Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 2. De natuur van God |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 4. Gods betrekking tot het Universum |
THE ATTRIBUTES OF GOD
DE EIGENSCHAPPEN VAN GOD
1955 3:0.1 GOD is everywhere present; the Universal Father rules the circle of eternity. But he rules in the local universes in the persons of his Paradise Creator Sons, even as he bestows life through these Sons. “God has given us eternal life, and this life is in his Sons.” These Creator Sons of God are the personal expression of himself in the sectors of time and to the children of the whirling planets of the evolving universes of space.
1997 3:0.1 GOD is overal tegenwoordig; de Universele Vader regeert de cirkelgang der eeuwigheid. In de plaatselijke universa echter, regeert hij door de personen van zijn Schepper-Zonen uit het Paradijs, zoals hij ook leven schenkt door deze Zonen. ‘God heeft ons eeuwig leven gegeven, en dit leven is in zijn Zonen[1].’ Deze Schepper-Zonen zijn Gods persoonlijke uitdrukking van zichzelf in de sectoren van de tijd en aan de kinderen van de wervelende planeten in de evoluerende universa der ruimte.
1955 3:0.2 The highly personalized Sons of God are clearly discernible by the lower orders of created intelligences, and so do they compensate for the invisibility of the infinite and therefore less discernible Father. The Paradise Creator Sons of the Universal Father are a revelation of an otherwise invisible being, invisible because of the absoluteness and infinity inherent in the circle of eternity and in the personalities of the Paradise Deities.
1997 3:0.2 Deze Zonen van God, die sterk zijn gepersonaliseerd, zijn duidelijk waarneembaar voor de geschapen denkende wezens van de lagere orden, en zo vormen zij een compensatie voor de onzichtbaarheid van de oneindige, en derhalve minder waarneembare Vader. De uit het Paradijs afkomstige Schepper-Zonen van de Universele Vader zijn een openbaring van een overigens onzichtbaar wezen, onzichtbaar vanwege de absoluutheid en oneindigheid die inherent zijn aan de cirkelgang der eeuwigheid en aan de persoonlijkheden van de Paradijs-Godheden.
1955 3:0.3 Creatorship is hardly an attribute of God; it is rather the aggregate of his acting nature. And this universal function of creatorship is eternally manifested as it is conditioned and controlled by all the co-ordinated attributes of the infinite and divine reality of the First Source and Center. We sincerely doubt whether any one characteristic of the divine nature can be regarded as being antecedent to the others, but if such were the case, then the creatorship nature of Deity would take precedence over all other natures, activities, and attributes. And the creatorship of Deity culminates in the universal truth of the Fatherhood of God.
1997 3:0.3 Dat hij een Schepper is, kan men moeilijk een eigenschap van God noemen, het is veeleer het samenstel van zijn handelende natuur. En deze universele functie van zijn schepper-zijn, wordt eeuwig gemanifesteerd zoals zij wordt bepaald en beheerst door alle gecoördineerde eigenschappen der oneindige, goddelijke werkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum. Wij betwijfelen ten zeerste of er één kenmerk van de goddelijke natuur als voorafgaand aan de andere kan worden beschouwd, doch indien zulks het geval zou zijn, dan zou het schepper-zijn van de Godheid aan al zijn andere naturen, activiteiten en eigenschappen voorafgaan. En het schepper-zijn van de Godheid culmineert in de universele waarheid van het Vaderschap van God.
1. GOD’S EVERYWHERENESS
1. GODS ALOMTEGENWOORDIGHEID
1955 3:1.1 The ability of the Universal Father to be everywhere present, and at the same time, constitutes his omnipresence. God alone can be in two places, in numberless places, at the same time. God is simultaneously present “in heaven above and on the earth beneath”; as the Psalmist exclaimed: “Whither shall I go from your spirit? or whither shall I flee from your presence?”
1997 3:1.1 Het vermogen van de Universele Vader om overal terzelfdertijd tegenwoordig te zijn, vormt zijn alomtegenwoordigheid. God alleen kan op twee, op talloze plaatsen, terzelfdertijd zijn. God is tegelijkertijd tegenwoordig ‘in de hemel boven en op de aarde beneden;’ zoals de Psalmist uitriep: ‘Waarheen zou ik gaan voor uw geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht?’[2][3]
1955 3:1.2 “‘I am a God at hand as well as afar off,’ says the Lord. ‘Do not I fill heaven and earth?’” The Universal Father is all the time present in all parts and in all hearts of his far-flung creation. He is “the fullness of him who fills all and in all,” and “who works all in all,” and further, the concept of his personality is such that “the heaven (universe) and heaven of heavens (universe of universes) cannot contain him.” It is literally true that God is all and in all. But even that is not all of God. The Infinite can be finally revealed only in infinity; the cause can never be fully comprehended by an analysis of effects; the living God is immeasurably greater than the sum total of creation that has come into being as a result of the creative acts of his unfettered free will. God is revealed throughout the cosmos, but the cosmos can never contain or encompass the entirety of the infinity of God.
1997 3:1.2 ‘Ik ben een God van nabij en ook van verre,’ zegt de Heer[4]. ‘Vervul ik niet hemel en aarde?’ De Universele Vader is te allen tijde tegenwoordig in alle delen en in alle harten van zijn wijdverbreide schepping. Hij is ‘de volheid van hem die alles in allen vervult’ en ‘die alles verricht in allen,’ en voorts is het denkbeeld van zijn persoonlijkheid van dien aard, dat ‘de hemel (het universum) en de hemel der hemelen (het universum van universa) hem niet kunnen omvatten.’ Het is letterlijk waar dat God alles is in allen[5][6][7]. Maar zelfs dat is niet alles van God. De Oneindige kan alleen in de oneindigheid finaal geopenbaard worden: de oorzaak kan nimmer volledig worden begrepen door een analyse van gevolgen. De levende God is onmetelijk veel groter dan de totale som der schepping die tot aanzijn is gekomen ten gevolge van de scheppingsdaden van zijn ongebonden vrije wil. God wordt in de ganse kosmos geopenbaard, maar de kosmos kan nooit de totaliteit der oneindigheid Gods bevatten of omvatten.
1955 3:1.3 The Father’s presence unceasingly patrols the master universe. “His going forth is from the end of the heaven, and his circuit to the ends of it; and there is nothing hidden from the light thereof.”
1955 3:1.4 The creature not only exists in God, but God also lives in the creature. “We know we dwell in him because he lives in us; he has given us his spirit. This gift from the Paradise Father is man’s inseparable companion.” “He is the ever-present and all-pervading God.” “The spirit of the everlasting Father is concealed in the mind of every mortal child.” “Man goes forth searching for a friend while that very friend lives within his own heart.” “The true God is not afar off; he is a part of us; his spirit speaks from within us.” “The Father lives in the child. God is always with us. He is the guiding spirit of eternal destiny.”
1997 3:1.4 Het schepsel bestaat niet alleen in God, maar God leeft ook in het schepsel. ‘Wij weten dat wij in hem wonen, omdat hij in ons leeft; hij heeft ons zijn geest gegeven. Dit geschenk van de Paradijs-Vader is ’s mensen onafscheidelijke metgezel[9].’ Hij is de immer-tegenwoordige God, die het al doordringt[10]. ‘De geest van de eeuwige Vader schuilt in het bewustzijn van ieder sterfelijk kind.’ ‘De mens gaat uit om een vriend te zoeken, terwijl die vriend juist in zijn eigen hart woont.’ ‘De ware God is niet ver weg, hij is een deel van ons; zijn geest spreekt van binnen uit tot ons[11].’ ‘De Vader leeft in het kind. God is altijd bij ons. Hij is de geest die ons leidt naar onze eeuwige bestemming[12].’
1955 3:1.5 Truly of the human race has it been said, “You are of God” because “he who dwells in love dwells in God, and God in him.” Even in wrongdoing you torment the indwelling gift of God, for the Thought Adjuster must needs go through the consequences of evil thinking with the human mind of its incarceration.
1997 3:1.5 Terecht is van het mensdom gezegd: ‘Gij zijt van God’, want ‘hij die in de liefde blijft, blijft in God en God in hem[13][14].’ Wanneer ge overtredingen begaat, kwelt ge zelfs de inwonende gave Gods, want de Gedachtenrichter moet de gevolgen van het denken van het kwade noodzakelijkerwijze mee doormaken samen met het menselijke bewustzijn waarin hij is gekerkerd.
