Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 9. De betrekking van de Oneindige Geest tot het Universum |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 11. Het eeuwige Paradijs-Eiland |
THE PARADISE TRINITY
DE PARADIJS-TRINITEIT
1955 10:0.1 THE Paradise Trinity of eternal Deities facilitates the Father’s escape from personality absolutism. The Trinity perfectly associates the limitless expression of God’s infinite personal will with the absoluteness of Deity. The Eternal Son and the various Sons of divine origin, together with the Conjoint Actor and his universe children, effectively provide for the Father’s liberation from the limitations otherwise inherent in primacy, perfection, changelessness, eternity, universality, absoluteness, and infinity.
1997 10:0.1 DE Paradijs-Triniteit van eeuwige Godheden helpt de Vader te ontkomen aan persoonlijkheidsabsolutisme. De Triniteit verbindt op volmaakte wijze de onbegrensde uitdrukking van Gods oneindige persoonlijke wil met de absoluutheid van de Godheid. De Eeuwige Zoon en de verschillende Zonen van goddelijke oorsprong, tezamen met de Vereend Handelende Geest en diens kinderen in het universum, verschaffen de Vader op doeltreffende wijze bevrijding uit de beperkingen die anders inherent zijn aan zijn primaat, volmaaktheid, onveranderlijkheid, eeuwigheid, universaliteit, absoluutheid en oneindigheid.
1955 10:0.2 The Paradise Trinity effectively provides for the full expression and perfect revelation of the eternal nature of Deity. The Stationary Sons of the Trinity likewise afford a full and perfect revelation of divine justice. The Trinity is Deity unity, and this unity rests eternally upon the absolute foundations of the divine oneness of the three original and co-ordinate and coexistent personalities, God the Father, God the Son, and God the Spirit.
1997 10:0.2 De Paradijs-Triniteit voorziet op doeltreffende wijze in de volle uitdrukking en volmaakte openbaring van de eeuwige natuur van de Godheid[1]. De Stationaire Zonen van de Triniteit verschaffen evenzo een volledige, volmaakte openbaring van goddelijke gerechtigheid. De Triniteit is Godheidseenheid, en deze eenheid berust eeuwig op de absolute grondslagen van het goddelijke eenzijn van de drie oorspronkelijke en gelijke en coëxistente persoonlijkheden, God de Vader, God de Zoon, en God de Geest[2].
1955 10:0.3 From the present situation on the circle of eternity, looking backward into the endless past, we can discover only one inescapable inevitability in universe affairs, and that is the Paradise Trinity. I deem the Trinity to have been inevitable. As I view the past, present, and future of time, I consider nothing else in all the universe of universes to have been inevitable. The present master universe, viewed in retrospect or in prospect, is unthinkable without the Trinity. Given the Paradise Trinity, we can postulate alternate or even multiple ways of doing all things, but without the Trinity of Father, Son, and Spirit we are unable to conceive how the Infinite could achieve threefold and co-ordinate personalization in the face of the absolute oneness of Deity. No other concept of creation measures up to the Trinity standards of the completeness of the absoluteness inherent in Deity unity coupled with the repleteness of volitional liberation inherent in the threefold personalization of Deity.
1997 10:0.3 Vanuit onze huidige situatie op de cirkel der eeuwigheid terugziend in het eindeloze verleden, kunnen wij slechts één onontkoombare onvermijdelijkheid in de aangelegenheden van het universum ontdekken, en dat is de Paradijs-Triniteit. Ik ben van oordeel dat de Triniteit onvermijdelijk is geweest. Wanneer ik het verleden, het heden en de toekomst van de tijd beschouw, zie ik in het ganse universum van universa verder niets dat naar mijn mening onvermijdelijk is geweest. Het huidige meester-universum is, wanneer men terugblikt of vooruitblikt, ondenkbaar zonder de Triniteit. Gegeven de Paradijs-Triniteit, kunnen wij andere of zelfs veelvoudige mogelijkheden postuleren om alles te doen, doch zonder de Triniteit van de Vader, de Zoon en de Geest kunnen wij ons niet voorstellen hoe de Oneindige drievoudige, gelijkwaardige personalisatie zou kunnen bereiken, gezien het absolute éénzijn van de Godheid. Geen enkele andere voorstelling van de schepping beantwoordt aan de Triniteitsstandaarden van de volledigheid van absoluutheid die inherent is aan Godheidseenheid, samen met de volkomenheid van wilsbevrijding die inherent is aan de drievoudige personalisatie van Godheid.
1. SELF-DISTRIBUTION OF THE FIRST SOURCE AND CENTER
1. DE ZELFDISTRIBUERING VAN DE EERSTE BRON EN CENTRUM
1955 10:1.1 It would seem that the Father, back in eternity, inaugurated a policy of profound self-distribution. There is inherent in the selfless, loving, and lovable nature of the Universal Father something which causes him to reserve to himself the exercise of only those powers and that authority which he apparently finds it impossible to delegate or to bestow.
1997 10:1.1 Het komt ons voor dat de Vader, lang geleden in de eeuwigheid, een beleid heeft ingeluid van vèrgaande zelfdistribuering. Aan de onzelfzuchtige, liefdevolle en beminnelijke natuur van de Universele Vader is iets inherent dat hem voor zichzelf alleen de uitoefening van die bevoegdheden en dat gezag doet voorbehouden, die hij blijkbaar onmogelijk kan delegeren of aan anderen kan verlenen.
1955 10:1.2 The Universal Father all along has divested himself of every part of himself that was bestowable on any other Creator or creature. He has delegated to his divine Sons and their associated intelligences every power and all authority that could be delegated. He has actually transferred to his Sovereign Sons, in their respective universes, every prerogative of administrative authority that was transferable. In the affairs of a local universe, he has made each Sovereign Creator Son just as perfect, competent, and authoritative as is the Eternal Son in the original and central universe. He has given away, actually bestowed, with the dignity and sanctity of personality possession, all of himself and all of his attributes, everything he possibly could divest himself of, in every way, in every age, in every place, and to every person, and in every universe except that of his central indwelling.
1997 10:1.2 De Universele Vader heeft zichzelf steeds ontdaan van ieder deel van zichzelf dat aan een andere Schepper of aan een schepsel verleend kon worden. Hij heeft aan zijn goddelijke Zonen en de met hen verbonden intelligenties alle macht en alle gezag gedelegeerd die gedelegeerd konden worden. Hij heeft aan zijn Soevereine Zonen in hun respectieve universa daadwerke lijk ieder prerogatief van bestuurlijk gezag overgedragen dat overdraagbaar was. In de aangelegenheden van een plaatselijk universum heeft hij iedere Soevereine Schepper-Zoon even volmaakt, competent en gezaghebbend gemaakt als de Eeuwige Zoon in het oorspronkelijke, centrale universum. Hij heeft alles van zichzelf en al zijn eigenschappen, alles waarvan hij zich ook maar enigszins kon ontdoen, weggegeven, daadwerkelijk geschonken, met de waardigheid en heiligheid die bezit door persoonlijkheid inhoudt, op iedere manier, in alle tijdperken, op alle plaatsen, aan iedere persoon en in ieder universum, behalve het centrale universum waar hij verblijft.
1955 10:1.3 Divine personality is not self-centered; self-distribution and sharing of personality characterize divine freewill selfhood. Creatures crave association with other personal creatures; Creators are moved to share divinity with their universe children; the personality of the Infinite is disclosed as the Universal Father, who shares reality of being and equality of self with two co-ordinate personalities, the Eternal Son and the Conjoint Actor.
1997 10:1.3 Goddelijke persoonlijkheid is niet egocentrisch; zelfdistribuering en het meedelen van persoonlijkheid kenmerken de goddelijke zelfheid met haar vrije wil. Schepselen hunkeren naar omgang met andere persoonlijke schepselen; scheppers worden bewogen hun goddelijkheid te delen met hun kinderen in het universum; de persoonlijkheid van de Oneindige onthult zich als de Universele Vader, die werkelijkheid van zijn en gelijkwaardigheid van het zelf deelt met twee persoonlijkheden, de Eeuwige Zoon en de Vereend Handelende Geest, die van gelijke orde zijn als hijzelf.
