Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 1. De Universele Vader |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 3. De eigenschappen van God |
THE NATURE OF GOD
DE NATUUR VAN GOD
1955 2:0.1 INASMUCH as man’s highest possible concept of God is embraced within the human idea and ideal of a primal and infinite personality, it is permissible, and may prove helpful, to study certain characteristics of the divine nature which constitute the character of Deity. The nature of God can best be understood by the revelation of the Father which Michael of Nebadon unfolded in his manifold teachings and in his superb mortal life in the flesh. The divine nature can also be better understood by man if he regards himself as a child of God and looks up to the Paradise Creator as a true spiritual Father.
1997 2:0.1 AANGEZIEN ’s mensen hoogst mogelijke Godsbegrip besloten ligt in het menselijke idee en ideaal van een primaire, oneindige persoonlijkheid, is het geoorloofd en wellicht dienstig om bepaalde kenmerken van de goddelijke natuur, die het karakter van de Godheid vormen, te bestuderen. De natuur van God kan het best worden begrepen door de openbaring van de Vader, die Michael van Nebadon heeft ontvouwd in zijn onderscheiden onderrichtingen en in zijn grootse sterfelijke leven in het vlees. De goddelijke natuur kan ook beter door de mens worden begrepen indien hij zichzelf als een kind van God beschouwt, en naar de Paradijs-Schepper opziet als naar een echte geestelijke Vader.
1955 2:0.2 The nature of God can be studied in a revelation of supreme ideas, the divine character can be envisaged as a portrayal of supernal ideals, but the most enlightening and spiritually edifying of all revelations of the divine nature is to be found in the comprehension of the religious life of Jesus of Nazareth, both before and after his attainment of full consciousness of divinity. If the incarnated life of Michael is taken as the background of the revelation of God to man, we may attempt to put in human word symbols certain ideas and ideals concerning the divine nature which may possibly contribute to a further illumination and unification of the human concept of the nature and the character of the personality of the Universal Father.
1997 2:0.2 De natuur van God kan bestudeerd worden in een openbaring van allerhoogste ideeën, men kan zich het goddelijke karakter voor ogen stellen als een uitbeelding van verheven idealen, maar de meest verlichtende en geestelijk meest opbouwende van alle openbaringen der goddelijke natuur vindt ge wanneer ge het religieuze leven van Jezus van Nazaret begrijpt, zowel vóór hij tot volle bewustheid kwam van zijn goddelijkheid, als daarna. Wanneer het geïncarneerde leven van Michael als achtergrond wordt gezien van de openbaring van God aan de mens, kunnen wij hier trachten in menselijke woordsymbolen bepaalde ideeën en idealen omtrent de goddelijke natuur duidelijk te maken, die wellicht kunnen bijdragen tot een verdere verheldering en unificatie van de menselijke voorstelling van de natuur en het karakter van de persoonlijkheid van de Universele Vader.
1955 2:0.3 In all our efforts to enlarge and spiritualize the human concept of God, we are tremendously handicapped by the limited capacity of the mortal mind. We are also seriously handicapped in the execution of our assignment by the limitations of language and by the poverty of material which can be utilized for purposes of illustration or comparison in our efforts to portray divine values and to present spiritual meanings to the finite, mortal mind of man. All our efforts to enlarge the human concept of God would be well-nigh futile except for the fact that the mortal mind is indwelt by the bestowed Adjuster of the Universal Father and is pervaded by the Truth Spirit of the Creator Son. Depending, therefore, on the presence of these divine spirits within the heart of man for assistance in the enlargement of the concept of God, I cheerfully undertake the execution of my mandate to attempt the further portrayal of the nature of God to the mind of man.
1997 2:0.3 Bij al onze pogingen om de menselijke voorstelling van God te verbreden en te vergeestelijken, worden wij enorm belemmerd door de beperkte capaciteit van het sterfelijke bewustzijn. Ook worden wij bij de uitvoering van onze taak ernstig belemmerd door de beperkingen van de taal en het schaarse materiaal waarover wij ter illustratie of ter vergelijking kunnen beschikken bij onze inspanningen om goddelijke waarden weer te geven, en om geestelijke bedoelingen voor te leggen aan het eindige, sterfelijke bewustzijn van de mens. Al onze pogingen om het menselijke Godsbegrip te verbreden zouden welhaast vergeefs zijn, ware het niet dat de geschonken Richter van de Universele Vader in het menselijke bewustzijn woont en dat dit bewustzijn is doortrokken van de Waarheid-Geest van de Schepper-Zoon. Ik verlaat mij daarom op de aanwezigheid van deze goddelijke geesten in het hart van de mensen om mij bij te staan bij het verbreden van het Godsbegrip, en begin blijmoedig aan de uitvoering van mijn opdracht, de poging om de natuur van God verder te beschrijven aan het bewustzijn van de mens.
1. THE INFINITY OF GOD
1. DE ONEINDIGHEID VAN GOD
1955 2:1.1 “Touching the Infinite, we cannot find him out. The divine footsteps are not known.” “His understanding is infinite and his greatness is unsearchable.” The blinding light of the Father’s presence is such that to his lowly creatures he apparently “dwells in the thick darkness.” Not only are his thoughts and plans unsearchable, but “he does great and marvelous things without number.” “God is great; we comprehend him not, neither can the number of his years be searched out.” “Will God indeed dwell on the earth? Behold, the heaven (universe) and the heaven of heavens (universe of universes) cannot contain him.” “How unsearchable are his judgments and his ways past finding out!”
1997 2:1.1 ‘Doch de Oneindige kunnen wij niet vinden. De goddelijke voetstappen zijn niet gekend[1].’ ‘Zijn begrijpen is oneindig en zijn grootheid is ondoorgrondelijk[2].’ Het verblindende licht van de tegenwoordigheid van de Vader is van dien aard, dat hij voor zijn nederige schepselen schijnt te ‘wonen in de diepste duisternis[3].’ Niet alleen zijn zijn gedachten en plannen onnaspeurlijk, maar ook ‘doet hij grote en wonderbaarlijke dingen zonder tal[4].’ ‘God is groot; wij begrijpen hem niet en ook kan het getal zijner jaren niet gevonden worden.’ ‘Zou God inderdaad op aarde wonen? Zie, de hemel (het universum) en de hemel der hemelen (het universum van universa) kunnen hem niet bevatten[5].’ ‘Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!’[6]
1955 2:1.2 “There is but one God, the infinite Father, who is also a faithful Creator.” “The divine Creator is also the Universal Disposer, the source and destiny of souls. He is the Supreme Soul, the Primal Mind, and the Unlimited Spirit of all creation.” “The great Controller makes no mistakes. He is resplendent in majesty and glory.” “The Creator God is wholly devoid of fear and enmity. He is immortal, eternal, self-existent, divine, and bountiful.” “How pure and beautiful, how deep and unfathomable is the supernal Ancestor of all things!” “The Infinite is most excellent in that he imparts himself to men. He is the beginning and the end, the Father of every good and perfect purpose.” “With God all things are possible; the eternal Creator is the cause of causes.”
1997 2:1.2 ‘Er is slechts één God, de oneindige Vader, die ook een trouwe Schepper is[7].’ ‘De goddelijke Schepper is ook de Universele Beschikker, de oorsprong en bestemming der zielen. Hij is de Allerhoogste Ziel, het Primaire Bewustzijn, en de Onbeperkte Geest der ganse schepping[8].’ ‘De grote Albeheerser maakt geen vergissingen. Hij is luisterrijk in majesteit en heerlijkheid[9].’ ‘De Schepper-God is geheel vrij van vrees en vijandigheid. Hij is onsterfelijk, eeuwig, uit en in zichzelf bestaand, goddelijk en vrijgevig[10].’ ‘Hoe zuiver en schoon, hoe diep en onpeilbaar is de verheven Vader uit wie alle dingen zijn.’ ‘De voortreffelijkheid van de Oneindige komt het duidelijkst daarin tot uiting, dat hij zichzelf schenkt aan de mensen[11]. Hij is het begin en het einde, de Vader van elke goede, volmaakte bedoeling[12].’ ‘Bij en met God zijn alle dingen mogelijk; de eeuwige Schepper is de oorzaak der oorzaken.’
1955 2:1.3 Notwithstanding the infinity of the stupendous manifestations of the Father’s eternal and universal personality, he is unqualifiedly self-conscious of both his infinity and eternity; likewise he knows fully his perfection and power. He is the only being in the universe, aside from his divine co-ordinates, who experiences a perfect, proper, and complete appraisal of himself.
1997 2:1.3 Ondanks de oneindigheid van de overweldigende manifestaties van de eeuwige, universele persoonlijkheid van de Vader, is hij zich onvoorwaardelijk bewust van zowel zijn oneindigheid als zijn eeuwigheid; evenzo kent hij ten volle zijn volmaaktheid en macht. Naast de goddelijke personen die zijn gelijken zijn, is hij het enige wezen in het universum dat zichzelf volmaakt, juist, en volledig in zijn waarde kent en ervaart.
1955 2:1.4 The Father constantly and unfailingly meets the need of the differential of demand for himself as it changes from time to time in various sections of his master universe. The great God knows and understands himself; he is infinitely self-conscious of all his primal attributes of perfection. God is not a cosmic accident; neither is he a universe experimenter. The Universe Sovereigns may engage in adventure; the Constellation Fathers may experiment; the system heads may practice; but the Universal Father sees the end from the beginning, and his divine plan and eternal purpose actually embrace and comprehend all the experiments and all the adventures of all his subordinates in every world, system, and constellation in every universe of his vast domains.
