Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 3. De eigenschappen van God |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 5. Gods betrekking tot de individuele mens |
GOD’S RELATION TO THE UNIVERSE
GODS BETREKKING TOT HET UNIVERSUM
1955 4:0.1 THE Universal Father has an eternal purpose pertaining to the material, intellectual, and spiritual phenomena of the universe of universes, which he is executing throughout all time. God created the universes of his own free and sovereign will, and he created them in accordance with his all-wise and eternal purpose. It is doubtful whether anyone except the Paradise Deities and their highest associates really knows very much about the eternal purpose of God. Even the exalted citizens of Paradise hold very diverse opinions about the nature of the eternal purpose of the Deities.
1997 4:0.1 DE Universele Vader heeft een eeuwig voornemen met de materiële, verstandelijke en geestelijke verschijnselen in het universum van universa, en te allen tijde is hij immer bezig dit voornemen ten uitvoer te brengen. God heeft de universa uit eigen vrije, soevereine wil geschapen, en hij schiep ze volgens zijn alwijze, eeuwige bedoeling. Het valt te betwijfelen of iemand, behalve de Paradijs-Godheden en hun hoogste medewerkers, werkelijk veel weet omtrent Gods eeuwige voornemen. Zelfs de verheven burgers van het Paradijs zijn zeer uiteenlopende meningen toegedaan aangaande de natuur van de eeuwige bedoeling der Godheden.
1955 4:0.2 It is easy to deduce that the purpose in creating the perfect central universe of Havona was purely the satisfaction of the divine nature. Havona may serve as the pattern creation for all other universes and as the finishing school for the pilgrims of time on their way to Paradise; however, such a supernal creation must exist primarily for the pleasure and satisfaction of the perfect and infinite Creators.
1997 4:0.2 Het is niet moeilijk te concluderen dat de bedoeling van het scheppen van het volmaakte centrale universum Havona zuiver en alleen de bevrediging van de goddelijke natuur was. Weliswaar dient Havona als de schepping die het patroon vormt voor alle andere universa, en als laatste scholing van de pelgrims uit de tijd op hun weg naar het Paradijs, doch zulk een verheven schepping moet in de eerste plaats wel bestaan tot vreugde en bevrediging van de volmaakte, oneindige Scheppers.
1955 4:0.3 The amazing plan for perfecting evolutionary mortals and, after their attainment of Paradise and the Corps of the Finality, providing further training for some undisclosed future work, does seem to be, at present, one of the chief concerns of the seven superuniverses and their many subdivisions; but this ascension scheme for spiritualizing and training the mortals of time and space is by no means the exclusive occupation of the universe intelligences. There are, indeed, many other fascinating pursuits which occupy the time and enlist the energies of the celestial hosts.
1997 4:0.3 Het verbazingwekkende plan om evolutionaire stervelingen te vervolmaken en hen, wanneer zij het Paradijs en het Korps der Volkomenheid hebben bereikt, verder op te leiden voor toekomstige werkzaamheden die nog niet onthuld zijn, lijkt op dit moment wel een van de belangrijkste ondernemingen te zijn in de zeven superuniversa en hun vele onderafdelingen, maar dit opklimmingsplan voor de vergeestelijking en opleiding van de stervelingen uit tijd en ruimte is geenszins de enige zaak waarmee de denkende wezens in het universum zich bezig houden. Er zijn ontegenzeggelijk vele andere boeiende bezigheden die de tijd en energie der hemelse heerscharen in beslag nemen.
1. THE UNIVERSE ATTITUDE OF THE FATHER
1. DE INSTELLING VAN DE VADER TEN OPZICHTE VAN HET UNIVERSUM
1955 4:1.1 For ages the inhabitants of Urantia have misunderstood the providence of God. There is a providence of divine outworking on your world, but it is not the childish, arbitrary, and material ministry many mortals have conceived it to be. The providence of God consists in the interlocking activities of the celestial beings and the divine spirits who, in accordance with cosmic law, unceasingly labor for the honor of God and for the spiritual advancement of his universe children.
1997 4:1.1 Eeuwenlang hebben de bewoners van Urantia de voorzienigheid Gods verkeerd begrepen. Er bestaat wel een voorzienigheid die zich op goddelijke wijze op uw wereld uitwerkt, maar dit is niet de kinderachtige, willekeurige en materiële hulpverlening zoals vele stervelingen zich die hebben voorgesteld. De voorzienigheid Gods bestaat in de in elkaar grijpende activiteiten van de hemelse wezens en de goddelijke geesten die, overeenkomstig de kosmische wetten, zonder ophouden arbeiden ter ere Gods en ten behoeve van de geestelijke vooruitgang van zijn kinderen in het universum.
1955 4:1.2 Can you not advance in your concept of God’s dealing with man to that level where you recognize that the watchword of the universe is progress? Through long ages the human race has struggled to reach its present position. Throughout all these millenniums Providence has been working out the plan of progressive evolution. The two thoughts are not opposed in practice, only in man’s mistaken concepts. Divine providence is never arrayed in opposition to true human progress, either temporal or spiritual. Providence is always consistent with the unchanging and perfect nature of the supreme Lawmaker.
1997 4:1.2 Kunt ge in uw voorstelling van het handelen Gods met de mens niet tot het niveau komen waar ge onderkent dat het wachtwoord van het universum vooruitgang is? Vele eeuwen lang heeft de mensheid geworsteld om haar huidige positie te bereiken. In al deze millennia is de Voorzienigheid bezig geweest het plan van de voortschrijdende evolutie uit te werken. Deze twee gedachten zijn in de praktijk niet tegenstrijdig, ze zijn dit slechts in de onjuiste voorstellingen van de mens. De goddelijke voorzienigheid staat nooit tegenover de ware vooruitgang van de mens, wereldlijk noch geestelijk. De voorzienigheid strookt altijd met de onveranderlijke, volmaakte natuur van de allerhoogste Wetgever.
1955 4:1.3 “God is faithful” and “all his commandments are just.” “His faithfulness is established in the very skies.” “Forever, O Lord, your word is settled in heaven. Your faithfulness is to all generations; you have established the earth and it abides.” “He is a faithful Creator.”
1997 4:1.3 ‘God is getrouw’ en ‘al zijn geboden zijn rechtvaardig[1][2].’ ‘Zijn trouw is gevestigd in de hemel zelf[3].’ ‘Voor eeuwig, o Heer, houdt uw woord stand in de hemelen. Van geslacht tot geslacht is uw trouw, gij hebt de aarde gegrond, zodat zij staat[4].’ ‘Hij is een getrouwe Schepper[5].’