1955 10:1.4 For knowledge concerning the Father’s personality and divine attributes we will always be dependent on the revelations of the Eternal Son, for when the conjoint act of creation was effected, when the Third Person of Deity sprang into personality existence and executed the combined concepts of his divine parents, the Father ceased to exist as the unqualified personality. With the coming into being of the Conjoint Actor and the materialization of the central core of creation, certain eternal changes took place. God gave himself as an absolute personality to his Eternal Son. Thus does the Father bestow the “personality of infinity” upon his only-begotten Son, while they both bestow the “conjoint personality” of their eternal union upon the Infinite Spirit.
1997 10:1.4 Voor kennis aangaande de persoonlijkheid van de Vader en zijn goddelijke eigenschappen zullen wij altijd afhankelijk zijn van de openbaringen van de Eeuwige Zoon, want toen de vereende scheppingsdaad werd verricht, toen de Derde Persoon der Godheid plotseling tot persoonlijkheidsbestaan kwam en de gecombineerde ideeën van zijn goddelijke ouders ten uitvoer bracht, hield de Vader op te bestaan als de onvoorwaardelijke persoonlijkheid. Door het tot aanzijn komen van de Vereend Handelende Geest en de materialisatie van de centrale kern der schepping, vonden er bepaalde eeuwige veranderingen plaats. God gaf zichzelf als een absolute persoonlijkheid aan zijn Eeuwige Zoon. Aldus verleent de Vader inderdaad de ‘persoonlijkheid van oneindigheid’ aan zijn eniggeboren Zoon, terwijl zij beiden de ‘vereende persoonlijkheid’ van hun eeuwige vereniging aan de Oneindige Geest verlenen.
1955 10:1.5 For these and other reasons beyond the concept of the finite mind, it is exceedingly difficult for the human creature to comprehend God’s infinite father-personality except as it is universally revealed in the Eternal Son and, with the Son, is universally active in the Infinite Spirit.
1997 10:1.5 Om deze en nog andere redenen die het voorstellingsvermogen van het eindige denken te boven gaan, is het voor het menselijk schepsel uiterst moeilijk om Gods oneindige vader-persoonlijkheid te begrijpen, behalve zoals deze universeel wordt geopenbaard in de Eeuwige Zoon en, met de Zoon, universeel actief is in de Oneindige Geest.
1955 10:1.6 Since the Paradise Sons of God visit the evolutionary worlds and sometimes even there dwell in the likeness of mortal flesh, and since these bestowals make it possible for mortal man actually to know something of the nature and character of divine personality, therefore must the creatures of the planetary spheres look to the bestowals of these Paradise Sons for reliable and trustworthy information regarding the Father, the Son, and the Spirit.
1997 10:1.6 Aangezien de Paradijs-Zonen van God de evolutionaire werelden bezoeken en daar soms zelfs verkeren in de gelijkenis van het sterfelijk vlees, en aangezien deze zelfschenkingen het de sterfelijke mens mogelijk maken werkelijk iets van de natuur en het karakter van goddelijke persoonlijkheid te kennen, moeten de schepselen van de planetaire werelden de zelfschenkingen van deze Paradijs-Zonen beschouwen teneinde geloofwaardige en betrouwbare informatie te verkrijgen aangaande de Vader, de Zoon en de Geest[3].
2. DEITY PERSONALIZATION
2. GODHEIDSPERSONALISATIE
1955 10:2.1 By the technique of trinitization the Father divests himself of that unqualified spirit personality which is the Son, but in so doing he constitutes himself the Father of this very Son and thereby possesses himself of unlimited capacity to become the divine Father of all subsequently created, eventuated, or other personalized types of intelligent will creatures. As the absolute and unqualified personality the Father can function only as and with the Son, but as a personal Father he continues to bestow personality upon the diverse hosts of the differing levels of intelligent will creatures, and he forever maintains personal relations of loving association with this vast family of universe children.
1997 10:2.1 Door de techniek van trinitisatie ontdoet de Vader zich van de onvoorwaardelijke geest-persoonlijkheid die de Zoon is, maar door dit te doen maakt hij zichzelf tot Vader van deze Zoon, en stelt hij zich aldus in het bezit van de onbeperkte capaciteit om de goddelijke Vader te worden van alle daarna geschapen, geresulteerde, of andere gepersonaliseerde soorten intelligente wilsschepselen. Als de absolute en onvoorwaardelijke persoonlijkheid kan de Vader slechts functioneren als en met de Zoon, doch als een persoonlijke Vader blijft hij persoonlijkheid verlenen aan de uiteenlopende heerscharen van intelligente wilsschepselen van de verschillende niveaus, en hij onderhoudt eeuwig persoonlijke betrekkingen van liefdevolle omgang met deze enorme familie van zijn universum-kinderen.
1955 10:2.2 After the Father has bestowed upon the personality of his Son the fullness of himself, and when this act of self-bestowal is complete and perfect, of the infinite power and nature which are thus existent in the Father-Son union, the eternal partners conjointly bestow those qualities and attributes which constitute still another being like themselves; and this conjoint personality, the Infinite Spirit, completes the existential personalization of Deity.
1997 10:2.2 Wanneer de Vader aan de persoonlijkheid van zijn Zoon de volheid van zichzelf heeft geschonken en wanneer deze daad van zelfschenking volledig en volmaakt is, schenken de eeuwige partners, van de oneindige macht en natuur die aldus existent zijn in hun Vader-Zoon-vereniging, gezamenlijk die kwaliteiten en eigenschappen die nog een ander wezen vormen zoals zijzelf; en deze vereende persoonlijkheid, de Oneindige Geest, voltooit de existentiële personalisatie van de Godheid.
1955 10:2.3 The Son is indispensable to the fatherhood of God. The Spirit is indispensable to the fraternity of the Second and Third Persons. Three persons are a minimum social group, but this is least of all the many reasons for believing in the inevitability of the Conjoint Actor.
1997 10:2.3 De Zoon is onmisbaar voor het vaderschap van God. De Geest is onmisbaar voor de broederschap van de Tweede en de Derde Persoon. Drie personen vormen een minimale sociale groep, maar dit is de minst belangrijke van de vele redenen om in de onvermijdelijkheid van de Vereend Handelende Geest te geloven.
1955 10:2.4 The First Source and Center is the infinite father-personality, the unlimited source personality. The Eternal Son is the unqualified personality-absolute, that divine being who stands throughout all time and eternity as the perfect revelation of the personal nature of God. The Infinite Spirit is the conjoint personality, the unique personal consequence of the everlasting Father-Son union.
1997 10:2.4 De Eerste Bron en Centrum is de oneindige vader-persoonlijkheid, de onbegrensde bron-persoonlijkheid. De Eeuwige Zoon is de ongekwalificeerde absolute persoonlijkheid, het goddelijke wezen dat in alle tijd en eeuwigheid standhoudt als de volmaakte openbaring van de persoonlijke natuur van God. De Oneindige Geest is de vereende persoonlijkheid, de unieke persoonlijke consequentie van de eeuwigdurende Vader-Zoon-vereniging.
1955 10:2.5 The personality of the First Source and Center is the personality of infinity minus the absolute personality of the Eternal Son. The personality of the Third Source and Center is the superadditive consequence of the union of the liberated Father-personality and the absolute Son-personality.
1997 10:2.5 De persoonlijkheid van de Eerste Bron en Centrum is de persoonlijkheid van oneindigheid minus de absolute persoonlijkheid van de Eeuwige Zoon. De persoonlijkheid van de Derde Bron en Centrum is de bijkomende consequentie van de vereniging van de bevrijde Vader-persoonlijkheid en de absolute Zoon-persoonlijkheid.
1955 10:2.6 The Universal Father, the Eternal Son, and the Infinite Spirit are unique persons; none is a duplicate; each is original; all are united.
1997 10:2.6 De Universele Vader, de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest zijn unieke personen: geen van hen is een duplicaat, ieder is oorspronkelijk; zij zijn gedrieën verenigd.