1997 2:1.4 De Vader komt constant en feilloos tegemoet aan het gedifferentieerde beroep dat op hem wordt gedaan, naargelang dit van tijd tot tijd in de verschillende sectoren van zijn meester-universum verandert. De grote God kent en begrijpt zichzelf: hij is zich oneindig bewust van al zijn primaire eigenschappen van volmaaktheid. God is niet een kosmische toevalligheid en evenmin experimenteert hij met het universum. De Soevereinen van de Universa kunnen zich weliswaar met gedurfde ondernemingen bezighouden, de Constellatie-Vaders kunnen experimenteren, de hoofden van stelsels kunnen oefenen, maar de Universele Vader ziet het einde vanaf het begin, en zijn goddelijk plan en eeuwig voornemen omvatten en bevatten daadwerkelijk alle experimenten en alle avontuurlijke ondernemingen van al zijn ondergeschikten in alle werelden, stelsels en constellaties, in ieder universum in zijn enorme domeinen[13].
1955 2:1.5 No thing is new to God, and no cosmic event ever comes as a surprise; he inhabits the circle of eternity. He is without beginning or end of days. To God there is no past, present, or future; all time is present at any given moment. He is the great and only I AM.
1997 2:1.5 Geen ding is nieuw voor God en geen kosmische gebeurtenis komt ooit als een verrassing: hij bewoont de cirkelgang der eeuwigheid[14]. Hij kent noch begin, noch einde der dagen[15]. Voor God bestaat geen verleden, heden, of toekomst; alle tijd is op ieder gegeven ogenblik tegenwoordig. Hij is de grote en enige IK BEN[16].
1955 2:1.6 The Universal Father is absolutely and without qualification infinite in all his attributes; and this fact, in and of itself, automatically shuts him off from all direct personal communication with finite material beings and other lowly created intelligences.
1997 2:1.6 De Universele Vader is absoluut en onvoorwaardelijk oneindig in al zijn eigenschappen; dit feit op zichzelf en in zichzelf sluit hem dan ook automatisch af voor alle rechtstreekse persoonlijke communicatie met eindige, materiële wezens en andere nederige, geschapen denkende wezens.
1955 2:1.7 And all this necessitates such arrangements for contact and communication with his manifold creatures as have been ordained, first, in the personalities of the Paradise Sons of God, who, although perfect in divinity, also often partake of the nature of the very flesh and blood of the planetary races, becoming one of you and one with you; thus, as it were, God becomes man, as occurred in the bestowal of Michael, who was called interchangeably the Son of God and the Son of Man. And second, there are the personalities of the Infinite Spirit, the various orders of the seraphic hosts and other celestial intelligences who draw near to the material beings of lowly origin and in so many ways minister to them and serve them. And third, there are the impersonal Mystery Monitors, Thought Adjusters, the actual gift of the great God himself sent to indwell such as the humans of Urantia, sent without announcement and without explanation. In endless profusion they descend from the heights of glory to grace and indwell the humble minds of those mortals who possess the capacity for God-consciousness or the potential therefor.
1997 2:1.7 Dit alles nu noopt tot die regelingen ten behoeve van het contact en de communicatie met zijn menigvuldige schepselen, die in de eerste plaats zijn ingesteld in de persoonlijkheden van de Paradijs-Zonen van God, welke, hoewel volmaakt in goddelijkheid, ook dikwijls deelhebben aan de natuur van het vlees en bloed van de planetaire geslachten en één van u en één met u worden; zo wordt God als het ware mens, zoals ook plaatsvond in de schenking van Michael, die nu eens de Zoon van God, dan weer de Zoon des Mensen werd genoemd. En in de tweede plaats zijn er de persoonlijkheden van de Oneindige Geest, de verschillende orden der scharen serafijnen en andere hemelse denkende wezens, die de materiële wezens van nederige afkomst benaderen en hen op zovele manieren van dienst zijn en helpen. En in de derde plaats zijn er de onpersoonlijke Geheimnisvolle Mentoren, de Gedachtenrichters, het daadwerkelijk ge schenk van de grote God zelf, zij die, zonder aankondiging en zonder uitleg, worden uitgezonden om in wezens zoals de mensen op Urantia te gaan wonen. In eindeloze overvloed dalen zij af van de hoogten der heerlijkheid om het nederige bewustzijn te sieren en te bewonen van die stervelingen die de capaciteit hebben om zich van God bewust te zijn, of daartoe potentieel in staat zijn.
1955 2:1.8 In these ways and in many others, in ways unknown to you and utterly beyond finite comprehension, does the Paradise Father lovingly and willingly downstep and otherwise modify, dilute, and attenuate his infinity in order that he may be able to draw nearer the finite minds of his creature children. And so, through a series of personality distributions which are diminishingly absolute, the infinite Father is enabled to enjoy close contact with the diverse intelligences of the many realms of his far-flung universe.
1997 2:1.8 Op deze en nog vele andere wijzen, wijzen die u onbekend zijn en het eindige bevattingsvermogen ten enenmale te boven gaan, brengt de Paradijs-Vader zijn oneindigheid liefdevol en bereidwillig op lagere niveaus, en modificeert, verzacht en tempert hij deze ook nog anderszins, teneinde het eindige bewustzijn van zijn schepsel-kinderen nader te kunnen komen. Zo wordt de oneindige Vader door een reeks persoonlijkheidsschenkingen die in afnemende mate absoluut zijn, in staat gesteld nauw contact te onderhouden met de veelsoortige denkende wezens van de vele gebieden in zijn wijdverbreide universum.
1955 2:1.9 All this he has done and now does, and evermore will continue to do, without in the least detracting from the fact and reality of his infinity, eternity, and primacy. And these things are absolutely true, notwithstanding the difficulty of their comprehension, the mystery in which they are enshrouded, or the impossibility of their being fully understood by creatures such as dwell on Urantia.
1997 2:1.9 Dit alles heeft hij gedaan, doet hij nu, en zal hij altijd blijven doen, zonder dat dit de minste afbreuk doet aan het feit en de werkelijkheid van zijn oneindigheid, eeuwigheid en primaat. Deze zaken zijn absoluut waar, ondanks het feit dat zij moeilijk te bevatten zijn en in raadselen zijn gehuld, en door schepselen zoals op Urantia leven onmogelijk geheel kunnen worden verstaan.
1955 2:1.10 Because the First Father is infinite in his plans and eternal in his purposes, it is inherently impossible for any finite being ever to grasp or comprehend these divine plans and purposes in their fullness. Mortal man can glimpse the Father’s purposes only now and then, here and there, as they are revealed in relation to the outworking of the plan of creature ascension on its successive levels of universe progression. Though man cannot encompass the significance of infinity, the infinite Father does most certainly fully comprehend and lovingly embrace all the finity of all his children in all universes.
1997 2:1.10 Omdat de Eerste Vader oneindig is in zijn plannen en eeuwig in zijn doeleinden, is het voor ieder eindig wezen inherent onmogelijk om deze goddelijke plannen en doeleinden ooit in hun volheid te vatten of te begrijpen. De sterveling kan slechts nu en dan, slechts hier en daar, een glimp opvangen van de bedoelingen van de Vader, zoals deze worden geopenbaard in verband met de uitwerking van het plan voor de opklimming van schepselen op de opeenvolgende niveaus van voortgang door het universum. Ofschoon de mens de draagwijdte van oneindigheid niet kan bevatten, begrijpt de oneindige Vader zeer zeker ten volle alle eindigheid van al zijn kinderen in alle universa, en omhelst hij deze vol liefde.
1955 2:1.11 Divinity and eternity the Father shares with large numbers of the higher Paradise beings, but we question whether infinity and consequent universal primacy is fully shared with any save his co-ordinate associates of the Paradise Trinity. Infinity of personality must, perforce, embrace all finitude of personality; hence the truth—literal truth—of the teaching which declares that “In Him we live and move and have our being.” That fragment of the pure Deity of the Universal Father which indwells mortal man is a part of the infinity of the First Great Source and Center, the Father of Fathers.
1997 2:1.11 Goddelijkheid en eeuwigheid heeft de Vader gemeen met grote aantallen hogere Paradijs-wezens, maar wij betwijfelen of hij zijn oneindigheid en zijn daaruit voortvloeiende universele primaat volledig deelt met enig ander wezen dan zijn deelgenoten in de Paradijs-Triniteit, die zijn gelijken zijn. Oneindigheid van persoonlijkheid moet noodzakelijkerwijs alle eindigheid van persoonlijkheid omvatten; vandaar de waarheid — de letterlijke waarheid — van het onderricht dat zegt: ‘In Hem leven wij, bewegen wij, en zijn wij[17].’ Het fragment van de zuivere Godheid van de Universele Vader dat in de sterveling woont, is een deel van de oneindigheid van de Eerste Grote Bron en Centrum, de Vader der Vaderen.
2. THE FATHER’S ETERNAL PERFECTION
2. DE EEUWIGE VOLMAAKTHEID VAN DE VADER
1955 2:2.1 Even your olden prophets understood the eternal, never-beginning, never-ending, circular nature of the Universal Father. God is literally and eternally present in his universe of universes. He inhabits the present moment with all his absolute majesty and eternal greatness. “The Father has life in himself, and this life is eternal life.” Throughout the eternal ages it has been the Father who “gives to all life.” There is infinite perfection in the divine integrity. “I am the Lord; I change not.” Our knowledge of the universe of universes discloses not only that he is the Father of lights, but also that in his conduct of interplanetary affairs there “is no variableness neither shadow of changing.” He “declares the end from the beginning.” He says: “My counsel shall stand; I will do all my pleasures” “according to the eternal purpose which I purposed in my Son.” Thus are the plans and purposes of the First Source and Center like himself: eternal, perfect, and forever changeless.