1955 4:1.4 There is no limitation of the forces and personalities which the Father may use to uphold his purpose and sustain his creatures. “The eternal God is our refuge, and underneath are the everlasting arms.” “He who dwells in the secret place of the Most High shall abide under the shadow of the Almighty.” “Behold, he who keeps us shall neither slumber nor sleep.” “We know that all things work together for good to those who love God,” “for the eyes of the Lord are over the righteous, and his ears are open to their prayers.”
1997 4:1.4 De machten en persoonlijkheden die de Vader kan gebruiken om zijn voornemens te handhaven en zijn schepselen te schragen, zijn onbeperkt. ‘De eeuwige God is onze toevlucht, en onder ons zijn de eeuwige armen[6].’ ‘Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen[7].’ ‘Zie, uw Bewaarder zal niet sluimeren noch slapen[8].’ ‘Wij weten dat alle dingen medewerken ten goede voor hen die God liefhebben,’ ‘want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen en zijn oren zijn open voor hun gebed[9][10].’
1955 4:1.5 God upholds “all things by the word of his power.” And when new worlds are born, he “sends forth his Sons and they are created.” God not only creates, but he “preserves them all.” God constantly upholds all things material and all beings spiritual. The universes are eternally stable. There is stability in the midst of apparent instability. There is an underlying order and security in the midst of the energy upheavals and the physical cataclysms of the starry realms.
1997 4:1.5 God houdt ‘alle dingen door het woord van zijn macht’ in stand[11]. En wanneer er nieuwe werelden geboren worden, ‘zendt hij zijn Zonen uit en ze worden geschapen[12].’ God schept niet alleen, maar hij ‘bewaart ze alle[13].’ God houdt voortdurend alle materiële dingen en alle geestelijke wezens in stand. De universa zijn voor eeuwig stabiel. Er is stabiliteit temidden van schijnbare onstabiliteit[14]. Er gaat een fundamentele orde en veiligheid schuil achter de geweldige energie-beroeringen en fysische cataclysmen in de sterrengebieden.
1955 4:1.6 The Universal Father has not withdrawn from the management of the universes; he is not an inactive Deity. If God should retire as the present upholder of all creation, there would immediately occur a universal collapse. Except for God, there would be no such thing as reality. At this very moment, as during the remote ages of the past and in the eternal future, God continues to uphold. The divine reach extends around the circle of eternity. The universe is not wound up like a clock to run just so long and then cease to function; all things are constantly being renewed. The Father unceasingly pours forth energy, light, and life. The work of God is literal as well as spiritual. “He stretches out the north over the empty space and hangs the earth upon nothing.”
1997 4:1.6 De Universele Vader heeft zich niet teruggetrokken uit het beheer der universa; hij is geen inactieve Godheid. Indien God zich zou terugtrekken als de huidige handhaver der ganse schepping, zou het universum ogenblikkelijk ineenstorten. Als God er niet zou zijn, dan zou er niet zoiets als realiteit bestaan. Nu, op dit moment, blijft God schragen, zoals hij dat ook in het verre verleden heeft gedaan en in de eeuwige toekomst zal blijven doen[15]. De goddelijke greep reikt rond de cirkelgang der eeuwigheid. Het universum is niet als een klok opgewonden om een bepaalde tijd te blijven lopen en daarna op te houden te functioneren: alle dingen worden voortdurend vernieuwd[16]. De Vader stort onophoudelijk energie, licht en leven uit. Gods werk is concreet werk, en ook geestelijk werk. ‘Hij spant het noorden uit over de baaierd en hangt de aarde op aan het niet.’
1955 4:1.7 A being of my order is able to discover ultimate harmony and to detect far-reaching and profound co-ordination in the routine affairs of universe administration. Much that seems disjointed and haphazard to the mortal mind appears orderly and constructive to my understanding. But there is very much going on in the universes that I do not fully comprehend. I have long been a student of, and am more or less conversant with, the recognized forces, energies, minds, morontias, spirits, and personalities of the local universes and the superuniverses. I have a general understanding of how these agencies and personalities operate, and I am intimately familiar with the workings of the accredited spirit intelligences of the grand universe. Notwithstanding my knowledge of the phenomena of the universes, I am constantly confronted with cosmic reactions which I cannot fully fathom. I am continually encountering apparently fortuitous conspiracies of the interassociation of forces, energies, intellects, and spirits, which I cannot satisfactorily explain.
1997 4:1.7 Een wezen van mijn orde is in staat ultieme harmonie te ontdekken en vèrstrekkende, diepgaande coördinatie te zien in de routine-zaken van het bestuur van het universum. Veel van wat het sterfelijke bewustzijn als onsamenhangend en toevallig voorkomt, is voor mijn begrip ordelijk en constructief. Maar er is zeer veel gaande in de universa dat ik niet geheel begrijp. Ik bestudeer reeds lang de bekende krachten, energieën, soorten bewustzijn, morontia’s, geesten en persoonlijkheden van de plaatselijke universa en de superuniversa, en ben daar min of meer mee vertrouwd. Ik begrijp in het algemeen hoe deze krachten en persoonlijkheden werken en ik ben zeer vertrouwd met de verrichtingen van de geaccrediteerde, geestelijke wezens van het groot universum. Maar ondanks mijn kennis van de verschijnselen in de universa, word ik toch voortdurend geconfronteerd met kosmische reacties die ik niet geheel kan volgen. Ik stuit telkens weer op schijnbaar toevallige samenzweringen van onderlinge associaties van krachten, energieën, verstandelijke wezens en geesten, waarvoor ik geen b evredigende verklaring weet.
1955 4:1.8 I am entirely competent to trace out and to analyze the working of all phenomena directly resulting from the functioning of the Universal Father, the Eternal Son, the Infinite Spirit, and, to a large extent, the Isle of Paradise. My perplexity is occasioned by encountering what appears to be the performance of their mysterious co-ordinates, the three Absolutes of potentiality. These Absolutes seem to supersede matter, to transcend mind, and to supervene spirit. I am constantly confused and often perplexed by my inability to comprehend these complex transactions which I attribute to the presences and performances of the Unqualified Absolute, the Deity Absolute, and the Universal Absolute.
