned and qualified in the Supreme.
1997 115:3.14 Het is in de trioditeit der actualiteit dat de existente werkelijkheden van de kosmos hun centrum hebben; of het nu geest, bewustzijn of energie is, alle hebben deze hun centrum in deze associatie van de Zoon, de Geest en het Paradijs. De persoonlijkheid van de geest-Zoon is het grondpatroon voor alle persoonlijkheid in alle universa. De substantie van het Paradijs-Eiland is het grondpatroon waarvan Havona een volmaakte openbaring is, en de superuniversa een zich vervolmakende openbaring. De Vereend Handelende Geest is op één en hetzelfde moment de bewustzijnsactivering van kosmische energie, de conceptualisering van geest-voornemen, en de integratie van de mathematische oorzaken en gevolgen van de materiële niveaus met de volitionele bedoelingen en beweegredenen van het geestelijke niveau. In en voor een eindig universum werken de Zoon, de Geest en het Paradijs in en op de Ultieme, zoals deze bepaald en gekwalificeerd is in de Allerhoogste.
1955 115:3.15 Actuality (of Deity) is what man seeks in the Paradise ascent. Potentiality (of human divinity) is what man evolves in that search. The Original is what makes possible the coexistence and integration of man the actual, man the potential, and man the eternal.
1997 115:3.15 Actualiteit (van Godheid) is wat de mens zoekt in zijn opklimming naar het Paradijs. Potentialiteit (van menselijke goddelijkheid) is wat de mens in dit zoeken ontwikkelt. Het Oorspronkelijke is wat de coëxistentie en integratie mogelijk maakt van de mens die actueel is, de mens die potentieel is, en de mens die eeuwig is.
1955 115:3.16 The final dynamics of the cosmos have to do with the continual transfer of reality from potentiality to actuality. In theory, there may be an end to this metamorphosis, but in fact, such is impossible since the Potential and the Actual are both encircuited in the Original (the I AM), and this identification makes it forever impossible to place a limit on the developmental progression of the universe. Whatsoever is identified with the I AM can never find an end to progression since the actuality of the potentials of the I AM is absolute, and the potentiality of the actuals of the I AM is also absolute. Always will actuals be opening up new avenues of the realization of hitherto impossible potentials—every human decision not only actualizes a new reality in human experience but also opens up a new capacity for human growth. The man lives in every child, and the morontia progressor is resident in the mature God-knowing man.
1997 115:3.16 De finale dynamiek van de kosmos heeft te maken met de voortdurende transmissie van werkelijkheid van potentialiteit tot actualiteit. In theorie kan er een einde komen aan deze metamorfose, maar in feite is dit onmogelijk, aangezien het Potentiële en het Actuele beide zijn omsloten door het Oorspronkelijke (de IK BEN), en deze identificatie maakt het voor immer onmogelijk een beperking te stellen aan de ontwikkelingsvoortgang van het universum. De voortgang van alles wat geïdentificeerd is met de IK BEN kan nooit ten einde komen, aangezien de actualiteit van de potentiële fasen van de IK BEN absoluut is, terwijl de potentialiteit van de actuele fasen van de IK BEN eveneens absoluut is. Altijd zullen actuele fasen nieuwe wegen blijven ontsluiten tot de verwerkelijking van tot dan toe onmogelijke potentiële fasen — iedere menselijke beslissing actualiseert niet alleen een nieuwe werkelijkheid in ’s mensen ervaring, maar ontsluit tevens een nieuwe menselijke capaciteit tot groei. De volwassen man leeft in ieder kind, en de morontia-voortgaande woont reeds in de gerijpte Godkennende mens.
1955 115:3.17 Statics in growth can never appear in the total cosmos since the basis for growth—the absolute actuals—is unqualified, and since the possibilities for growth—the absolute potentials—are unlimited. From a practical viewpoint the philosophers of the universe have come to the conclusion that there is no such thing as an end.
1997 115:3.17 In de totale kosmos kan er nooit een rusttoestand optreden in de groei, aangezien de basis voor groei — de absolute actuele fasen — onbeperkt is, en de mogelijkheden tot groei — de absolute potentiële fasen — onbegrensd zijn. Uitgaande van een praktisch oogpunt zijn de filosofen van het universum tot de slotsom gekomen dat er niet zoiets als een einde bestaat.