1997 2:2.1 Zelfs uw profeten van weleer verstonden de eeuwige, cirkelvormige natuur van de Universele Vader, welke nimmer een begin heeft gekend en nooit een einde zal nemen. God is letterlijk en eeuwig tegenwoordig in zijn universum van universa. Hij woont in het huidige moment met heel zijn absolute majesteit en eeuwige grootheid. ‘De Vader heeft leven in zichzelf, en dit leven is eeuwig leven[18].’ In alle tijdperken der eeuwigheid is het steeds de Vader geweest die ‘aan allen het leven geeft[19].’ Er is een oneindige volmaaktheid in de goddelijke integriteit. ‘Ik ben de Heer; ik verander niet[20].’ Wat wij weten van het universum van universa onthult ons niet alleen dat hij de Vader der Lichten is, maar ook dat er in zijn bewind over de interplanetaire zaken ‘geen verandering is of schaduw van ommekeer[21][22].’ Hij ‘verklaart de afloop van den beginne[23].’ Hij zegt: ‘Mijn raadsbesluit zal standhouden en ik zal al mijn welbehagen doen,’ ‘naar het eeuwig voornemen hetwelk ik mij voorgenomen heb in mijn Zoon[24][25].’ Zo zijn de plannen en doeleinden van de Eerste Bron en Centrum zoals hij zelf is: eeuwig, volmaakt en voor immer onveranderlijk.
1955 2:2.2 There is finality of completeness and perfection of repleteness in the mandates of the Father. “Whatsoever God does, it shall be forever; nothing can be added to it nor anything taken from it.” The Universal Father does not repent of his original purposes of wisdom and perfection. His plans are steadfast, his counsel immutable, while his acts are divine and infallible. “A thousand years in his sight are but as yesterday when it is past and as a watch in the night.” The perfection of divinity and the magnitude of eternity are forever beyond the full grasp of the circumscribed mind of mortal man.
1997 2:2.2 Er schuilt een finale volledigheid en volmaakte vervuldheid in de mandaten van de Vader. ‘Wat God doet zal eeuwig zijn; niets kan daaraan worden toegevoegd en niets daarvan afgedaan[26].’ De Universele Vader komt nooit terug op zijn oorspronkelijke voornemens die wijs en volmaakt zijn[27]. Zijn plannen zijn onwrikbaar, zijn raadsbesluiten onveranderlijk, zijn daden goddelijk en onfeilbaar[28]. ‘Duizend jaren zijn in zijn ogen niet meer dan de dag van gisteren wanneer deze voorbijgegaan is, en als een nachtwake[29].’ De volmaaktheid van goddelijkheid en de grootsheid der eeuwigheid gaan de volledige bevatting van het begrensde verstand van de sterveling voor altijd te boven.
1955 2:2.3 The reactions of a changeless God, in the execution of his eternal purpose, may seem to vary in accordance with the changing attitude and the shifting minds of his created intelligences; that is, they may apparently and superficially vary; but underneath the surface and beneath all outward manifestations, there is still present the changeless purpose, the everlasting plan, of the eternal God.
1997 2:2.3 De reacties van een onveranderlijke God lijken in de uitvoering van zijn eeuwig voornemen wellicht te variëren overeenkomstig veranderingen in de houding van de denkende wezens die hij heeft geschapen en overeenkomstig verschuivingen in hun bewustzijn; dat wil zeggen, zij kunnen ogenschijnlijk en oppervlakkig variëren, maar onder het oppervlak en achter alle uiterlijke manifestaties is het onveranderlijke voornemen, het eeuwige plan van de eeuwige God, altijd aanwezig.
1955 2:2.4 Out in the universes, perfection must necessarily be a relative term, but in the central universe and especially on Paradise, perfection is undiluted; in certain phases it is even absolute. Trinity manifestations vary the exhibition of the divine perfection but do not attenuate it.
1997 2:2.4 Buiten in de universa moet volmaaktheid noodzakelijkerwijs een relatieve term zijn, maar in het centrale universum en speciaal op het Paradijs, is volmaaktheid onvermengd en in bepaalde fasen zelfs absoluut. Manifestaties van de Triniteit variëren het aan de dag treden der goddelijke volmaaktheid, maar verminderen deze niet.
1955 2:2.5 God’s primal perfection consists not in an assumed righteousness but rather in the inherent perfection of the goodness of his divine nature. He is final, complete, and perfect. There is no thing lacking in the beauty and perfection of his righteous character. And the whole scheme of living existences on the worlds of space is centered in the divine purpose of elevating all will creatures to the high destiny of the experience of sharing the Father’s Paradise perfection. God is neither self-centered nor self-contained; he never ceases to bestow himself upon all self-conscious creatures of the vast universe of universes.
1997 2:2.5 Gods oorspronkelijke volmaaktheid bestaat niet in een rechtvaardigheid die hij aangenomen heeft, maar veeleer in de inherente volmaaktheid van de goedheid van zijn goddelijke natuur. Hij is finaal, compleet en volmaakt. Niets ontbreekt er aan de schoonheid en volmaaktheid van zijn rechtvaardig karakter. Het gehele ontworpen plan van levende bestaansvormen op de werelden in de ruimte draait dan ook om het goddelijk voornemen om alle wilsschepselen te verheffen tot de hoge bestemming dat zij ervaren deel te hebben aan de volmaaktheid van de Paradijs-Vader. God is noch egocentrisch, noch eenzelvig: hij schenkt zich onophoudelijk aan alle schepselen in het ontzaglijke universum van universa, die zelf-bewust zijn.
1955 2:2.6 God is eternally and infinitely perfect, he cannot personally know imperfection as his own experience, but he does share the consciousness of all the experience of imperfectness of all the struggling creatures of the evolutionary universes of all the Paradise Creator Sons. The personal and liberating touch of the God of perfection overshadows the hearts and encircuits the natures of all those mortal creatures who have ascended to the universe level of moral discernment. In this manner, as well as through the contacts of the divine presence, the Universal Father actually participates in the experience with immaturity and imperfection in the evolving career of every moral being of the entire universe.
1997 2:2.6 God is eeuwig en oneindig volmaakt, hij kan persoonlijk, als een eigen ervaring, geen onvolmaaktheid kennen, maar wel deelt hij de bewustheid van alle ervaring van onvolmaaktheid van alle worstelende schepselen in de evolutionaire universa van alle Schepper-Zonen uit het Paradijs. De persoonlijke, bevrijdende aanraking van de God der volmaaktheid overschaduwt het hart van al die sterfelijke schepselen die het universum-niveau van moreel onderscheidingsvermogen hebben bereikt, en brengt hun natuur in zijn circuit. Op deze wijze, en ook door de contacten van de goddelijke tegenwoordigheid, neemt de Universele Vader daadwerkelijk deel in de ervaring met onrijpheid en onvolmaaktheid in de zich ontwikkelende loopbaan van ieder moreel wezen in het ganse universum.
1955 2:2.7 Human limitations, potential evil, are not a part of the divine nature, but mortal experience with evil and all man’s relations thereto are most certainly a part of God’s ever-expanding self-realization in the children of time—creatures of moral responsibility who have been created or evolved by every Creator Son going out from Paradise.
1997 2:2.7 Menselijke beperkingen, potentieel kwaad, maken geen deel uit van de goddelijke natuur, maar de ervaring van de sterveling met het kwaad en al ’s mensen betrekkingen daartoe, zijn zeer zeker een onderdeel van de zich steeds uitbreidende zelfverwerkelijking van God in de kinderen der tijd — schepselen met morele verantwoordelijkheid, geschapen of tot ontwikkeling gebracht door iedere Schepper-Zoon die uit het Paradijs is uitgegaan.
3. JUSTICE AND RIGHTEOUSNESS
3. GERECHTIGHEID EN RECHTVAARDIGHEID
1955 2:3.1 God is righteous; therefore is he just. “The Lord is righteous in all his ways.” “‘I have not done without cause all that I have done,’ says the Lord.” “The judgments of the Lord are true and righteous altogether.” The justice of the Universal Father cannot be influenced by the acts and performances of his creatures, “for there is no iniquity with the Lord our God, no respect of persons, no taking of gifts.”
1997 2:3.1 God is gerecht, derhalve is hij rechtvaardig. ‘De Heer is rechtvaardig in al zijn wegen[30].’ ‘“Ik heb niet zonder reden gedaan al hetgeen ik gedaan heb,’ spreekt de Heer[31].” ’ ‘Des Heren oordelen zijn in alle opzichten waarachtig en rechtvaardig[32].’ De gerechtigheid van de Universele Vader kan niet worden beïnvloed door de daden en verrichtingen van zijn schepselen, ‘want bij de Heer, onze God, is geen ongerechtigheid, geen aanzien des persoons, noch aanneming van geschenken[33].’
1955 2:3.2 How futile to make puerile appeals to such a God to modify his changeless decrees so that we can avoid the just consequences of the operation of his wise natural laws and righteous spiritual mandates! “Be not deceived; God is not mocked, for whatsoever a man sows that shall he also reap.” True, even in the justice of reaping the harvest of wrongdoing, this divine justice is always tempered with mercy. Infinite wisdom is the eternal arbiter which determines the proportions of justice and mercy which shall be meted out in any given circumstance. The greatest punishment (in reality an inevitable consequence) for wrongdoing and deliberate rebellion against the government of God is loss of existence as an individual subject of that government. The final result of wholehearted sin is annihilation. In the last analysis, such sin-identified individuals have destroyed themselves by becoming wholly unreal through their embrace of iniquity. The factual disappearance of such a creature is, however, always delayed until the ordained order of justice current in that universe has been fully complied with.
1997 2:3.2 Hoe zinloos is het zulk een God op een onvolwassen wijze te smeken zijn onveranderlijke decreten te modificeren, zodat wij de rechtmatige gevolgen van de werking van zijn wijze natuurwetten en rechtvaardige geestelijke mandaten kunnen ontlopen! ‘Vergis u niet, God laat niet met zich spotten[34]. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.’ Wel is waar dat deze goddelijke gerechtigheid steeds wordt getemperd door barmhartigheid, zelfs in het geval dat de vruchten van verkeerd handelen naar gerechtigheid geplukt moeten worden. De oneindige wijsheid is de eeuwige scheidsrechter die in iedere omstandigheid bepaalt in welke verhouding gerechtigheid en barmhartigheid zullen worden toegemeten. De grootste straf voor wandaden en opzettelijke opstand tegen het bestuur van God (in werkelijkheid een onontkoombaar gevolg hiervan) is verlies van bestaan als individueel onderdaan van dat bestuur. Het uiteindelijke resultaat van de volledige overgave aan zonde is vernietiging. Per slot van rekening hebben de individuen die zich met zonde hebben vereenzelvigd, dan zichzelf vernietigd doordat zij door hun omhelzing van de ongerechtigheid geheel onwerkelijk zijn geworden. Het feitelijke verdwij-nen van zo’n geschapen wezen wordt echter altijd uitgesteld, totdat geheel is voldaan aan de regels voor de rechtspleging die in het betrokken universum van toepassing zijn.
