Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 67. De planetaire opstand |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 69. Primitieve menselijke instellingen |
THE DAWN OF CIVILIZATION
DE DAGERAAD DER BESCHAVING
1955 68:0.1 THIS is the beginning of the narrative of the long, long forward struggle of the human species from a status that was little better than an animal existence, through the intervening ages, and down to the later times when a real, though imperfect, civilization had evolved among the higher races of mankind.
1997 68:0.1 HIER begint de beschrijving van de zeer lange worsteling van de menselijke soort om zich omhoog te werken uit een staat die weinig beter was dan een dierlijk bestaan en die, via de tussenliggende tijdperken, duurde tot de latere tijden toen er zich een echte, ofschoon onvolmaakte, beschaving onder de hogere rassen van het mensdom had ontwikkeld.
1955 68:0.2 Civilization is a racial acquirement; it is not biologically inherent; hence must all children be reared in an environment of culture, while each succeeding generation of youth must receive anew its education. The superior qualities of civilization—scientific, philosophic, and religious—are not transmitted from one generation to another by direct inheritance. These cultural achievements are preserved only by the enlightened conservation of social inheritance.
1997 68:0.2 Civilisatie is een raciale verworvenheid, en niet biologisch inherent; derhalve moeten alle kinderen in een culturele omgeving worden grootgebracht, terwijl iedere volgende generatie jongeren opnieuw opgeleid moet worden. De superieure kwaliteiten van de civilisatie — wetenschappelijk, filosofisch en religieus — worden niet rechtstreeks door overerving van de ene generatie op de andere overgebracht. Deze culturele verworvenheden blijven alleen behouden indien de sociale erfenis verstandig in stand wordt gehouden.
1955 68:0.3 Social evolution of the co-operative order was initiated by the Dalamatia teachers, and for three hundred thousand years mankind was nurtured in the idea of group activities. The blue man most of all profited by these early social teachings, the red man to some extent, and the black man least of all. In more recent times the yellow race and the white race have presented the most advanced social development on Urantia.
1997 68:0.3 De aanzet tot een op samenwerking gegronde sociale ontwikkeling werd gegeven door de leraren van Dalamatia, en driehonderdduizend jaar lang werd de mensheid opgevoed in de idee van groepsactiviteiten. De blauwe mens profiteerde het meest van dit vroege sociale onderricht, de rode mens in beperkte mate, en de zwarte mens het minst van allen. In latere tijden hebben het gele en het blanke ras de meest geavanceerde sociale ontwikkeling op Urantia te zien gegeven.
1. PROTECTIVE SOCIALIZATION
1. BESCHERMENDE SOCIALISATIE
1955 68:1.1 When brought closely together, men often learn to like one another, but primitive man was not naturally overflowing with the spirit of brotherly feeling and the desire for social contact with his fellows. Rather did the early races learn by sad experience that “in union there is strength”; and it is this lack of natural brotherly attraction that now stands in the way of immediate realization of the brotherhood of man on Urantia.
1997 68:1.1 Wanneer zij nauw met elkaar in aanraking worden gebracht gaan mensen elkaar dikwijls aardig vinden, maar de primitieve mens liep van nature niet over van broederlijke gevoelens en van verlangen naar sociaal contact met zijn medemensen. De vroege rassen hebben het ‘eendracht maakt macht’ veeleer door trieste ervaringen geleerd; dit gebrek aan natuurlijke broederlijke aantrekkingskracht staat ook nu nog de onmiddellijke verwezenlijking van de broederschap der mensen op Urantia in de weg.
1955 68:1.2 Association early became the price of survival. The lone man was helpless unless he bore a tribal mark which testified that he belonged to a group which would certainly avenge any assault made upon him. Even in the days of Cain it was fatal to go abroad alone without some mark of group association. Civilization has become man’s insurance against violent death, while the premiums are paid by submission to society’s numerous law demands.
1997 68:1.2 Reeds vroeg werd samenwerking de voorwaarde tot overleven. De mens die alleen stond, was hulpeloos tenzij hij een kenteken van de stam droeg waaruit bleek dat hij tot een groep behoorde die iedere aanval op hem zeker zou wreken. Zelfs in de dagen van Kaïn was het uiterst gevaarlijk er alleen op uit te trekken zonder enig kenteken van groepsverband[1]. De civilisatie is ’s mensen verzekering geworden tegen een gewelddadige dood, terwijl hij de prijs daarvoor betaalt door zich te onderwerpen aan de talrijke eisen die de samenleving door haar wetten stelt.
1955 68:1.3 Primitive society was thus founded on the reciprocity of necessity and on the enhanced safety of association. And human society has evolved in agelong cycles as a result of this isolation fear and by means of reluctant co-operation.
1997 68:1.3 De primitieve samenleving werd aldus gegrondvest op de wederkerigheid van nooddruft en op verhoogde veiligheid door samenwerking. En de menselijke samenleving heeft zich in eeuwenlange cycli ontwikkeld ten gevolge van deze vrees voor isolement en door middel van schoorvoetende samenwerking.
1955 68:1.4 Primitive human beings early learned that groups are vastly greater and stronger than the mere sum of their individual units. One hundred men united and working in unison can move a great stone; a score of well-trained guardians of the peace can restrain an angry mob. And so society was born, not of mere association of numbers, but rather as a result of the organization of intelligent co-operators. But co-operation is not a natural trait of man; he learns to co-operate first through fear and then later because he discovers it is most beneficial in meeting the difficulties of time and guarding against the supposed perils of eternity.
1997 68:1.4 Primitieve mensen leerden al vroeg dat groepen enorm veel groter en sterker zijn dan alleen de som van de individuele eenheden. Als honderd mannen zich verenigen en eendrachtig samenwerken, kunnen zij een grote steen verplaatsen; een twintigtal goed geoefende ordebewaarders kan een boze menigte in bedwang houden. En zo werd de samenleving geboren, niet alleen door het bijeenbrengen van aantallen, doch veeleer tengevolge van de organisatie van mensen die intelligent samenwerkten. Samenwerking is evenwel niet een natuurlijke neiging van de mens: hij leert in de eerste plaats samen te werken uit vrees, en later ontdekt hij pas dat deze samenwerking zeer nuttig is om de moeilijkheden van het bestaan in de tijd het hoofd te bieden, en om zich te beschermen tegen de vermeende gevaren van de eeuwigheid.
1955 68:1.5 The peoples who thus early organized themselves into a primitive society became more successful in their attacks on nature as well as in defense against their fellows; they possessed greater survival possibilities; hence has civilization steadily progressed on Urantia, notwithstanding its many setbacks. And it is only because of the enhancement of survival value in association that man’s many blunders have thus far failed to stop or destroy human civilization.
1997 68:1.5 De volken die zich al vroeg op deze wijze tot een primitieve samenleving organiseerden, slaagden beter in hun aanvallen op de natuur en ook bij hun verdediging tegen hun medemensen; zij hadden grotere overlevingskansen, vandaar dat de civilisatie op Urantia gestadig vooruitgang heeft geboekt, niettegenstaande menige terugval. En het is alleen doordat de overlevingskansen toenemen door onderlinge samenwerking dat de vele blunders van de mens tot nu toe de menselijke civilisatie niet hebben kunnen tegenhouden of vernietigen.