1955 3:1.6 The omnipresence of God is in reality a part of his infinite nature; space constitutes no barrier to Deity. God is, in perfection and without limitation, discernibly present only on Paradise and in the central universe. He is not thus observably present in the creations encircling Havona, for God has limited his direct and actual presence in recognition of the sovereignty and the divine prerogatives of the co-ordinate creators and rulers of the universes of time and space. Hence must the concept of the divine presence allow for a wide range of both mode and channel of manifestation embracing the presence circuits of the Eternal Son, the Infinite Spirit, and the Isle of Paradise. Nor is it always possible to distinguish between the presence of the Universal Father and the actions of his eternal co-ordinates and agencies, so perfectly do they fulfill all the infinite requirements of his unchanging purpose. But not so with the personality circuit and the Adjusters; here God acts uniquely, directly, and exclusively.
1997 3:1.6 De alomtegenwoordigheid van God is in werkelijkheid een deel van zijn oneindige natuur: de ruimte vormt geen barrière voor de Godheid. In volmaaktheid en zonder beperking is God alleen waarneembaar tegenwoordig op het Paradijs en in het centrale universum. Hij is niet op dezelfde wijze merkbaar tegenwoordig in de scheppingen die rond Havona wentelen, want God heeft zijn directe, daadwerkelijke tegenwoordigheid ingeperkt, omdat hij de soevereiniteit en goddelijke prerogatieven respecteert van de scheppers en regeerders der universa in tijd en ruimte, die zijn gelijken zijn. Vandaar dat het begrip der goddelijke tegenwoordigheid een grote verscheidenheid van manieren en kanalen van manifestatie moet kunnen omvatten, waaronder de tegenwoordigheidscircuits van de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest en het Paradijs-Eiland. Het is ook niet altijd mogelijk onderscheid te maken tussen de tegenwoordigheid van de Universele Vader en de handelingen van zijn eeuwige medescheppers en instrumenten, zo volmaakt voldoen deze aan alle oneindige vereisten van zijn onveranderlijk voornemen. Maar met het persoonlijkheidscircuit en de Richters ligt het anders: hier werkt God alleen, rechtstreeks en uitsluitend zelf.
1955 3:1.7 The Universal Controller is potentially present in the gravity circuits of the Isle of Paradise in all parts of the universe at all times and in the same degree, in accordance with the mass, in response to the physical demands for this presence, and because of the inherent nature of all creation which causes all things to adhere and consist in him. Likewise is the First Source and Center potentially present in the Unqualified Absolute, the repository of the uncreated universes of the eternal future. God thus potentially pervades the physical universes of the past, present, and future. He is the primordial foundation of the coherence of the so-called material creation. This nonspiritual Deity potential becomes actual here and there throughout the level of physical existences by the inexplicable intrusion of some one of his exclusive agencies upon the stage of universe action.
1997 3:1.7 In de zwaartekrachtcircuits van het Paradijs-Eiland is de Universele Albeheerser te allen tijde en in dezelfde mate, overeenkomstig de massa, potentieel tegenwoordig in alle delen van het universum, in respons op de materiële behoeften aan deze tegenwoordigheid en ook vanwege de inherente natuur van de gehele schepping, waardoor alle dingen in hem samenhangen en in hem hun bestaan hebben[15]. De Eerste Bron en Centrum is eveneens potentieel tegenwoordig in het Ongekwalificeerd Absolute, de schatkamer van de nog ongeschapen universa van de eeuwige toekomst. God doordringt aldus potentieel de fysische universa van verleden, heden, en toekomst. Hij is de oergrond van de coherentie der zogenaamde materiële schepping. Dit niet-geestelijke Godheidspotentieel wordt op het gehele niveau van fysische bestaansvormen hier en daar actueel, doordat op onverklaarbare wijze een bepaalde kracht, waarvan uitsluitend hij zich bedient, binnendringt op het toneel waar zich de handeling van het universum afspeelt.
1955 3:1.8 The mind presence of God is correlated with the absolute mind of the Conjoint Actor, the Infinite Spirit, but in the finite creations it is better discerned in the everywhere functioning of the cosmic mind of the Paradise Master Spirits. Just as the First Source and Center is potentially present in the mind circuits of the Conjoint Actor, so is he potentially present in the tensions of the Universal Absolute. But mind of the human order is a bestowal of the Daughters of the Conjoint Actor, the Divine Ministers of the evolving universes.
1997 3:1.8 De bewustzijnstegenwoordigheid van God is gecorreleerd met het absolute bewustzijn van de Vereend Handelende Geest, de Oneindige Geest, maar overal in de eindige scheppingen kan zij beter worden waargenomen in het functioneren van het kosmische bewustzijn van de Meester-Geesten van het Paradijs. Zoals de Eerste Bron en Centrum potentieel aanwezig is in de bewustzijnscircuits van de Vereend Handelende Geest, zo is hij ook potentieel aanwezig in de spanningen van het Universeel Absolute. Maar bewustzijn van de menselijke orde is een gave van de Dochters van de Vereend Handelende Geest, de Goddelijke Hulp- en Bijstandverleensters in de evoluerende universa.
1955 3:1.9 The everywhere-present spirit of the Universal Father is co-ordinated with the function of the universal spirit presence of the Eternal Son and the everlasting divine potential of the Deity Absolute. But neither the spiritual activity of the Eternal Son and his Paradise Sons nor the mind bestowals of the Infinite Spirit seem to exclude the direct action of the Thought Adjusters, the indwelling fragments of God, in the hearts of his creature children.
1997 3:1.9 De alomtegenwoordige geest van de Universele Vader is gecoördineerd met de werking van de universele geest-tegenwoordigheid van de Eeuwige Zoon en het eeuwige goddelijke potentieel van het Godheid-Absolute. Maar noch de geestelijke activiteit van de Eeuwige Zoon en diens Paradijs-Zonen, noch de schenkingen van bewustzijn door de Oneindige Geest, schijnen een beletsel te vormen voor de rechtstreekse activiteit van de Gedachtenrichters, de inwonende fragmenten van God in de harten van zijn geschapen kinderen.
1955 3:1.10 Concerning God’s presence in a planet, system, constellation, or a universe, the degree of such presence in any creational unit is a measure of the degree of the evolving presence of the Supreme Being: It is determined by the en masse recognition of God and loyalty to him on the part of the vast universe organization, running down to the systems and planets themselves. Therefore it is sometimes with the hope of conserving and safeguarding these phases of God’s precious presence that, when some planets (or even systems) have plunged far into spiritual darkness, they are in a certain sense quarantined, or partially isolated from intercourse with the larger units of creation. And all this, as it operates on Urantia, is a spiritually defensive reaction of the majority of the worlds to save themselves, as far as possible, from suffering the isolating consequences of the alienating acts of a headstrong, wicked, and rebellious minority.
1997 3:1.10 Wat nu de tegenwoordigheid Gods op een planeet, in een stelsel, constellatie of universum betreft: de mate van die tegenwoordigheid in iedere eenheid der schepping is een graadmeter voor de evoluerende tegenwoordigheid van de Allerhoogste: deze wordt bepaald door de massale erkenning van God en door trouw aan hem van de zijde van de ontzaglijke organisatie van het universum, tot en met de stelsels en planeten zelf. In de hoop die bereikte fasen van Gods kostbare tegenwoordigheid in stand te houden en veilig te stellen, gebeurt het daarom soms dat enige planeten (of zelfs stelsels), wanneer deze tot diepe geestelijke duisternis zijn vervallen, in zekere zin in quarantaine worden gesteld, of ten dele worden uitgesloten van de communicatie met de grotere eenheden der schepping. En dit alles, zoals het ook op Urantia werkt, is een geestelijk defensieve reactie van de meerderheid der werelden, om zich zoveel mogelijk te vrijwaren van de afzondering die het gevolg zou zijn van de tot vervreemding leidende daden van een koppige, verdorven en opstandige minderheid.
1955 3:1.11 While the Father parentally encircuits all his sons—all personalities—his influence in them is limited by the remoteness of their origin from the Second and the Third Persons of Deity and augmented as their destiny attainment nears such levels. The fact of God’s presence in creature minds is determined by whether or not they are indwelt by Father fragments, such as the Mystery Monitors, but his effective presence is determined by the degree of co-operation accorded these indwelling Adjusters by the minds of their sojourn.
1997 3:1.11 Terwijl de Vader als een ouder al zijn zonen — alle persoonlijkheden — in zijn circuit opneemt, wordt zijn invloed in hen beperkt doordat hun afkomst zo ver afligt van de Tweede en de Derde Persoon der Godheid, en wordt zijn invloed groter naarmate zij bij het bereiken van hun bestemming deze niveaus naderen. Het feit van Gods tegenwoordigheid in het bewustzijn van een mens hangt af van de vraag of er in dit bewustzijn al dan niet een Vader-fragment, zoals de Geheimnisvolle Mentor, inwoont, maar zijn effectieve aanwezigheid wordt bepaald door de mate van medewerking die aan deze inwonende Richter wordt verleend door het bewustzijn waarin hij verblijft.