1955 2:3.3 Cessation of existence is usually decreed at the dispensational or epochal adjudication of the realm or realms. On a world such as Urantia it comes at the end of a planetary dispensation. Cessation of existence can be decreed at such times by co-ordinate action of all tribunals of jurisdiction, extending from the planetary council up through the courts of the Creator Son to the judgment tribunals of the Ancients of Days. The mandate of dissolution originates in the higher courts of the superuniverse following an unbroken confirmation of the indictment originating on the sphere of the wrongdoer’s residence; and then, when sentence of extinction has been confirmed on high, the execution is by the direct act of those judges residential on, and operating from, the headquarters of the superuniverse.
1997 2:3.3 Het bevel tot beëindiging van het bestaan wordt gewoonlijk gegeven tijdens de berechting van een gebied of gebieden aan het eind van een dispensatie of tijdvak. Op een wereld als Urantia gebeurt dit aan het eind van een planetaire dispensatie. Dan kan het mandaat tot beëindiging van het bestaan worden gegeven door coördinatieve actie van alle bevoegde rechtscolleges, van de planetaire raad en de gerechtshoven van de Schepper-Zoon, tot en met de vonniswijzende rechtbanken van de Ouden der Dagen. Het mandaat tot ontbinding gaat uit van de hoogste gerechtshoven van het superuniversum, wanneer de aanklacht, oorspronkelijk ingediend op de wereld waar de overtreder verblijfhoudt, steeds opnieuw is bekrachtigd. Wanneer het vonnis tot vernietiging tot in hoogste instantie is bekrachtigd, wordt het vervolgens voltrokken door een rechtstreekse handeling van de rechters die verblijfhouden op, en werken vanuit, het hoofdkwartier van het superuniversum.
1955 2:3.4 When this sentence is finally confirmed, the sin-identified being instantly becomes as though he had not been. There is no resurrection from such a fate; it is everlasting and eternal. The living energy factors of identity are resolved by the transformations of time and the metamorphoses of space into the cosmic potentials whence they once emerged. As for the personality of the iniquitous one, it is deprived of a continuing life vehicle by the creature’s failure to make those choices and final decisions which would have assured eternal life. When the continued embrace of sin by the associated mind culminates in complete self-identification with iniquity, then upon the cessation of life, upon cosmic dissolution, such an isolated personality is absorbed into the oversoul of creation, becoming a part of the evolving experience of the Supreme Being. Never again does it appear as a personality; its identity becomes as though it had never been. In the case of an Adjuster-indwelt personality, the experiential spirit values survive in the reality of the continuing Adjuster.
1997 2:3.4 Wanneer dit vonnis in laatste instantie wordt bekrachtigd, wordt het wezen dat zich met zonde had vereenzelvigd ogenblikkelijk alsof het nooit had bestaan[35]. Er is geen opstanding uit dit lot: het is eeuwigdurend. De levende energiefactoren der identiteit worden door de transformaties van de tijd en de metamorfosen van de ruimte ontbonden in het kosmische potentieel waaruit ze eens tevoorschijn waren gekomen. Wat de persoonlijkheid van het ongerechtige individu betreft, deze wordt beroofd van een blijvend levensvoertuig doordat het schepsel niet die keuzen heeft gedaan en niet die finale beslissingen heeft genomen, die het verzekerd zouden hebben van eeuwig leven. Wanneer het met hem verbonden bewustzijn vasthoudt aan zonde, en als dit culmineert in een volledige vereenzelviging met ongerechtigheid, dan wordt deze geïsoleerde persoonlijkheid na de beëindiging van het leven en de kosmische ontbinding, geabsorbeerd in de alziel der schepping en wordt zij een deel van de evoluerende ervaring van de Allerhoogste. Zij zal nooit opnieuw als een persoonlijkheid verschijnen: de identiteit van deze persoonlijkheid wordt alsof zij nooit had bestaan. In het geval van een persoonlijkheid bij wie een Richter heeft ingewoond, overleven de experiëntiële geest-waarden in de realiteit van de Richter die blijft bestaan.
1955 2:3.5 In any universe contest between actual levels of reality, the personality of the higher level will ultimately triumph over the personality of the lower level. This inevitable outcome of universe controversy is inherent in the fact that divinity of quality equals the degree of reality or actuality of any will creature. Undiluted evil, complete error, willful sin, and unmitigated iniquity are inherently and automatically suicidal. Such attitudes of cosmic unreality can survive in the universe only because of transient mercy-tolerance pending the action of the justice-determining and fairness-finding mechanisms of the universe tribunals of righteous adjudication.
1997 2:3.5 In iedere universum-krachtmeting tussen actuele niveaus van werkelijkheid, zal de persoonlijkheid van het hogere niveau uiteindelijk zegevieren over de persoonlijkheid van het lagere niveau. Deze onontkoombare afloop van universum-controversen is inherent aan het feit dat de goddelijkheid van ieder wilsschepsel gelijk is aan zijn graad van realiteit of actualiteit. Onvermengd kwaad, volledige dwaling, opzettelijke zonde en volslagen ongerechtigheid werken krachtens hun aard automatisch zelfvernietigend. Gedrag van dergelijke aard, dat in kosmische zin onwerkelijk is, kan in het universum alleen voortbestaan doordat het uit barmhartigheid tijdelijk wordt getolereerd, in afwachting van het in werking treden van de mechanismen der universum-rechtbanken die beslissen wat recht en billijk is. En deze rechtbanken wijzen rechtvaardige vonnissen.
1955 2:3.6 The rule of the Creator Sons in the local universes is one of creation and spiritualization. These Sons devote themselves to the effective execution of the Paradise plan of progressive mortal ascension, to the rehabilitation of rebels and wrong thinkers, but when all such loving efforts are finally and forever rejected, the final decree of dissolution is executed by forces acting under the jurisdiction of the Ancients of Days.
1997 2:3.6 De regering van de Schepper-Zonen in de plaatselijke universa is een scheppend en vergeestelijkend bewind. Deze Zonen wijden zich aan de effectieve uitvoering van het Paradijs-plan voor de progressieve opklimming van stervelingen en aan de rehabilitatie van opstandigen en degenen die kwaad beramen, maar wanneer al deze liefdevolle pogingen definitief en voor altijd worden verworpen, wordt het finale vonnis tot ontbinding uitgevoerd door eenheden die handelen onder de jurisdictie van de Ouden der Dagen.
4. THE DIVINE MERCY
4. DE GODDELIJKE BARMHARTIGHEID
1955 2:4.1 Mercy is simply justice tempered by that wisdom which grows out of perfection of knowledge and the full recognition of the natural weaknesses and environmental handicaps of finite creatures. “Our God is full of compassion, gracious, long-suffering, and plenteous in mercy.” Therefore “whosoever calls upon the Lord shall be saved,” “for he will abundantly pardon.” “The mercy of the Lord is from everlasting to everlasting”; yes, “his mercy endures forever.” “I am the Lord who executes loving-kindness, judgment, and righteousness in the earth, for in these things I delight.” “I do not afflict willingly nor grieve the children of men,” for I am “the Father of mercies and the God of all comfort.”
1997 2:4.1 Barmhartigheid is eenvoudig gerechtigheid getemperd door de wijsheid die voortkomt uit het volmaakte kennen van, en het volledig rekening houden met, de natuurlijke zwakheden van de eindige schepselen en van de belemmeringen die hun omgeving met zich meebrengt. ‘Onze God is barmhartig en genadig, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid[36].’ Daarom ‘zal een ieder die de naam des Heren aanroept behouden worden,’ ‘want hij vergeeft overvloedig[37][38].’ ‘De barmhartigheid des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid;’ ja, ‘zijn barmhartigheid duurt in eeuwigheid[39].’ ‘Ik ben de Heer die goedertierenheid, recht en gerechtigheid doet op aarde, want daarin schep ik behagen[40].’ ‘Niet van harte breng ik de mensenkinderen in verdrukking en bedroef ik hen,’ want ik ben ‘de Vader van barmhartigheden en de God aller vertroosting[41][42].’
1955 2:4.2 God is inherently kind, naturally compassionate, and everlastingly merciful. And never is it necessary that any influence be brought to bear upon the Father to call forth his loving-kindness. The creature’s need is wholly sufficient to insure the full flow of the Father’s tender mercies and his saving grace. Since God knows all about his children, it is easy for him to forgive. The better man understands his neighbor, the easier it will be to forgive him, even to love him.
1997 2:4.2 Gods wezen is mild, hij is van nature mededogend en altijd barmhartig. Het is dan ook nimmer nodig ook maar enige invloed uit te oefenen op de Vader teneinde zijn goedertierenheid tevoorschijn te roepen. De nood van het schepsel is op zichzelf reeds voldoende om de volle stroom van de tedere barmhartigheid van de Vader en zijn reddingbrengende genade te garanderen. Omdat God alles weet omtrent zijn kinderen, is het voor hem gemakkelijk vergiffenis te schenken. Hoe beter de mens zijn naaste begrijpt, des te gemakkelijker valt het hem zijn naaste te vergeven, zelfs lief te hebben.
1955 2:4.3 Only the discernment of infinite wisdom enables a righteous God to minister justice and mercy at the same time and in any given universe situation. The heavenly Father is never torn by conflicting attitudes towards his universe children; God is never a victim of attitudinal antagonisms. God’s all-knowingness unfailingly directs his free will in the choosing of that universe conduct which perfectly, simultaneously, and equally satisfies the demands of all his divine attributes and the infinite qualities of his eternal nature.