1997 4:1.8 Ik kan geheel nagaan en analyseren wat de werking is van alle verschijnselen die het rechtstreekse gevolg zijn van het functioneren van de Universele Vader, de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest, en in belangrijke mate het Paradijs-Eiland. Mijn verbijstering wordt veroorzaakt doordat ik stuit op wat de verrichtingen lijken te zijn van de drie mysterieuze Absoluten van potentialiteit die met hen zijn gecoördineerd. Deze Absoluten lijken vooraf te gaan aan de materie, bewustzijn te overschrijden en geest opzij te zetten. Ik raak voortdurend verward en dikwijls verbijsterd door mijn onvermogen om deze ingewikkelde verrichtingen te begrijpen, verrichtingen die ik toeschrijf aan de aanwezigheid en verrichtingen van het Ongekwalificeerd Absolute, het Godheid-Absolute, en het Universeel Absolute.
1955 4:1.9 These Absolutes must be the not-fully-revealed presences abroad in the universe which, in the phenomena of space potency and in the function of other superultimates, render it impossible for physicists, philosophers, or even religionists to predict with certainty as to just how the primordials of force, concept, or spirit will respond to demands made in a complex reality situation involving supreme adjustments and ultimate values.
1997 4:1.9 Deze Absoluten moeten overal in het universum de niet-volledig-geopenbaarde tegenwoordigheden zijn die door de verschijnselen van de ruimte-potentie en door de werking van andere super-ultieme fasen, het fysici, filosofen en zelfs oprecht religieuze mensen onmogelijk maken met zekerheid te voorspellen hoe de oerprincipes van kracht, begrip, of geest zullen reageren op eisen die gesteld worden in een complexe werkelijkheidssituatie waarin allerhoogste aanpassingen en ultieme waarden zijn betrokken.
1955 4:1.10 There is also an organic unity in the universes of time and space which seems to underlie the whole fabric of cosmic events. This living presence of the evolving Supreme Being, this Immanence of the Projected Incomplete, is inexplicably manifested ever and anon by what appears to be an amazingly fortuitous co-ordination of apparently unrelated universe happenings. This must be the function of Providence—the realm of the Supreme Being and the Conjoint Actor.
1997 4:1.10 Er bestaat in de universa van tijd en ruimte ook een organische eenheid die ten grondslag lijkt te liggen aan het gehele samenstel van kosmische gebeurtenissen. Deze levende tegenwoordigheid van de evoluerende Allerhoogste, deze Immanentie van het Ontworpen Onvolledige, wordt telkens weer op onverklaarbare wijze gemanifesteerd door wat een verbazingwekkende toevallige coördinatie lijkt te zijn van gebeurtenissen in het universum die schijnbaar onafhankelijk van elkaar plaatsvinden. Dit moet wel de werking zijn van de Voorzienigheid — het domein van de Allerhoogste en de Vereend Handelende Geest.
1955 4:1.11 I am inclined to believe that it is this far-flung and generally unrecognizable control of the co-ordination and interassociation of all phases and forms of universe activity that causes such a variegated and apparently hopelessly confused medley of physical, mental, moral, and spiritual phenomena so unerringly to work out to the glory of God and for the good of men and angels.
1997 4:1.11 Ik ben geneigd te geloven dat het deze wijdverbreide, over het algemeen niet herkenbare beheersing is van de coördinatie en onderlinge associatie van alle fasen en vormen van activiteit in het universum, die maakt dat zulk een bont en schijnbaar hopeloos verward mengelmoes van fysische, mentale, morele en geestelijke verschijnselen zo feilloos de glorie Gods en het goede voor mensen en engelen tot uitwerking heeft.
1955 4:1.12 But in the larger sense the apparent “accidents” of the cosmos are undoubtedly a part of the finite drama of the time-space adventure of the Infinite in his eternal manipulation of the Absolutes.
1997 4:1.12 Maar in ruimere zin maken de schijnbare ‘toevalligheden’ in de kosmos ongetwijfeld deel uit van het eindige drama in het tijd-ruimte avontuur van de Oneindige bij zijn eeuwig manipuleren van de Absoluten.
2. GOD AND NATURE
2. GOD EN DE NATUUR
1955 4:2.1 Nature is in a limited sense the physical habit of God. The conduct, or action, of God is qualified and provisionally modified by the experimental plans and the evolutionary patterns of a local universe, a constellation, a system, or a planet. God acts in accordance with a well-defined, unchanging, immutable law throughout the wide-spreading master universe; but he modifies the patterns of his action so as to contribute to the co-ordinate and balanced conduct of each universe, constellation, system, planet, and personality in accordance with the local objects, aims, and plans of the finite projects of evolutionary unfolding.
1997 4:2.1 De natuur is in beperkte zin de fysische habitus van God. Het gedrag, of de actie, van God wordt gekwalificeerd en voorlopig gemodificeerd door de experimentele plannen en evolutiepatronen van een plaatselijk universum, een constellatie, een stelsel, of een planeet. Overal in het zich wijd uitstrekkende meester-universum handelt God overeenkomstig een welomschreven, niet veranderende en onveranderlijke wet, maar hij wijzigt de patronen volgens welke hij handelt, teneinde aldus bij te dragen tot het coördinatieve, evenwichtige gedrag van ieder universum, iedere constellatie, ieder stelsel en iedere planeet, en iedere persoonlijkheid, overeenkomstig de plaatse-lijke oogmerken, doelen en plannen van de eindige projecten die zich in de evolutie ontvouwen.
1955 4:2.2 Therefore, nature, as mortal man understands it, presents the underlying foundation and fundamental background of a changeless Deity and his immutable laws, modified by, fluctuating because of, and experiencing upheavals through, the working of the local plans, purposes, patterns, and conditions which have been inaugurated and are being carried out by the local universe, constellation, system, and planetary forces and personalities. For example: As God’s laws have been ordained in Nebadon, they are modified by the plans established by the Creator Son and Creative Spirit of this local universe; and in addition to all this the operation of these laws has been further influenced by the errors, defaults, and insurrections of certain beings resident upon your planet and belonging to your immediate planetary system of Satania.