1955 3:1.12 The fluctuations of the Father’s presence are not due to the changeableness of God. The Father does not retire in seclusion because he has been slighted; his affections are not alienated because of the creature’s wrongdoing. Rather, having been endowed with the power of choice (concerning Himself), his children, in the exercise of that choice, directly determine the degree and limitations of the Father’s divine influence in their own hearts and souls. The Father has freely bestowed himself upon us without limit and without favor. He is no respecter of persons, planets, systems, or universes. In the sectors of time he confers differential honor only on the Paradise personalities of God the Sevenfold, the co-ordinate creators of the finite universes.
1997 3:1.12 De schommelingen in de aanwezigheid van de Vader zijn niet te wijten aan de veranderlijkheid van God[16]. De Vader trekt zich niet in afzondering terug omdat hij versmaad is: zijn liefde wordt niet aangetast door de wandaden van het schepsel. Het is veeleer zo dat zijn kinderen, die begiftigd zijn met het vermogen te kiezen (ten aanzien van hem), door het maken van die keuze rechtstreeks de graad en de grens van de goddelijke invloed van de Vader in hun eigen hart en ziel bepalen. De Vader heeft zichzelf vrijelijk aan ons gegeven, zonder beperking en zonder bevoorrechting. Hij kent geen aanzien van personen, planeten, stelsels of universa[17]. In de sectoren der tijd bekleedt hij alleen de Paradijs-persoonlijkheden van God de Zevenvoudige, de scheppers van de eindige universa die zijn gelijken zijn, met onderscheidende eerbewijzen.
2. GOD’S INFINITE POWER
2. GODS ONEINDIGE MACHT
1955 3:2.2 Within the bounds of that which is consistent with the divine nature, it is literally true that “with God all things are possible.” The long-drawn-out evolutionary processes of peoples, planets, and universes are under the perfect control of the universe creators and administrators and unfold in accordance with the eternal purpose of the Universal Father, proceeding in harmony and order and in keeping with the all-wise plan of God. There is only one lawgiver. He upholds the worlds in space and swings the universes around the endless circle of the eternal circuit.
1997 3:2.2 Binnen de grenzen van hetgeen strookt met de goddelijke natuur, is het letterlijk waar dat ‘bij God alle dingen mogelijk zijn[21].’ De langdurige evolutieprocessen van volken, planeten en universa worden volmaakt beheerst door de scheppers en bestuurders van de universa en ontvouwen zich in overeenstemming met het eeuwige voornemen van de Universele Vader: zij spelen zich af in harmonie en orde, en volgens het alwijze plan van God. Er is slechts één wetgever[22]. Hij schraagt de werelden in de ruimte en doet de universa de eindeloze cirkelgang van het eeuwige circuit beschrijven.
1955 3:2.3 Of all the divine attributes, his omnipotence, especially as it prevails in the material universe, is the best understood. Viewed as an unspiritual phenomenon, God is energy. This declaration of physical fact is predicated on the incomprehensible truth that the First Source and Center is the primal cause of the universal physical phenomena of all space. From this divine activity all physical energy and other material manifestations are derived. Light, that is, light without heat, is another of the nonspiritual manifestations of the Deities. And there is still another form of nonspiritual energy which is virtually unknown on Urantia; it is as yet unrecognized.
1997 3:2.3 Van alle goddelijke eigenschappen wordt zijn almacht nog het beste begrepen, vooral zoals deze geldt in het materiële universum. Gezien als een niet-geestelijk verschijnsel, is God energie. Deze uitspraak, die een natuurkundig feit vaststelt, is gebaseerd op de ondoorgrondelijke waarheid dat de Eerste Bron en Centrum de eerste en oorspronkelijke oorzaak is van de universele natuurkundige verschijnselen in de gehele ruimte. Van deze goddelijke activiteit worden alle fysische energie en andere materiële manifestaties afgeleid. Licht, te weten licht zonder warmte, is eveneens één van de niet-geestelijke manifestaties van de Godheden. Er is nog een andere vorm van niet-geestelijke energie die praktisch onbekend is op Urantia; het bestaan ervan wordt tot nog toe niet onderkend.
1955 3:2.4 God controls all power; he has made “a way for the lightning”; he has ordained the circuits of all energy. He has decreed the time and manner of the manifestation of all forms of energy-matter. And all these things are held forever in his everlasting grasp—in the gravitational control centering on nether Paradise. The light and energy of the eternal God thus swing on forever around his majestic circuit, the endless but orderly procession of the starry hosts composing the universe of universes. All creation circles eternally around the Paradise-Personality center of all things and beings.
1997 3:2.4 God bestuurt en beheerst alle vermogen: hij heeft ‘een weg bereid voor de bliksem;’ hij heeft de circuits van alle energie ingesteld[23]. Hij heeft de tijd en wijze van manifestatie van alle vormen van energie-materie verordineerd. Al deze dingen houdt hij voor immer in zijn eeuwige greep — in de gravitationele beheersing die geconcentreerd is aan de onderzijde van het Paradijs. Het licht en de energie van de eeuwige God blijven zo eeuwig rondwentelen in zijn majesteitelijk circuit, de eindeloze maar ordelijke processie van de heerscharen der sterren die het universum van universa vormen. De ganse schepping cirkelt voor immer rond de Paradijs-Persoonlijkheid die het centrum is van alle dingen en wezens.
1955 3:2.5 The omnipotence of the Father pertains to the everywhere dominance of the absolute level, whereon the three energies, material, mindal, and spiritual, are indistinguishable in close proximity to him—the Source of all things. Creature mind, being neither Paradise monota nor Paradise spirit, is not directly responsive to the Universal Father. God adjusts with the mind of imperfection—with Urantia mortals through the Thought Adjusters.
1997 3:2.5 De almacht van de Vader behoort tot het absolute niveau dat overal domineert: op dit niveau zijn de drie energieën, de materiële, de mentale en de geestelijke, in de onmiddellijke nabijheid van hem — de Bron van alle dingen — niet van elkaar te onderscheiden[24]. Het bewustzijn van het schepsel reageert niet rechtstreeks op de Universele Vader, daar het noch Paradijs-monota, noch Paradijs-geest is. God richt zich naar het onvolmaakte bewustzijn — bij de stervelingen van Urantia door de Gedachtenrichters.
1955 3:2.6 The Universal Father is not a transient force, a shifting power, or a fluctuating energy. The power and wisdom of the Father are wholly adequate to cope with any and all universe exigencies. As the emergencies of human experience arise, he has foreseen them all, and therefore he does not react to the affairs of the universe in a detached way but rather in accordance with the dictates of eternal wisdom and in consonance with the mandates of infinite judgment. Regardless of appearances, the power of God is not functioning in the universe as a blind force.
1997 3:2.6 De Universele Vader is niet een kracht van voorbijgaande aard, een veranderlijke kracht, of een energie die aan schommelingen onderhevig is. De macht en wijsheid van de Vader zijn geheel voldoende om te kunnen voorzien in alle dringende noden die zich ook maar in het universum kunnen voordoen. Wanneer er in de menselijke ervaring noodtoestanden ontstaan, heeft hij ze reeds alle voorzien en daarom reageert hij niet op afstandelijke wijze op de aangelegenheden van het universum, maar veeleer in overeenstemming met de eisen der eeuwige wijsheid en in harmonie met wat zijn oneindig oordeelsvermogen hem zegt te doen. Ook al lijkt het soms misschien anders, de macht Gods functioneert niet als een blinde kracht in het universum.
1955 3:2.7 Situations do arise in which it appears that emergency rulings have been made, that natural laws have been suspended, that misadaptations have been recognized, and that an effort is being made to rectify the situation; but such is not the case. Such concepts of God have their origin in the limited range of your viewpoint, in the finiteness of your comprehension, and in the circumscribed scope of your survey; such misunderstanding of God is due to the profound ignorance you enjoy regarding the existence of the higher laws of the realm, the magnitude of the Father’s character, the infinity of his attributes, and the fact of his free-willness.
1997 3:2.7 Er doen zich wel situaties voor waarin het lijkt alsof er noodmaatregelen getroffen zijn, alsof er natuurwetten buiten werking zijn gesteld, alsof erkend wordt dat er ontsporingen hebben plaatsgevonden en dat er een poging wordt gedaan om de situatie recht te zetten, maar dit is niet het geval. Zulke ideeën over God komen voort uit uw beperkte blik, uit de eindigheid van uw begrip en uit de begrensdheid van wat ge kunt overzien: dit misverstaan van God is te wijten aan uw verregaande onwetendheid aangaande het bestaan van de hogere wetten van het gebied, de grootsheid van het karakter van de Vader, de oneindigheid van zijn eigenschappen, en het feit dat hij een vrije wil heeft.