1955 115:3.18 From a circumscribed view there are, indeed, many ends, many terminations of activities, but from a larger viewpoint on a higher universe level, there are no endings, merely transitions from one phase of development to another. The major chronicity of the master universe is concerned with the several universe ages, the Havona, the superuniverse, and the outer universe ages. But even these basic divisions of sequence relationships cannot be more than relative landmarks on the unending highway of eternity.
1997 115:3.18 Vanuit een beperkt gezichtspunt zijn er inderdaad vele einden, worden vele activiteiten beëindigd, maar vanuit een wijder gezichtspunt op een hoger universum-niveau zijn er geen einden, alleen overgangen van de ene ontwikkelingsfase tot de volgende. De voornaamste chroniciteit van het meester-universum betreft de verscheidene universum-tijdperken, het tijdperk van Havona, dat van de superuniversa en de tijdperken van de universa in de buiten-ruimte. Maar zelfs deze fundamentele indelingen van sequentiële betrekkingen kunnen niet meer zijn dan relatieve bakens langs de eindeloze heerweg der eeuwigheid.
1955 115:3.19 The final penetration of the truth, beauty, and goodness of the Supreme Being could only open up to the progressing creature those absonite qualities of ultimate divinity which lie beyond the concept levels of truth, beauty, and goodness.
1997 115:3.19 Het finale doordringen tot de waarheid, schoonheid en goedheid van de Allerhoogste zou voor het steeds vorderende schepsel alleen die absoniete kwaliteiten van uiteindelijke goddelijkheid open kunnen leggen welke de begripsniveaus van waarheid, schoonheid en goedheid te boven gaan.
4. SOURCES OF SUPREME REALITY
4. BRONNEN DER ALLERHOOGSTE WERKELIJKHEID
1955 115:4.1 Any consideration of the origins of God the Supreme must begin with the Paradise Trinity, for the Trinity is original Deity while the Supreme is derived Deity. Any consideration of the growth of the Supreme must give consideration to the existential triodities, for they encompass all absolute actuality and all infinite potentiality (in conjunction with the First Source and Center). And the evolutionary Supreme is the culminating and personally volitional focus of the transmutation—the transformation—of potentials to actuals in and on the finite level of existence. The two triodities, actual and potential, encompass the totality of the interrelationships of growth in the universes.
1997 115:4.1 Iedere beschouwing over de oorsprongen van God de Allerhoogste moet beginnen met de Paradijs-Triniteit, want de Triniteit is oorspronkelijke Godheid, terwijl de Allerhoogste afgeleide Godheid is. Iedere beschouwing over de groei van de Allerhoogste moet aandacht schenken aan de existentiële trioditeiten, want deze omvatten (samen met de Eerste Bron en Centrum) alle absolute actualiteit en alle oneindige potentialiteit. En de evolutionaire Allerhoogste is het culminerende, persoonlijk volitionele focus van de transmutatie — de transformatie — van potentiële tot actuele fasen in en op het eindige niveau van bestaan. De twee trioditeiten, de actuele en de potentiële, omvatten de totaliteit van de onderlinge betrekkingen van groei in de universa.
1955 115:4.2 The source of the Supreme is in the Paradise Trinity—eternal, actual, and undivided Deity. The Supreme is first of all a spirit person, and this spirit person stems from the Trinity. But the Supreme is secondly a Deity of growth—evolutionary growth—and this growth derives from the two triodities, actual and potential.
1997 115:4.2 De bron van de Allerhoogste ligt in de Paradijs-Triniteit — eeuwige, actuele en ongedeelde Godheid. De Allerhoogste is in de allereerste plaats een geest-persoon, en deze geest-persoon stamt uit de Triniteit. Maar de Allerhoogste is ten tweede een Godheid van groei — evolutionaire groei — en deze groei komt voort uit de twee trioditeiten, de actuele en de potentiële.
1955 115:4.3 If it is difficult to comprehend that the infinite triodities can function on the finite level, pause to consider that their very infinity must in itself contain the potentiality of the finite; infinity encompasses all things ranging from the lowest and most qualified finite existence to the highest and unqualifiedly absolute realities.