1955 68:1.6 That contemporary cultural society is a rather recent phenomenon is well shown by the present-day survival of such primitive social conditions as characterize the Australian natives and the Bushmen and Pygmies of Africa. Among these backward peoples may be observed something of the early group hostility, personal suspicion, and other highly antisocial traits which were so characteristic of all primitive races. These miserable remnants of the nonsocial peoples of ancient times bear eloquent testimony to the fact that the natural individualistic tendency of man cannot successfully compete with the more potent and powerful organizations and associations of social progression. These backward and suspicious antisocial races that speak a different dialect every forty or fifty miles illustrate what a world you might now be living in but for the combined teaching of the corporeal staff of the Planetary Prince and the later labors of the Adamic group of racial uplifters.
1997 68:1.6 Dat de contemporaine culturele samenleving een betrekkelijk recent verschijnsel is, wordt duidelijk aangetoond door het standhouden van het soort primitieve sociale omstandigheden dat kenmerkend is voor de Australische inboorlingen en de Bosjesmannen en Pygmeeën in Afrika. Onder deze achtergebleven volken kan men nog iets waarnemen van de vijandigheid die aanvankelijk tussen verschillende groepen heerste, van persoonlijke achterdocht en van andere uitermate asociale karaktertrekken die alle primitieve rassen hebben gekenmerkt. Deze erbarmelijke restanten van de niet-sociale volken uit oude tijden getuigen welsprekend van het feit dat de natuurlijke individualistische aanleg van de mens het niet met succes kan opnemen tegen de sterkere, machtiger organisaties en verbanden van de sociale vooruitgang. Deze onderontwikkelde, achterdochtige, asociale stammen, die om de zestig of tachtig kilometer een ander dialect spreken, illustreren in welk een wereld ge nu zoudt leven zonder het gezamenlijke onderricht van de lichamelijke staf van de Planetaire Vorst en het latere werk tot verheffing der rassen van de Adamische groep.
1955 68:1.7 The modern phrase, “back to nature,” is a delusion of ignorance, a belief in the reality of the onetime fictitious “golden age.” The only basis for the legend of the golden age is the historic fact of Dalamatia and Eden. But these improved societies were far from the realization of utopian dreams.
1997 68:1.7 Het moderne gezegde ‘terug naar de natuur’ is een uit onwetendheid geboren waanidee, een geloof in de werkelijkheid van een voormalige, fictieve ‘gouden eeuw.’ De enige grond voor de legende van de gouden eeuw is het historische feit van Dalamatia en Eden. Maar deze verbeterde samenlevingen stonden nog ver af van de verwezenlijking van utopische dromen.
2. FACTORS IN SOCIAL PROGRESSION
2. FACTOREN IN DE SOCIALE VOORUITGANG
1955 68:2.1 Civilized society is the result of man’s early efforts to overcome his dislike of isolation. But this does not necessarily signify mutual affection, and the present turbulent state of certain primitive groups well illustrates what the early tribes came up through. But though the individuals of a civilization may collide with each other and struggle against one another, and though civilization itself may appear to be an inconsistent mass of striving and struggling, it does evidence earnest striving, not the deadly monotony of stagnation.
1997 68:2.1 De geciviliseerde samenleving is het resultaat van de vroege inspanningen van de mens om zijn afkeer van isolement te overwinnen. Dit betekende echter niet per definitie dat er onderlinge genegenheid bestond, en de wilde staat waarin bepaalde primitieve groepen zich thans nog bevinden, laat duidelijk zien via welke fasen de vroege stammen zijn opgekomen. Maar ook al botsen en vechten de individuen binnen een civilisatie met elkaar, en ook al lijkt de civilisatie zelf een onsamenhangend geheel van worsteling en strijd, toch geeft zij blijk van welgemeende inspanning en niet van de dodelijke eentonigheid van stagnatie.
1955 68:2.2 While the level of intelligence has contributed considerably to the rate of cultural progress, society is essentially designed to lessen the risk element in the individual’s mode of living, and it has progressed just as fast as it has succeeded in lessening pain and increasing the pleasure element in life. Thus does the whole social body push on slowly toward the goal of destiny—extinction or survival—depending on whether that goal is self-maintenance or self-gratification. Self-maintenance originates society, while excessive self-gratification destroys civilization.
1997 68:2.2 Ofschoon het intelligentieniveau een belangrijke rol heeft gespeeld in het tempo van de culturele vooruitgang, is de samenleving wezenlijk bedoeld om het risico-element in de levenswijze van het individu te verminderen, en zijn haar vorderingen gelijk op gegaan met het tempo waarin zij erin is geslaagd pijn te verminderen en het genotselement in het leven te vergroten. Zo drukt de gehele samenleving zich langzaam vooruit naar het bestemmingsdoel — ondergang of overleving — afhankelijk van het feit of dat doel bestaat uit zelfbehoud of de eigen bevrediging. Zelfbehoud doet een samenleving ontstaan, terwijl overmatige bevrediging van de eigen begeerten de civilisatie te gronde richt.
1955 68:2.3 Society is concerned with self-perpetuation, self-maintenance, and self-gratification, but human self-realization is worthy of becoming the immediate goal of many cultural groups.
1997 68:2.3 De samenleving heeft betrekking op zelfbestendiging, zelfbehoud en bevrediging van het zelf, maar de zelfverwerkelijking van de mens is het waard het directe doel van vele culturele groeperingen te worden.
1955 68:2.4 The herd instinct in natural man is hardly sufficient to account for the development of such a social organization as now exists on Urantia. Though this innate gregarious propensity lies at the bottom of human society, much of man’s sociability is an acquirement. Two great influences which contributed to the early association of human beings were food hunger and sex love; these instinctive urges man shares with the animal world. Two other emotions which drove human beings together and held them together were vanity and fear, more particularly ghost fear.
1997 68:2.4 Het kudde-instinct van de natuurlijke mens is een ontoereikende verklaring voor de ontwikkeling van een sociale organisatie zoals nu op Urantia bestaat. Hoewel dit aangeboren kudde-instinct ten grondslag ligt aan de menselijke samenleving, is veel van de saamhorigheid der mensen een verworvenheid. Twee grote invloeden die ertoe hebben bijgedragen dat de mensen zich reeds vroeg verenigden, waren honger en geslachtelijke liefde: deze instinctieve driften deelt de mens met de dierenwereld. Twee andere emoties die de menselijke wezens samendreven en hen bij elkaar hielden waren ijdelheid en vrees, meer in het bijzonder de angst voor geesten.