1997 4:2.2 De natuur zoals de sterfelijke mens haar verstaat, geeft derhalve de diepste ondergrond en fundamentele achtergrond te zien van een onveranderlijke Godheid en zijn onveranderlijke wetten, gemodificeerd door, fluctuerend vanwege, en beroeringen ondergaand door, de werking van de lokale plannen, doeleinden, patronen en omstandigheden die zijn ingesteld en worden uitgevoerd door het plaatselijk universum, de constellatie, het stelsel, en planetaire krachten en persoonlijkheden. Bijvoorbeeld: Gods wetten, zoals ingesteld in Nebadon, zijn gemodificeerd door de plannen die door de Schepper-Zoon en de Scheppende Geest van dit plaatselijk universum zijn vastgesteld. Bovendien is de werking van deze wetten nog beïnvloed door de dwalingen, de nalatigheden en de opstanden van zekere wezens die op uw planeet verblijven en thuishoren in het planetaire stelsel Satania, waartoe uw planeet rechtstreeks behoort.
1955 4:2.3 Nature is a time-space resultant of two cosmic factors: first, the immutability, perfection, and rectitude of Paradise Deity, and second, the experimental plans, executive blunders, insurrectionary errors, incompleteness of development, and imperfection of wisdom of the extra-Paradise creatures, from the highest to the lowest. Nature therefore carries a uniform, unchanging, majestic, and marvelous thread of perfection from the circle of eternity; but in each universe, on each planet, and in each individual life, this nature is modified, qualified, and perchance marred by the acts, the mistakes, and the disloyalties of the creatures of the evolutionary systems and universes; and therefore must nature ever be of a changing mood, whimsical withal, though stable underneath, and varied in accordance with the operating procedures of a local universe.
1997 4:2.3 De natuur is een tijd-ruimte resultante van twee kosmische factoren: ten eerste, de onveranderlijkheid, de volmaaktheid en rechtvaardigheid van de Paradijs-Godheid, en ten tweede, de experimentele plannen, domme bestuurlijke fouten, dwalingen van opstandelingen, de onvolledige ontwikkeling en onvolmaakte wijsheid van de schepselen buiten het Paradijs, van hoog tot laag. Door de natuur loopt daarom een uniforme, onveranderlijke, majesteitelijke en wonderbaarlijke draad van volmaaktheid, die afkomstig is uit de cirkelgang der eeuwigheid; maar in ieder universum, op iedere planeet en in ieder individueel leven wordt deze natuur gemodificeerd, beperkt en mogelijk geschonden door de daden, vergissingen, en ontrouwe handelingen van de schepselen in de evolutionaire stelsels en universa. Hierom nu moet de natuur wel altijd wisselende stemmingen vertonen, moet zij alles bij elkaar genomen wel wispelturig zijn, ofschoon in de grond stabiel, en gevarieerd overeenkomstig de procedures volgens welke een plaatselijk universum functioneert.
1955 4:2.4 Nature is the perfection of Paradise divided by the incompletion, evil, and sin of the unfinished universes. This quotient is thus expressive of both the perfect and the partial, of both the eternal and the temporal. Continuing evolution modifies nature by augmenting the content of Paradise perfection and by diminishing the content of the evil, error, and disharmony of relative reality.
1997 4:2.4 De natuur is de volmaaktheid van het Paradijs, gedeeld door de onvolledigheid, het kwaad en de zonde van de nog onvoltooide universa. Dit quotiënt drukt aldus zowel het volmaakte als het gedeeltelijke uit, zowel het eeuwige als het tijdelijke. De doorgaande evolutie modificeert de natuur door haar gehalte aan Paradijs-volmaaktheid te verhogen en het gehalte aan kwaad, dwaling en disharmonie der relatieve werkelijkheid te verlagen.
1955 4:2.5 God is not personally present in nature or in any of the forces of nature, for the phenomenon of nature is the superimposition of the imperfections of progressive evolution and, sometimes, the consequences of insurrectionary rebellion, upon the Paradise foundations of God’s universal law. As it appears on such a world as Urantia, nature can never be the adequate expression, the true representation, the faithful portrayal, of an all-wise and infinite God.
1997 4:2.5 God is niet persoonlijk aanwezig in de natuur of in een der natuurkrachten, want het verschijnsel der natuur bestaat uit de superpositie van de onvolmaaktheden der voortschrijdende evolutie, en soms ook van de gevolgen van opstand en rebellie, op de Paradijs-grondslagen van Gods universele wet. Zoals de natuur zich vertoont op een wereld als Urantia, kan zij nooit de passende uitdrukking, de ware vertegenwoordigster, de getrouwe uitbeelding van een alwijze, oneindige God zijn.
1955 4:2.6 Nature, on your world, is a qualification of the laws of perfection by the evolutionary plans of the local universe. What a travesty to worship nature because it is in a limited, qualified sense pervaded by God; because it is a phase of the universal and, therefore, divine power! Nature also is a manifestation of the unfinished, the incomplete, the imperfect outworkings of the development, growth, and progress of a universe experiment in cosmic evolution.
1997 4:2.6 De natuur op uw wereld is een restrictie op de volmaakte wetten door de evolutionaire plannen van het plaatselijk universum. Welk een parodie is het om de natuur te aanbidden omdat zij in een bepaalde, beperkte zin doortrokken is van God; omdat zij een fase is van de universele, en daarom goddelijke kracht! De natuur is ook een manifestatie van de onvoltooide, onvolledige, onvolmaakte uitwerking van de ontwikkeling, groei en vooruitgang van een universum-experiment in kosmische evolutie.
1955 4:2.7 The apparent defects of the natural world are not indicative of any such corresponding defects in the character of God. Rather are such observed imperfections merely the inevitable stop-moments in the exhibition of the ever-moving reel of infinity picturization. It is these very defect-interruptions of perfection-continuity which make it possible for the finite mind of material man to catch a fleeting glimpse of divine reality in time and space. The material manifestations of divinity appear defective to the evolutionary mind of man only because mortal man persists in viewing the phenomena of nature through natural eyes, human vision unaided by morontia mota or by revelation, its compensatory substitute on the worlds of time.
1997 4:2.7 De klaarblijkelijke defecten van de wereld der natuur zijn geen aanwijzing dat er in het karakter van God overeenkomstige defecten zouden bestaan. Het is veeleer zo dat deze waargenomen onvolmaaktheden niet meer zijn dan de onvermijdelijke momenten waarop de steeds doorlopende film waarin de oneindigheid wordt uitgebeeld, wordt stopgezet. En juist deze onderbrekingen van de continuïteit der volmaaktheid tengevolge van defecten, maken het voor het eindige verstand van de materiële mens mogelijk een vluchtige indruk te krijgen van de goddelijke werkelijkheid in tijd en ruimte. De materiële manifestaties van goddelijkheid lijken het evolutionaire bewustzijn van de mens alleen gebrekkig toe omdat de sterfelijke mens erin volhardt de verschijnselen der natuur te bezien met natuurlijke ogen, de menselijke visie die niet wordt bijgestaan door morontia-mota, of door openbaring die morontia-mota vervangt en compenseert op de werelden in de tijd.