1955 10:2.7 The Eternal Son alone experiences the fullness of divine personality relationship, consciousness of both sonship with the Father and paternity to the Spirit and of divine equality with both Father-ancestor and Spirit-associate. The Father knows the experience of having a Son who is his equal, but the Father knows no ancestral antecedents. The Eternal Son has the experience of sonship, recognition of personality ancestry, and at the same time the Son is conscious of being joint parent to the Infinite Spirit. The Infinite Spirit is conscious of twofold personality ancestry but is not parental to a co-ordinate Deity personality. With the Spirit the existential cycle of Deity personalization attains completion; the primary personalities of the Third Source and Center are experiential and are seven in number.
1997 10:2.7 Alleen de Eeuwige Zoon ervaart de volheid van de goddelijke persoonlijkheidsrelatie, de be- wustheid van zowel zijn zoonschap van de Vader als van zijn vaderschap van de Geest, en van zijn goddelijke gelijkheid zowel met de Vader-voorvader als met de Geest-deelgenoot. De Vader kent de ervaring een Zoon te hebben die zijn gelijke is, doch de Vader kent geen voorouderlijke antecedenten. De Eeuwige Zoon heeft de ervaring van het zoonschap, hij erkent een voorouder van zijn persoonlijkheid, en tegelijkertijd is de Zoon zich bewust mede-ouder te zijn van de Oneindige Geest. De Oneindige Geest is zich bewust van twee persoonlijkheden die zijn ouders zijn, doch hij is zelf geen ouder van een Godheidspersoonlijkheid die van dezelfde orde is als hijzelf. Met de Geest bereikt de existentiële cyclus van Godheidspersonalisatie zijn voltooiing: de primaire persoonlijkheden van de Derde Bron en Centrum, zeven in getal, zijn experiëntieel.
1955 10:2.8 I am of origin in the Paradise Trinity. I know the Trinity as unified Deity; I also know that the Father, Son, and Spirit exist and act in their definite personal capacities. I positively know that they not only act personally and collectively, but that they also co-ordinate their performances in various groupings, so that in the end they function in seven different singular and plural capacities. And since these seven associations exhaust the possibilities for such divinity combination, it is inevitable that the realities of the universe shall appear in seven variations of values, meanings, and personality.
1997 10:2.8 Mijn oorsprong ligt in de Paradijs-Triniteit. Ik ken de Triniteit als verenigde Godheid; ik weet ook dat de Vader, de Zoon en de Geest bestaan en handelen in hun welomlijnde persoonlijke competentie. Ik weet zeker dat zij niet alleen persoonlijk en collectief handelen, maar dat zij hun verrichtingen ook in verschillende groeperingen coördineren, zodat zij ten slotte in zeven verschillende enkelvoudige en meervoudige competenties functioneren. En aangezien de mogelijkheden voor dit combineren van goddelijkheid door deze zeven associaties zijn uitgeput, is het onvermijdelijk dat de realiteiten van het universum in zeven variaties van waarden, betekenissen en persoonlijkheid zullen verschijnen.
3. THE THREE PERSONS OF DEITY
3. DE DRIE PERSONEN DER GODHEID
1955 10:3.1 Notwithstanding there is only one Deity, there are three positive and divine personalizations of Deity. Regarding the endowment of man with the divine Adjusters, the Father said: “Let us make mortal man in our own image.” Repeatedly throughout the Urantian writings there occurs this reference to the acts and doings of plural Deity, clearly showing recognition of the existence and working of the three Sources and Centers.
1997 10:3.1 Niettegenstaande het feit dat er slechts één Godheid is, zijn er drie positieve, goddelijke personalisaties van de Godheid. Met betrekking tot de schenking aan de mens van de goddelijke Richters sprak de Vader: ‘Laat ons de sterfelijke mens maken naar ons eigen beeld[4].’ In de geschriften van Urantia komt deze verwijzing naar de daden en de werken van de meervoudige Godheid herhaaldelijk voor, waaruit duidelijk de erkenning blijkt van het bestaan en de werkzaamheid van de drie Bronnen en Centra.
1955 10:3.2 We are taught that the Son and the Spirit sustain the same and equal relations to the Father in the Trinity association. In eternity and as Deities they undoubtedly do, but in time and as personalities they certainly disclose relationships of a very diverse nature. Looking from Paradise out on the universes, these relationships do seem to be very similar, but when viewed from the domains of space, they appear to be quite different.
1997 10:3.2 Ons wordt geleerd dat de Zoon en de Geest dezelfde en gelijke betrekkingen onderhouden met de Vader in de associatie van de Triniteit. In de eeuwigheid en als Godheden is dit ongetwijfeld het geval, maar in de tijd en als persoonlijkheden onthullen zij zeker betrekkingen van zeer uiteenlopende natuur. Wanneer men vanuit het Paradijs naar de universa kijkt, schijnen deze betrekkingen inderdaad sterk op elkaar te lijken, maar gezien vanuit de gebieden der ruimte blijken zij geheel verschillend te zijn.
1955 10:3.3 The divine Sons are indeed the “Word of God,” but the children of the Spirit are truly the “Act of God.” God speaks through the Son and, with the Son, acts through the Infinite Spirit, while in all universe activities the Son and the Spirit are exquisitely fraternal, working as two equal brothers with admiration and love for an honored and divinely respected common Father.
1997 10:3.3 De goddelijke Zonen zijn inderdaad het ‘Woord van God,’ maar de kinderen van de Geest zijn waarlijk de ‘Daad van God[5][6].’ God spreekt door de Zoon en handelt met de Zoon door de Oneindige Geest, terwijl de Zoon en de Geest in alle activiteiten in het universum op voortreffelijke wijze broederlijk zijn, en als twee gelijkwaardige broeders arbeiden, met bewondering en liefde voor een geëerde en goddelijk geëerbiedigde gemeenschappelijke Vader.
1955 10:3.4 The Father, Son, and Spirit are certainly equal in nature, co-ordinate in being, but there are unmistakable differences in their universe performances, and when acting alone, each person of Deity is apparently limited in absoluteness.
1997 10:3.4 De Vader, de Zoon en de Geest zijn zeker gelijk in natuur, van dezelfde orde in wezen, maar er bestaan onmiskenbare verschillen in hun universum-verrichtingen, en wanneer zij alléén handelen, is iedere persoon van de Godheid blijkbaar beperkt in absoluutheid.
1955 10:3.5 The Universal Father, prior to his self-willed divestment of the personality, powers, and attributes which constitute the Son and the Spirit, seems to have been (philosophically considered) an unqualified, absolute, and infinite Deity. But such a theoretical First Source and Center without a Son could not in any sense of the word be considered the Universal Father; fatherhood is not real without sonship. Furthermore, the Father, to have been absolute in a total sense, must have existed at some eternally distant moment alone. But he never had such a solitary existence; the Son and the Spirit are both coeternal with the Father. The First Source and Center has always been, and will forever be, the eternal Father of the Original Son and, with the Son, the eternal progenitor of the Infinite Spirit.
1997 10:3.5 Voordat de Universele Vader zichzelf uit eigen wil ontdeed van de persoonlijkheid, vermogens en eigenschappen die de Zoon en de Geest vormen, schijnt hij (filosofisch beschouwd) een ongekwalificeerde, absolute en oneindige Godheid geweest te zijn. Doch zulk een theoretische Eerste Bron en Centrum zonder Zoon zou in geen enkele betekenis van het woord beschouwd kunnen worden als de Universele Vader; vaderschap is niet reëel zonder zoonschap. Voorts moet de Vader, om absoluut geweest te zijn in een totale zin, op een bepaald eeuwig ver tijdstip, alleen hebben bestaan. Hij heeft echter nooit zulk een solitair bestaan gekend: de Zoon en de Geest zijn beiden voor eeuwig coëxistent met de Vader. De Eerste Bron en Centrum is altijd geweest, en zal immer zijn, de eeuwige Vader van de Oorspronkelijke Zoon, en, tezamen met de Zoon, de eeuwige voorzaat van de Oneindige Geest.