1955 68:2.5 History is but the record of man’s agelong food struggle. Primitive man only thought when he was hungry; food saving was his first self-denial, self-discipline. With the growth of society, food hunger ceased to be the only incentive for mutual association. Numerous other sorts of hunger, the realization of various needs, all led to the closer association of mankind. But today society is top-heavy with the overgrowth of supposed human needs. Occidental civilization of the twentieth century groans wearily under the tremendous overload of luxury and the inordinate multiplication of human desires and longings. Modern society is enduring the strain of one of its most dangerous phases of far-flung interassociation and highly complicated interdependence.
1997 68:2.5 De geschiedenis is niet meer dan het verslag van de eeuwenlange strijd van de mens om voedsel. primitieve mens dacht alleen na wanneer hij honger had; het bewaren van voedsel was zijn eerste zelfverloochening, zijn eerste zelfdiscipline. Toen de samenleving zich ontwikkelde, was honger naar voedsel niet langer de enige stimulans tot onderlinge samenwerking. Talrijke andere soorten honger, het besef van uiteenlopende behoeften, hebben alle geleid tot een nauwere verbondenheid van het mensdom. Maar tegenwoordig is de samenleving topzwaar door de vermeende menselijke behoeften die haar overwoekeren. De westerse beschaving van de twintigste eeuw gaat zwaar gebukt onder de enorme overdaad aan weelde en de buitensporige vermenigvuldiging van menselijke wensen en verlangens. De moderne samenleving ondergaat de spanning van een van de gevaarlijkste fasen van wijdvertakte onderlinge associaties en zeer gecompliceerde onderlinge afhankelijkheid.
1955 68:2.6 Hunger, vanity, and ghost fear were continuous in their social pressure, but sex gratification was transient and spasmodic. The sex urge alone did not impel primitive men and women to assume the heavy burdens of home maintenance. The early home was founded upon the sex restlessness of the male when deprived of frequent gratification and upon that devoted mother love of the human female, which in measure she shares with the females of all the higher animals. The presence of a helpless baby determined the early differentiation of male and female activities; the woman had to maintain a settled residence where she could cultivate the soil. And from earliest times, where woman was has always been regarded as the home.
1997 68:2.6 Honger, ijdelheid en angst voor geesten oefenden hun sociale druk continu uit, maar seksuele bevrediging was van voorbijgaande aard en vond met tussenpozen plaats. De geslachtsdrift alléén spoorde primitieve mannen en vrouwen er niet toe aan om de zware lasten van een huishouding op zich te nemen. Het eerste gezinsleven was gebaseerd op de seksuele rusteloosheid van de man wanneer hij verstoken was van veelvuldige bevrediging, en op de toegewijde moederliefde van de vrouw, welke zij tot op zekere hoogte deelt met de vrouwtjes van alle hogere dieren. De aanwezigheid van een hulpeloze baby heeft het eerste onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke bezigheden bepaald: de vrouw moest een vaste woonplaats hebben waar zij de grond kon bewerken. En sinds de oudste tijden is de plaats waar de vrouw verbleef altijd als het thuis beschouwd.
1955 68:2.7 Woman thus early became indispensable to the evolving social scheme, not so much because of the fleeting sex passion as in consequence of food requirement; she was an essential partner in self-maintenance. She was a food provider, a beast of burden, and a companion who would stand great abuse without violent resentment, and in addition to all of these desirable traits, she was an ever-present means of sex gratification.
1997 68:2.7 Zo werd de vrouw reeds vroeg onmisbaar in het zich ontwikkelende sociale stelsel, niet zozeer vanwege de vluchtige seksuele passie als wel ten gevolge van de voedselbehoeften: zij was een onmisbare partner voor het zelfbehoud. Zij verschafte voedsel, was lastdier en een metgezellin die zwaar misbruikt kon worden zonder dat zij zich hevig verzette, en naast al deze aantrekkelijke eigenschappen, die zij had, was zij een immer aanwezig middel tot seksuele bevrediging.
1955 68:2.8 Almost everything of lasting value in civilization has its roots in the family. The family was the first successful peace group, the man and woman learning how to adjust their antagonisms while at the same time teaching the pursuits of peace to their children.
1997 68:2.8 Vrijwel alles wat in de beschaving van blijvende waarde is, heeft zijn wortels in het gezin. Het gezin was de eerste geslaagde vredesgroep waarin de man en de vrouw leerden hun onenigheden bij te leggen, terwijl ze tevens hun kinderen leerden vrede na te streven.
1955 68:2.9 The function of marriage in evolution is the insurance of race survival, not merely the realization of personal happiness; self-maintenance and self-perpetuation are the real objects of the home. Self-gratification is incidental and not essential except as an incentive insuring sex association. Nature demands survival, but the arts of civilization continue to increase the pleasures of marriage and the satisfactions of family life.
1997 68:2.9 De functie van het huwelijk in de evolutie is het zekerstellen van de overleving van het ras, niet enkel de verwezenlijking van persoonlijk geluk; zelfbehoud en de voortplanting zijn de werkelijke oogmerken van het huisgezin. Bevrediging van het zelf is bijkomstig en niet wezenlijk, behalve als stimulans die de geslachtsgemeenschap zekerstelt. De natuur eist overleving, maar de kunsten van de civilisatie blijven de vreugden van het huwelijk en de genoegens van het gezinsleven vermeerderen.
1955 68:2.10 If vanity be enlarged to cover pride, ambition, and honor, then we may discern not only how these propensities contribute to the formation of human associations, but how they also hold men together, since such emotions are futile without an audience to parade before. Soon vanity associated with itself other emotions and impulses which required a social arena wherein they might exhibit and gratify themselves. This group of emotions gave origin to the early beginnings of all art, ceremonial, and all forms of sportive games and contests.
1997 68:2.10 Als wij ijdelheid ruimer opvatten en haar ook trots, ambitie en eergevoel laten omvatten, dan kunnen wij niet alleen zien hoe deze natuurlijke neigingen bijdragen tot het vormen van menselijke associaties, maar ook hoe zij de mensen bij elkaar houden, aangezien zulke gevoelens geen zin hebben zonder een gehoor waarvoor men kan paraderen. Al spoedig bracht ijdelheid andere emoties en impulsen mee, die een sociale arena nodig hadden waar zij zich konden vertonen en bevredigd konden worden. Deze groep emoties heeft het eerste begin van alle kunst en ceremoniën en alle vormen van sportieve spelen en wedstrijden doen ontstaan.
1955 68:2.11 Vanity contributed mightily to the birth of society; but at the time of these revelations the devious strivings of a vainglorious generation threaten to swamp and submerge the whole complicated structure of a highly specialized civilization. Pleasure-want has long since superseded hunger-want; the legitimate social aims of self-maintenance are rapidly translating themselves into base and threatening forms of self-gratification. Self-maintenance builds society; unbridled self-gratification unfailingly destroys civilization.
1997 68:2.11 IJdelheid heeft in zeer sterke mate bijgedragen tot het ontstaan van de samenleving; ten tijde evenwel van deze openbaringen dreigt de oneerlijke wedijver van een verwaande generatie de ingewikkelde structuur van een zeer gespecialiseerde civilisatie geheel te overspoelen en te verzwelgen. De behoefte aan genot heeft reeds lang de plaats ingenomen van de behoefte aan voedsel: de gerechtvaardigde sociale oogmerken van het zelfbehoud veranderen snel in lage, bedreigende vormen van eigen bevrediging. Door de zucht tot zelfbehoud wordt de samenleving opgebouwd; de ongebreidelde zucht tot eigen bevrediging vernietigt de civilisatie onherroepelijk.