1955 3:2.8 The planetary creatures of God’s spirit indwelling, scattered hither and yon throughout the universes of space, are so nearly infinite in number and order, their intellects are so diverse, their minds are so limited and sometimes so gross, their vision is so curtailed and localized, that it is almost impossible to formulate generalizations of law adequately expressive of the Father’s infinite attributes and at the same time to any degree comprehensible to these created intelligences. Therefore, to you the creature, many of the acts of the all-powerful Creator seem to be arbitrary, detached, and not infrequently heartless and cruel. But again I assure you that this is not true. God’s doings are all purposeful, intelligent, wise, kind, and eternally considerate of the best good, not always of an individual being, an individual race, an individual planet, or even an individual universe; but they are for the welfare and best good of all concerned, from the lowest to the highest. In the epochs of time the welfare of the part may sometimes appear to differ from the welfare of the whole; in the circle of eternity such apparent differences are nonexistent.
1997 3:2.8 De planetaire schepselen bij wie Gods geest inwoont, her en der verspreid door de universa in de ruimte, zijn zo bijna oneindig in aantal en orden, hun verstand is zo verschillend, hun bewustzijn zo beperkt en soms zo grof, hun visie zo beknot en beperkt door de eigen omgeving, dat het bijna onmogelijk is generalisaties van de wet te formuleren, die de oneindige eigenschappen van de Vader adequaat, en tegelijkertijd enigszins begrijpelijk voor deze geschapen denkende wezens, tot uitdrukking brengen. Daarom schijnen vele daden van de almachtige Schepper u, het schepsel, willekeurig en onverschillig toe, en niet zelden harteloos en wreed. Maar ik verzeker u nogmaals dat dit niet waar is. God handelt altijd doelbewust, intelligent, wijs en vriendelijk, en eeuwig bedacht op het hoogste goed, ook al is dat niet altijd het hoogste goed voor een individueel wezen, een individueel volk, een individuele planeet, of zelfs een individueel universum; zijn handelingen zijn echter gericht op het welzijn en het hoogste goed van alle betrokkenen, van de laagste tot de hoogste. In perioden in de tijd kan het welzijn van een deel soms lijken te verschillen van het welzijn van het geheel; in de kringloop der eeuwigheid bestaan zulke schijnbare verschillen niet.
1955 3:2.9 We are all a part of the family of God, and we must therefore sometimes share in the family discipline. Many of the acts of God which so disturb and confuse us are the result of the decisions and final rulings of all-wisdom, empowering the Conjoint Actor to execute the choosing of the infallible will of the infinite mind, to enforce the decisions of the personality of perfection, whose survey, vision, and solicitude embrace the highest and eternal welfare of all his vast and far-flung creation.
1997 3:2.9 Wij maken allen deel uit van Gods familie en moeten daarom soms de discipline die in het gezin heerst, mede ondergaan[25]. Veel van de daden Gods die ons zo verontrusten en verwarren, zijn het resultaat van de beslissingen en finale beschikkingen van de alwijsheid die de Vereend Handelende Geest machtigen om uit te voeren hetgeen door de onfeilbare wil van het oneindige denken is verkozen, en om op te leggen wat door de persoonlijkheid der volmaaktheid is besloten — door hem wiens overzicht, visie en zorg het hoogste, eeuwige welzijn van zijn gehele ontzaglijke, wijdverbreide schepping omvatten.
1955 3:2.10 Thus it is that your detached, sectional, finite, gross, and highly materialistic viewpoint and the limitations inherent in the nature of your being constitute such a handicap that you are unable to see, comprehend, or know the wisdom and kindness of many of the divine acts which to you seem fraught with such crushing cruelty, and which seem to be characterized by such utter indifference to the comfort and welfare, to the planetary happiness and personal prosperity, of your fellow creatures. It is because of the limits of human vision, it is because of your circumscribed understanding and finite comprehension, that you misunderstand the motives, and pervert the purposes, of God. But many things occur on the evolutionary worlds which are not the personal doings of the Universal Father.
1997 3:2.10 Zo vormen uw geïsoleerde, sectionele, eindige, oppervlakkige en in hoge mate materialistische gezichtspunt, en de beperkingen die inherent zijn aan de natuur van uw wezen, zodanige belemmeringen, dat ge niet in staat zijt de wijsheid en vriendelijkheid te zien, te verstaan of te kennen, van vele goddelijke daden die u vol verpletterende wreedheid lijken, en zozeer gekenmerkt door een volstrekte onverschilligheid voor het welbehagen en welzijn, de persoonlijke voorspoed en het geluk, van uw medemens op de planeet. Juist vanwege de begrenzingen van uw menselijke visie, de beperktheid en eindigheid van uw begrip, verstaat ge de motieven van God verkeerd en stelt ge zijn bedoelingen verkeerd voor. Maar er gebeurt veel op de werelden in evolutie dat niet het persoonlijk werk van de Universele Vader is.
1955 3:2.11 The divine omnipotence is perfectly co-ordinated with the other attributes of the personality of God. The power of God is, ordinarily, only limited in its universe spiritual manifestation by three conditions or situations:
1997 3:2.11 De goddelijke almacht is volmaakt gecoördineerd met de andere eigenschappen van Gods persoonlijkheid. De macht van God wordt in zijn geestelijke manifestatie in het universum gewoonlijk slechts beperkt door drie voorwaarden of omstandigheden:
1955 3:2.12 1. By the nature of God, especially by his infinite love, by truth, beauty, and goodness.
1997 3:2.12 1. door de natuur van God, speciaal door zijn oneindige liefde, door waarheid, schoonheid en goedheid;
1955 3:2.13 2. By the will of God, by his mercy ministry and fatherly relationship with the personalities of the universe.
1997 3:2.13 2. door de wil van God, door zijn barmhartigheidsbetoon en door zijn vaderlijke verhouding tot de persoonlijkheden van het universum;
1955 3:2.14 3. By the law of God, by the righteousness and justice of the eternal Paradise Trinity.
1997 3:2.14 3. door de wet van God, door de rechtvaardigheid en gerechtigheid van de eeuwige Paradijs-Triniteit.
1955 3:2.15 God is unlimited in power, divine in nature, final in will, infinite in attributes, eternal in wisdom, and absolute in reality. But all these characteristics of the Universal Father are unified in Deity and universally expressed in the Paradise Trinity and in the divine Sons of the Trinity. Otherwise, outside of Paradise and the central universe of Havona, everything pertaining to God is limited by the evolutionary presence of the Supreme, conditioned by the eventuating presence of the Ultimate, and co-ordinated by the three existential Absolutes—Deity, Universal, and Unqualified. And God’s presence is thus limited because such is the will of God.
1997 3:2.15 God is onbeperkt in macht, goddelijk van natuur, finaal van wil, oneindig in eigenschappen, eeuwig in wijsheid en absoluut van realiteit. Maar al deze kenmerken van de Universele Vader zijn verenigd in de Godheid en worden universeel tot uitdrukking gebracht in de Paradijs-Triniteit en in de goddelijke Zonen van de Triniteit. Overigens wordt buiten het Paradijs en het centrale universum Havona alles wat God aangaat, beperkt door de evolutionaire aanwezigheid van de Allerhoogste, is het afhankelijk van de resulterende tegenwoordigheid van de Ultieme en wordt het gecoördineerd door de drie existentiële Absoluten — het Godheid-Absolute, het Universeel Absolute en het Ongekwalificeerd Absolute. En Gods tegenwoordigheid wordt aldus beperkt omdat zulks Gods wil is.
3. GOD’S UNIVERSAL KNOWLEDGE
3. GODS UNIVERSELE KENNIS
1955 3:3.1 “God knows all things.” The divine mind is conscious of, and conversant with, the thought of all creation. His knowledge of events is universal and perfect. The divine entities going out from him are a part of him; he who “balances the clouds” is also “perfect in knowledge.” “The eyes of the Lord are in every place.” Said your great teacher of the insignificant sparrow, “One of them shall not fall to the ground without my Father’s knowledge,” and also, “The very hairs of your head are numbered.” “He tells the number of the stars; he calls them all by their names.”
1997 3:3.1 ‘God weet alle dingen[26].’ Het goddelijke bewustzijn is bewust van en bekend met het denken der ganse schepping. Zijn kennis der gebeurtenissen is universeel en volmaakt. De goddelijke entiteiten die van hem uitgaan, zijn een deel van hem: hij die ‘de wolken in evenwicht houdt’ is ook ‘volmaakt in kennis[27][28].’ ‘De ogen des Heren gaan over alle plaatsen[29].’ Uw grote leraar heeft over de onbeduidende mussen gezegd: ‘Niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder dat mijn Vader het weet,’en ook: ‘Zelfs de haren op uw hoofd zijn alle geteld[30][31].’ ‘Hij telt het getal der sterren; hij noemt ze alle bij name[32].’