1997 2:4.3 Alleen het onderscheidingsvermogen van oneindige wijsheid stelt een rechtvaardige God in staat om in iedere gegeven universum-situatie tegelijkertijd gerechtigheid en barmhartigheid toe te passen. De hemelse Vader wordt nooit verscheurd door tegenstrijdige gevoelens jegens zijn kinderen in het universum: God is nooit onderhevig aan tegenstrijdigheden in zijn gedrag. Gods vrije wil wordt feilloos door zijn alwetendheid geleid bij de keuze van die universum-gedragslijn die volmaakt, gelijktijdig en gelijkelijk voldoet aan de eisen van al zijn goddelijke eigenschappen en de oneindige kwaliteiten van zijn eeuwige natuur.
1955 2:4.4 Mercy is the natural and inevitable offspring of goodness and love. The good nature of a loving Father could not possibly withhold the wise ministry of mercy to each member of every group of his universe children. Eternal justice and divine mercy together constitute what in human experience would be called fairness.
1997 2:4.4 Barmhartigheid is de natuurlijke, onvermijdelijke vrucht van goedheid en liefde. De goede natuur van een liefhebbende Vader zou onmogelijk het wijze hulpbetoon van barmhartigheid kunnen onthouden aan enig lid van enige groep van zijn universum-kinderen. Eeuwige gerechtigheid en goddelijke barmhartigheid tezamen vormen wat in de menselijke ervaring billijkheid wordt genoemd.
1955 2:4.5 Divine mercy represents a fairness technique of adjustment between the universe levels of perfection and imperfection. Mercy is the justice of Supremacy adapted to the situations of the evolving finite, the righteousness of eternity modified to meet the highest interests and universe welfare of the children of time. Mercy is not a contravention of justice but rather an understanding interpretation of the demands of supreme justice as it is fairly applied to the subordinate spiritual beings and to the material creatures of the evolving universes. Mercy is the justice of the Paradise Trinity wisely and lovingly visited upon the manifold intelligences of the creations of time and space as it is formulated by divine wisdom and determined by the all-knowing mind and the sovereign free will of the Universal Father and all his associated Creators.
1997 2:4.5 De goddelijke barmhartigheid is een toepassing van billijkheid om de universum-niveaus van volmaaktheid en onvolmaaktheid te harmoniseren. Barmhartigheid is de gerechtigheid van het Allerhoogst Bewind, aangepast aan iedere situatie in het evoluerende eindige, de rechtvaardigheid der eeuwigheid gemodificeerd om tegemoet te komen aan de hoogste belangen en het universum-welzijn van de kinderen uit de tijd. Barmhartigheid is niet in strijd met gerechtigheid, maar veeleer een begrijpend interpreteren van de eisen der hoogste gerechtigheid, zoals deze in billijkheid wordt toegepast ten aanzien van de ondergeschikte geestelijke wezens en de materiële schepselen van de universa in evolutie. Barmhartigheid is de gerechtigheid van de Paradijs-Triniteit, wijs en liefdevol betoond aan de menigvuldige denkende wezens in de scheppingen in tijd en ruimte, zoals geformuleerd door de goddelijke wijsheid en bepaald door het alwetende bewustzijn en de soevereine vrije wil van de Universele Vader en alle Scheppers die met hem meewerken.
5. THE LOVE OF GOD
5. DE LIEFDE VAN GOD
1955 2:5.1 “God is love”; therefore his only personal attitude towards the affairs of the universe is always a reaction of divine affection. The Father loves us sufficiently to bestow his life upon us. “He makes his sun to rise on the evil and on the good and sends rain on the just and on the unjust.”
1997 2:5.1 ‘God is liefde[43].’ Derhalve is zijn enige persoonlijke houding tegenover de aangelegenheden van het universum altijd een reactie van goddelijke liefde. De Vader bemint ons genoeg om ons zijn leven te schenken[44]. ‘Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’
1955 2:5.2 It is wrong to think of God as being coaxed into loving his children because of the sacrifices of his Sons or the intercession of his subordinate creatures, “for the Father himself loves you.” It is in response to this paternal affection that God sends the marvelous Adjusters to indwell the minds of men. God’s love is universal; “whosoever will may come.” He would “have all men be saved by coming into the knowledge of the truth.” He is “not willing that any should perish.”
1997 2:5.2 Het is verkeerd God voor te stellen als iemand die overgehaald wordt om zijn kinderen lief te hebben vanwege de offers van zijn Zonen of de voorspraak van zijn ondergeschikte schepselen, ‘want de Vader zelf heeft u lief[45].’ In respons op deze vaderlijke liefde stuurt God juist de wonderbaarlijke Richters om in het bewustzijn van mensen te gaan wonen. Gods liefde is universeel: ‘een iegelijk die wil, kome[46].’ Hij zou willen ‘dat alle mensen behouden worden door te komen tot kennis der waarheid[47].’ Het is ‘niet zijn wil dat enig mens verloren ga[48].’
1955 2:5.3 The Creators are the very first to attempt to save man from the disastrous results of his foolish transgression of the divine laws. God’s love is by nature a fatherly affection; therefore does he sometimes “chasten us for our own profit, that we may be partakers of his holiness.” Even during your fiery trials remember that “in all our afflictions he is afflicted with us.”
1997 2:5.3 De Scheppers zijn de allereersten die pogen de mens te redden uit de rampzalige situaties die het gevolg zijn van zijn dwaze overtreden van de goddelijke wetten. Gods liefde is van nature een vaderlijke genegenheid; daarom ‘kastijdt hij ons soms in ons eigen belang, opdat wij deel mogen hebben aan zijn heiligheid[49].’ Bedenkt zelfs in uw zwaarste beproevingen dat ‘in al onze droefenissen hij medebedroefd is[50].’
1955 2:5.4 God is divinely kind to sinners. When rebels return to righteousness, they are mercifully received, “for our God will abundantly pardon.” “I am he who blots out your transgressions for my own sake, and I will not remember your sins.” “Behold what manner of love the Father has bestowed upon us that we should be called the sons of God.”
1997 2:5.4 God is op goddelijke wijze mild voor zondaren. Wanneer opstandigen terugkeren tot recht-vaardigheid, worden zij in barmhartigheid ontvangen, ‘want onze God zal overvloedig vergeven[51].’ ‘Ik ben het die al uw overtredingen uitwist om mijnentwil, en ik zal uw zonden niet meer gedenken[52].’ ‘Ziet hoe de Vader ons heeft liefgehad, dat wij zonen Gods genaamd zouden worden[53].’
1955 2:5.5 After all, the greatest evidence of the goodness of God and the supreme reason for loving him is the indwelling gift of the Father—the Adjuster who so patiently awaits the hour when you both shall be eternally made one. Though you cannot find God by searching, if you will submit to the leading of the indwelling spirit, you will be unerringly guided, step by step, life by life, through universe upon universe, and age by age, until you finally stand in the presence of the Paradise personality of the Universal Father.
1997 2:5.5 Per slot van rekening is het grootste blijk van Gods goedheid en de allerhoogste reden om hem lief te hebben, het inwonende geschenk van de Vader — de Richter die zo geduldig de dag afwacht dat gij beiden voor eeuwig tot één gemaakt zult worden. Ofschoon ge God niet door onderzoek kunt vinden, zult ge feilloos tot hem worden geloodst indien ge u wilt voegen naar de leiding van de inwonende geest, stap voor stap, leven na leven, universum na universum en eeuw na eeuw, totdat ge eindelijk in de tegenwoordigheid zult staan van de Paradijs-persoonlijkheid van de Universele Vader.
1955 2:5.6 How unreasonable that you should not worship God because the limitations of human nature and the handicaps of your material creation make it impossible for you to see him. Between you and God there is a tremendous distance (physical space) to be traversed. There likewise exists a great gulf of spiritual differential which must be bridged; but notwithstanding all that physically and spiritually separates you from the Paradise personal presence of God, stop and ponder the solemn fact that God lives within you; he has in his own way already bridged the gulf. He has sent of himself, his spirit, to live in you and to toil with you as you pursue your eternal universe career.
1997 2:5.6 Hoe onredelijk is het God niet te aanbidden omdat de beperkingen der menselijke natuur en de belemmeringen van uw materiële schepping het u onmogelijk maken hem te zien! Er valt een geweldige afstand (fysieke ruimte) af te leggen tussen u en God. Er bestaat eveneens een grote kloof van geestelijk verschil, die moet worden overbrugd[54]. Sta echter, ondanks al wat u lichamelijk en geestelijk scheidt van de persoonlijke tegenwoordigheid Gods in het Paradijs, ook stil bij het indrukwekkende feit dat God in u woont: op zijn eigen wijze heeft hij de kloof reeds overbrugd. Hij heeft een deel van zichzelf, zijn geest, uitgezonden om in u te wonen en zich samen met u in te spannen terwijl gij uw eeuwige loopbaan in het universum volgt[55].
1955 2:5.7 I find it easy and pleasant to worship one who is so great and at the same time so affectionately devoted to the uplifting ministry of his lowly creatures. I naturally love one who is so powerful in creation and in the control thereof, and yet who is so perfect in goodness and so faithful in the loving-kindness which constantly overshadows us. I think I would love God just as much if he were not so great and powerful, as long as he is so good and merciful. We all love the Father more because of his nature than in recognition of his amazing attributes.
1997 2:5.7 Ik vind het gemakkelijk en aangenaam om iemand te aanbidden die zo groot is, en zich tegelijk zo liefdevol wijdt aan het verheffend dienen van zijn nederige schepselen. Het is voor mij natuurlijk om iemand lief te hebben die zo machtig is in zijn scheppingswerk en in de beheersing en het bestuur van die schepping, en toch zo volmaakt goed is en zo trouw in de goedertierenheid waarmee hij ons voortdurend overschaduwt[56]. Ik denk dat ik God evenzeer zou liefhebben als hij minder groot en machtig zou zijn, zolang hij zo goed en barmhartig is[57]. Wij beminnen allen de Vader meer om zijn natuur, dan uit waardering voor zijn verbazingwekkende eigenschappen.