3. SOCIALIZING INFLUENCE OF GHOST FEAR
3. DE SOCIALISERENDE INVLOED VAN DE VREES VOOR GEESTEN
1955 68:3.1 Primitive desires produced the original society, but ghost fear held it together and imparted an extrahuman aspect to its existence. Common fear was physiological in origin: fear of physical pain, unsatisfied hunger, or some earthly calamity; but ghost fear was a new and sublime sort of terror.
1997 68:3.1 Primitieve verlangens hebben de samenleving oorspronkelijk doen ontstaan, maar de angst voor geesten heeft haar bijeengehouden en haar bestaan een buitenmenselijk aspect verleend. Gewone vrees was van oorsprong fysiologisch: angst voor lichamelijke pijn, onbevredigde honger, of een of andere aardse calamiteit; de angst voor geesten was echter een nieuwe, edele soort verschrikking.
1955 68:3.2 Probably the greatest single factor in the evolution of human society was the ghost dream. Although most dreams greatly perturbed the primitive mind, the ghost dream actually terrorized early men, driving these superstitious dreamers into each other’s arms in willing and earnest association for mutual protection against the vague and unseen imaginary dangers of the spirit world. The ghost dream was one of the earliest appearing differences between the animal and human types of mind. Animals do not visualize survival after death.
1997 68:3.2 Waarschijnlijk is het dromen over geesten de grootste op zichzelf staande factor geweest in de ontwikkeling van de menselijke samenleving. Ofschoon de meeste dromen het primitieve denken sterk in verwarring brachten, werden de eerste mensen werkelijk geterroriseerd door de dromen over geesten, zodat deze bijgelovige dromers in elkaars armen werden gedreven en bereidwillig en oprecht gingen samenwerken om elkaar te beschermen tegen de vage, ongeziene, denkbeeldige gevaren van de geestenwereld. De droom over geesten was een van de eerst optredende verschillen tussen het dierlijke en menselijke type bewustzijn. Dieren maken zich geen voorstelling van een leven na de dood.
1955 68:3.3 Except for this ghost factor, all society was founded on fundamental needs and basic biologic urges. But ghost fear introduced a new factor in civilization, a fear which reaches out and away from the elemental needs of the individual, and which rises far above even the struggles to maintain the group. The dread of the departed spirits of the dead brought to light a new and amazing form of fear, an appalling and powerful terror, which contributed to whipping the loose social orders of early ages into the more thoroughly disciplined and better controlled primitive groups of ancient times. This senseless superstition, some of which still persists, prepared the minds of men, through superstitious fear of the unreal and the supernatural, for the later discovery of “the fear of the Lord which is the beginning of wisdom.” The baseless fears of evolution are designed to be supplanted by the awe for Deity inspired by revelation. The early cult of ghost fear became a powerful social bond, and ever since that far-distant day mankind has been striving more or less for the attainment of spirituality.
1997 68:3.3 Behoudens deze geestenfactor, was de gehele samenleving gegrond op basale behoeften en fundamentele biologische driften. De angst voor geesten introduceerde echter een nieuwe factor in de civilisatie, een vrees die hoger en verder reikt dan de elementaire behoeften van de mens en die zelfs ver uitstijgt boven de worsteling om de groep in stand te houden. De vreselijke angst voor de heengegane geesten der gestorvenen bracht een nieuwe, verbazingwekkende vorm van vrees aan het licht, een ontstellende, machtige verschrikking die hielp om de losse sociale orden van vroege tijdperken in de vorm te slaan van de grondiger gedisciplineerde en beter beheerste primitieve groepen in de oudheid. Dit zinloze bijgeloof dat nog steeds niet geheel is verdwenen, heeft het bewustzijn van de mensen door de bijgelovige angst voor het onwerkelijke en bovennatuurlijke voorbereid voor de latere ontdekking van ‘de vrees voor de Heer, die het begin is der wijsheid[2].’ Het is de bedoeling dat de ongefundeerde angsten van de evolutie worden vervangen door het ontzag voor de Godheid, dat door openbaring wordt ingegeven. De oude cultus van de vrees voor geesten werd een krachtige sociale band, en sinds die lang vervlogen tijden heeft de mensheid altijd min of meer gestreefd naar het bereiken van godsvrucht.
1955 68:3.4 Hunger and love drove men together; vanity and ghost fear held them together. But these emotions alone, without the influence of peace-promoting revelations, are unable to endure the strain of the suspicions and irritations of human interassociations. Without help from superhuman sources the strain of society breaks down upon reaching certain limits, and these very influences of social mobilization—hunger, love, vanity, and fear—conspire to plunge mankind into war and bloodshed.
1997 68:3.4 Honger en liefde hebben de mensen bijeengedreven; ijdelheid en vrees voor geesten hebben hen bijeengehouden. Maar zonder de invloed van vredebevorderende openbaringen kunnen deze emoties op zichzelf niet de druk weerstaan van de menselijke achterdocht en de irritaties door onderlinge omgang. Zonder hulp uit bovenmenselijke bronnen kan de samenleving de druk, wanneer deze zekere limieten bereikt, niet langer verdragen, en dezelfde invloeden die de sociale mobilisatie hebben bewerkstelligd — honger, liefde, ijdelheid en vrees — spannen dan samen om het mensdom plotseling in oorlog en bloedvergieten te verwikkelen.
1955 68:3.5 The peace tendency of the human race is not a natural endowment; it is derived from the teachings of revealed religion, from the accumulated experience of the progressive races, but more especially from the teachings of Jesus, the Prince of Peace.
4. EVOLUTION OF THE MORES
4. DE EVOLUTIE DER ZEDEN
1955 68:4.1 All modern social institutions arise from the evolution of the primitive customs of your savage ancestors; the conventions of today are the modified and expanded customs of yesterday. What habit is to the individual, custom is to the group; and group customs develop into folkways or tribal traditions—mass conventions. From these early beginnings all of the institutions of present-day human society take their humble origin.
1997 68:4.1 Alle moderne sociale instellingen komen voort uit de evolutie van de primitieve gebruiken van uw barbaarse voorouders: de conventies van vandaag zijn de gebruiken van gisteren in gemodificeerde en uitgebreide vorm. Wat een gewoonte is voor het individu, is een gebruik voor de groep; groepsgebruiken ontwikkelen zich tot volksgebruiken of stamtradities — massaconventies. Dit is de vroege, nederige oorsprong van alle instellingen van de huidige menselijke samenleving.
1955 68:4.2 It must be borne in mind that the mores originated in an effort to adjust group living to the conditions of mass existence; the mores were man’s first social institution. And all of these tribal reactions grew out of the effort to avoid pain and humiliation while at the same time seeking to enjoy pleasure and power. The origin of folkways, like the origin of languages, is always unconscious and unintentional and therefore always shrouded in mystery.