1955 3:3.2 The Universal Father is the only personality in all the universe who does actually know the number of the stars and planets of space. All the worlds of every universe are constantly within the consciousness of God. He also says: “I have surely seen the affliction of my people, I have heard their cry, and I know their sorrows.” For “the Lord looks from heaven; he beholds all the sons of men; from the place of his habitation he looks upon all the inhabitants of the earth.” Every creature child may truly say: “He knows the way I take, and when he has tried me, I shall come forth as gold.” “God knows our downsittings and our uprisings; he understands our thoughts afar off and is acquainted with all our ways.” “All things are naked and open to the eyes of him with whom we have to do.” And it should be a real comfort to every human being to understand that “he knows your frame; he remembers that you are dust.” Jesus, speaking of the living God, said, “Your Father knows what you have need of even before you ask him.”
1997 3:3.2 De Universele Vader is de enige persoonlijkheid in het ganse universum, die het aantal der sterren en planeten in de ruimte daadwerkelijk kent. Alle werelden van ieder universum zijn voortdurend in Gods bewustzijn. Hij zegt ook: ‘Ik heb voorzeker de kwelling van mijn volk gezien, ik heb hun geroep gehoord, en ik ken hun smarten[33].’ Want ‘de Here schouwt uit de hemel, hij slaat alle mensenkinderen gade; uit zijn woonplaats ziet hij neer op alle bewoners der aarde[34].’ Elk van zijn geschapen kinderen mag waarlijk zeggen: ‘Hij kent de weg die ik ga, en wanneer hij mij beproefd heeft, zal ik als goud te voorschijn komen[35].’ ‘God kent ons zitten en opstaan, hij verstaat van verre onze gedachten; met al onze wegen is hij bekend[36].’ ‘Alle dingen liggen open en bloot voor de ogen van hem met wie wij te maken hebben[37].’ Voor ieder mens moet het dan ook werkelijk een troost zijn om te begrijpen dat ‘hij weet van wat maaksel gij zijt, gedachtig dat gij stof zijt[38].’ Jezus zei, sprekende over de levende God: ‘Uw Vader weet wat gij van node hebt eer ge hem bidt[39].’
1955 3:3.3 God is possessed of unlimited power to know all things; his consciousness is universal. His personal circuit encompasses all personalities, and his knowledge of even the lowly creatures is supplemented indirectly through the descending series of divine Sons and directly through the indwelling Thought Adjusters. And furthermore, the Infinite Spirit is all the time everywhere present.
1997 3:3.3 God bezit een onbeperkt vermogen om alle dingen te kennen: zijn bewustheid is universeel. Zijn persoonlijke circuit omvat alle persoonlijkheden, en zijn kennis van zelfs de nederige schepselen wordt op indirecte wijze aangevuld door de afdalende reeks der goddelijke Zonen, en rechtstreeks door de inwonende Gedachtenrichters. En bovendien is de Oneindige Geest altijd overal tegenwoordig.
1955 3:3.4 We are not wholly certain as to whether or not God chooses to foreknow events of sin. But even if God should foreknow the freewill acts of his children, such foreknowledge does not in the least abrogate their freedom. One thing is certain: God is never subjected to surprise.
1997 3:3.4 Wij weten niet geheel zeker of God al dan niet verkiest om gevallen van zonde tevoren te weten. Maar zelfs indien God de daden die zijn kinderen uit vrije wil doen tevoren zou weten, doet deze voorkennis niet de minste afbreuk aan hun vrijheid. Eén ding is zeker: God komt nooit voor verrassingen te staan.
1955 3:3.5 Omnipotence does not imply the power to do the nondoable, the ungodlike act. Neither does omniscience imply the knowing of the unknowable. But such statements can hardly be made comprehensible to the finite mind. The creature can hardly understand the range and limitations of the will of the Creator.
1997 3:3.5 Almacht houdt niet de macht in om het ondoenlijke te doen, de ongoddelijke daad. Evenmin houdt alwetendheid het kennen van het onkenbare in. Maar zulke uitspraken kunnen wij voor het eindige bewustzijn nauwelijks begrijpelijk maken. Het schepsel kan moeilijk het bereik en de beperkingen van de wil van de Schepper begrijpen.
4. GOD’S LIMITLESSNESS
4. GODS ONBEPERKTHEID
1955 3:4.1 The successive bestowal of himself upon the universes as they are brought into being in no wise lessens the potential of power or the store of wisdom as they continue to reside and repose in the central personality of Deity. In potential of force, wisdom, and love, the Father has never lessened aught of his possession nor become divested of any attribute of his glorious personality as the result of the unstinted bestowal of himself upon the Paradise Sons, upon his subordinate creations, and upon the manifold creatures thereof.
1997 3:4.1 De successieve schenking van zichzelf aan de universa wanneer deze tot aanzijn worden geroepen, vermindert op generlei wijze het potentieel aan kracht en de schat aan wijsheid die in de centrale persoonlijkheid van de Godheid blijven zetelen en berusten. De Vader heeft het potentieel aan kracht, wijsheid en liefde dat hij bezit nooit ook maar enigszins verminderd, en evenmin heeft hij ooit één eigenschap van zijn glorieuze persoonlijkheid verloren tengevolge van de onbeperkte schenking van zichzelf aan de Paradijs-Zonen, aan de scheppingen die hem ondergeschikt zijn en aan de menigvuldige schepselen daarin.
1955 3:4.2 The creation of every new universe calls for a new adjustment of gravity; but even if creation should continue indefinitely, eternally, even to infinity, so that eventually the material creation would exist without limitations, still the power of control and co-ordination reposing in the Isle of Paradise would be found equal to, and adequate for, the mastery, control, and co-ordination of such an infinite universe. And subsequent to this bestowal of limitless force and power upon a boundless universe, the Infinite would still be surcharged with the same degree of force and energy; the Unqualified Absolute would still be undiminished; God would still possess the same infinite potential, just as if force, energy, and power had never been poured forth for the endowment of universe upon universe.
1997 3:4.2 De schepping van ieder nieuw universum vereist telkens opnieuw een aanpassing van de zwaartekracht; maar zelfs indien het scheppen onbepaald zou doorgaan, voor eeuwig, ja tot in het oneindige, zodat de materiële schepping uiteindelijk zonder begrenzingen zou bestaan, dan nog zou het vermogen tot beheersing en coördinatie dat in het Paradijs-Eiland berust, sterk genoeg blijken voor het bedwingen, het beheersen en het coördineren van zulk een oneindig universum. En na de verlening van zulk een onbeperkte kracht en vermogen aan een onbegrensd universum, zou de Oneindige nog steeds overvloedig beschikken over dezelfde mate aan kracht en energie; het Ongekwalificeerd Absolute zou nog steeds onverminderd zijn; God zou nog steeds hetzelfde oneindig potentieel hebben, alsof er nimmer een uitstorting van kracht, energie en vermogen had plaatsgevonden als schenking aan het ene universum na het andere.
1955 3:4.3 And so with wisdom: The fact that mind is so freely distributed to the thinking of the realms in no wise impoverishes the central source of divine wisdom. As the universes multiply, and beings of the realms increase in number to the limits of comprehension, if mind continues without end to be bestowed upon these beings of high and low estate, still will God’s central personality continue to embrace the same eternal, infinite, and all-wise mind.
1997 3:4.3 En zo is het ook met de wijsheid: het feit dat bewustzijn op zo ruime schaal wordt toebedeeld aan de denkende wezens in alle gebieden, betekent in geen enkel opzicht een verarming van de centrale bron der goddelijke wijsheid. Wanneer de universa zich vermenigvuldigen en de wezens in die gebieden tot in onvoorstelbare aantallen toenemen, en indien aan deze wezens in hoge en lage staat voortdurend bewustzijn geschonken blijft worden, ook dan zal Gods centrale persoonlijkheid steeds hetzelfde eeuwige, oneindige en alwijze bewustzijn blijven insluiten[40].
1955 3:4.4 The fact that he sends forth spirit messengers from himself to indwell the men and women of your world and other worlds in no wise lessens his ability to function as a divine and all-powerful spirit personality; and there is absolutely no limit to the extent or number of such spirit Monitors which he can and may send out. This giving of himself to his creatures creates a boundless, almost inconceivable future possibility of progressive and successive existences for these divinely endowed mortals. And this prodigal distribution of himself as these ministering spirit entities in no manner diminishes the wisdom and perfection of truth and knowledge which repose in the person of the all-wise, all-knowing, and all-powerful Father.