1997 115:4.3 Als het u moeilijk valt om te begrijpen dat de oneindige trioditeiten op het eindige niveau kunnen functioneren, dient ge stil te staan bij het feit dat juist deze oneindigheid de potentialiteit van het eindige wel moet bevatten: de oneindigheid omvat alle dingen, van de laagste, meest voorwaardelijke, eindige vorm van bestaan tot de hoogste, ongekwalificeerd absolute werkelijkheden.
1955 115:4.4 It is not so difficult to comprehend that the infinite does contain the finite as it is to understand just how this infinite actually is manifest to the finite. But the Thought Adjusters indwelling mortal man are one of the eternal proofs that even the absolute God (as absolute) can and does actually make direct contact with even the lowest and least of all universe will creatures.
1997 115:4.4 Het feit dat het oneindige het eindige bevat, is niet zo moeilijk te begrijpen als de manier waarop het oneindige daadwerkelijk manifest is voor het eindige. Maar de inwoning van de Gedachtenrichter in de sterfelijke mens vormt een van de eeuwige bewijzen dat zelfs de absolute God (in zijn absolute kwaliteit) daadwerkelijk rechtstreeks contact kan maken met zelfs de laagste en minste van alle wilsschepselen in het universum, en dit doet.
1955 115:4.5 The triodities which collectively encompass the actual and the potential are manifest on the finite level in conjunction with the Supreme Being. The technique of such manifestation is both direct and indirect: direct in so far as triodity relations repercuss directly in the Supreme and indirect in so far as they are derived through the eventuated level of the absonite.
1997 115:4.5 De trioditeiten die collectief het actuele en het potentiële omvatten, manifesteren zich op het eindige niveau samen met de Allerhoogste. Deze manifestatie vindt zowel langs directe als indirecte weg plaats; direct voorzover betrekkingen tussen de trioditeiten een directe weerslag hebben in de Allerhoogste, en indirect voorzover deze worden afgeleid via het geresulteerde niveau van het absoniete.
1955 115:4.6 Supreme reality, which is total finite reality, is in process of dynamic growth between the unqualified potentials of outer space and the unqualified actuals at the center of all things. The finite domain thus factualizes through the co-operation of the absonite agencies of Paradise and the Supreme Creator Personalities of time. The act of maturing the qualified possibilities of the three great potential Absolutes is the absonite function of the Architects of the Master Universe and their transcendental associates. And when these eventualities have attained to a certain point of maturation, the Supreme Creator Personalities emerge from Paradise to engage in the agelong task of bringing the evolving universes into factual being.
1997 115:4.6 De allerhoogste werkelijkheid, die de totale eindige werkelijkheid is, is dynamisch groeiende tussen de ongekwalificeerde potentiële werkelijkheidsfasen der buitenruimte en de ongekwalificeerde actuele werkelijkheidsfasen in het centrum van alle dingen. Het eindige domein komt aldus tot feitelijk bestaan door middel van de samenwerking van de absoniete krachten van het Paradijs en de Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden in de tijd. De daad van het tot rijping brengen van de gekwalificeerde mogelijkheden van de drie grote potentiële Absoluten is de absoniete werkzaamheid van de Architecten van het Meester-Universum en hun transcendentale deelgenoten. En wanneer deze resulteringen een bepaald rijpingspunt hebben bereikt, verschijnen uit het Paradijs de Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden die de eeuwenlange taak ter hand nemen om de evoluerende universa tot feitelijk bestaan te brengen.
1955 115:4.7 The growth of Supremacy derives from the triodities; the spirit person of the Supreme, from the Trinity; but the power prerogatives of the Almighty are predicated on the divinity successes of God the Sevenfold, while the conjoining of the power prerogatives of the Almighty Supreme with the spirit person of God the Supreme takes place by virtue of the ministry of the Conjoint Actor, who bestowed the mind of the Supreme as the conjoining factor in this evolutionary Deity.
1997 115:4.7 De groei van het Allerhoogst bewind komt voort uit de trioditeiten, de geest-persoon van de Allerhoogste uit de Triniteit, doch de krachtprerogatieven van de Almachtige stoelen op de successen in goddelijkheid van God de Zevenvoudige, terwijl het samenvoegen van de krachtprerogatieven van de Almachtig Allerhoogste met de geest-persoon van God de Allerhoogste plaatsvindt krachtens het dienstbetoon van de Vereend Handelende Geest, die het bewustzijn van de Allerhoogste heeft geschonken als de samenvoegende factor in deze evolutionaire Godheid.