1955 10:3.6 We observe that the Father has divested himself of all direct manifestations of absoluteness except absolute fatherhood and absolute volition. We do not know whether volition is an inalienable attribute of the Father; we can only observe that he did not divest himself of volition. Such infinity of will must have been eternally inherent in the First Source and Center.
1997 10:3.6 Wij bemerken dat de Vader zich van alle rechtstreekse manifestaties van absoluutheid heeft ontdaan, behalve van absoluut vaderschap en absoluut wilsvermogen. Wij weten niet of wilsvermogen een onvervreemdbare eigenschap is van de Vader; wij kunnen slechts waarnemen dat hij zich niet heeft ontdaan van wilsvermogen. Zulk een oneindigheid van wil moet eeuwig inherent zijn geweest in de Eerste Bron en Centrum.
1955 10:3.7 In bestowing absoluteness of personality upon the Eternal Son, the Universal Father escapes from the fetters of personality absolutism, but in so doing he takes a step which makes it forever impossible for him to act alone as the personality-absolute. And with the final personalization of coexistent Deity—the Conjoint Actor—there ensues the critical trinitarian interdependence of the three divine personalities with regard to the totality of Deity function in absolute.
1997 10:3.7 Met het verlenen van absoluutheid van persoonlijkheid aan de Eeuwige Zoon ontkomt de Universele Vader aan de kluisters van persoonlijkheidsabsolutisme, maar door dit te doen, neemt hij een stap die het hem voor altijd onmogelijk maakt om alléén te handelen, als de absolute persoonlijkheid. En met de uiteindelijke personalisatie van de coëxistente Godheid — de Vereend Handelende Geest — ontstaat vervolgens de doorslaggevende trinitaire onderlinge afhankelijkheid van de drie goddelijke persoonlijkheden ten aanzien van de totaliteit van het functioneren van de Godheid in absolute zin.
1955 10:3.8 God is the Father-Absolute of all personalities in the universe of universes. The Father is personally absolute in liberty of action, but in the universes of time and space, made, in the making, and yet to be made, the Father is not discernibly absolute as total Deity except in the Paradise Trinity.
1997 10:3.8 God is de Absolute Vader van alle persoonlijkheden in het universum van universa. De Vader is persoonlijk absoluut in vrijheid van handelen, maar in de universa in tijd en ruimte, die gemaakt zijn, nu gemaakt worden en nog gemaakt zullen worden, is de Vader niet waarneembaar absoluut als totale Godheid, behalve in de Paradijs-Triniteit.
1955 10:3.9 The First Source and Center functions outside of Havona in the phenomenal universes as follows:
1997 10:3.9 De Eerste Bron en Centrum functioneert buiten Havona in de waarneembare universa als volgt:
1955 10:3.10 1. As creator, through the Creator Sons, his grandsons.
1997 10:3.10 1. als schepper, door de Schepper-Zonen, zijn kleinzoons;
1997 10:3.11 2. als beheerser, door het zwaartekrachtcentrum van het Paradijs;
1955 10:3.12 3. As spirit, through the Eternal Son.
1997 10:3.12 3. als geest, door de Eeuwige Zoon;
1955 10:3.13 4. As mind, through the Conjoint Creator.
1997 10:3.13 4. als bewustzijn, door de Vereende Schepper;
1955 10:3.14 5. As a Father, he maintains parental contact with all creatures through his personality circuit.
1997 10:3.14 5. als Vader onderhoudt hij vaderlijk contact met alle schepselen door zijn persoonlijkheidscircuit;
1955 10:3.15 6. As a person, he acts directly throughout creation by his exclusive fragments—in mortal man by the Thought Adjusters.
1997 10:3.15 6. als persoon handelt hij in de hele schepping rechtstreeks door zijn exclusieve fragmenten — in de sterfelijke mens door de Gedachtenrichters;
1955 10:3.16 7. As total Deity, he functions only in the Paradise Trinity.
1997 10:3.16 7. als totale Godheid functioneert hij alleen in de Paradijs-Triniteit.
1955 10:3.17 All these relinquishments and delegations of jurisdiction by the Universal Father are wholly voluntary and self-imposed. The all-powerful Father purposefully assumes these limitations of universe authority.
1997 10:3.17 Al dit prijsgeven en delegeren van zijn jurisdictie heeft de Universele Vader geheel vrijwillig gedaan, en zich zelf opgelegd. De alvermogende Vader neemt doelbewust deze beperkingen van zijn gezag in het universum op zich.
1955 10:3.18 The Eternal Son seems to function as one with the Father in all spiritual respects except in the bestowals of the God fragments and in other prepersonal activities. Neither is the Son closely identified with the intellectual activities of material creatures nor with the energy activities of the material universes. As absolute the Son functions as a person and only in the domain of the spiritual universe.
1997 10:3.18 De Eeuwige Zoon lijkt in alle geestelijke opzichten te functioneren als één met de Vader, behalve in de schenkingen van de Godsfragmenten en in andere voorpersoonlijke activiteiten. De Zoon is evenmin nauw geïdentificeerd met de verstandelijke activiteiten van materiële schepselen, noch met de energie-activiteiten in de materiële universa. Als absolute functioneert de Zoon als persoon, en alleen in het domein van het geestelijke universum.
1955 10:3.19 The Infinite Spirit is amazingly universal and unbelievably versatile in all his operations. He performs in the spheres of mind, matter, and spirit. The Conjoint Actor represents the Father-Son association, but he also functions as himself. He is not directly concerned with physical gravity, with spiritual gravity, or with the personality circuit, but he more or less participates in all other universe activities. While apparently dependent on three existential and absolute gravity controls, the Infinite Spirit appears to exercise three supercontrols. This threefold endowment is employed in many ways to transcend and seemingly to neutralize even the manifestations of primary forces and energies, right up to the superultimate borders of absoluteness. In certain situations these supercontrols absolutely transcend even the primal manifestations of cosmic reality.
1997 10:3.19 De Oneindige Geest is verbazingwekkend universeel en ongelooflijk veelzijdig in al zijn verrichtingen. Hij werkt in de sferen van het bewustzijn, van de materie en van de geest. De Vereend Handelende Geest vertegenwoordigt de Vader-Zoon-associatie, maar hij functioneert ook als zichzelf. Hij is niet rechtstreeks betrokken bij de fysische zwaartekracht, bij de geestelijke zwaarte-kracht, of bij het persoonlijkheidscircuit, maar hij neemt min of meer deel aan alle andere activiteiten in het universum. Hoewel hij blijkbaar afhankelijk is van drie existentiële, absolute vormen van beheersing door zwaartekracht, lijkt de Oneindige Geest zelf drie vormen van superbeheersing uit te oefenen. Deze drievoudige gave wordt op velerlei wijze gebruikt om zelfs de manifestaties van primaire krachten en energieën te transcenderen en schijnbaar te neutraliseren, helemaal tot aan de superultieme grenzen van absoluutheid toe. In bepaalde situaties gaan deze superbeheersingen op absolute wijze zelfs de primaire manifestaties van de kosmische realiteit te boven.
4. THE TRINITY UNION OF DEITY
4. DE TRINITEITSVERENIGING VAN DE GODHEID
1955 10:4.1 Of all absolute associations, the Paradise Trinity (the first triunity) is unique as an exclusive association of personal Deity. God functions as God only in relation to God and to those who can know God, but as absolute Deity only in the Paradise Trinity and in relation to universe totality.
1997 10:4.1 Onder alle absolute associaties is de Paradijs-Triniteit (de eerste drieënigheid) uniek als een exclusieve associatie van de persoonlijke Godheid. God functioneert als God slechts in verhouding tot God en tot hen die God kunnen kennen, maar als absolute Godheid slechts in de Paradijs-Triniteit en in betrekking tot de totaliteit van het universum.
1955 10:4.2 Eternal Deity is perfectly unified; nevertheless there are three perfectly individualized persons of Deity. The Paradise Trinity makes possible the simultaneous expression of all the diversity of the character traits and infinite powers of the First Source and Center and his eternal co-ordinates and of all the divine unity of the universe functions of undivided Deity.