1997 3:4.4 Het feit dat hij geest-boodschappers van zichzelf uitzendt om in te wonen bij de mannen en vrouwen op uw wereld en andere werelden, vermindert geenszins zijn vermogen om als goddelijke en almachtige geest-persoonlijkheid te functioneren; bovendien is er absoluut geen grens aan de mate of het aantal van deze geest-Mentoren die hij kan, en mogelijk ook zal, uitzenden. Dit schenken van zichzelf aan zijn schepselen creëert een onbegrensde, welhaast onvoorstelbare toekomstige mogelijkheid tot achtereenvolgende, steeds hogere levens voor deze goddelijk begiftigde stervelingen. En deze overvloedige uitdeling van zichzelf in de vorm van deze dienende geest-entiteiten vermindert geenszins de wijsheid en volmaaktheid van waarheid en kennis die in de persoon van de alwijze, alwetende, en almachtige Vader berusten.
1955 3:4.5 To the mortals of time there is a future, but God inhabits eternity. Even though I hail from near the very abiding place of Deity, I cannot presume to speak with perfection of understanding concerning the infinity of many of the divine attributes. Infinity of mind alone can fully comprehend infinity of existence and eternity of action.
1997 3:4.5 Voor de stervelingen in de tijd is er een toekomst, maar God woont in de eeuwigheid[41]. Ook al ben ik afkomstig uit een oord dichtbij de verblijfplaats van de Godheid zelve, toch vermeet ik mij niet te zeggen dat ik met volmaakt begrip over de oneindigheid van veel van de goddelijke eigenschappen kan spreken. Alleen een bewustzijn dat oneindig is, kan oneindigheid van bestaan en eeuwigheid van handelen ten volle begrijpen.
1955 3:4.6 Mortal man cannot possibly know the infinitude of the heavenly Father. Finite mind cannot think through such an absolute truth or fact. But this same finite human being can actually feel—literally experience—the full and undiminished impact of such an infinite Father’s LOVE. Such a love can be truly experienced, albeit while quality of experience is unlimited, quantity of such an experience is strictly limited by the human capacity for spiritual receptivity and by the associated capacity to love the Father in return.
1997 3:4.6 De sterfelijke mens kan met geen mogelijkheid de oneindigheid van de hemelse Vader kennen. Het eindige bewustzijn kan een dergelijke absolute waarheid of absoluut feit niet denkende doorgronden. Maar deze zelfde eindige mens kan wel de volle, onverminderde inslag van de LIEFDE van deze oneindige Vader voelen — letterlijk ervaren. Deze liefde kan echt worden ondervonden, al moet worden gezegd dat deze ervaring weliswaar kwalitatief niet beperkt is, maar kwantitatief strikt wordt beperkt door de geestelijke ontvankelijkheid van de mens, en door de hiermee samengaande capaciteit om de liefde van de Vader te beantwoorden.
1955 3:4.7 Finite appreciation of infinite qualities far transcends the logically limited capacities of the creature because of the fact that mortal man is made in the image of God—there lives within him a fragment of infinity. Therefore man’s nearest and dearest approach to God is by and through love, for God is love. And all of such a unique relationship is an actual experience in cosmic sociology, the Creator-creature relationship—the Father-child affection.
1997 3:4.7 De eindige appreciatie van oneindige kwaliteiten is veel groter dan de op het terrein der logica beperkte capaciteiten van het schepsel, vanwege het feit dat de sterfelijke mens gemaakt is naar Gods beeld — er woont een fragment der oneindigheid in hem[42]. Daarom nadert de mens het dichtst en het innigst tot God in en door de liefde, want God is liefde[43]. En deze gehele, unieke verhouding is een daadwerkelijke ervaring in kosmische sociologie, de verhouding tussen Schepper en schepsel — de liefde tussen Vader en kind.
5. THE FATHER’S SUPREME RULE
5. DE ALLERHOOGSTE HEERSCHAPPIJ VAN DE VADER
1955 3:5.1 In his contact with the post-Havona creations, the Universal Father does not exercise his infinite power and final authority by direct transmittal but rather through his Sons and their subordinate personalities. And God does all this of his own free will. Any and all powers delegated, if occasion should arise, if it should become the choice of the divine mind, could be exercised direct; but, as a rule, such action only takes place as a result of the failure of the delegated personality to fulfill the divine trust. At such times and in the face of such default and within the limits of the reservation of divine power and potential, the Father does act independently and in accordance with the mandates of his own choice; and that choice is always one of unfailing perfection and infinite wisdom.
1997 3:5.1 In zijn contact met de scheppingen die na Havona zijn ontstaan, oefent de Universele Vader zijn oneindige macht en hoogste gezag niet uit door deze rechtstreeks te laten gelden, maar veeleer door zijn Zonen en de persoonlijkheden die aan dezen ondergeschikt zijn. En God doet dit alles uit eigen vrije wil. Indien er zich daartoe een aanleiding mocht voordoen, indien het goddelijk denken dit zou verkiezen, zou alle gedelegeerde macht ook rechtstreeks kunnen worden uitgeoefend, maar als regel vindt een dergelijk optreden alleen plaats indien de gedelegeerde persoonlijkheid in gebreke is gebleven het hem door God toevertrouwde te volbrengen. Op zulke momenten, wanneer de Vader zich geconfronteerd ziet met dergelijke nalatigheid, handelt hij wèl onafhankelijk en in overeenstemming met de voorschriften die hij zelf gekozen heeft, waarbij hij altijd binnen de grenzen blijft van hetgeen hij zich aan goddelijke macht en potentieel heeft voorbehouden, en zijn keuze is altijd van een feilloze volmaaktheid en oneindige wijsheid.
1955 3:5.2 The Father rules through his Sons; on down through the universe organization there is an unbroken chain of rulers ending with the Planetary Princes, who direct the destinies of the evolutionary spheres of the Father’s vast domains. It is no mere poetic expression that exclaims: “The earth is the Lord’s and the fullness thereof.” “He removes kings and sets up kings.” “The Most Highs rule in the kingdoms of men.”
1997 3:5.2 De Vader regeert door zijn Zonen: er loopt door de organisatie van het universum van hoog tot laag een ononderbroken keten van regeerders, eindigend bij de Planetaire Vorsten die de bestemming van de evolutionaire werelden in de ontzaglijke domeinen van de Vader onder hun hoede hebben. ‘De aarde is des Heren en haar volheid[44].’ ‘Hij zet koningen af en verheft koningen ten troon[45].’ ‘De Meest verhevenen regeren in de koninkrijken der mensen[46].’ Deze uitroepen zijn niet alleen maar uitingen van dichterlijke aard..
1955 3:5.3 In the affairs of men’s hearts the Universal Father may not always have his way; but in the conduct and destiny of a planet the divine plan prevails; the eternal purpose of wisdom and love triumphs.
1997 3:5.3 In de zaken van het hart der mensen gaat het weliswaar niet altijd zoals de Vader wil, maar in het bewind over en ten opzichte van de bestemming van een planeet wint het goddelijke plan: het eeuwige voornemen van wijsheid en liefde zegeviert.
1955 3:5.4 Said Jesus: “My Father, who gave them to me, is greater than all; and no one is able to pluck them out of my Father’s hand.” As you glimpse the manifold workings and view the staggering immensity of God’s well-nigh limitless creation, you may falter in your concept of his primacy, but you should not fail to accept him as securely and everlastingly enthroned at the Paradise center of all things and as the beneficent Father of all intelligent beings. There is but “one God and Father of all, who is above all and in all,” “and he is before all things, and in him all things consist.”
1997 3:5.4 Jezus zei: ‘Mijn Vader, die ze mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand is in staat ze uit de hand mijns Vaders te rukken[47].’ Wanneer ge een glimp opvangt van wat er op velerlei gebied gaande is in Gods welhaast oneindige schepping, en zicht krijgt op de overweldigende onmetelijkheid ervan, is het mogelijk dat uw begrip van zijn primaat aan het wankelen raakt, maar ge moet als zeker aanvaarden dat hij eeuwig troont in het Paradijs- centrum van alle dingen, en dat hij de weldoende Vader is van alle denkende wezens. Er is maar ‘één God en Vader van allen, die boven allen is en in allen,’ en ‘hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan in hem[48].’
1955 3:5.5 The uncertainties of life and the vicissitudes of existence do not in any manner contradict the concept of the universal sovereignty of God. All evolutionary creature life is beset by certain inevitabilities. Consider the following:
1997 3:5.5 De onzekerheden in het leven en de wisselvalligheden van het bestaan zijn in geen enkel opzicht in tegenspraak met het idee van de universele soevereiniteit van God. Het leven van alle evolutio- naire schepselen is omringd door zekere onvermijdelijkheden. Wil het volgende overwegen:
1955 3:5.6 1. Is courage—strength of character—desirable? Then must man be reared in an environment which necessitates grappling with hardships and reacting to disappointments.
1997 3:5.6 1. Is moed — karaktersterkte — wenselijk? Dan moet de mens worden grootgebracht in een omgeving die hem noodzaakt te worstelen met ontberingen en te reageren op teleurstellingen.