5. RELATION OF THE SUPREME TO THE PARADISE TRINITY
5. DE BETREKKING VAN DE ALLERHOOGSTE TOT DE PARADIJS-TRINITEIT
1955 115:5.1 The Supreme Being is absolutely dependent on the existence and action of the Paradise Trinity for the reality of his personal and spirit nature. While the growth of the Supreme is a matter of triodity relationship, the spirit personality of God the Supreme is dependent upon, and is derived from, the Paradise Trinity, which ever remains as the absolute center-source of perfect and infinite stability around which the evolutionary growth of the Supreme progressively unfolds.
1997 115:5.1 Voor de werkelijkheid van zijn persoonlijke geest-natuur is de Allerhoogste absoluut afhankelijk van het bestaan en de activiteit van de Paradijs-Triniteit. Ofschoon de groei van de Allerhoogste te maken heeft met betrekkingen tussen trioditeiten, is de geest-persoonlijkheid van God de Allerhoogste afhankelijk en afkomstig van de Paradijs-Triniteit, die immer de absolute centrum-bron van volmaakte, oneindige stabiliteit blijft, rond welke de evolutionaire groei van de Allerhoogste zich steeds verder ontvouwt.
1955 115:5.2 The function of the Trinity is related to the function of the Supreme, for the Trinity is functional on all (total) levels, including the level of the function of Supremacy. But as the age of Havona gives way to the age of the superuniverses, so does the discernible action of the Trinity as immediate creator give way to the creative acts of the children of the Paradise Deities.
1997 115:5.2 De functie van de Triniteit staat in verband met de functie van de Allerhoogste, want de Triniteit is functioneel op alle (totale) niveaus, inclusief het niveau van de functie van het Allerhoogst bewind. Maar naarmate het Havona-tijdperk plaats maakt voor het tijdperk van de superuniversa, maakt de waarneembare activiteit van de Triniteit als onmiddellijke schepper plaats voor de scheppingsdaden van de kinderen van de Paradijs-Godheden.
6. RELATION OF THE SUPREME TO THE TRIODITIES
6. DE BETREKKING VAN DE ALLERHOOGSTE TOT DE TRIODITEITEN
1955 115:6.1 The triodity of actuality continues to function directly in the post-Havona epochs; Paradise gravity grasps the basic units of material existence, the spirit gravity of the Eternal Son operates directly upon the fundamental values of spirit existence, and the mind gravity of the Conjoint Actor unerringly clutches all vital meanings of intellectual existence.
1997 115:6.1 De trioditeit van actualiteit blijft in de post-Havona-tijdvakken direct functioneren; de Paradijs-zwaartekracht houdt de fundamentele eenheden van de materiële bestaansvorm in haar greep, de geest-zwaartekracht van de Eeuwige Zoon heeft directe inwerking op de fundamentele waarden van het geest-bestaan, en feilloos houdt de bewustzijnszwaartekracht van de Vereend Handelende Geest alle vitale bedoelingen van het intellectuele bestaan in zijn greep.
1955 115:6.2 But as each stage of creative activity proceeds out through uncharted space, it functions and exists farther and farther removed from direct action by the creative forces and divine personalities of central emplacement—the absolute Isle of Paradise and the infinite Deities resident thereon. These successive levels of cosmic existence become, therefore, increasingly dependent upon developments within the three Absolute potentialities of infinity.
1997 115:6.2 Maar naarmate ieder stadium van creatieve activiteit zich door de niet in kaart gebrachte ruimte verder naar buiten voortzet, functioneert en bestaat het steeds verder verwijderd van de directe activiteit van de scheppende krachten en goddelijke persoonlijkheden die hun plaats in het centrum hebben — van het absolute Paradijs-Eiland en de oneindige Godheden die daar resideren. Deze opeenvolgende niveaus van kosmisch bestaan worden daarom steeds sterker afhankelijk van ontwikkelingen binnen de drie Absolute potentialiteiten der oneindigheid.
1955 115:6.3 The Supreme Being embraces possibilities for cosmic ministry that are not apparently manifested in the Eternal Son, the Infinite Spirit, or the nonpersonal realities of the Isle of Paradise. This statement is made with due regard for the absoluteness of these three basic actualities, but the growth of the Supreme is not only predicated on these actualities of Deity and Paradise but is also involved in developments within the Deity, Universal, and Unqualified Absolutes.