1997 10:4.2 De eeuwige Godheid is volmaakt verenigd; niettemin zijn er drie volkomen geïndividuali-seerde personen der Godheid. De Paradijs-Triniteit maakt het mogelijk dat alle verscheidenheid der karaktertrekken en oneindige vermogens van de Eerste Bron en Centrum en zijn eeuwige gelijken, en alle goddelijke eenheid van de universum-functies van de ongedeelde Godheid, gelijktijdig tot uitdrukking komt.
1955 10:4.3 The Trinity is an association of infinite persons functioning in a nonpersonal capacity but not in contravention of personality. The illustration is crude, but a father, son, and grandson could form a corporate entity which would be nonpersonal but nonetheless subject to their personal wills.
1997 10:4.3 De Triniteit is een associatie van oneindige personen die functioneren in een niet-persoonlijke capaciteit, maar niet in strijd met persoonlijkheid. De illustratie is enigszins primitief, maar een vader, zoon en kleinzoon zouden een corporatieve entiteit kunnen vormen die niet- persoonlijk zou zijn, doch niettemin onderworpen aan de wil van ieder van hen persoonlijk.
1955 10:4.4 The Paradise Trinity is real. It exists as the Deity union of Father, Son, and Spirit; yet the Father, the Son, or the Spirit, or any two of them, can function in relation to this selfsame Paradise Trinity. The Father, Son, and Spirit can collaborate in a non-Trinity manner, but not as three Deities. As persons they can collaborate as they choose, but that is not the Trinity.
1997 10:4.4 De Paradijs-Triniteit is werkelijk. Zij bestaat als de vereniging van de Godheid van Vader, Zoon en Geest; toch kunnen de Vader, de Zoon of de Geest, of elke twee van hen, functioneren in betrekking tot deze zelfde Paradijs-Triniteit. De Vader, de Zoon en de Geest kunnen op een niet-Trinitaire wijze samenwerken, maar niet als drie Godheden. Als personen kunnen zij naar verkiezing samenwerken, maar dat is niet de Triniteit.
1955 10:4.5 Ever remember that what the Infinite Spirit does is the function of the Conjoint Actor. Both the Father and the Son are functioning in and through and as him. But it would be futile to attempt to elucidate the Trinity mystery: three as one and in one, and one as two and acting for two.
1997 10:4.5 Houdt steeds in gedachten dat hetgeen door de Oneindige Geest gedaan wordt, de functie is van de Vereend Handelende Geest. Zowel de Vader als de Zoon functioneren in en door en als hem. Doch het zou nutteloos zijn te trachten het mysterie van de Triniteit op te helderen: drie als één en in één, en één als twee en handelend voor twee.
1955 10:4.6 The Trinity is so related to total universe affairs that it must be reckoned with in our attempts to explain the totality of any isolated cosmic event or personality relationship. The Trinity functions on all levels of the cosmos, and mortal man is limited to the finite level; therefore must man be content with a finite concept of the Trinity as the Trinity.
1997 10:4.6 De Triniteit is zodanig betrokken in de totaliteit der aangelegenheden van het universum, dat wij met haar rekening dienen te houden in onze pogingen om de totaliteit van iedere afzonderlijke kosmische gebeurtenis of persoonlijkheidsrelatie uit te leggen. De Triniteit functioneert op alle niveaus van de kosmos, en de sterfelijke mens is beperkt tot het eindige niveau; daarom moet de mens zich tevredenstellen met een eindig begrip van de Triniteit als de Triniteit.
1955 10:4.7 As a mortal in the flesh you should view the Trinity in accordance with your individual enlightenment and in harmony with the reactions of your mind and soul. You can know very little of the absoluteness of the Trinity, but as you ascend Paradiseward, you will many times experience astonishment at successive revelations and unexpected discoveries of Trinity supremacy and ultimacy, if not of absoluteness.
1997 10:4.7 Als sterveling in het vlees dient ge de Triniteit te beschouwen in overeenstemming met uw individuele verlichting en in harmonie met de reacties van uw bewustzijn en ziel. Ge kunt maar zeer weinig van de absoluutheid van de Triniteit weten, maar bij uw opklimming naar het Paradijs zult ge vele malen verbaasd staan over achtereenvolgende openbaringen en onverwachte ontdekkingen van het allerhoogste en ultieme bewind van de Triniteit, zo niet van haar absoluutheid.
5. FUNCTIONS OF THE TRINITY
5. FUNCTIES VAN DE TRINITEIT
1955 10:5.1 The personal Deities have attributes, but it is hardly consistent to speak of the Trinity as having attributes. This association of divine beings may more properly be regarded as having functions, such as justice administration, totality attitudes, co-ordinate action, and cosmic overcontrol. These functions are actively supreme, ultimate, and (within the limits of Deity) absolute as far as all living realities of personality value are concerned.
1997 10:5.1 De persoonlijke Godheden hebben eigenschappen, doch het is niet zeer consequent om van de Triniteit te zeggen dat zij eigenschappen heeft. Het is juister om deze associatie van goddelijke wezens te beschouwen als in het bezit van functies, zoals de toepassing van gerechtigheid, verschillende instellingen ten opzichte van totaliteiten, coördinatieve activiteit, en kosmische albeheersing. Deze functies zijn actief allerhoogst, ultiem en (binnen de begrenzingen van de Godheid) absoluut, waar het alle levende werkelijkheden van persoonlijkheidswaarde betreft.
1955 10:5.2 The functions of the Paradise Trinity are not simply the sum of the Father’s apparent endowment of divinity plus those specialized attributes that are unique in the personal existence of the Son and the Spirit. The Trinity association of the three Paradise Deities results in the evolution, eventuation, and deitization of new meanings, values, powers, and capacities for universal revelation, action, and administration. Living associations, human families, social groups, or the Paradise Trinity are not augmented by mere arithmetical summation. The group potential is always far in excess of the simple sum of the attributes of the component individuals.
1997 10:5.2 De functies van de Paradijs-Triniteit zijn niet enkel de som van de blijkbare goddelijkheid die de Vader bezit, plus die gespecialiseerde eigenschappen die uniek zijn in het persoonlijk bestaan van de Zoon en de Geest. De Triniteitsassociatie van de drie Paradijs-Godheden heeft tot gevolg de evolutie, de resultering en het als godheid verschijnen van nieuwe begrippen, waarden, krachten, en capaciteiten voor universele openbaring, handeling, en bestuur. Levende associaties, menselijke families, sociale groepen, of de Paradijs-Triniteit, vermeerderen zich niet volgens een eenvoudige rekenkundige optelling. Het potentieel van een groep is altijd veel meer dan de enkele optelsom van de eigenschappen van de individuen die de groep vormen.
1955 10:5.3 The Trinity maintains a unique attitude as the Trinity towards the entire universe of the past, present, and future. And the functions of the Trinity can best be considered in relation to the universe attitudes of the Trinity. Such attitudes are simultaneous and may be multiple concerning any isolated situation or event:
1997 10:5.3 De Triniteit handhaaft een unieke instelling als de Triniteit ten opzichte van het ganse universum van verleden, heden en toekomst. De functies van de Triniteit kunnen dan ook het best beschouwd worden in verband met de universum-instellingen van de Triniteit. Deze instellingen zijn simultaan en kunnen meervoudig zijn ten aanzien van iedere afzonderlijke situatie of gebeurtenis:
1955 10:5.4 1. Attitude toward the Finite. The maximum self-limitation of the Trinity is its attitude toward the finite. The Trinity is not a person, nor is the Supreme Being an exclusive personalization of the Trinity, but the Supreme is the nearest approach to a power-personality focalization of the Trinity which can be comprehended by finite creatures. Hence the Trinity in relation to the finite is sometimes spoken of as the Trinity of Supremacy.
1997 10:5.4 1. De instelling ten opzichte van het Eindige. De maximale zelfbeperking van de Triniteit is haar instelling ten opzichte van het eindige. De Triniteit is niet een persoon, en evenmin is de Allerhoogste uitsluitend een personalisatie van de Triniteit, maar de Allerhoogste komt het dichtst bij een kracht-persoonlijkheid-focalisering van de Triniteit, die door eindige schepselen kan worden begrepen. Vandaar dat de Triniteit in verband met het eindige soms wordt aangeduid als de Triniteit van Allerhoogste Macht.