1955 2:5.8 When I observe the Creator Sons and their subordinate administrators struggling so valiantly with the manifold difficulties of time inherent in the evolution of the universes of space, I discover that I bear these lesser rulers of the universes a great and profound affection. After all, I think we all, including the mortals of the realms, love the Universal Father and all other beings, divine or human, because we discern that these personalities truly love us. The experience of loving is very much a direct response to the experience of being loved. Knowing that God loves me, I should continue to love him supremely, even though he were divested of all his attributes of supremacy, ultimacy, and absoluteness.
1997 2:5.8 Wanneer ik de Schepper-Zonen en de hun ondergeschikte bestuurders gadesla in hun heldhaftige worsteling met de veelsoortige moeilijkheden van de tijd, die inherent zijn aan de evolutie van de universa in de ruimte, bemerk ik dat ik deze lagere bestuurders van de universa een grote, diepe genegenheid toedraag. Per slot van rekening geloof ik dat wij allen, ook de sterfelijke wezens van deze domeinen, de Universele Vader en alle andere goddelijke en menselijke wezens liefhebben, omdat wij inzien dat deze persoonlijkheden ons waarlijk liefhebben. De ervaring dat men liefheeft is in hoge mate een rechtstreekse reactie op de ervaring bemind worden. Omdat ik weet dat God mij liefheeft, zou ik hem boven alles blijven liefhebben, zelfs al zou hij van al zijn eigenschappen van allerhoogste macht, ultimiteit en absoluutheid zijn ontdaan.
1955 2:5.9 The Father’s love follows us now and throughout the endless circle of the eternal ages. As you ponder the loving nature of God, there is only one reasonable and natural personality reaction thereto: You will increasingly love your Maker; you will yield to God an affection analogous to that given by a child to an earthly parent; for, as a father, a real father, a true father, loves his children, so the Universal Father loves and forever seeks the welfare of his created sons and daughters.
1997 2:5.9 De liefde van de Vader volgt ons, nu en door de eindeloze cirkelgang van de eeuwen der eeuwen heen. Wanneer ge de liefdevolle natuur van God overdenkt, is daarop slechts één redelijke, natuurlijke persoonlijkheidsreactie mogelijk: ge zult uw Maker steeds meer gaan liefhebben, ge zult God een liefde gaan schenken die overeenkomt met de liefde die een kind aan zijn aardse ouders geeft, want zoals een vader, een werkelijke vader, een ware vader, zijn kinderen liefheeft, zo heeft de Universele Vader zijn geschapen zonen en dochters lief en zoekt hij aldoor hun welzijn.
1955 2:5.10 But the love of God is an intelligent and farseeing parental affection. The divine love functions in unified association with divine wisdom and all other infinite characteristics of the perfect nature of the Universal Father. God is love, but love is not God. The greatest manifestation of the divine love for mortal beings is observed in the bestowal of the Thought Adjusters, but your greatest revelation of the Father’s love is seen in the bestowal life of his Son Michael as he lived on earth the ideal spiritual life. It is the indwelling Adjuster who individualizes the love of God to each human soul.
1997 2:5.10 De liefde van God is echter een intelligente, vèrziende ouderlijke liefde. De goddelijke liefde functioneert in een geïntegreerd verband met de goddelijke wijsheid en alle andere oneindige kenmerken van de volmaakte natuur van de Universele Vader. God is liefde, maar liefde is niet God[58]. Wij zien de grootste manifestatie van de goddelijke liefde voor stervelingen in de schenking van de Gedachtenrichters, maar uw hoogste openbaring van de liefde van de Vader ziet ge in het geschonken leven van zijn Zoon Michael, toen deze op aarde het ideale geestelijke leven leidde. Het is de inwonende Richter die de liefde van God voor iedere mensenziel individualiseert.
1955 2:5.11 At times I am almost pained to be compelled to portray the divine affection of the heavenly Father for his universe children by the employment of the human word symbol love. This term, even though it does connote man’s highest concept of the mortal relations of respect and devotion, is so frequently designative of so much of human relationship that is wholly ignoble and utterly unfit to be known by any word which is also used to indicate the matchless affection of the living God for his universe creatures! How unfortunate that I cannot make use of some supernal and exclusive term which would convey to the mind of man the true nature and exquisitely beautiful significance of the divine affection of the Paradise Father.
1997 2:5.11 Bij tijden vind ik het haast pijnlijk genoodzaakt te zijn de goddelijke genegenheid van de hemelse Vader voor zijn kinderen in het universum te beschrijven met het menselijke woordsymbool liefde. Ook al is deze term een aanduiding van het hoogste menselijke begrip van verhoudingen van respect en toewijding tussen stervelingen, wordt zij zeer dikwijls gebruikt voor verhoudingen tussen mensen die volstrekt onwaardig zijn en volslagen ongeschikt om te worden aangeduid met een woord dat ook gebruikt wordt voor de weergaloze genegenheid van de levende God voor zijn schepselen in het universum! Hoe ongelukkig is het dat ik niet beschik over een verheven, exclusieve term die de ware natuur en uitgelezen schoonheid van de draagwijdte van de goddelijke genegenheid van de Paradijs-Vader duidelijk zou kunnen maken aan het menselijke verstand.
1955 2:5.12 When man loses sight of the love of a personal God, the kingdom of God becomes merely the kingdom of good. Notwithstanding the infinite unity of the divine nature, love is the dominant characteristic of all God’s personal dealings with his creatures.
1997 2:5.12 Wanneer de mens de liefde van een persoonlijke God uit het oog verliest, blijft er van het koninkrijk Gods slechts een koninkrijk van het goede over. Ondanks het feit dat de goddelijke natuur een oneindige eenheid vormt, is liefde het overheersende kenmerk van al Gods persoonlijk handelen met zijn schepselen.
6. THE GOODNESS OF GOD
6. DE GOEDHEID VAN GOD
1955 2:6.1 In the physical universe we may see the divine beauty, in the intellectual world we may discern eternal truth, but the goodness of God is found only in the spiritual world of personal religious experience. In its true essence, religion is a faith-trust in the goodness of God. God could be great and absolute, somehow even intelligent and personal, in philosophy, but in religion God must also be moral; he must be good. Man might fear a great God, but he trusts and loves only a good God. This goodness of God is a part of the personality of God, and its full revelation appears only in the personal religious experience of the believing sons of God.
1997 2:6.1 In het fysische universum kunnen wij de goddelijke schoonheid zien, in de verstandelijke wereld kunnen wij eeuwige waarheid onderkennen, maar de goedheid van God wordt slechts gevonden in de geestelijke wereld van de persoonlijke religieuze ervaring. Naar haar ware wezen is religie een geloof-vertrouwen in de goedheid van God. In de filosofie zou God groot en absoluut kunnen zijn, in zekere zin zelfs intelligent en persoonlijk, maar in de religie moet God ook moreel zijn: hij moet goed zijn. De mens zou een grote God wel kunnen vrezen, maar hij vertrouwt en bemint alleen een goede God. Deze goedheid van God is een deel van de persoonlijkheid van God, en ze wordt alleen ten volle geopenbaard in de persoonlijke religieuze ervaring van de zonen Gods die in hem geloven.
1955 2:6.2 Religion implies that the superworld of spirit nature is cognizant of, and responsive to, the fundamental needs of the human world. Evolutionary religion may become ethical, but only revealed religion becomes truly and spiritually moral. The olden concept that God is a Deity dominated by kingly morality was upstepped by Jesus to that affectionately touching level of intimate family morality of the parent-child relationship, than which there is none more tender and beautiful in mortal experience.
1997 2:6.2 Religie houdt in dat de bovenwereld die van geestelijke natuur is, kennis draagt van, en reageert op, de fundamentele noden van de wereld der mensen. Evolutionaire religie kan wel ethisch worden, maar alleen geopenbaarde religie wordt waarlijk en geestelijk moreel. De oude voorstelling dat God een Godheid is die beheerst wordt door een koningsmoraal, werd door Jezus op een hoger plan gebracht, naar het warme, roerende niveau van de innige familiemoraal in de ouder-kind verhouding, welke in de ervaring van stervelingen alles te boven gaat in tederheid en schoonheid.
1955 2:6.3 The “richness of the goodness of God leads erring man to repentance.” “Every good gift and every perfect gift comes down from the Father of lights.” “God is good; he is the eternal refuge of the souls of men.” “The Lord God is merciful and gracious. He is long-suffering and abundant in goodness and truth.” “Taste and see that the Lord is good! Blessed is the man who trusts him.” “The Lord is gracious and full of compassion. He is the God of salvation.” “He heals the brokenhearted and binds up the wounds of the soul. He is man’s all-powerful benefactor.”
1997 2:6.3 De ‘rijkdom van de goedheid Gods brengt de dwalende mens tot berouw[59].’ ‘Iedere goede gave en elk volmaakt geschenk daalt van boven neer, van de Vader der lichten[60].’ ‘God is goed; hij is de eeuwige toevlucht van de zielen der mensen[61].’ ‘De Heer onze God is barmhartig en genadig. Hij is lankmoedig en groot in goedertierenheid en waarheid[62].’ ‘Smaakt en ziet dat de Heer goed is! Gezegend is de mens die op hem vertrouwt[63].’ ‘De Heer is genadig en vol mededogen. Hij is de God des heils[64].’ ‘Hij heelt de gebrokenen van hart en verbindt de wonden der ziel. Hij is de almachtige weldoener der mensen[65].’
1955 2:6.4 The concept of God as a king-judge, although it fostered a high moral standard and created a law-respecting people as a group, left the individual believer in a sad position of insecurity respecting his status in time and in eternity. The later Hebrew prophets proclaimed God to be a Father to Israel; Jesus revealed God as the Father of each human being. The entire mortal concept of God is transcendently illuminated by the life of Jesus. Selflessness is inherent in parental love. God loves not like a father, but as a father. He is the Paradise Father of every universe personality.