1997 115:6.3 De Allerhoogste omsluit mogelijkheden tot kosmisch dienstbetoon die ogenschijnlijk niet worden gemanifesteerd in de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest of de niet-persoonlijke werkelijkheden van het Paradijs-Eiland. Wij stellen dit vast met verschuldigd respect voor de absoluutheid van deze drie fundamentele actualiteiten, maar de groei van de Allerhoogste stoelt niet alleen op deze actualiteiten van de Godheid en het Paradijs, maar heeft ook te maken met ontwikkelingen binnen het Godheid-Absolute en het Universeel en Ongekwalificeerd Absolute.
1955 115:6.4 The Supreme not only grows as the Creators and creatures of the evolving universes attain to Godlikeness, but this finite Deity also experiences growth as a result of the creature and Creator mastery of the finite possibilities of the grand universe. The motion of the Supreme is twofold: intensively toward Paradise and Deity and extensively toward the limitlessness of the Absolutes of potential.
1997 115:6.4 De Allerhoogste groeit niet alleen naarmate de Scheppers en schepselen van de zich ontwikkelende universa tot Godgelijkheid komen, maar deze eindige Godheid ervaart ook groei tengevolge van de beheersing door schepsel en Schepper van de eindige mogelijkheden van het groot universum. De beweging van de Allerhoogste is tweeledig: naar binnen naar het Paradijs en de Godheid, en naar buiten naar de grenzeloosheid van de Absoluten van potentialiteit.
1955 115:6.5 In the present universe age this dual motion is revealed in the descending and ascending personalities of the grand universe. The Supreme Creator Personalities and all their divine associates are reflective of the outward, diverging motion of the Supreme, while the ascending pilgrims from the seven superuniverses are indicative of the inward, converging trend of Supremacy.
1997 115:6.5 In het huidige universum-tijdperk wordt deze tweeledige beweging geopenbaard in de afdalende en opklimmende persoonlijkheden van het groot universum. De Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden en al hun goddelijke deelgenoten weerspiegelen de buitenwaartse, divergerende beweging van de Allerhoogste, terwijl de opklimmende pelgrims uit de zeven superuniversa duiden op de binnenwaartse, convergerende tendens van het Allerhoogst bewind.
1955 115:6.6 Always is the finite Deity seeking for dual correlation, inward toward Paradise and the Deities thereof and outward toward infinity and the Absolutes therein. The mighty eruption of the Paradise-creative divinity personalizing in the Creator Sons and powerizing in the power controllers, signifies the vast outsurge of Supremacy into the domains of potentiality, while the endless procession of the ascending creatures of the grand universe witnesses the mighty insurge of Supremacy toward unity with Paradise Deity.
1997 115:6.6 De eindige Godheid zoekt immer een tweevoudige correlatie, een binnenwaartse met het Paradijs en de Godheden aldaar, en een buitenwaartse met de oneindigheid en de Absoluten daarin. Het machtige uitbreken der Paradijs-creatieve goddelijkheid die gepersonaliseerd wordt in de Schepper-Zonen en tot kracht wordt in de krachtbeheersers, geeft de enorme uitvloeiing te kennen van het Allerhoogst bewind in de domeinen der potentialiteit, terwijl de eindeloze processie van de opklimmende schepselen uit het groot universum getuigt van de machtige instroming van het Allerhoogst bewind naar eenheid met de Paradijs-Godheid.
1955 115:6.7 Human beings have learned that the motion of the invisible may sometimes be discerned by observing its effects on the visible; and we in the universes have long since learned to detect the movements and trends of Supremacy by observing the repercussions of such evolutions in the personalities and patterns of the grand universe.
1997 115:6.7 De mens heeft reeds geleerd dat de beweging van het onzienlijke soms kan worden bespeurd door de observatie van de uitwerking ervan op het zienlijke, en wij in de universa hebben reeds lang geleerd om de bewegingen en tendensen van het Allerhoogst bewind te ontdekken door de observatie van de repercussies van deze evoluties in de persoonlijkheden en patronen van het groot universum.