1997 68:4.2 Men moet wel bedenken dat de zeden zijn ontstaan uit een poging om het groepsleven aan te passen aan de omstandigheden van het massa-bestaan: de zeden vormden de eerste sociale instelling van de mens. Al deze tribale reacties kwamen voort uit de poging om pijn en vernedering te voorkomen, en terzelfdertijd genot en macht te verkrijgen. Het ontstaan van volksgebruiken is, evenals de oorsprong van talen, altijd onbewust en onbedoeld en daarom altijd in mysteriën gehuld.
1955 68:4.3 Ghost fear drove primitive man to envision the supernatural and thus securely laid the foundations for those powerful social influences of ethics and religion which in turn preserved inviolate the mores and customs of society from generation to generation. The one thing which early established and crystallized the mores was the belief that the dead were jealous of the ways by which they had lived and died; therefore would they visit dire punishment upon those living mortals who dared to treat with careless disdain the rules of living which they had honored when in the flesh. All this is best illustrated by the present reverence of the yellow race for their ancestors. Later developing primitive religion greatly reinforced ghost fear in stabilizing the mores, but advancing civilization has increasingly liberated mankind from the bondage of fear and the slavery of superstition.
1997 68:4.3 De vrees voor geesten dreef de primitieve mens ertoe zich een voorstelling te maken van het bovennatuurlijke, en legde op deze wijze vaste grondslagen voor de machtige sociale invloeden van ethiek en religie, welke op hun beurt de zeden en gewoonten van de samenleving ongeschonden, van generatie op generatie, in stand hielden. Wat vooral reeds vroeg de zeden deed ontstaan en vaste vormen gaf, was het geloof dat de gestorvenen de manier waarop zij hadden geleefd en waren gestorven naijverig bewaakten; daarom zouden zij de levende stervelingen die een onverschillige minachting aan de dag legden voor de leefregels die de gestorvenen hadden onderhouden toen dezen nog in het vlees waren, verschrikkelijk straffen. Dit alles wordt het best geïllustreerd door de eerbied die het gele ras nu nog aan de voorouders betoont. De primitieve religie die zich later ontwikkelde, versterkte de vrees voor geesten in hoge mate door de zeden duurzaam te maken, doch de voortschrijdende civilisatie heeft de mensheid steeds meer bevrijd uit de slavernij van vrees en bijgeloof.
1955 68:4.4 Prior to the liberating and liberalizing instruction of the Dalamatia teachers, ancient man was held a helpless victim of the ritual of the mores; the primitive savage was hedged about by an endless ceremonial. Everything he did from the time of awakening in the morning to the moment he fell asleep in his cave at night had to be done just so—in accordance with the folkways of the tribe. He was a slave to the tyranny of usage; his life contained nothing free, spontaneous, or original. There was no natural progress toward a higher mental, moral, or social existence.
1997 68:4.4 Voorafgaand aan het bevrijdende en liberaliserende onderricht van de leraren in Dalamatia, bleef de mens in de oudheid een hulpeloos slachtoffer van het ritueel van de zeden en gewoonten: de primitieve wilde was omringd door een eindeloos ceremonieel. Alles wat hij deed, van het moment dat hij ’s ochtends wakker werd tot hij ’s nachts in zijn hol in slaap viel, moest altijd precies op dezelfde manier worden gedaan — in overeenstemming met de volksgebruiken van zijn stam. Hij was een slaaf onder de tyrannie der vaste gebruiken: niets in zijn leven was vrij, spontaan of origineel. Er was geen natuurlijke vooruitgang naar een hoger mentaal, moreel of sociaal bestaan.
1955 68:4.5 Early man was mightily gripped by custom; the savage was a veritable slave to usage; but there have arisen ever and anon those variations from type who have dared to inaugurate new ways of thinking and improved methods of living. Nevertheless, the inertia of primitive man constitutes the biologic safety brake against precipitation too suddenly into the ruinous maladjustment of a too rapidly advancing civilization.
1997 68:4.5 De vroege mens leefde zeer sterk in de greep der gebruiken en de wilde mens was een echte slaaf der gewoonten, maar zo nu en dan zijn er variaties opgetreden op dit type, die het hebben gewaagd nieuwe denkwijzen en betere leefwijzen in te voeren. Niettemin vormt de traagheid van de primitieve mens de biologische veiligheidsrem op een te plotselinge overgang naar een ru ï neuze onaangepastheid, welke optreedt wanneer een civilisatie al te snelle vorderingen maakt.
1955 68:4.6 But these customs are not an unmitigated evil; their evolution should continue. It is nearly fatal to the continuance of civilization to undertake their wholesale modification by radical revolution. Custom has been the thread of continuity which has held civilization together. The path of human history is strewn with the remnants of discarded customs and obsolete social practices; but no civilization has endured which abandoned its mores except for the adoption of better and more fit customs.
1997 68:4.6 Deze gebruiken zijn echter geen volkomen kwaad: zij dienen zich te blijven ontwikkelen. Het is bijna noodlottig voor de continuïteit van de civilisatie wanneer men tracht haar gebruiken geheel te veranderen door een radicale revolutie. De gebruiken zijn de draad van continuïteit geweest die de beschaving heeft bijeengehouden. De weg van de geschiedenis der mensheid is bezaaid met restanten van afgedankte gebruiken en verouderde sociale praktijken; geen enkele civilisatie die haar zeden overboord zette, heeft zich echter kunnen handhaven, tenzij zij betere, geschiktere gebruiken aannam.
1955 68:4.7 The survival of a society depends chiefly on the progressive evolution of its mores. The process of custom evolution grows out of the desire for experimentation; new ideas are put forward—competition ensues. A progressing civilization embraces the progressive idea and endures; time and circumstance finally select the fitter group for survival. But this does not mean that each separate and isolated change in the composition of human society has been for the better. No! indeed no! for there have been many, many retrogressions in the long forward struggle of Urantia civilization.
1997 68:4.7 Het voortbestaan van een samenleving hangt hoofdzakelijk af van de gestage ontwikkeling van haar zeden. Het proces van de evolutie der gebruiken komt voort uit het verlangen om te experimenteren: nieuwe ideeën worden naar voren gebracht — hieruit vloeit wedijver voort. Een civilisatie die vooruitgang boekt, aanvaardt progressieve denkbeelden en houdt stand: de tijd en de omstandigheden selecteren uiteindelijk de groep die de beste overlevingskansen heeft. Dit betekent evenwel beslist niet, dat iedere afzonderlijke, op zichzelf staande verandering in het samengestelde geheel der menselijke samenleving ten goede heeft gewerkt. Zeer vele malen is er immers een terugval opgetreden in de lange worsteling om de vooruitgang van de civilisatie op Urantia.