1955 4:2.8 And nature is marred, her beautiful face is scarred, her features are seared, by the rebellion, the misconduct, the misthinking of the myriads of creatures who are a part of nature, but who have contributed to her disfigurement in time. No, nature is not God. Nature is not an object of worship.
1997 4:2.8 En de natuur is geschonden, haar schoon gelaat is verminkt, haar trekken verwelkt, door de rebellie, het wangedrag, de waandenkbeelden van de ontelbare schepselen die zelf een deel vormen van de natuur, maar hebben bijgedragen aan haar misvorming in de tijd. Neen, de natuur is niet God. De natuur is geen voorwerp van aanbidding.
3. GOD’S UNCHANGING CHARACTER
3. GODS ONVERANDERLIJKE KARAKTER
1955 4:3.1 All too long has man thought of God as one like himself. God is not, never was, and never will be jealous of man or any other being in the universe of universes. Knowing that the Creator Son intended man to be the masterpiece of the planetary creation, to be the ruler of all the earth, the sight of his being dominated by his own baser passions, the spectacle of his bowing down before idols of wood, stone, gold, and selfish ambition—these sordid scenes stir God and his Sons to be jealous for man, but never of him.
1997 4:3.1 Al te lang heeft de mens zich God gedacht als iemand die is zoals hijzelf[17]. God is niet jaloers op de mens of op enig ander wezen in het universum van universa, is dit nooit geweest en zal het nimmer zijn. Te weten dat de Schepper-Zoon de mens heeft bedoeld als het meesterstuk van de planetaire schepping, als heerser over de ganse aarde, en dan te zien hoe de mens gedomineerd wordt door zijn eigen lagere hartstochten, hoe hij zich neerbuigt voor afgoden van hout, steen, goud en zelfzuchtige ambities — dit is een onverkwikkelijk schouwspel dat God en zijn Zonen beweegt tot een ijveren vóór de mens, maar nooit zijn zij naijverig op hem[18].
1955 4:3.2 The eternal God is incapable of wrath and anger in the sense of these human emotions and as man understands such reactions. These sentiments are mean and despicable; they are hardly worthy of being called human, much less divine; and such attitudes are utterly foreign to the perfect nature and gracious character of the Universal Father.
1997 4:3.2 De eeuwige God is niet in staat tot gramschap en toorn zoals de mens deze emoties kent en zulke reacties opvat[19]. Deze gevoelens zijn minderwaardig en verachtelijk: zij zijn nauwelijks waard menselijk genoemd te worden en nog veel minder goddelijk, en dergelijke reacties zijn volkomen vreemd aan de volmaakte natuur en het genadige karakter van de Universele Vader.
1955 4:3.3 Much, very much, of the difficulty which Urantia mortals have in understanding God is due to the far-reaching consequences of the Lucifer rebellion and the Caligastia betrayal. On worlds not segregated by sin, the evolutionary races are able to formulate far better ideas of the Universal Father; they suffer less from confusion, distortion, and perversion of concept.
1997 4:3.3 Een zeer groot deel van de moeilijkheden die de stervelingen van Urantia ondervinden als zij trachten God te begrijpen, zijn te wijten aan de vèrstrekkende gevolgen van de rebellie van Lucifer en het verraad van Caligastia. Op werelden die niet door zonde zijn afgezonderd, kunnen de evolutionaire volkeren zich veel betere ideeën vormen omtrent de Universele Vader; ze hebben minder last van verwarde, verdraaide en verwrongen denkbeelden.
1955 4:3.4 God repents of nothing he has ever done, now does, or ever will do. He is all-wise as well as all-powerful. Man’s wisdom grows out of the trials and errors of human experience; God’s wisdom consists in the unqualified perfection of his infinite universe insight, and this divine foreknowledge effectively directs the creative free will.
1997 4:3.4 God betreurt niets dat hij gedaan heeft, nu doet of ooit zal doen[20]. Hij is zowel alwijs als almachtig. ’s Mensen wijsheid komt voort uit het vallen en opstaan in de menselijke ervaring; Gods wijsheid bestaat in de onvoorwaardelijke volmaaktheid van zijn oneindig inzicht in het universum, en door deze goddelijke voorkennis wordt zijn scheppende vrije wil effectief geleid.
1955 4:3.5 The Universal Father never does anything that causes subsequent sorrow or regret, but the will creatures of the planning and making of his Creator personalities in the outlying universes, by their unfortunate choosing, sometimes occasion emotions of divine sorrow in the personalities of their Creator parents. But though the Father neither makes mistakes, harbors regrets, nor experiences sorrows, he is a being with a father’s affection, and his heart is undoubtedly grieved when his children fail to attain the spiritual levels they are capable of reaching with the assistance which has been so freely provided by the spiritual-attainment plans and the mortal-ascension policies of the universes.
1997 4:3.5 De Universele Vader doet nooit iets dat later verdriet of spijt veroorzaakt, maar de wilsschepselen die ontworpen en gemaakt zijn door zijn Schepper-persoonlijkheden in de buitengelegen universa, veroorzaken bij de persoonlijkheden van hun Schepper-ouders soms wel gevoelens van goddelijk verdriet door hun ongelukkige keuzen. Hoewel de Vader geen vergissingen begaat, geen gevoelens van spijt kent, noch smart ervaart, is hij echter wel een wezen die de liefde van een vader voelt, en zonder twijfel wordt zijn hart bedroefd wanneer zijn kinderen er niet in slagen de geestelijke niveaus te bereiken, die zij zouden kunnen bereiken met alle assistentie die hun op zo ruime schaal ter beschikking is gesteld in de plannen voor de geestelijke vooruitgang en het beleid inzake de opklimming van de stervelingen van de universa.
1955 4:3.6 The infinite goodness of the Father is beyond the comprehension of the finite mind of time; hence must there always be afforded a contrast with comparative evil (not sin) for the effective exhibition of all phases of relative goodness. Perfection of divine goodness can be discerned by mortal imperfection of insight only because it stands in contrastive association with relative imperfection in the relationships of time and matter in the motions of space.