1955 115:6.8 Though we are not sure, we believe that, as a finite reflection of Paradise Deity, the Supreme is engaged in an eternal progression into outer space; but as a qualification of the three Absolute potentials of outer space, this Supreme Being is forever seeking for Paradise coherence. And these dual motions seem to account for most of the basic activities in the presently organized universes.
1997 115:6.8 Ofschoon wij het niet zeker weten, geloven wij dat de Allerhoogste, als een eindige weerspiegeling der Paradijs-Godheid, bezig is met een beweging die zich eeuwig in de buitenruimte voortzet, maar als een kwalificering van de drie Absolute potentialiteiten der buitenruimte zoekt deze Allerhoogste immer de coherentie van het Paradijs. En deze twee bewegingen lijken de oorzaak te zijn van de meeste fundamentele activiteiten in de huidige georganiseerde universa.
7. THE NATURE OF THE SUPREME
7. DE NATUUR VAN DE ALLERHOOGSTE
1955 115:7.1 In the Deity of the Supreme the Father-I AM has achieved relatively complete liberation from the limitations inherent in infinity of status, eternity of being, and absoluteness of nature. But God the Supreme has been freed from all existential limitations only by having become subject to experiential qualifications of universal function. In attaining capacity for experience, the finite God also becomes subject to the necessity therefor; in achieving liberation from eternity, the Almighty encounters the barriers of time; and the Supreme could only know growth and development as a consequence of partiality of existence and incompleteness of nature, nonabsoluteness of being.
1997 115:7.1 In de Godheid van de Allerhoogste heeft de Vader-IK BEN relatief volledige bevrijding bereikt van de beperkingen die inherent zijn aan oneindigheid van status, eeuwigheid van zijn en absoluutheid van natuur. Maar God de Allerhoogste is alleen van alle existentiële beperkingen bevrijd doordat hij zich heeft onderworpen aan experiëntiële beperkingen die universeel functioneren. Het verwerven van de capaciteit tot ervaren maakt de eindige God ook onderworpen aan de noodzaak hiertoe: bij het bereiken van bevrijding uit de eeuwigheid ontmoet de Almachtige de barrières van de tijd, en de Allerhoogste heeft alleen kunnen groeien en zich ontwikkelen ten gevolge van gedeeltelijkheid van bestaan en onvolledigheid van natuur, niet-absoluutheid van zijn.
1955 115:7.2 All this must be according to the Father’s plan, which has predicated finite progress upon effort, creature achievement upon perseverance, and personality development upon faith. By thus ordaining the experience-evolution of the Supreme, the Father has made it possible for finite creatures to exist in the universes and, by experiential progression, sometime to attain the divinity of Supremacy.
1997 115:7.2 Dit alles moet in overeenstemming zijn met het plan van de Vader, waarbij eindige vooruitgang stoelt op inspanning, de prestatie van het schepsel op volharding, en de ontwikkeling van de persoonlijkheid op geloof. Door aldus de ervaring-evolutie van de Allerhoogste aldus te verordenen, heeft de Vader de mogelijkheid geschapen dat er eindige schepselen bestaan in de universa, en dat deze eindige schepselen door experiëntiële voortgang eens de goddelijkheid van het Allerhoogst bewind bereiken.
1955 115:7.3 Including the Supreme and even the Ultimate, all reality, excepting the unqualified values of the seven Absolutes, is relative. The fact of Supremacy is predicated on Paradise power, Son personality, and Conjoint action, but the growth of the Supreme is involved in the Deity Absolute, the Unqualified Absolute, and the Universal Absolute. And this synthesizing and unifying Deity—God the Supreme—is the personification of the finite shadow cast athwart the grand universe by the infinite unity of the unsearchable nature of the Paradise Father, the First Source and Center.
1997 115:7.3 Met inbegrip van de Allerhoogste en zelfs de Uiteindelijke, is alle realiteit, met uitzondering van de ongekwalificeerde waarden der zeven Absoluten, relatief. Het feit van het Allerhoogst bewind berust op Paradijs-kracht, Zoon-persoonlijkheid en Vereende activiteit, maar de groei van de Allerhoogste is vervat in het Godheid-Absolute, het Ongekwalificeerd Absolute en het Universeel Absolute. En deze tot synthese en eenheid brengende Godheid — God de Allerhoogste — is de personificatie van de eindige schaduw die de oneindige eenheid van de ondoorgrondelijke natuur van de Paradijs-Vader, de Eerste Bron en Centrum, over het groot universum werpt.