1955 3:5.7 2. Is altruism—service of one’s fellows—desirable? Then must life experience provide for encountering situations of social inequality.
1997 3:5.7 2. Is altruïsme — het dienen van de medemens — wenselijk? Dan moet de levenservaring van dien aard zijn, dat men ook het hoofd moet bieden aan omstandigheden van sociale ongelijkheid.
1955 3:5.8 3. Is hope—the grandeur of trust—desirable? Then human existence must constantly be confronted with insecurities and recurrent uncertainties.
1997 3:5.8 3. Is hoop — de grootsheid van vertrouwen — wenselijk? Dan moet het menselijk bestaan voortdurend worden geconfronteerd met risico’s en steeds weerkerende onzekerheden.
1955 3:5.9 4. Is faith—the supreme assertion of human thought—desirable? Then must the mind of man find itself in that troublesome predicament where it ever knows less than it can believe.
1997 3:5.9 4. Is geloof — de hoogste bewering waartoe het menselijke denken kan komen — wenselijk? Dat moet het menselijke bewustzijn in de moeilijke omstandigheid zijn dat het altijd minder weet, dan het kan geloven.
1955 3:5.10 5. Is the love of truth and the willingness to go wherever it leads, desirable? Then must man grow up in a world where error is present and falsehood always possible.
1997 3:5.10 5. Is waarheidsliefde en de bereidheid om te gaan waarheen deze ook leidt, wenselijk? Dan moet de mens opgroeien in een wereld waar dwaling voorhanden is en leugens altijd mogelijk zijn.
1955 3:5.11 6. Is idealism—the approaching concept of the divine—desirable? Then must man struggle in an environment of relative goodness and beauty, surroundings stimulative of the irrepressible reach for better things.
1997 3:5.11 6. Is idealisme — het dagende begrip van het goddelijke — wenselijk? Dan moet de mens worstelen in een omgeving van betrekkelijke goedheid en schoonheid, die het onweerstaanbare streven naar het betere stimuleert.
1955 3:5.12 7. Is loyalty—devotion to highest duty—desirable? Then must man carry on amid the possibilities of betrayal and desertion. The valor of devotion to duty consists in the implied danger of default.
1997 3:5.12 7. Is getrouwheid — de hoogste plichtbetrachting — wenselijk? Dan moet de mens volharden te midden van de mogelijkheden tot ontrouw en afvalligheid. De heldhaftigheid van plichtsbetrachting bestaat in het impliciete gevaar van nalatigheid.
1955 3:5.13 8. Is unselfishness—the spirit of self-forgetfulness—desirable? Then must mortal man live face to face with the incessant clamoring of an inescapable self for recognition and honor. Man could not dynamically choose the divine life if there were no self-life to forsake. Man could never lay saving hold on righteousness if there were no potential evil to exalt and differentiate the good by contrast.
1997 3:5.13 8. Is onbaatzuchtigheid — de geestelijke instelling van onzelfzuchtigheid — wenselijk? Dan moet de sterfelijke mens leven in de confrontatie met een onontkoombaar zelf dat onophoudelijk roept om erkenning en eer. De mens zou niet dynamisch voor het goddelijke leven kunnen kiezen, als er geen ego-leven te verzaken viel. De mens zou zich nimmer de reddende rechtvaardigheid eigen kunnen maken, als er als contrast geen potentieel kwaad was om het goede te verheffen en duidelijker te doen uitkomen.
1955 3:5.14 9. Is pleasure—the satisfaction of happiness—desirable? Then must man live in a world where the alternative of pain and the likelihood of suffering are ever-present experiential possibilities.
1997 3:5.14 9. Is genoegen — de voldoening van geluk — wenselijk? Dan moet de mens leven in een wereld waar het alternatief van pijn en de waarschijnlijkheid van lijden immer aanwezige experiëntiële mogelijkheden zijn.
1955 3:5.15 Throughout the universe, every unit is regarded as a part of the whole. Survival of the part is dependent on co-operation with the plan and purpose of the whole, the wholehearted desire and perfect willingness to do the Father’s divine will. The only evolutionary world without error (the possibility of unwise judgment) would be a world without free intelligence. In the Havona universe there are a billion perfect worlds with their perfect inhabitants, but evolving man must be fallible if he is to be free. Free and inexperienced intelligence cannot possibly at first be uniformly wise. The possibility of mistaken judgment (evil) becomes sin only when the human will consciously endorses and knowingly embraces a deliberate immoral judgment.
1997 3:5.15 In het gehele universum wordt iedere eenheid als een deel van het geheel beschouwd[49]. De overleving van het deel is afhankelijk van zijn samenwerking met het plan en de bedoeling van het geheel, zijn oprechte verlangen en volkomen bereidheid om de goddelijke wil van de Vader te doen. De enige evolutionaire wereld zonder dwaling (de mogelijkheid van onverstandige oordeelsvorming) zou een wereld zonder vrije intelligentie zijn. Het Havona-universum telt een miljard volmaakte werelden met hun volmaakte bewoners, maar de evolutionaire mens moet feilbaar zijn, wil hij vrij zijn. De vrije, maar nog onervaren intelligentie kan aanvankelijk met geen mogelijkheid over de gehele linie wijs zijn. De mogelijkheid van verkeerde oordeelsvorming (het kwaad) wordt pas tot zonde, wanneer de mens willens en wetens een opzettelijk immoreel oordeel onderschrijft en aanvaardt.
1955 3:5.16 The full appreciation of truth, beauty, and goodness is inherent in the perfection of the divine universe. The inhabitants of the Havona worlds do not require the potential of relative value levels as a choice stimulus; such perfect beings are able to identify and choose the good in the absence of all contrastive and thought-compelling moral situations. But all such perfect beings are, in moral nature and spiritual status, what they are by virtue of the fact of existence. They have experientially earned advancement only within their inherent status. Mortal man earns even his status as an ascension candidate by his own faith and hope. Everything divine which the human mind grasps and the human soul acquires is an experiential attainment; it is a reality of personal experience and is therefore a unique possession in contrast to the inherent goodness and righteousness of the inerrant personalities of Havona.
1997 3:5.16 De volle appreciatie van waarheid, schoonheid en goedheid is inherent aan de volmaaktheid van het goddelijke universum. De bewoners van de Havona-werelden hebben het potentiële kwaad dat verbonden is aan de relatieve waarde-niveaus niet nodig als prikkel tot het maken van keuzen: deze volmaakte wezens zijn in staat het goede te onderkennen en te kiezen, ook zonder contrasterende morele situaties die tot bezinning nopen. Maar al deze volmaakte wezens zijn zoals ze zijn, qua morele natuur en geestelijke status, louter door het feit dat zij bestaan. Zij hebben slechts experiëntieel vooruitgang verworven binnen hun inherente status. De sterfelijke mens verdient zelfs zijn status als kandidaat voor de weg omhoog door zijn eigen geloof en hoop. Al het goddelijke dat het menselijke denken begrijpt en de menselijke ziel verwerft, is door ervaring bereikt; het is een realiteit van de persoonlijke ervaring en is daarom een uniek bezit, in tegenstelling tot de inherente goedheid en rechtschapenheid van de onfeilbare persoonlijkheden van Havona.
1955 3:5.17 The creatures of Havona are naturally brave, but they are not courageous in the human sense. They are innately kind and considerate, but hardly altruistic in the human way. They are expectant of a pleasant future, but not hopeful in the exquisite manner of the trusting mortal of the uncertain evolutionary spheres. They have faith in the stability of the universe, but they are utter strangers to that saving faith whereby mortal man climbs from the status of an animal up to the portals of Paradise. They love the truth, but they know nothing of its soul-saving qualities. They are idealists, but they were born that way; they are wholly ignorant of the ecstasy of becoming such by exhilarating choice. They are loyal, but they have never experienced the thrill of wholehearted and intelligent devotion to duty in the face of temptation to default. They are unselfish, but they never gained such levels of experience by the magnificent conquest of a belligerent self. They enjoy pleasure, but they do not comprehend the sweetness of the pleasure escape from the pain potential.
1997 3:5.17 De schepselen van Havona zijn van nature dapper, maar zij zijn niet oedig in de menselijke zin. Vriendelijkheid en voorkomendheid zijn hun aangeboren, maar men kan hen moeilijk altruïstisch noemen, zoals mensen dat kunnen zijn. Zij verwachten een aangename toekomst, maar leven niet in hope, zoals de sterveling op de onzekere evolutionaire werelden zo vol vertrouwen en voortreffelijk kan doen. Zij geloven in de stabiliteit van het universum, maar het reddende geloof waardoor de sterfelijke mens vanuit de status van een dier opklimt tot aan de poorten van het Paradijs, is hun ten enenmale onbekend. Zij hebben de waarheid lief, maar weten niets van die kwaliteiten van de waarheid die de ziel behouden. Het zijn idealisten, maar zij zijn zo geboren; de vervoering waarmee men zich door eigen stimulerende keuze tot een idealist ontwikkelt, kennen zij in het geheel niet. Zij zijn trouw, maar hebben nimmer de opwinding gevoeld van oprechte, intelligente plichtsbetrachting wanneer men geconfronteerd wordt met de verleiding zijn plicht te verzaken. Zij zijn onbaatzuchtig, maar hebben dit ervaringsniveau niet bereikt door de luisterrijke overwinning op een strijdlustig zelf. Zij kennen genoegen, maar begrijpen niet de zoetheid van genoegen als middel om te ontsnappen aan het potentieel van pijn.