1997 4:3.6 De oneindige goedheid van de Vader gaat het begrip van het eindige bewustzijn in de tijd te boven; vandaar dat er altijd een contrast moet worden geboden met betrekkelijk kwaad (niet zonde), om alle fasen van relatieve goedheid duidelijk te doen uitkomen. Volmaaktheid van goddelijke goedheid kan door stervelingen vanwege hun onvolmaakte inzicht slechts onderkend worden doordat zij in contrasterend verband staat tot de relatieve onvolmaaktheid in de betrekkingen van de tijd en de materie in de bewegingen in de ruimte.
1955 4:3.7 The character of God is infinitely superhuman; therefore must such a nature of divinity be personalized, as in the divine Sons, before it can even be faith-grasped by the finite mind of man.
1997 4:3.7 Het karakter van God is oneindig bovenmenselijk; derhalve moet deze natuur van goddelijkheid gepersonaliseerd worden, zoals in de goddelijke Zonen, voordat het eindige bewustzijn van de mens er, zelfs in geloof, ook maar iets van kan beseffen.
4. THE REALIZATION OF GOD
4. HET BESEF VAN GOD
1955 4:4.1 God is the only stationary, self-contained, and changeless being in the whole universe of universes, having no outside, no beyond, no past, and no future. God is purposive energy (creative spirit) and absolute will, and these are self-existent and universal.
1997 4:4.1 God is het enige stationaire, in zichzelf besloten, en onveranderlijke wezen in het ganse universum van universa, buiten wie niets is, boven wie niets is, en die verleden noch toekomst kent. God is doelbewuste energie (scheppende geest) en absolute wil, en deze bestaan in en uit zichzelf en zijn universeel.
1955 4:4.2 Since God is self-existent, he is absolutely independent. The very identity of God is inimical to change. “I, the Lord, change not.” God is immutable; but not until you achieve Paradise status can you even begin to understand how God can pass from simplicity to complexity, from identity to variation, from quiescence to motion, from infinity to finitude, from the divine to the human, and from unity to duality and triunity. And God can thus modify the manifestations of his absoluteness because divine immutability does not imply immobility; God has will—he is will.
1997 4:4.2 Daar God in en uit zichzelf bestaat, is hij absoluut onafhankelijk. Juist de identiteit van God staat geen verandering toe. ‘Ik, de Heer, verander niet[21].’ God is onveranderlijk; maar pas nadat ge de Paradijs-status bereikt hebt, kunt ge zelfs maar beginnen te begrijpen hoe God kan overgaan van enkelvoudigheid naar complexiteit, van identiteit naar verscheidenheid, van rust naar beweging, van oneindigheid naar eindigheid, van het goddelijke naar het menselijke, en van eenheid naar dualiteit en drieëenheid. God kan de manifestaties van zijn absoluutheid zo wijzigen, omdat goddelijke onveranderlijkheid geen onbeweeglijkheid inhoudt; God heeft wil — hij is wil.
1955 4:4.3 God is the being of absolute self-determination; there are no limits to his universe reactions save those which are self-imposed, and his freewill acts are conditioned only by those divine qualities and perfect attributes which inherently characterize his eternal nature. Therefore is God related to the universe as the being of final goodness plus a free will of creative infinity.
1997 4:4.3 God is het wezen dat absoluut over zichzelf beschikt; er zijn geen beperkingen aan zijn universum-reacties behalve degene die hij zichzelf oplegt, en zijn vrije wilsdaden zijn slechts onderworpen aan de voorwaarden die voortvloeien uit de goddelijke kwaliteiten en volmaakte eigenschappen die de inherente kenmerken zijn van zijn eeuwige natuur. Derhalve is God met het universum verbonden als het wezen van finale goedheid, en daarbij als een vrije wil van oneindige creativiteit.
1955 4:4.4 The Father-Absolute is the creator of the central and perfect universe and the Father of all other Creators. Personality, goodness, and numerous other characteristics, God shares with man and other beings, but infinity of will is his alone. God is limited in his creative acts only by the sentiments of his eternal nature and by the dictates of his infinite wisdom. God personally chooses only that which is infinitely perfect, hence the supernal perfection of the central universe; and while the Creator Sons fully share his divinity, even phases of his absoluteness, they are not altogether limited by that finality of wisdom which directs the Father’s infinity of will. Hence, in the Michael order of sonship, creative free will becomes even more active, wholly divine and well-nigh ultimate, if not absolute. The Father is infinite and eternal, but to deny the possibility of his volitional self-limitation amounts to a denial of this very concept of his volitional absoluteness.
1997 4:4.4 De Absolute Vader is de schepper van het centrale, volmaakte universum en de Vader van alle andere Scheppers. Persoonlijkheid, goedheid, en talrijke andere kenmerken heeft God met de mens en andere wezens gemeen, maar oneindigheid van wil bezit alleen hij. God wordt in zijn scheppingsdaden alleen beperkt door de gevoelens van zijn eeuwige natuur en door hetgeen zijn oneindige wijsheid hem voorschrijft. God kiest persoonlijk slechts datgene wat oneindig volmaakt is, vandaar de hemelse volmaaktheid van het centrale universum, en ofschoon de Schepper-Zonen ten volle delen in zijn goddelijkheid, en zelfs in bepaalde fasen van zijn absoluutheid, worden zij toch niet geheel en al beperkt door die finale wijsheid waardoor de oneindigheid van wil van de Vader wordt geleid. Vandaar dat in de orde der Michael-zonen de vrije wil tot scheppen zelfs nog actiever wordt, geheel goddelijk, en welhaast ultiem, zo niet absoluut. De Vader is oneindig en eeuwig, maar wanneer men de mogelijkheid van zijn volitionele zelfbeperking ontkent, komt dit neer op een ontkenning van juist dit begrip van zijn volitionele absoluutheid.
1955 4:4.5 God’s absoluteness pervades all seven levels of universe reality. And the whole of this absolute nature is subject to the relationship of the Creator to his universe creature family. Precision may characterize trinitarian justice in the universe of universes, but in all his vast family relationship with the creatures of time the God of universes is governed by divine sentiment. First and last—eternally—the infinite God is a Father. Of all the possible titles by which he might appropriately be known, I have been instructed to portray the God of all creation as the Universal Father.