5. LAND TECHNIQUES—MAINTENANCE ARTS
5. BEWERKING EN ONDERHOUD VAN HET LAND
1955 68:5.1 Land is the stage of society; men are the actors. And man must ever adjust his performances to conform to the land situation. The evolution of the mores is always dependent on the land-man ratio. This is true notwithstanding the difficulty of its discernment. Man’s land technique, or maintenance arts, plus his standards of living, equal the sum total of the folkways, the mores. And the sum of man’s adjustment to the life demands equals his cultural civilization.
1997 68:5.1 Het land is het toneel van de samenleving: de mensen zijn de acteurs. De mens moet zijn optreden dan ook aldoor aanpassen aan de landsituatie. De evolutie der zeden hangt altijd af van de land-mens-ratio. Dit is een feit, ook al is het moeilijk dit feit in te zien. De wijze waarop de mens de grond bewerkt en onderhoudt, plus zijn levensstandaard, is gelijk aan de som der volksgebruiken, de zeden. En de som van ’s mensen aanpassing aan de eisen van het leven staat gelijk aan zijn culturele civilisatie.
1955 68:5.2 The earliest human cultures arose along the rivers of the Eastern Hemisphere, and there were four great steps in the forward march of civilization. They were:
1997 68:5.2 De oudste menselijke culturen ontstonden langs de rivieren op het oostelijk halfrond, en er waren vier grote fasen in de vooruitgang van de beschaving. Deze waren:
1955 68:5.3 1. The collection stage. Food coercion, hunger, led to the first form of industrial organization, the primitive food-gathering lines. Sometimes such a line of hunger march would be ten miles long as it passed over the land gleaning food. This was the primitive nomadic stage of culture and is the mode of life now followed by the African Bushmen.
1997 68:5.3 1. Het stadium van het verzamelen van voedsel. De dwang van het voedsel, honger, leidde tot de eerste vorm van industriële organisatie, de primitieve rijen die voedsel vergaarden. Soms was de rij van zo’n hongermars wel vijftien kilometer breed terwijl zij over het land trok en voedsel zocht. Dit was het primitieve nomadische cultuurstadium en deze levenswijze wordt nu nog door de Afrikaanse Bosjesmannen gevolgd.
1955 68:5.4 2. The hunting stage. The invention of weapon tools enabled man to become a hunter and thus to gain considerable freedom from food slavery. A thoughtful Andonite who had severely bruised his fist in a serious combat rediscovered the idea of using a long stick for his arm and a piece of hard flint, bound on the end with sinews, for his fist. Many tribes made independent discoveries of this sort, and these various forms of hammers represented one of the great forward steps in human civilization. Today some Australian natives have progressed little beyond this stage.
1997 68:5.4 2. Het jagersstadium. De uitvinding van wapengerei stelde de mens in staat jager te worden, en zich zo in aanzienlijke mate te bevrijden uit de voedselslavernij. Een nadenkende Andoniet die in een hevig gevecht zijn vuist ernstig had gekneusd, ontdekte opnieuw de idee om een lange stok als arm te gebruiken en een stuk harde vuursteen, dat met pezen aan het einde van de stok was bevestigd, als vuist. Vele stammen deden onafhankelijk van elkaar soortgelijke ontdekkingen, en deze verschillende vormen van hamers vormden een van de grootste voorwaartse schreden in de menselijke civilisatie. Heden ten dage zijn sommige Australische inboorlingen nog maar weinig verder gekomen dan dit stadium.
1955 68:5.5 The blue men became expert hunters and trappers; by fencing the rivers they caught fish in great numbers, drying the surplus for winter use. Many forms of ingenious snares and traps were employed in catching game, but the more primitive races did not hunt the larger animals.
1997 68:5.5 De blauwe mensen bekwaamden zich zeer in het jagen en het zetten van vallen; door afrasteringen in de rivieren te maken vingen zij vis in grote hoeveelheden, waarvan zij het overschot droogden voor gebruik in de winter. Vele soorten vernuftige strikken en vallen werden gebruikt om wild te vangen, maar de meer primitieve rassen joegen niet op grote dieren.
1955 68:5.6 3. The pastoral stage. This phase of civilization was made possible by the domestication of animals. The Arabs and the natives of Africa are among the more recent pastoral peoples.
1997 68:5.6 3. Het herdersstadium Deze fase van de civilisatie werd mogelijk gemaakt door het domesticeren van dieren. De Arabieren en de inboorlingen van Afrika behoren tot de meer recente herdersvolken.
1955 68:5.7 Pastoral living afforded further relief from food slavery; man learned to live on the interest of his capital, the increase in his flocks; and this provided more leisure for culture and progress.
1997 68:5.7 Het herdersleven zorgde voor een verdere verlichting van het gezwoeg om voedsel; de mens leerde te leven van de rente van zijn kapitaal, de toename van zijn kudden, en dit gaf hem meer vrije tijd voor cultuur en vooruitgang.
1955 68:5.8 Prepastoral society was one of sex co-operation, but the spread of animal husbandry reduced women to the depths of social slavery. In earlier times it was man’s duty to secure the animal food, woman’s business to provide the vegetable edibles. Therefore, when man entered the pastoral era of his existence, woman’s dignity fell greatly. She must still toil to produce the vegetable necessities of life, whereas the man need only go to his herds to provide an abundance of animal food. Man thus became relatively independent of woman; throughout the entire pastoral age woman’s status steadily declined. By the close of this era she had become scarcely more than a human animal, consigned to work and to bear human offspring, much as the animals of the herd were expected to labor and bring forth young. The men of the pastoral ages had great love for their cattle; all the more pity they could not have developed a deeper affection for their wives.
1997 68:5.8 In de samenleving vóór het herdersstadium werkten de geslachten samen, maar de zich uitbreidende veehouderij drong de vrouwen terug naar de diepste sociale slavernij. In de tijden daarvoor was het de taak van de man om het dierlijke voedsel te bemachtigen en was het de bezigheid van de vrouw om voor eetbare gewassen te zorgen. Toen de man zijn bestaan als herder begon, viel de waardigheid van de vrouw sterk terug. Zij moest nog steeds zwoegen om de plantaardige levensbehoeften te produceren, terwijl de man alleen maar naar zijn kudde behoefde te gaan om een overvloed aan dierlijk voedsel te kunnen verschaffen. Zo werd de man betrekkelijk onafhankelijk van de vrouw: tijdens het herderstijdperk ging de status van de vrouw aldoor gestadig achteruit. Tegen het einde van dit tijdperk was zij nauwelijks meer dan een menselijk dier geworden, veroordeeld om te werken en kinderen voort te brengen, zoals ook van de dieren in de kudden werd verwacht dat zij hard werkten en jongen voortbrachten. In de herderstijd hadden de mannen veel liefde voor hun vee; het is dan ook des te treuriger dat zij geen diepere genegenheid voor hun vrouwen konden ontwikkelen.
1955 68:5.9 4. The agricultural stage. This era was brought about by the domestication of plants, and it represents the highest type of material civilization. Both Caligastia and Adam endeavored to teach horticulture and agriculture. Adam and Eve were gardeners, not shepherds, and gardening was an advanced culture in those days. The growing of plants exerts an ennobling influence on all races of mankind.