1955 10:5.5 2. Attitude toward the Absonite. The Paradise Trinity has regard for those levels of existence which are more than finite but less than absolute, and this relationship is sometimes denominated the Trinity of Ultimacy. Neither the Ultimate nor the Supreme are wholly representative of the Paradise Trinity, but in a qualified sense and to their respective levels, each seems to represent the Trinity during the prepersonal eras of experiential-power development.
1997 10:5.5 2. De instelling ten aanzien van het Absoniete. De Paradijs-Triniteit heeft zorg voor die niveaus van bestaan die meer dan eindig, doch minder dan absoluut zijn, en deze verhouding wordt somtijds aangeduid als de Triniteit van de Ultimiteit. Noch de Ultieme, noch de Allerhoogste zijn geheel representatief voor de Paradijs-Triniteit, maar in beperkte zin en op hun respectieve niveau, schijnt elk van hen de Triniteit te vertegenwoordigen gedurende de voorpersoonlijke era’s van de ontwikkeling van experiëntiële macht.
1955 10:5.6 3. The Absolute Attitude of the Paradise Trinity is in relation to absolute existences and culminates in the action of total Deity.
1997 10:5.6 3. De Absolute instelling van de Paradijs-Triniteit is in verband met absolute bestaansvormen en culmineert in de activiteit van de totale Godheid.
1955 10:5.7 The Trinity Infinite involves the co-ordinate action of all triunity relationships of the First Source and Center—undeified as well as deified—and hence is very difficult for personalities to grasp. In the contemplation of the Trinity as infinite, do not ignore the seven triunities; thereby certain difficulties of understanding may be avoided, and certain paradoxes may be partially resolved.
1997 10:5.7 De Oneindige Triniteit houdt de coördinatieve werking in van alle drieënigheidsrelaties van de Eerste Bron en Centrum — niet-vergoddelijkte zowel als vergoddelijkte — en is derhalve voor persoonlijkheden zeer moeilijk te bevatten. Wanneer ge nadenkt over de Triniteit als oneindig, moet ge niet aan de zeven drieënigheden voorbijgaan: door deze kunnen bepaalde moeilijkheden voor het begrip worden vermeden, en zekere paradoxen ten dele worden opgelost.
1955 10:5.8 But I do not command language which would enable me to convey to the limited human mind the full truth and the eternal significance of the Paradise Trinity and the nature of the never-ending interassociation of the three beings of infinite perfection.
1997 10:5.8 Doch ik beschik niet over de taal die mij in staat zou stellen de volle waarheid en de eeuwige betekenis van de Paradijs-Triniteit, en de aard van de nimmer eindigende onderlinge associatie van de drie wezens van oneindige volmaaktheid, duidelijk te maken aan het beperkte menselijke bewustzijn.
6. THE STATIONARY SONS OF THE TRINITY
6. DE STATIONAIRE ZONEN VAN DE TRINITEIT
1955 10:6.1 All law takes origin in the First Source and Center; he is law. The administration of spiritual law inheres in the Second Source and Center. The revelation of law, the promulgation and interpretation of the divine statutes, is the function of the Third Source and Center. The application of law, justice, falls within the province of the Paradise Trinity and is carried out by certain Sons of the Trinity.
1997 10:6.1 Alle wet heeft zijn oorsprong in de Eerste Bron en Centrum; hij is wet. De tenuitvoerlegging van de geestelijke wet berust bij de Tweede Bron en Centrum. De openbaring van de wet, de afkondiging en interpretatie van de goddelijke verordeningen, is de functie van de Derde Bron en Centrum. De toepassing van de wet, de rechtspraak, behoort tot het domein van de Paradijs-Triniteit en wordt uitgevoerd door bepaalde Zonen van de Triniteit.
1955 10:6.2 Justice is inherent in the universal sovereignty of the Paradise Trinity, but goodness, mercy, and truth are the universe ministry of the divine personalities, whose Deity union constitutes the Trinity. Justice is not the attitude of the Father, the Son, or the Spirit. Justice is the Trinity attitude of these personalities of love, mercy, and ministry. No one of the Paradise Deities fosters the administration of justice. Justice is never a personal attitude; it is always a plural function.
1997 10:6.2 Gerechtigheid is inherent aan de universele soevereiniteit van de Paradijs-Triniteit, maar goedheid, barmhartigheid en waarheid zijn het universele dienstbetoon van de goddelijke persoonlijkheden wier Godheidsvereniging de Triniteit vormt. Gerechtigheid is niet de instelling van de Vader, de Zoon, of van de Geest. Gerechtigheid is de Triniteitsinstelling van deze persoonlijkheden van liefde, barmhartigheid en dienstbetoon. Niet één der Paradijs-Godheden behartigt de rechtspleging. Gerechtigheid is nooit een persoonlijke instelling; rechtspraak is altijd een meervoudige functie.
1955 10:6.3 Evidence, the basis of fairness (justice in harmony with mercy), is supplied by the personalities of the Third Source and Center, the conjoint representative of the Father and the Son to all realms and to the minds of the intelligent beings of all creation.
1997 10:6.3 Bewijsvoering, de grondslag van billijkheid (gerechtigheid in harmonie met barmhartigheid), is de taak van de persoonlijkheden van de Derde Bron en Centrum, de met de Vader en de Zoon verbonden vertegenwoordiger van hen gezamenlijk voor alle gebieden en voor het denken van de verstandelijke wezens der ganse schepping.
1955 10:6.4 Judgment, the final application of justice in accordance with the evidence submitted by the personalities of the Infinite Spirit, is the work of the Stationary Sons of the Trinity, beings partaking of the Trinity nature of the united Father, Son, and Spirit.
1997 10:6.4 Vonnis wijzen, de uiteindelijke toepassing van het recht in overeenstemming met het bewijs dat door de persoonlijkheden van de Oneindige Geest is voorgelegd, is het werk van de Stationaire Zonen van de Triniteit, wezens die deelhebben aan de Triniteitsnatuur van de verenigde Vader, Zoon en Geest.
1955 10:6.5 This group of Trinity Sons embraces the following personalities:
1997 10:6.5 Deze groep Triniteitszonen omvat de volgende persoonlijkheden:
1955 10:6.6 1. Trinitized Secrets of Supremacy.
1997 10:6.6 1. Getrinitiseerde Geheimen der Allerhoogste Macht;
1955 10:6.7 2. Eternals of Days.
1997 10:6.7 2. Eeuwigen der Dagen;
1955 10:6.8 3. Ancients of Days.
1997 10:6.8 3. Ouden der Dagen;
1955 10:6.9 4. Perfections of Days.
1997 10:6.9 4. Perfecties der Dagen;
1955 10:6.10 5. Recents of Days.
1997 10:6.10 5. Recenten der Dagen;
1955 10:6.11 6. Unions of Days.
1997 10:6.11 6. Unies der Dagen;
1955 10:6.12 7. Faithfuls of Days.
1997 10:6.12 7. Getrouwen der Dagen;
1955 10:6.13 8. Perfectors of Wisdom.
1997 10:6.13 8. Vervolmakers der Wijsheid;
1955 10:6.14 9. Divine Counselors.
1997 10:6.14 9. Goddelijke Raadslieden;
1955 10:6.15 10. Universal Censors.
1997 10:6.15 10. Universele Censors.
1955 10:6.16 We are the children of the three Paradise Deities functioning as the Trinity, for I chance to belong to the tenth order of this group, the Universal Censors. These orders are not representative of the attitude of the Trinity in a universal sense; they represent this collective attitude of Deity only in the domains of executive judgment—justice. They were specifically designed by the Trinity for the precise work to which they are assigned, and they represent the Trinity only in those functions for which they were personalized.