1997 2:6.4 Ofschoon de voorstelling van God als een koning-rechter bevorderlijk was voor een hoog moreel peil en een volk voortbracht dat als groep eerbied voor de wet had, liet dit begrip de individuele gelovige in droeve onzekerheid omtrent zijn staat in tijd en eeuwigheid. De latere Hebreeuwse profeten verkondigden dat God een Vader voor Israel was; Jezus openbaarde God als de Vader van iedere mens. Het gehele Godsbegrip van de sterfelijke mens wordt door het leven van Jezus transcendent verlicht. Onbaatzuchtigheid is inherent aan ouderliefde. God heeft niet lief gelijk een vader, maar als vader. Hij is de Paradijs-Vader van elke persoonlijkheid in het universum.
1955 2:6.5 Righteousness implies that God is the source of the moral law of the universe. Truth exhibits God as a revealer, as a teacher. But love gives and craves affection, seeks understanding fellowship such as exists between parent and child. Righteousness may be the divine thought, but love is a father’s attitude. The erroneous supposition that the righteousness of God was irreconcilable with the selfless love of the heavenly Father, presupposed absence of unity in the nature of Deity and led directly to the elaboration of the atonement doctrine, which is a philosophic assault upon both the unity and the free-willness of God.
1997 2:6.5 Rechtvaardigheid houdt in dat God de oorsprong is van de morele wet van het universum. Waarheid toont God als schenker van openbaring, als leraar. Maar liefde geeft en smacht naar genegenheid, zoekt de begripvolle omgang zoals deze tussen ouder en kind bestaat. Rechtvaardigheid is wellicht het goddelijke denken, maar liefde is de instelling van een vader. De onjuiste veronderstelling dat de rechtvaardigheid Gods onverenigbaar was met de onbaatzuchtige liefde van de hemelse Vader, vooronderstelde het ontbreken van eenheid in de natuur der Godheid, en heeft rechtstreeks geleid tot de ontwikkeling van het leerstuk der verzoening, een leer die een filosofische aanval is op zowel de eenheid Gods als op zijn vrije wil.
1955 2:6.6 The affectionate heavenly Father, whose spirit indwells his children on earth, is not a divided personality—one of justice and one of mercy—neither does it require a mediator to secure the Father’s favor or forgiveness. Divine righteousness is not dominated by strict retributive justice; God as a father transcends God as a judge.
1997 2:6.6 De liefdevolle hemelse Vader wiens geest bij zijn kinderen op aarde inwoont, is geen verdeelde persoonlijkheid — een die gerechtig is en een die barmhartig is — en evenmin is er een middelaar nodig om de gunst of vergeving van de Vader te verkrijgen. De goddelijke rechtvaardigheid wordt niet overheerst door strenge vergeldende gerechtigheid: God als vader gaat God als rechter te boven.
1955 2:6.7 God is never wrathful, vengeful, or angry. It is true that wisdom does often restrain his love, while justice conditions his rejected mercy. His love of righteousness cannot help being exhibited as equal hatred for sin. The Father is not an inconsistent personality; the divine unity is perfect. In the Paradise Trinity there is absolute unity despite the eternal identities of the co-ordinates of God.
1997 2:6.7 God is nooit toornig, wraakzuchtig, of boos. Wel is waar dat zijn liefde dikwijls door wijsheid wordt beteugeld, terwijl de gerechtigheid zijn verworpen barmhartigheid voorwaardelijk stelt. Zijn liefde voor rechtvaardigheid moet zich wel als een evengrote hekel aan zonde vertonen. De Vader is niet een innerlijk tegenstrijdige persoonlijkheid: de goddelijke eenheid is volmaakt. In de Paradijs-Triniteit bestaat er absolute eenheid, ondanks de eeuwige identiteiten van de gelijken van God.
1955 2:6.8 God loves the sinner and hates the sin: such a statement is true philosophically, but God is a transcendent personality, and persons can only love and hate other persons. Sin is not a person. God loves the sinner because he is a personality reality (potentially eternal), while towards sin God strikes no personal attitude, for sin is not a spiritual reality; it is not personal; therefore does only the justice of God take cognizance of its existence. The love of God saves the sinner; the law of God destroys the sin. This attitude of the divine nature would apparently change if the sinner finally identified himself wholly with sin just as the same mortal mind may also fully identify itself with the indwelling spirit Adjuster. Such a sin-identified mortal would then become wholly unspiritual in nature (and therefore personally unreal) and would experience eventual extinction of being. Unreality, even incompleteness of creature nature, cannot exist forever in a progressingly real and increasingly spiritual universe.
1997 2:6.8 God heeft de zondaar lief en verfoeit de zonde; deze stelling is in filosofische zin waar, maar God is een transcendente persoonlijkheid en personen kunnen slechts andere personen liefhebben en verfoeien. Zonde is geen persoon. God heeft de zondaar lief omdat hij een persoonlijkheidswerkelijkheid is (potentieel eeuwig), terwijl God tegenover de zonde geen persoonlijke houding aanneemt, want zonde is geen geestelijke realiteit: ze is niet persoonlijk, daarom neemt alleen Gods gerechtigheid kennis van haar bestaan. De liefde van God redt de zondaar, de wet van God vernietigt de zonde. Deze houding van de goddelijke natuur zou ogenschijnlijk veranderen indien de zondaar zich finaal met de zonde zou vereenzelvigen, precies zoals datzelfde sterfelijke bewustzijn zich ook geheel kan vereenzelvigen met de inwonende geest-Richter. Zo’n met zonde vereenzelvigde sterveling zou dan geheel ongeestelijk van natuur worden (en daarom als persoon onwerkelijk) en zou uiteindelijk de vernietiging van zijn bestaan ondergaan. In een universum dat gestaag reëler en steeds geestelijker wordt, kan de onwerkelijkheid en zelfs de onvolledigheid van de natuur van een schepsel niet eeuwig bestaan.
1955 2:6.9 Facing the world of personality, God is discovered to be a loving person; facing the spiritual world, he is a personal love; in religious experience he is both. Love identifies the volitional will of God. The goodness of God rests at the bottom of the divine free-willness—the universal tendency to love, show mercy, manifest patience, and minister forgiveness.
1997 2:6.9 Als God de wereld van persoonlijkheid zijn gelaat toewendt, onthult hij zich als een li efdevolle persoon; als hij zich wendt naar de geestelijke wereld, is hij een persoonlijke liefde. In de religieuze ervaring is hij beide. De volitionele wil van God wordt door liefde geïdentificeerd. De goedheid van God ligt ten grondslag aan de goddelijke vrije wil — de universele neiging om lief te hebben, barmhartig te zijn, geduld te betonen en vergeving te schenken.
7. DIVINE TRUTH AND BEAUTY
7. GODDELIJKE WAARHEID EN SCHOONHEID
1955 2:7.1 All finite knowledge and creature understanding are relative. Information and intelligence, gleaned from even high sources, is only relatively complete, locally accurate, and personally true.
1997 2:7.1 Alle eindige kennis en al wat door schepselen begrepen wordt, is relatief. Informatie en inlichtingen, zelfs indien vergaard uit hoge bronnen, zijn alleen in relatieve zin volledig, alleen in plaatselijk opzicht nauwkeurig en alleen persoonlijk waar.
1955 2:7.2 Physical facts are fairly uniform, but truth is a living and flexible factor in the philosophy of the universe. Evolving personalities are only partially wise and relatively true in their communications. They can be certain only as far as their personal experience extends. That which apparently may be wholly true in one place may be only relatively true in another segment of creation.
1997 2:7.2 Fysische feiten zijn tamelijk eenvormig, maar waarheid is een levende, flexibele factor in de filosofie van het universum. Evoluerende persoonlijkheden zijn maar gedeeltelijk wijs in hun mededelingen en maar betrekkelijk waarheidsgetrouw. Zij kunnen alleen zeker zijn voorzover hun persoonlijke ervaring reikt. Dat wat volkomen waar lijkt te zijn in de ene plaats, behoeft maar betrekkelijk waar te zijn in een ander segment van de schepping.
1955 2:7.3 Divine truth, final truth, is uniform and universal, but the story of things spiritual, as it is told by numerous individuals hailing from various spheres, may sometimes vary in details owing to this relativity in the completeness of knowledge and in the repleteness of personal experience as well as in the length and extent of that experience. While the laws and decrees, the thoughts and attitudes, of the First Great Source and Center are eternally, infinitely, and universally true; at the same time, their application to, and adjustment for, every universe, system, world, and created intelligence, are in accordance with the plans and technique of the Creator Sons as they function in their respective universes, as well as in harmony with the local plans and procedures of the Infinite Spirit and of all other associated celestial personalities.
1997 2:7.3 Goddelijke waarheid, finale waarheid, is eenvormig en universeel, maar wanneer meerdere individuen die uit verschillende werelden afkomstig zijn, over geestelijke zaken verhalen, kunnen zij daarbij in details soms verschillen vanwege deze relativiteit in de volledigheid van hun kennis en de volheid van hun persoonlijke ervaring, alsook in de duur en omvang van die ervaring. Terwijl de wetten en verordeningen, de gedachten en attitudes van de Eerste Grote Bron en Centrum eeuwig, oneindig en universeel betrouwbaar zijn, stemmen zij in hun toepassing op, en aanpassing aan, ieder universum, stelsel, iedere wereld en ieder geschapen denkend wezen, tegelijkertijd overeen met de plannen en werkwijzen van de Schepper-Zonen zoals dezen functioneren in hun respectieve universa, en zijn zij in harmonie met de plaatselijke plannen en werkwijzen van de Oneindige Geest en alle andere samenwerkende hemelse persoonlijkheden.