1997 68:5.9 4. Het agrarische stadium. Deze era kwam tot stand door het domesticeren van planten, en dit vormt het hoogste type materiële civilisatie. Zowel Caligastia als Adam hebben zich ingespannen voor het onderricht in tuin- en landbouw. Adam en Eva waren hoveniers, geen herders, en in die dagen was tuinbouw een vergevorderde cultuur. Het kweken van planten oefent een veredelende invloed uit op mensen van alle rassen.
1955 68:5.10 Agriculture more than quadrupled the land-man ratio of the world. It may be combined with the pastoral pursuits of the former cultural stage. When the three stages overlap, men hunt and women till the soil.
1997 68:5.10 De landbouw verviervoudigde ruimschoots de mens-land ratio. Landbouw kan gecombineerd worden met de herdersbezigheden van het eerdere cultuurstadium. Als de drie stadia elkaar overlappen, gaan de mannen op jacht en bewerken de vrouwen het land.
1955 68:5.11 There has always been friction between the herders and the tillers of the soil. The hunter and herder were militant, warlike; the agriculturist is a more peace-loving type. Association with animals suggests struggle and force; association with plants instills patience, quiet, and peace. Agriculture and industrialism are the activities of peace. But the weakness of both, as world social activities, is that they lack excitement and adventure.
1997 68:5.11 Er is altijd wrijving geweest tussen de herder en de akkerman. De jager en de herder waren militant, oorlogszuchtig; de landbouwer is meer vredelievend. De omgang met dieren suggereert strijd en strijdkracht; door het omgaan met planten wordt de mens geduld, rust en vrede ingeprent. Landbouw en nijverheid zijn vreedzame activiteiten. De zwakte van beide is evenwel dat zij, als sociale activiteiten in de wereld, opwinding en avontuur missen.
1955 68:5.12 Human society has evolved from the hunting stage through that of the herders to the territorial stage of agriculture. And each stage of this progressive civilization was accompanied by less and less of nomadism; more and more man began to live at home.
1997 68:5.12 De menselijke samenleving heeft zich ontwikkeld uit het stadium der jagers tot het aan het territorium gebonden stadium van de landbouw, via dat van de herders. En ieder stadium in deze voortschrijdende civilisatie ging vergezeld van een afnemend nomadenleven: meer en meer ging de mens in en bij zijn huis wonen.
1955 68:5.13 And now is industry supplementing agriculture, with consequently increased urbanization and multiplication of nonagricultural groups of citizenship classes. But an industrial era cannot hope to survive if its leaders fail to recognize that even the highest social developments must ever rest upon a sound agricultural basis.
1997 68:5.13 En nu vult de industrie de landbouw aan, met de daaruit voortvloeiende toegenomen verstedelijking en met steeds meer groepen burgers die niet in de landbouw werken. Er is echter geen hoop dat een industriële era zal standhouden indien haar leiders niet inzien dat zelfs de hoogste sociale ontwikkelingen altijd een gezonde agrarische basis moeten hebben.
6. EVOLUTION OF CULTURE
6. DE EVOLUTIE VAN CULTUUR
1955 68:6.1 Man is a creature of the soil, a child of nature; no matter how earnestly he may try to escape from the land, in the last reckoning he is certain to fail. “Dust you are and to dust shall you return” is literally true of all mankind. The basic struggle of man was, and is, and ever shall be, for land. The first social associations of primitive human beings were for the purpose of winning these land struggles. The land-man ratio underlies all social civilization.
1997 68:6.1 De mens is een schepsel van het land, een kind van de natuur; hoezeer hij ook zijn best doet om zich aan het land te onttrekken, uiteindelijk zal hij daar zeker niet in slagen. ‘Stof zijt gij en tot stof zult ge wederkeren’ geldt letterlijk voor de gehele mensheid[4]. De fundamentele worstelingen van de mens gingen, gaan en zullen altijd gaan, om land. De eerste vormen van samenwerking van de primitieve mensen hadden ten doel deze strijd om het land te winnen. De mens-land-ratio ligt ten grondslag aan alle sociale civilisatie.
1955 68:6.2 Man’s intelligence, by means of the arts and sciences, increased the land yield; at the same time the natural increase in offspring was somewhat brought under control, and thus was provided the sustenance and leisure to build a cultural civilization.
1997 68:6.2 Door vaardigheden en natuurwetenschap heeft de menselijke intelligentie de opbrengst van het land vergroot; terzelfdertijd werd de natuurlijke toename in nakomelingschap enigszins beteugeld en aldus werd voorzien in het levensonderhoud en de vrije tijd om een culturele civilisatie op te bouwen.
1955 68:6.3 Human society is controlled by a law which decrees that the population must vary directly in accordance with the land arts and inversely with a given standard of living. Throughout these early ages, even more than at present, the law of supply and demand as concerned men and land determined the estimated value of both. During the times of plentiful land—unoccupied territory—the need for men was great, and therefore the value of human life was much enhanced; hence the loss of life was more horrifying. During periods of land scarcity and associated overpopulation, human life became comparatively cheapened so that war, famine, and pestilence were regarded with less concern.
1997 68:6.3 De menselijke samenleving wordt beheerst door een wet die decreteert dat de bevolkingsdichtheid recht evenredig met de landbouwvaardigheden zal variëren, en omgekeerd evenredig zal zijn met iedere gegeven levensstandaard. In deze vroege tijdperken, nog meer dan tegenwoordig, bepaalde de wet van vraag en aanbod de geschatte waarde van mens en land. In tijden dat er land — onbewoond grondgebied — in overvloed was, was de behoefte aan mensen groot en steeg de waarde van een mensenleven daarom sterk: dientengevolge was het verloren gaan van leven veel afschuwwekkender. In perioden van landschaarste en de daarmee samenhangende overbevolking, werd het leven van een mens naar verhouding minder waardevol, zodat er minder zwaar werd getild aan oorlog, hongersnood en de pest.
1955 68:6.4 When the land yield is reduced or the population is increased, the inevitable struggle is renewed; the very worst traits of human nature are brought to the surface. The improvement of the land yield, the extension of the mechanical arts, and the reduction of population all tend to foster the development of the better side of human nature.
1997 68:6.4 Wanneer de opbrengst van het land terugloopt of de bevolking toeneemt, begint de onvermijdelijke strijd opnieuw; de allerslechtste trekken van de menselijke aard komen dan naar boven. Verbetering van de landopbrengst, de uitbreiding van mechanische hulpmiddelen en afname van de bevolking bevorderen over het algemeen de ontwikkeling van de beste kanten van de menselijke natuur.
1955 68:6.5 Frontier society develops the unskilled side of humanity; the fine arts and true scientific progress, together with spiritual culture, have all thrived best in the larger centers of life when supported by an agricultural and industrial population slightly under the land-man ratio. Cities always multiply the power of their inhabitants for either good or evil.