1997 4:4.5 Gods absoluutheid doordringt alle zeven niveaus der universum-werkelijkheid. En deze absolute natuur is in haar geheel ondergeschikt aan de verhouding van de Schepper tot zijn familie van universum-schepselen. Het triniteitsrecht in het universum van universa moge dan gekenmerkt worden door nauwkeurigheid, maar in zijn gehele verhouding met zijn enorme familie, de schepselen in de tijd, laat de God der universa zich leiden door goddelijk gevoel. In eerste en laatste instantie — voor eeuwig — is de oneindige God een Vader. Mij is opgedragen, van alle mogelijke namen die passend zouden zijn om u hem te doen kennen, de naam Universele Vader te gebruiken om de God der ganse schepping uit te beelden.
1955 4:4.6 In God the Father freewill performances are not ruled by power, nor are they guided by intellect alone; the divine personality is defined as consisting in spirit and manifesting himself to the universes as love. Therefore, in all his personal relations with the creature personalities of the universes, the First Source and Center is always and consistently a loving Father. God is a Father in the highest sense of the term. He is eternally motivated by the perfect idealism of divine love, and that tender nature finds its strongest expression and greatest satisfaction in loving and being loved.
1997 4:4.6 Bij God de Vader wordt wat hij uit vrije wil volvoert, niet door macht bepaald, en evenmin laat hij zich alleen door zijn verstand leiden; de goddelijke persoonlijkheid wordt gedefinieerd als bestaande in geest en zich aan de universa manifesterende als liefde. Derhalve is de Eerste Bron en Centrum in al zijn persoonlijke betrekkingen met de schepsel-persoonlijkheden in de universa steeds consequent een liefdevolle Vader. God is een Vader in de hoogste betekenis des woords. Hij wordt eeuwig gemotiveerd door het volmaakte idealisme van de goddelijke liefde, en zijn tedere natuur vindt haar sterkste uitdrukking en grootste voldoening in beminnen en bemind worden.
1955 4:4.7 In science, God is the First Cause; in religion, the universal and loving Father; in philosophy, the one being who exists by himself, not dependent on any other being for existence but beneficently conferring reality of existence on all things and upon all other beings. But it requires revelation to show that the First Cause of science and the self-existent Unity of philosophy are the God of religion, full of mercy and goodness and pledged to effect the eternal survival of his children on earth.
1997 4:4.7 In de wetenschap is God de Eerste Oorzaak; in de religie is hij de universele, liefdevolle Vader; in de filosofie het enige wezen dat in en uit zichzelf bestaat, dat voor zijn bestaan niet afhankelijk is van enig ander wezen, maar goedgunstig werkelijkheid van bestaan verleent aan alle dingen en alle andere wezens. Maar er is openbaring nodig om aan te tonen dat zowel de Eerste Oorzaak van de wetenschap als de in en uit zichzelf bestaande Eenheid van de filosofie, de God der religie is, de God vol barmhartigheid en goedheid, die zich heeft ingezet om de eeuwige overleving van zijn aardse kinderen te bewerkstelligen.
1955 4:4.8 We crave the concept of the Infinite, but we worship the experience-idea of God, our anywhere and any-time capacity to grasp the personality and divinity factors of our highest concept of Deity.
1997 4:4.8 Wij hebben het denkbeeld van de Oneindige zeer nodig, maar wij aanbidden de ervaring-idee van God, ons vermogen om altijd en overal de persoonlijkheids- en goddelijkheidsfactoren van ons hoogste denkbeeld van de Godheid te beseffen.
1955 4:4.9 The consciousness of a victorious human life on earth is born of that creature faith which dares to challenge each recurring episode of existence when confronted with the awful spectacle of human limitations, by the unfailing declaration: Even if I cannot do this, there lives in me one who can and will do it, a part of the Father-Absolute of the universe of universes. And that is “the victory which overcomes the world, even your faith.”
1997 4:4.9 Het besef een zegevierend menselijk leven op aarde te leiden wordt geboren uit dat schepselgeloof waardoor het schepsel de telkens terugkerende episoden in het bestaan waarin het zich geconfronteerd ziet met de schrikwekkende aanblik van menselijke beperkingen, het hoofd durft te bieden door steeds weer te verklaren: ook al kan ik dit niet volbrengen, in mij woont iemand die het wel kan en ook zal doen, een deel van de Absolute Vader van het universum van universa. En dit is ‘de overwinning die de wereld overwint: uw geloof[22].’
5. ERRONEOUS IDEAS OF GOD
5. ONJUISTE IDEEËN OVER GOD
1955 4:5.1 Religious tradition is the imperfectly preserved record of the experiences of the God-knowing men of past ages, but such records are untrustworthy as guides for religious living or as the source of true information about the Universal Father. Such ancient beliefs have been invariably altered by the fact that primitive man was a mythmaker.
1997 4:5.1 De religieuze traditie is het onvolledig bewaarde verslag van de ervaringen van mensen uit voorbije eeuwen die God hebben gekend, maar zulke verslagen zijn niet betrouwbaar als richtlijn voor het religieuze leven of als bron van juiste informatie over de Universele Vader. Zonder uitzondering hebben deze geloofsuitingen uit de oudheid veranderingen ondergaan vanwege het feit dat de primitieve mens een schepper van mythen was.
1955 4:5.2 One of the greatest sources of confusion on Urantia concerning the nature of God grows out of the failure of your sacred books clearly to distinguish between the personalities of the Paradise Trinity and between Paradise Deity and the local universe creators and administrators. During the past dispensations of partial understanding, your priests and prophets failed clearly to differentiate between Planetary Princes, System Sovereigns, Constellation Fathers, Creator Sons, Superuniverse Rulers, the Supreme Being, and the Universal Father. Many of the messages of subordinate personalities, such as Life Carriers and various orders of angels, have been, in your records, presented as coming from God himself. Urantian religious thought still confuses the associate personalities of Deity with the Universal Father himself, so that all are included under one appellation.
1997 4:5.2 Een van de grootste bronnen van verwarring op Urantia inzake de natuur van God is een resultaat van het feit dat uw heilige boeken geen duidelijk onderscheid maken tussen de persoonlijkheden van de Paradijs-Triniteit en tussen de Godheid in het Paradijs en de scheppers en bestuurders van de plaatselijke universa. In de vorige dispensaties, toen er slechts een gedeeltelijk begrip hieromtrent bestond, maakten uw priesters en profeten geen duidelijk onderscheid tussen Planetaire Vorsten, Stelsel-Soevereinen, Constellatie-Vaders, Schepper-Zonen, Regeerders van Super-Universa, de Allerhoogste, en de Universele Vader. Van vele boodschappen van ondergeschikte persoonlijkheden, zoals Levendragers en verschillende orden engelen, wordt in uw geschriften gezegd dat ze van God zelf afkomstig waren. Het religieuze denken op Urantia verwart nog steeds de met de Godheid geassocieerde persoonlijkheden met de Universele Vader zelf, zodat ze allen met één naam worden aangeduid.