1955 2:7.4 The false science of materialism would sentence mortal man to become an outcast in the universe. Such partial knowledge is potentially evil; it is knowledge composed of both good and evil. Truth is beautiful because it is both replete and symmetrical. When man searches for truth, he pursues the divinely real.
1997 2:7.4 De onjuiste wetenschap van het materialisme wil de sterfelijke mens ertoe veroordelen een verschoppeling in het universum te worden. Dergelijke gedeeltelijke kennis is potentieel kwaad: het is kennis die is opgebouwd uit goed en kwaad beide. Waarheid is schoon omdat zij zowel vol als symmetrisch is. Wanneer de mens naar waarheid zoekt, jaagt hij na wat goddelijk werkelijk is.
1955 2:7.5 Philosophers commit their gravest error when they are misled into the fallacy of abstraction, the practice of focusing the attention upon one aspect of reality and then of pronouncing such an isolated aspect to be the whole truth. The wise philosopher will always look for the creative design which is behind, and pre-existent to, all universe phenomena. The creator thought invariably precedes creative action.
1997 2:7.5 Filosofen begaan hun ernstigste vergissing wanneer zij zich laten verleiden tot het misverstand van de abstractie, de methode om de aandacht op één aspect der werkelijkheid te richten en dan te beweren dat dit geïsoleerde aspect de gehele waarheid is. De wijze filosoof zal altijd het scheppingsplan trachten te ontdekken dat achter alle verschijnselen in het universum verborgen ligt en reeds vóór die verschijnselen bestond. Het denken van de schepper gaat altijd aan zijn scheppend handelen vooraf.
1955 2:7.6 Intellectual self-consciousness can discover the beauty of truth, its spiritual quality, not only by the philosophic consistency of its concepts, but more certainly and surely by the unerring response of the ever-present Spirit of Truth. Happiness ensues from the recognition of truth because it can be acted out; it can be lived. Disappointment and sorrow attend upon error because, not being a reality, it cannot be realized in experience. Divine truth is best known by its spiritual flavor.
1997 2:7.6 Het verstandelijke zelf-bewustzijn kan de schoonheid van waarheid, haar geestelijke kwaliteit, niet alleen ontdekken aan de filosofische consequentheid van haar begrippen, maar nog zekerder en veiliger aan de feilloze reactie van de immer-tegenwoordige Geest van Waarheid. De herkenning van waarheid maakt gelukkig omdat waarheid naar buiten gebracht kan worden: zij kan geleefd worden. Dwaling gaat gepaard met teleurstelling en verdriet, aangezien zij, geen realiteit zijnde, niet in de ervaring gerealiseerd kan worden. Goddelijke waarheid kan men het beste herkennen aan haar geestelijk aroma[66].
1955 2:7.7 The eternal quest is for unification, for divine coherence. The far-flung physical universe coheres in the Isle of Paradise; the intellectual universe coheres in the God of mind, the Conjoint Actor; the spiritual universe is coherent in the personality of the Eternal Son. But the isolated mortal of time and space coheres in God the Father through the direct relationship between the indwelling Thought Adjuster and the Universal Father. Man’s Adjuster is a fragment of God and everlastingly seeks for divine unification; it coheres with, and in, the Paradise Deity of the First Source and Center.
1997 2:7.7 De eeuwige queeste gaat om vereniging, om goddelijke cohesie. Het wijdverbreide fysische universum heeft samenhang in het Paradijs-Eiland; het denkende universum heeft samenhang in de God van bewustzijn, de Vereend Handelende Geest; het geestelijke universum is coherent in de persoonlijkheid van de Eeuwige Zoon. De geïsoleerde sterveling in tijd en ruimte vindt echter coherentie in God de Vader door de rechtstreekse betrekking tussen de inwonende Gedachtenrichter en de Universele Vader. De Richter van de mens is een fragment van God en streeft eeuwig naar goddelijke vereniging: de Richter vertoont cohesie met en in de Paradijs-Godheid van de Eerste Bron en Centrum.
1955 2:7.8 The discernment of supreme beauty is the discovery and integration of reality: The discernment of the divine goodness in the eternal truth, that is ultimate beauty. Even the charm of human art consists in the harmony of its unity.
1997 2:7.8 Het onderscheiden van allerhoogste schoonheid is de ontdekking en integratie van de werkelijkheid: het onderscheiden van goddelijke goedheid in eeuwige waarheid, dat nu is ultieme schoonheid. Zelfs de bekoring van menselijke kunst bestaat in de harmonie van haar eenheid.
1955 2:7.9 The great mistake of the Hebrew religion was its failure to associate the goodness of God with the factual truths of science and the appealing beauty of art. As civilization progressed, and since religion continued to pursue the same unwise course of overemphasizing the goodness of God to the relative exclusion of truth and neglect of beauty, there developed an increasing tendency for certain types of men to turn away from the abstract and dissociated concept of isolated goodness. The overstressed and isolated morality of modern religion, which fails to hold the devotion and loyalty of many twentieth-century men, would rehabilitate itself if, in addition to its moral mandates, it would give equal consideration to the truths of science, philosophy, and spiritual experience, and to the beauties of the physical creation, the charm of intellectual art, and the grandeur of genuine character achievement.
1997 2:7.9 De grote vergissing van de Hebreeuwse religie was dat deze de goedheid van God niet verbond met de feitelijke waarheden van de wetenschap en de aantrekkelijke schoonheid der kunst. Toen de beschaving vorderde en de religie bleef vasthouden aan dezelfde onverstandige koers dat zij de goedheid van Godheid al te zeer benadrukte en de waarheid daarbij in gelijke mate uitsloot en de schoonheid verwaarloosde, ontwikkelde zich bij bepaalde typen mensen een steeds sterkere neiging zich af te keren van deze abstracte, uit haar verband geraakte opvatting van geïsoleerde goedheid. De al te zeer benadrukte, geïsoleerde ethiek van de moderne religie, die er in de twintigste eeuw niet in slaagt de toewijding en loyaliteit van velen vast te houden, zou zich rehabiliteren indien zij niet alleen morele voorschriften zou geven, maar in gelijke mate aandacht zou schenken aan de waarheden van de wetenschap, de filosofie en de geestelijke ervaring, en aan de schoonheden van de materiële schepping, de bekoring van ideële kunst en de grootsheid van echte karakterontwikkeling.
1955 2:7.10 The religious challenge of this age is to those farseeing and forward-looking men and women of spiritual insight who will dare to construct a new and appealing philosophy of living out of the enlarged and exquisitely integrated modern concepts of cosmic truth, universe beauty, and divine goodness. Such a new and righteous vision of morality will attract all that is good in the mind of man and challenge that which is best in the human soul. Truth, beauty, and goodness are divine realities, and as man ascends the scale of spiritual living, these supreme qualities of the Eternal become increasingly co-ordinated and unified in God, who is love.
1997 2:7.10 De religieuze uitdaging van deze eeuw gaat de vèrziende en vooruitziende mannen en vrouwen met geestelijk inzicht aan, die een nieuwe, aantrekkelijke levensfilosofie zullen durven construeren op basis van de uitgebreide, voortreffelijk geïntegreerde opvattingen van kosmische waarheid, universum-schoonheid en goddelijke goedheid. Zulk een nieuwe, rechtvaardige visie op de ethiek zal al wat goed is in het denken van de mens aantrekken en zal het beste in de menselijke ziel te voorschijn roepen. Waarheid, schoonheid en goedheid zijn goddelijke realiteiten, en naarmate de mens opklimt langs de trappen van geestelijk leven worden deze allerhoogste kwaliteiten van de Eeuwige steeds meer gecoördineerd en verenigd in God, die liefde is.
1955 2:7.11 All truth—material, philosophic, or spiritual—is both beautiful and good. All real beauty—material art or spiritual symmetry—is both true and good. All genuine goodness—whether personal morality, social equity, or divine ministry—is equally true and beautiful. Health, sanity, and happiness are integrations of truth, beauty, and goodness as they are blended in human experience. Such levels of efficient living come about through the unification of energy systems, idea systems, and spirit systems.
1997 2:7.11 Alle waarheid — materieel, filosofisch, en geestelijk — is zowel schoon als goed. Alle werkelijke schoonheid — materiële kunst of geestelijke symmetrie — is zowel waar als goed. Alle echte goedheid, of het nu de persoonlijke moraal, sociale billijkheid, of goddelijk dienstbetoon is, is even waar als schoon. Lichamelijke en geestelijke gezondheid, en ook geluk, zijn integraties van waarheid, schoonheid en goedheid, zoals deze in de ervaring van de mens zijn vermengd. Deze niveaus van productief leven komen tot stand door de vereniging van energiesystemen, ideeënsystemen, en geest-systemen.
1955 2:7.12 Truth is coherent, beauty attractive, goodness stabilizing. And when these values of that which is real are co-ordinated in personality experience, the result is a high order of love conditioned by wisdom and qualified by loyalty. The real purpose of all universe education is to effect the better co-ordination of the isolated child of the worlds with the larger realities of his expanding experience. Reality is finite on the human level, infinite and eternal on the higher and divine levels.
1997 2:7.12 Waarheid is coherent, schoonheid is aantrekkelijk, goedheid geeft stabiliteit. En wanneer deze waarden van dat wat werkelijk is, worden gecoördineerd in de persoonlijkheidservaring, is het resultaat een hoge orde van liefde, die door wijsheid wordt bepaald en gekenmerkt wordt door trouw. Het werkelijke doel van alle universum-educatie is het tot stand brengen van de betere coördinatie van het geïsoleerde kind der werelden met de grotere realiteiten van zijn steeds wijdere ervaring. De realiteit is eindig op menselijke niveaus, oneindig en eeuwig op de hogere, goddelijke niveaus.
1955 2:7.13 [Presented by a Divine Counselor acting by authority of the Ancients of Days on Uversa.]
1997 2:7.13 [Aangeboden door een Goddelijk Raadsman, handelend op gezag van de Ouden der Dagen op Uversa.]
Verhandeling 1. De Universele Vader |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 3. De eigenschappen van God |