1997 68:6.5 In samenlevingen in grensgebieden van de civilisatie worden de ongeschoolde kanten van het mensdom ontwikkeld; de schone kunsten, echte wetenschappelijke vooruitgang en geestelijke ontwikkeling hebben alle het best gebloeid in de grotere leefcentra, indien deze werden ondersteund door een agrarische en industriële bevolking die enigszins onder de land-mens-ratio lag. Steden vermenigvuldigen altijd de kracht ten goede en ten kwade van de bewoners.
1955 68:6.6 The size of the family has always been influenced by the standards of living. The higher the standard the smaller the family, up to the point of established status or gradual extinction.
1997 68:6.6 De grootte van het gezin is altijd beïnvloed geweest door het levenspeil. Hoe hoger het levenspeil, des te kleiner het gezin, tot het punt waar het een vaste status bereikt of geleidelijk uitsterft.
1955 68:6.7 All down through the ages the standards of living have determined the quality of a surviving population in contrast with mere quantity. Local class standards of living give origin to new social castes, new mores. When standards of living become too complicated or too highly luxurious, they speedily become suicidal. Caste is the direct result of the high social pressure of keen competition produced by dense populations.
1997 68:6.7 Door de eeuwen heen is de levensstandaard bepalend geweest voor de kwaliteit van een overlevende bevolking, in tegenstelling tot de kwantiteit. Uit de levensstandaard van lokale klassen ontstaan nieuwe sociale kasten, nieuwe mores. Wanneer de levensstandaard te ingewikkeld wordt of al te weelderig, leidt dit snel tot zelfvernietiging. De kaste is een rechtstreeks gevolg van de zware sociale druk die voortkomt uit de felle competitie die door grote bevolkingsdichtheid wordt veroorzaakt.
1955 68:6.8 The early races often resorted to practices designed to restrict population; all primitive tribes killed deformed and sickly children. Girl babies were frequently killed before the times of wife purchase. Children were sometimes strangled at birth, but the favorite method was exposure. The father of twins usually insisted that one be killed since multiple births were believed to be caused either by magic or by infidelity. As a rule, however, twins of the same sex were spared. While these taboos on twins were once well-nigh universal, they were never a part of the Andonite mores; these peoples always regarded twins as omens of good luck.
1997 68:6.8 De vroege volken namen dikwijls hun toevlucht tot praktijken die ten doel hadden de bevolking te beperken: alle primitieve stammen hebben misvormde en ziekelijke kinderen gedood. Vóór de tijd dat huisvrouwen werden gekocht, werden pasgeboren meisjes dikwijls gedood. Soms werden kinderen bij de geboorte gewurgd, doch bij voorkeur werden ze blootgesteld aan weer en wind. De vader van tweelingen stond er gewoonlijk op dat er één werd gedood, want men geloofde dat meervoudige geboorten het gevolg waren van magie of ontrouw. In de regel echter werden tweelingen van hetzelfde geslacht gespaard. Ofschoon deze taboes op tweelingen eens vrijwel algemeen waren, hebben ze nooit deel uitgemaakt van de zeden der Andonieten: deze volken beschouwden tweelingen als een gunstig teken.
1955 68:6.9 Many races learned the technique of abortion, and this practice became very common after the establishment of the taboo on childbirth among the unmarried. It was long the custom for a maiden to kill her offspring, but among more civilized groups these illegitimate children became the wards of the girl’s mother. Many primitive clans were virtually exterminated by the practice of both abortion and infanticide. But regardless of the dictates of the mores, very few children were ever destroyed after having once been suckled—maternal affection is too strong.
1997 68:6.9 Vele rassen leerden de techniek van abortus en deze praktijk werd zeer gebruikelijk nadat het taboe op geboorten bij ongehuwden was ontstaan. Lange tijd was het gewoonte dat een ongehuwde vrouw haar pasgeboren kind doodde, maar bij de meer ontwikkelde groepen werden deze onwettige kinderen pleegkinderen van de moeder van het meisje. Vele primitieve clans werden door de praktijken van abortus en kindermoord vrijwel uitgeroeid. Maar ongeacht wat de zeden voorschreven, werden maar zeer weinig kinderen gedood nadat ze eenmaal gezoogd waren — moederliefde is tè sterk.
1955 68:6.10 Even in the twentieth century there persist remnants of these primitive population controls. There is a tribe in Australia whose mothers refuse to rear more than two or three children. Not long since, one cannibalistic tribe ate every fifth child born. In Madagascar some tribes still destroy all children born on certain unlucky days, resulting in the death of about twenty-five per cent of all babies.
1997 68:6.10 Zelfs in de twintigste eeuw bestaan er nog resten van deze primitieve soorten geboortebeperking. Er is een stam in Australië, waar de moeders weigeren meer dan twee of drie kinderen groot te brengen. Niet zo lang geleden at een stam kannibalen elk vijfde kind dat geboren werd op. In Madagascar doden sommige stammen nog steeds alle kinderen die op bepaalde ongeluksdagen worden geboren, zodat ongeveer vijfentwintig procent van alle pasgeborenen wordt gedood.
1955 68:6.11 From a world standpoint, overpopulation has never been a serious problem in the past, but if war is lessened and science increasingly controls human diseases, it may become a serious problem in the near future. At such a time the great test of the wisdom of world leadership will present itself. Will Urantia rulers have the insight and courage to foster the multiplication of the average or stabilized human being instead of the extremes of the supernormal and the enormously increasing groups of the subnormal? The normal man should be fostered; he is the backbone of civilization and the source of the mutant geniuses of the race. The subnormal man should be kept under society’s control; no more should be produced than are required to administer the lower levels of industry, those tasks requiring intelligence above the animal level but making such low-grade demands as to prove veritable slavery and bondage for the higher types of mankind.
1997 68:6.11 Gezien vanuit een wereldstandpunt is overbevolking in het verleden nooit een ernstig probleem geweest, maar indien de oorlogen afnemen en de wetenschap de ziekten van de mens steeds beter onder controle krijgt, kan overbevolking in de nabije toekomst een ernstig probleem gaan vormen. Op dat moment zal de wijsheid van de wereldleiders zwaar op de proef worden gesteld. Zullen de regeerders op Urantia het inzicht en de moed hebben om de vermenigvuldiging van gemiddelde of evenwichtige mensen te bevorderen in plaats van de uitersten: supernormalen en de enorm toenemende groep der achtergeblevenen? De normale mens dient bevorderd te worden: hij is de ruggegraat van de civilisatie en de bron van door mutaties ontstane genieën van het ras. De subnormale mens dient door de samenleving onder controle te worden gehouden; er zouden niet meer moeten worden voortgebracht dan nodig zijn voor het lagere werk, de werkzaamheden voor welke een intelligentie boven het dierlijke niveau nodig is, maar die zulke lage eisen stellen, dat de meer ontwikkelde mensen ze ervaren als echte slavernij en knechtschap.
1955 68:6.12 [Presented by a Melchizedek sometime stationed on Urantia.]
1997 68:6.12 [Aangeboden door een Melchizedek die eens op Urantia was gestationeerd.]
Verhandeling 67. De planetaire opstand |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 69. Primitieve menselijke instellingen |