1955 4:5.3 The people of Urantia continue to suffer from the influence of primitive concepts of God. The gods who go on a rampage in the storm; who shake the earth in their wrath and strike down men in their anger; who inflict their judgments of displeasure in times of famine and flood—these are the gods of primitive religion; they are not the Gods who live and rule the universes. Such concepts are a relic of the times when men supposed that the universe was under the guidance and domination of the whims of such imaginary gods. But mortal man is beginning to realize that he lives in a realm of comparative law and order as far as concerns the administrative policies and conduct of the Supreme Creators and the Supreme Controllers.
1997 4:5.3 De bevolking van Urantia heeft nog steeds te lijden van de invloed van primitieve Godsbegrippen. De goden die uitzinnig tekeergaan in de storm, die de aarde doen beven in hun woede en de mensen vellen in hun toorn, die uit misnoegen hun oordeel over de aarde brengen in tijden van hongersnood en watersnood — dit zijn de goden van de primitieve godsdienst; het zijn niet de Goden die leven en de universa regeren[23][24][25][26][27]. Deze voorstellingen zijn een overblijfsel uit de tijden toen de mensen meenden dat het universum geleid en beheerst werd door de grillen van dergelijke denkbeeldige goden. Maar de sterfelijke mens begint te beseffen dat hij in een domein leeft waar, met betrekking tot de bestuurlijke gedragslijnen en het optreden der Allerhoogste Scheppers en Allerhoogste Beheersers, relatief gezag en orde heersen.
1955 4:5.4 The barbarous idea of appeasing an angry God, of propitiating an offended Lord, of winning the favor of Deity through sacrifices and penance and even by the shedding of blood, represents a religion wholly puerile and primitive, a philosophy unworthy of an enlightened age of science and truth. Such beliefs are utterly repulsive to the celestial beings and the divine rulers who serve and reign in the universes. It is an affront to God to believe, hold, or teach that innocent blood must be shed in order to win his favor or to divert the fictitious divine wrath.
1997 4:5.4 De barbaarse idee dat de toorn van een verbolgen God gestild moet worden, dat een gekrenkte Heer verzoend moet worden, dat men in de gunst komt bij de Godheid door offeranden en boetedoening en zelfs door het vergieten van bloed, vertegenwoordigt een religie die nog volkomen onvolwassen en primitief is, een filosofie die een verlichte eeuw van wetenschap en waarheid onwaardig is. Dergelijke geloofsopvattingen zijn uiterst weerzinwekkend voor de hemelse wezens en goddelijke bestuurders die dienen en regeren in de universa. Het is een belediging voor God om te geloven, stand te houden of te onderrichten dat onschuldig bloed vergoten moet worden om zijn gunst te verwerven of om de denkbeeldige goddelijke gramschap af te wenden.
1955 4:5.5 The Hebrews believed that “without the shedding of blood there could be no remission of sin.” They had not found deliverance from the old and pagan idea that the Gods could not be appeased except by the sight of blood, though Moses did make a distinct advance when he forbade human sacrifices and substituted therefor, in the primitive minds of his childlike Bedouin followers, the ceremonial sacrifice of animals.
1997 4:5.5 De Hebreeërs geloofden dat er ‘zonder bloedstorting geen vergeving van zonde kon geschieden[28].’ Ze hadden zich nog niet vrijgemaakt van het oude heidense denkbeeld dat de toorn der Goden alleen gestild kon worden door de aanblik van bloed, ofschoon Mozes een duidelijke stap vooruit deed toen hij mensenoffers verbood en deze, in het primitieve denken van zijn kinderlijke Bedoeïnen-volgelingen, verving door ceremoniële dierenoffers.
1955 4:5.6 The bestowal of a Paradise Son on your world was inherent in the situation of closing a planetary age; it was inescapable, and it was not made necessary for the purpose of winning the favor of God. This bestowal also happened to be the final personal act of a Creator Son in the long adventure of earning the experiential sovereignty of his universe. What a travesty upon the infinite character of God! this teaching that his fatherly heart in all its austere coldness and hardness was so untouched by the misfortunes and sorrows of his creatures that his tender mercies were not forthcoming until he saw his blameless Son bleeding and dying upon the cross of Calvary!
1997 4:5.6 De schenking van een Paradijs-Zoon aan uw wereld was inherent aan de omstandigheid dat er een planetair tijdperk werd afgesloten; zijn komst was onvermijdelijk en werd niet als een noodzakelijke voorwaarde gesteld om de gunst van God te winnen. Deze zelfschenking was toevallig ook de finale persoonlijke daad van een Schepper-Zoon in het lange avontuur waardoor hij de experiëntiële soevereiniteit over zijn universum heeft verdiend. Welk een karikatuur van het oneindige karakter van God is deze leer dat zijn vaderlijk hart in al zijn strenge kilheid en hardheid zo onbewogen bleef door het ongeluk en leed van zijn schepselen, dat hij zijn milde barmhartigheid pas toonde toen hij zijn schuldeloze Zoon zag bloeden en sterven aan het kruis op Golgota!
1955 4:5.7 But the inhabitants of Urantia are to find deliverance from these ancient errors and pagan superstitions respecting the nature of the Universal Father. The revelation of the truth about God is appearing, and the human race is destined to know the Universal Father in all that beauty of character and loveliness of attributes so magnificently portrayed by the Creator Son who sojourned on Urantia as the Son of Man and the Son of God.
1997 4:5.7 Maar de bewoners van Urantia zullen bevrijd worden van deze oude dwalingen en deze heidense, bijgelovige opvattingen over de natuur van de Universele Vader. De openbaring van de waarheid omtrent God is verschijnende, en de mensheid is voorbestemd om de Universele Vader te leren kennen in de volle schoonheid van zijn karakter en de lieflijkheid van zijn eigenschappen, zoals zo prachtig uitgebeeld door de Schepper-Zoon die op Urantia verbleef als de Zoon des Mensen en de Zoon van God.
1997 4:5.8 [Aangeboden door een Goddelijk Raadsman van Uversa.]
Verhandeling 3. De eigenschappen van God |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 5. Gods betrekking tot de individuele mens |