1955 115:7.4 To the extent that the triodities are directly operative on the finite level, they impinge upon the Supreme, who is the Deity focalization and cosmic summation of the finite qualifications of the natures of the Absolute Actual and the Absolute Potential.
1997 115:7.4 Naar de mate waarin de trioditeiten direct werkzaam zijn op het eindige niveau, zijn zij van invloed op de Allerhoogste, die de Godheid-focalisatie en kosmische samenvatting is van de eindige kwalificaties van de natuur van het Absoluut Actuele en de natuur van het Absoluut Potentiële.
1955 115:7.5 The Paradise Trinity is considered to be the absolute inevitability; the Seven Master Spirits are apparently Trinity inevitabilities; the power-mind-spirit-personality actualization of the Supreme must be the evolutionary inevitability.
1997 115:7.5 Wij beschouwen de Paradijs-Triniteit als de absolute onvermijdelijkheid; de Zeven Meester-Geesten zijn klaarblijkelijk Triniteit-onvermijdelijkheden, en de kracht-bewustzijn-geest-persoonlijkheid-actualisering van de Allerhoogste moet wel de evolutionaire onvermijdelijkheid zijn.
1955 115:7.6 God the Supreme does not appear to have been inevitable in unqualified infinity, but he seems to be on all relativity levels. He is the indispensable focalizer, summarizer, and encompasser of evolutionary experience, effectively unifying the results of this mode of reality perception in his Deity nature. And all this he appears to do for the purpose of contributing to the appearance of the inevitable eventuation, the superexperience and superfinite manifestation of God the Ultimate.
1997 115:7.6 God de Allerhoogste lijkt niet onvermijdelijk te zijn geweest in de ongekwalificeerde oneindigheid, maar hij lijkt op alle niveaus van relativiteit te bestaan. Hij is de onmisbare Godheid die de evolutionaire ervaring focaliseert, samenvat en omvat, en hij verenigt de resultaten van deze wijze van werkelijkheidswaarneming doeltreffend in zijn Godheid-natuur. Hij lijkt dit alles te doen met het doel bij te dragen tot de verschijning van de onvermijdelijke resultering, de bovenervaring en boveneindige manifestatie van God de Ultieme.
1955 115:7.7 The Supreme Being cannot be fully appreciated without taking into consideration source, function, and destiny: relationship to the originating Trinity, the universe of activity, and the Trinity Ultimate of immediate destiny.
1997 115:7.7 Ge kunt de Allerhoogste niet ten volle appreciëren zonder zijn bron, functie en bestemming in overweging te nemen: zijn betrekking tot de Triniteit die zijn oorsprong is, het universum waarin hij actief is, en de Ultieme Triniteit van zijn onmiddellijke bestemming.
1955 115:7.8 By the process of summating evolutionary experience the Supreme connects the finite with the absonite, even as the mind of the Conjoint Actor integrates the divine spirituality of the personal Son with the immutable energies of the Paradise pattern, and as the presence of the Universal Absolute unifies Deity activation with the Unqualified reactivity. And this unity must be a revelation of the undetected working of the original unity of the First Father-Cause and Source-Pattern of all things and all beings.
1997 115:7.8 Door het proces van het samenvatten der evolutionaire ervaring verbindt de Allerhoogste het eindige met het absoniete, zoals ook het bewustzijn van de Vereend Handelende Geest de goddelijke geestelijkheid van de persoonlijke Zoon integreert met de onveranderlijke energie-ën van het Paradijs-patroon, en zoals de tegenwoordigheid van het Universeel Absolute, Godheid-activering verenigt met de Ongekwalificeerde reactiviteit. En deze eenheid moet wel een openbaring zijn van de onbespeurde werking van de oorspronkelijke eenheid van de Eerste Vader-Oorzaak en het Eerste Bron-Patroon van alle dingen en alle wezens.
1997 115:7.9 [Opgesteld onder verantwoordelijkheid van een Machtige Boodschapper die tijdelijk op Urantia verblijft.]
Verhandeling 114. Het Serafijnse Bestuur van de planeet |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 116. De Almachtig Allerhoogste |