1997 10:6.16 Wij zijn de kinderen van de drie Paradijs-Godheden functionerend als de Triniteit, want ik behoor toevallig tot de tiende orde van deze groep, de Universele Censors. Deze orden zijn niet representatief voor de instelling van de Triniteit in een universele zin; zij vertegenwoordigen deze collectieve instelling van de Godheid alleen in de domeinen van de uitvoering van vonnissen — gerechtigheid. Zij zijn door de Triniteit specifiek ontworpen voor het nauwkeurige werk waarvoor zij worden aangesteld, en zij vertegenwoordigen de Triniteit slechts in de functies waarvoor zij zijn gepersonaliseerd.
1955 10:6.17 The Ancients of Days and their Trinity-origin associates mete out the just judgment of supreme fairness to the seven superuniverses. In the central universe such functions exist in theory only; there fairness is self-evident in perfection, and Havona perfection precludes all possibility of disharmony.
1997 10:6.17 De Ouden der Dagen en hun van de Triniteit afstammende metgezellen wijzen gerechte vonnissen van allerhoogste billijkheid in de zeven superuniversa. In het centrale universum bestaan deze functies slechts in theorie: daar, in de volmaaktheid, is billijkheid vanzelfsprekend, en de volmaaktheid van Havona sluit alle mogelijkheid van disharmonie uit.
1955 10:6.18 Justice is the collective thought of righteousness; mercy is its personal expression. Mercy is the attitude of love; precision characterizes the operation of law; divine judgment is the soul of fairness, ever conforming to the justice of the Trinity, ever fulfilling the divine love of God. When fully perceived and completely understood, the righteous justice of the Trinity and the merciful love of the Universal Father are coincident. But man has no such full understanding of divine justice. Thus in the Trinity, as man would view it, the personalities of Father, Son, and Spirit are adjusted to co-ordinate ministry of love and law in the experiential universes of time.
1997 10:6.18 Het recht is de collectieve gedachte van rechtvaardigheid: barmhartigheid is de persoonlijke uitdrukking ervan. Barmhartigheid is de instelling van liefde; nauwkeurigheid kenmerkt de werking der wet. Het goddelijke oordeel is de billijkheid zelve, want het voegt zich steeds naar de gerechtigheid van de Triniteit en vervult immer de goddelijke liefde van God. Wanneer dit geheel wordt ingezien en volledig begrepen, vallen de rechtvaardige gerechtigheid van de Triniteit en de barmhartige liefde van de Universele Vader samen. De mens heeft echter niet zulk een volledig begrip van de goddelijke gerechtigheid. Vanuit het menselijke standpunt gezien, worden in de Triniteit de persoonlijkheden van de Vader, de Zoon en de Geest aangepast teneinde de dienst van de liefde en het recht te coördineren in de experiëntiële universa in de tijd.
7. THE OVERCONTROL OF SUPREMACY
7. DE ALBEHEERSING VAN HET ALLERHOOGST BEWIND
1955 10:7.1 The First, Second, and Third Persons of Deity are equal to each other, and they are one. “The Lord our God is one God.” There is perfection of purpose and oneness of execution in the divine Trinity of eternal Deities. The Father, the Son, and the Conjoint Actor are truly and divinely one. Of a truth it is written: “I am the first, and I am the last, and beside me there is no God.”
1997 10:7.1 De Eerste, de Tweede en de Derde Persoon der Godheid zijn elkaars gelijken, en zij zijn één[7]. ‘De Heer onze God is één God[8].’ Er bestaat volmaaktheid van voornemen en eenheid van uitvoering in de goddelijke Triniteit der eeuwige Godheden. De Vader, de Zoon, en de Vereend Handelende Geest zijn waarlijk en goddelijk één. Naar waarheid staat geschreven: ‘Ik ben de eerste en ik ben de laatste, en buiten mij is er geen God[9][10].’
1955 10:7.2 As things appear to the mortal on the finite level, the Paradise Trinity, like the Supreme Being, is concerned only with the total—total planet, total universe, total superuniverse, total grand universe. This totality attitude exists because the Trinity is the total of Deity and for many other reasons.
1997 10:7.2 Zoals de dingen voor de sterveling op het niveau van het eindige lijken te zijn, houdt de Paradijs-Triniteit, evenals de Allerhoogste, zich alleen bezig met de totaliteit — de totale planeet, het totale universum, het totale superuniversum, het totale groot universum. Deze totaliteitsinstelling bestaat omdat de Triniteit het totaal der Godheid is, en om nog vele andere redenen.
1955 10:7.3 The Supreme Being is something less and something other than the Trinity functioning in the finite universes; but within certain limits and during the present era of incomplete power-personalization, this evolutionary Deity does appear to reflect the attitude of the Trinity of Supremacy. The Father, Son, and Spirit do not personally function with the Supreme Being, but during the present universe age they collaborate with him as the Trinity. We understand that they sustain a similar relationship to the Ultimate. We often conjecture as to what will be the personal relationship between the Paradise Deities and God the Supreme when he has finally evolved, but we do not really know.
1997 10:7.3 De Allerhoogste is iets minder en iets anders dan de Triniteit zoals deze functioneert in de eindige universa; binnen zekere grenzen echter, en gedurende het huidige tijdperk van onvolledige krachtpersonalisatie, lijkt deze evolutionaire Godheid inderdaad de instelling van de Triniteit der Allerhoogste macht te weerspiegelen. De Vader, de Zoon en de Geest functioneren niet persoonlijk samen met de Allerhoogste, maar gedurende het huidige universum-tijdperk werken zij met hem samen als de Triniteit. Wij begrijpen dat zij eenzelfde betrekking onderhouden met de Ultieme. Wij speculeren er dikwijls over wat de persoonlijke verhouding zal zijn tussen de Paradijs-Godheden en God de Allerhoogste wanneer deze eindelijk geëvo-lueerd zal zijn, maar wij weten het niet werkelijk.
1955 10:7.4 We do not find the overcontrol of Supremacy to be wholly predictable. Furthermore, this unpredictability appears to be characterized by a certain developmental incompleteness, undoubtedly an earmark of the incompleteness of the Supreme and of the incompleteness of finite reaction to the Paradise Trinity.
1997 10:7.4 Wij zijn tot de conclusie gekomen dat de albeheersing van het Allerhoogst Bewind niet geheel voorspelbaar is. Deze onvoorspelbaarheid lijkt bovendien gekenmerkt te worden door een zekere mate van onvolledigheid in ontwikkeling, ongetwijfeld een kenteken van de onvolledigheid van de Allerhoogste en de onvolledigheid der eindige reactie op de Paradijs-Triniteit.
1955 10:7.5 The mortal mind can immediately think of a thousand and one things—catastrophic physical events, appalling accidents, horrific disasters, painful illnesses, and world-wide scourges—and ask whether such visitations are correlated in the unknown maneuvering of this probable functioning of the Supreme Being. Frankly, we do not know; we are not really sure. But we do observe that, as time passes, all these difficult and more or less mysterious situations always work out for the welfare and progress of the universes. It may be that the circumstances of existence and the inexplicable vicissitudes of living are all interwoven into a meaningful pattern of high value by the function of the Supreme and the overcontrol of the Trinity.
1997 10:7.5 Het sterfelijk bewustzijn kan ogenblikkelijk duizend en één dingen bedenken — catastrofale fysische gebeurtenissen, ontstellende ongelukken, verschrikkelijke rampen, pijnlijke ziekten en wereldwijde plagen — en zich afvragen of zulke bezoekingen gecorreleerd worden in het onbekende manoeuvreren van dit waarschijnlijke functioneren van de Allerhoogste. Eerlijk gezegd weten wij dit niet: wij zijn er niet werkelijk zeker van. Doch wij merken wel dat met het voortschrijden van de tijd al deze moeilijke en min of meer mysterieuze omstandigheden altijd zo uitwerken dat zij het welzijn en de vooruitgang van de universa ten goede komen. Het kan zijn dat de omstandigheden van het bestaan en de onverklaarbare wisselvalligheden van het leven alle met elkaar verweven worden tot een zinvol patroon van hoge waarde, door het functioneren van de Allerhoogste en de albeheersing door de Triniteit.