6. THE FATHER’S PRIMACY
6. HET PRIMAAT VAN DE VADER
1955 3:6.1 With divine selflessness, consummate generosity, the Universal Father relinquishes authority and delegates power, but he is still primal; his hand is on the mighty lever of the circumstances of the universal realms; he has reserved all final decisions and unerringly wields the all-powerful veto scepter of his eternal purpose with unchallengeable authority over the welfare and destiny of the outstretched, whirling, and ever-circling creation.
1997 3:6.1 Met goddelijke onbaatzuchtigheid en volkomen edelmoedigheid doet de Universele Vader afstand van gezag en delegeert hij macht, maar hij blijft steeds primair: zijn hand rust op de machtige hefboom van de omstandigheden in de universele domeinen; hij heeft zich alle finale beslissingen voorbehouden en feilloos hanteert hij de almachtige veto-scepter van zijn eeuwig voornemen, met onbetwistbaar gezag over het welzijn en de bestemming van de uitgestrekte, wervelende en steeds rondcirkelende schepping.
1955 3:6.2 The sovereignty of God is unlimited; it is the fundamental fact of all creation. The universe was not inevitable. The universe is not an accident, neither is it self-existent. The universe is a work of creation and is therefore wholly subject to the will of the Creator. The will of God is divine truth, living love; therefore are the perfecting creations of the evolutionary universes characterized by goodness—nearness to divinity; by potential evil—remoteness from divinity.
1997 3:6.2 De soevereiniteit van God is onbeperkt; zij is het fundamentele feit der ganse schepping. Het universum is niet onvermijdelijk geweest. Het universum is er niet bij toeval en evenmin bestaat het door en in zichzelf. Het universum is een scheppingswerk en is daarom geheel aan de wil van de Schepper onderworpen. De wil van God is goddelijke waarheid, levende liefde; daarom worden de zich vervolmakende scheppingen van de evolutionaire universa gekenmerkt door goedheid — vrijwel goddelijk zijn — en door potentieel kwaad — het verre van goddelijk zijn.
1955 3:6.3 All religious philosophy, sooner or later, arrives at the concept of unified universe rule, of one God. Universe causes cannot be lower than universe effects. The source of the streams of universe life and of the cosmic mind must be above the levels of their manifestation. The human mind cannot be consistently explained in terms of the lower orders of existence. Man’s mind can be truly comprehended only by recognizing the reality of higher orders of thought and purposive will. Man as a moral being is inexplicable unless the reality of the Universal Father is acknowledged.
1997 3:6.3 Alle religieuze filosofie komt vroeg of laat tot het denkbeeld van een geïntegreerd universum-bewind, van één God. Universum-oorzaken kunnen niet lager zijn dan universum-gevolgen. De bron van de stromen van het universum-leven en van het kosmische bewustzijn moet zich boven de niveaus bevinden waar zij zich manifesteren. Wil men consequent blijven, dan kan het menselijke bewustzijn niet in termen van de lagere bestaansorden verklaard worden. Men kan het menselijke bewustzijn alleen dan goed begrijpen, wanneer men de realiteit onderkent van hogere orden van denken en doelgerichte wil. De mens als moreel wezen is onverklaarbaar, tenzij de werkelijkheid van de Universele Vader wordt erkend.
1955 3:6.4 The mechanistic philosopher professes to reject the idea of a universal and sovereign will, the very sovereign will whose activity in the elaboration of universe laws he so deeply reverences. What unintended homage the mechanist pays the law-Creator when he conceives such laws to be self-acting and self-explanatory!
1997 3:6.4 De mechanistische filosoof beweert dat hij de idee van een universele, soevereine wil verwerpt, dezelfde soevereine wil waarvoor hij zulk een diep ontzag heeft als het gaat om diens activiteit in de ontwikkeling van de wetten van het universum. Welk een onbedoelde eer bewijst de aanhanger van de mechanistische levensbeschouwing de Schepper van de wetten wanneer hij meent dat deze automatisch werken en zichzelf verklaren!
1955 3:6.5 It is a great blunder to humanize God, except in the concept of the indwelling Thought Adjuster, but even that is not so stupid as completely to mechanize the idea of the First Great Source and Center.
1997 3:6.5 Het is een zeer domme fout om God te vermenselijken, behalve in het begrip van de inwonende Gedachtenrichter, maar zelfs deze vermenselijking van God is niet zo dom als het volledig mechaniseren van de idee van de Eerste Grote Bron en Centrum.
1955 3:6.6 Does the Paradise Father suffer? I do not know. The Creator Sons most certainly can and sometimes do, even as do mortals. The Eternal Son and the Infinite Spirit suffer in a modified sense. I think the Universal Father does, but I cannot understand how; perhaps through the personality circuit or through the individuality of the Thought Adjusters and other bestowals of his eternal nature. He has said of the mortal races, “In all your afflictions I am afflicted.” He unquestionably experiences a fatherly and sympathetic understanding; he may truly suffer, but I do not comprehend the nature thereof.
1997 3:6.6 Lijdt de Paradijs-Vader? Ik weet het niet. De Schepper-Zonen kunnen zeer zeker lijden en lijden soms ook, net als stervelingen. De Eeuwige Zoon en de Oneindige Geest lijden in gemodificeerde zin. Ik denk wel dat de Vader lijdt, maar ik kan niet begrijpen hoe; misschien door het persoonlijkheidscircuit of door de individualiteit van de Gedachtenrichters en andere schenkingen van zijn eeuwige natuur. Met betrekking tot het sterfelijk geslacht heeft hij gezegd: ‘In al uw benauwdheden ben ik mede benauwd[50].’ Het lijdt geen twijfel dat er bij hem een vaderlijk begrijpen en medegevoel bestaat; het is mogelijk dat hij waarlijk lijdt, maar de aard van zijn lijden begrijp ik niet.
1955 3:6.7 The infinite and eternal Ruler of the universe of universes is power, form, energy, process, pattern, principle, presence, and idealized reality. But he is more; he is personal; he exercises a sovereign will, experiences self-consciousness of divinity, executes the mandates of a creative mind, pursues the satisfaction of the realization of an eternal purpose, and manifests a Father’s love and affection for his universe children. And all these more personal traits of the Father can be better understood by observing them as they were revealed in the bestowal life of Michael, your Creator Son, while he was incarnated on Urantia.
1997 3:6.7 De oneindige, eeuwige Regeerder van het universum van universa is kracht, vorm, energie, proces, patroon, beginsel, tegenwoordigheid en geïdealiseerde werkelijkheid. Maar hij is meer: hij is persoonlijk, hij oefent een soevereine wil uit, hij ervaart zijn eigen bewustzijn van goddelijkheid, hij brengt de opdrachten van een scheppend denken tot uitvoering, hij streeft naar de voldoening van het verwezenlijken van een eeuwig voornemen en legt de liefde en toegenegenheid van een Vader aan de dag voor zijn kinderen in het universum. En al deze meer persoonlijke trekken van de Vader kunnen beter worden verstaan wanneer ge deze beschouwt zoals ze geopenbaard zijn in het zelfschenkingsleven van Michael, uw Schepper-Zoon, toen hij geïncarneerd was op Urantia.
1955 3:6.8 God the Father loves men; God the Son serves men; God the Spirit inspires the children of the universe to the ever-ascending adventure of finding God the Father by the ways ordained by God the Sons through the ministry of the grace of God the Spirit.
1997 3:6.8 God de Vader heeft de mensen lief; God de Zoon dient de mensen; God de Geest inspireert de kinderen van het universum tot het avontuur van het zoeken naar God de Vader op steeds hogere niveaus, langs de wegen die God de Zonen hebben ingesteld door de dienst der genade van God de Geest.
1955 3:6.9 [Being the Divine Counselor assigned to the presentation of the revelation of the Universal Father, I have continued with this statement of the attributes of Deity.]
1997 3:6.9 [Als Goddelijk Raadsman aan wie de taak is toegewezen om de openbaring van de Universele Vader te geven, heb ik dit werk voortgezet met deze verhandeling over de eigenschappen van de Godheid.]
Verhandeling 2. De natuur van God |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 4. Gods betrekking tot het Universum |