1955 10:7.6 As a son of God you can discern the personal attitude of love in all the acts of God the Father. But you will not always be able to understand how many of the universe acts of the Paradise Trinity redound to the good of the individual mortal on the evolutionary worlds of space. In the progress of eternity the acts of the Trinity will be revealed as altogether meaningful and considerate, but they do not always so appear to the creatures of time.
1997 10:7.6 Als een zoon van God kunt ge de persoonlijke instelling van liefde in alle daden van God de Vader ontwaren. Maar ge zult niet altijd kunnen begrijpen hoe vele van de universum-daden van de Paradijs-Triniteit de individuele sterveling op de evolutionaire werelden in de ruimte tot heil zijn. In de vooruitgang der eeuwigheid zullen de daden van de Triniteit geopenbaard worden als in alle opzichten zinvol en behoedzaam, maar zo schijnen zij de schepselen in de tijd niet altijd toe.
8. THE TRINITY BEYOND THE FINITE
8. DE TRINITEIT BOVEN HET EINDIGE
1955 10:8.1 Many truths and facts pertaining to the Paradise Trinity can only be even partially comprehended by recognizing a function that transcends the finite.
1997 10:8.1 Vele waarheden en feiten die betrekking hebben op de Paradijs-Triniteit kunnen alleen, en dan nog slechts ten dele, worden begrepen, wanneer men een functie erkent die boven het eindige uitgaat.
1955 10:8.2 It would be inadvisable to discuss the functions of the Trinity of Ultimacy, but it may be disclosed that God the Ultimate is the Trinity manifestation comprehended by the Transcendentalers. We are inclined to the belief that the unification of the master universe is the eventuating act of the Ultimate and is probably reflective of certain, but not all, phases of the absonite overcontrol of the Paradise Trinity. The Ultimate is a qualified manifestation of the Trinity in relation to the absonite only in the sense that the Supreme thus partially represents the Trinity in relation to the finite.
1997 10:8.2 Het zou niet raadzaam zijn de functies te bespreken van de Triniteit der Ultimiteit, doch wij mogen u hier onthullen dat God de Ultieme de Triniteitsmanifestatie is die door de Transcendenten wordt begrepen. Wij zijn geneigd te geloven dat de eenwording van het meester-universum de resulterende daad is van de Ultieme, en dat deze waarschijnlijk bepaalde, doch niet alle, aspecten van de absoniete albeheersing van de Paradijs-Triniteit weerspiegelt. De Ultieme is een gekwalificeerde manifestatie van de Triniteit in verband met het absoniete alleen in die zin, dat de Allerhoogste aldus gedeeltelijk de Triniteit vertegenwoordigt in verband met het eindige.
1955 10:8.3 The Universal Father, the Eternal Son, and the Infinite Spirit are, in a certain sense, the constituent personalities of total Deity. Their union in the Paradise Trinity and the absolute function of the Trinity equivalate to the function of total Deity. And such completion of Deity transcends both the finite and the absonite.
1997 10:8.3 De Universele Vader, de Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest zijn, in zekere zin, de constituerende persoonlijkheden van de totale Godheid. Hun vereniging in de Paradijs-Triniteit en de absolute functie van de Triniteit vormen het equivalent van de functie van de totale Godheid. En een dergelijke voltooiing van de Godheid gaat zowel het eindige als het absoniete te boven.
1955 10:8.4 While no single person of the Paradise Deities actually fills all Deity potential, collectively all three do. Three infinite persons seem to be the minimum number of beings required to activate the prepersonal and existential potential of total Deity—the Deity Absolute.
1997 10:8.4 Hoewel geen enkele persoon van de Paradijs-Godheden op zichzelf daadwerkelijk alle potentieel van de Godheid vervult, doen zij dit gedrieën collectief wel. Drie oneindige personen lijken het minimum aantal wezens dat nodig is om het voorpersoonlijke en existentiële potentieel van de totale Godheid te activeren — het Godheid-Absolute.
1955 10:8.5 We know the Universal Father, the Eternal Son, and the Infinite Spirit as persons, but I do not personally know the Deity Absolute. I love and worship God the Father; I respect and honor the Deity Absolute.
1997 10:8.5 Wij kennen de Universele Vader, de Eeuwige Zoon, en de Oneindige Geest als personen, maar het Godheid-Absolute ken ik niet persoonlijk. Ik heb God de Vader lief en aanbid hem; ik respecteer en eer het Godheid-Absolute.
1955 10:8.6 I once sojourned in a universe where a certain group of beings taught that the finaliters, in eternity, were eventually to become the children of the Deity Absolute. But I am unwilling to accept this solution of the mystery which enshrouds the future of the finaliters.
1997 10:8.6 Ik verbleef eens in een universum waar een zekere groep wezens onderrichtte dat de volkomenen, in de eeuwigheid, uiteindelijk de kinderen van het Godheid-Absolute zouden worden. Ik ben evenwel niet bereid deze oplossing van het mysterie dat de toekomst van de volkomenen omhult, te aanvaarden.
1955 10:8.7 The Corps of the Finality embrace, among others, those mortals of time and space who have attained perfection in all that pertains to the will of God. As creatures and within the limits of creature capacity they fully and truly know God. Having thus found God as the Father of all creatures, these finaliters must sometime begin the quest for the superfinite Father. But this quest involves a grasp of the absonite nature of the ultimate attributes and character of the Paradise Father. Eternity will disclose whether such an attainment is possible, but we are convinced, even if the finaliters do grasp this ultimate of divinity, they will probably be unable to attain the superultimate levels of absolute Deity.
1997 10:8.7 Het Korps der Volkomenheid omvat onder anderen die stervelingen uit de tijd en ruimte, die volmaaktheid hebben bereikt in alles wat betrekking heeft op de wil van God. Als schepselen, en binnen de grenzen van het vermogen van schepselen, kennen zij God ten volle en waarlijk. Nu zij op deze wijze God gevonden hebben als de Vader van alle schepselen, moeten deze volkomenen te eniger tijd beginnen aan de queeste naar de boveneindige Vader. Deze zoektocht houdt echter een verstaan in van de absoniete natuur van de ultieme eigenschappen en het ultieme karakter van de Paradijs-Vader. De eeuwigheid zal onthullen of het mogelijk is dit te bereiken, maar wij zijn ervan overtuigd dat zelfs indien de volkomenen dit ultieme van goddelijkheid zullen gaan vatten, zij waarschijnlijk niet in staat zullen zijn de superultieme niveaus van de absolute Godheid te bereiken.
1955 10:8.8 It may be possible that the finaliters will partially attain the Deity Absolute, but even if they should, still in the eternity of eternities the problem of the Universal Absolute will continue to intrigue, mystify, baffle, and challenge the ascending and progressing finaliters, for we perceive that the unfathomability of the cosmic relationships of the Universal Absolute will tend to grow in proportions as the material universes and their spiritual administration continue to expand.
1997 10:8.8 Misschien zullen de volkomenen het Godheid-Absolute gedeeltelijk kunnen bereiken, maar zelfs indien zij dit doen, dan nog zal in de eeuwigheid der eeuwigheden het probleem van het Universeel Absolute de opklimmende en voortschrijdende volkomenen blijven intrigeren, voor raadselen blijven stellen, verbijsteren en uitdagen, want wij merken hier op dat de ondoorgrondelijkheid van de kosmische betrekkingen van het Universeel Absolute de neiging zal hebben in omvang toe te nemen naarmate de materiële universa en hun geestelijk bestuur zich blijven uitbreiden.
1955 10:8.9 Only infinity can disclose the Father-Infinite.
1997 10:8.9 Alleen de oneindigheid kan de Vader-Oneindige onthullen.
1955 10:8.10 [Sponsored by a Universal Censor acting by authority from the Ancients of Days resident on Uversa.]
1997 10:8.10 [Opgesteld onder verantwoordelijkheid van een Universele Censor, handelend op gezag van de Ouden der Dagen die op Uversa resideren.]
Verhandeling 9. De betrekking van de Oneindige Geest tot het Universum |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 11. Het eeuwige Paradijs-Eiland |