Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 68. De dageraad der beschaving |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 70. De evolutie van het menselijk bestuur |
PRIMITIVE HUMAN INSTITUTIONS
PRIMITIEVE MENSELIJKE INSTELLINGEN
1955 69:0.1 EMOTIONALLY, man transcends his animal ancestors in his ability to appreciate humor, art, and religion. Socially, man exhibits his superiority in that he is a toolmaker, a communicator, and an institution builder.
1997 69:0.1 IN emotioneel opzicht overtreft de mens zijn dierlijke voorouders door zijn vermogen om humor, kunst en religie te waarderen. In sociaal opzicht geeft de mens blijk van zijn superioriteit doordat hij gereedschappen kan maken, kan communiceren, en instellingen kan ontwikkelen.
1955 69:0.2 When human beings long maintain social groups, such aggregations always result in the creation of certain activity trends which culminate in institutionalization. Most of man’s institutions have proved to be laborsaving while at the same time contributing something to the enhancement of group security.
1997 69:0.2 Wanneer mensen gedurende lange tijd sociale groepen in stand houden, ontstaan er in zulke groepen altijd bepaalde stromingen van activiteiten die culmineren in institutionalisering. De meeste menselijke instellingen hebben bewezen werkbesparend te zijn, en terzelfder tijd enigermate te hebben bijgedragen tot de grotere veiligheid van de groep.
1955 69:0.3 Civilized man takes great pride in the character, stability, and continuity of his established institutions, but all human institutions are merely the accumulated mores of the past as they have been conserved by taboos and dignified by religion. Such legacies become traditions, and traditions ultimately metamorphose into conventions.
1997 69:0.3 De beschaafde mens is zeer trots op de aard, stabiliteit en duurzaamheid van de door hem tot stand gebrachte instellingen, maar alle menselijke instellingen zijn slechts de verzamelde zeden en gewoonten uit het verleden, zoals zij zijn geconserveerd door taboes en door de religie zijn geadeld. Zulke erfenissen worden tradities, en tradities veranderen uiteindelijk van gedaante en worden conventies.
1. BASIC HUMAN INSTITUTIONS
1. FUNDAMENTELE MENSELIJKE INSTELLINGEN
1955 69:1.1 All human institutions minister to some social need, past or present, notwithstanding that their overdevelopment unfailingly detracts from the worth-whileness of the individual in that personality is overshadowed and initiative is diminished. Man should control his institutions rather than permit himself to be dominated by these creations of advancing civilization.
1997 69:1.1 Alle menselijke instellingen voorzien in de een of andere sociale behoefte uit het verleden of in het heden, ondanks het feit dat als zij zich te sterk ontwikkelen, er onvermijdelijk afbreuk wordt gedaan aan de waarde van het individu, omdat dan de persoonlijkheid wordt overschaduwd en het initiatief afneemt. De mens dient zijn instellingen te beheersen, in plaats van toe te laten dat hij zelf door deze voortbrengselen van de zich ontwikkelende beschaving wordt overheerst.
1955 69:1.2 Human institutions are of three general classes:
1997 69:1.2 Er zijn drie soorten algemene menselijke instellingen:
1955 69:1.3 1. The institutions of self-maintenance. These institutions embrace those practices growing out of food hunger and its associated instincts of self-preservation. They include industry, property, war for gain, and all the regulative machinery of society. Sooner or later the fear instinct fosters the establishment of these institutions of survival by means of taboo, convention, and religious sanction. But fear, ignorance, and superstition have played a prominent part in the early origin and subsequent development of all human institutions.
1997 69:1.3 1. De instellingen ten behoeve van het levensonderhoud. Deze instellingen omvatten de gebruiken die ontstaan uit de honger naar voedsel en de daarmee verbonden instincten van zelfbehoud. Hieronder vallen nijverheid, bezit, veroveringsoorlogen en het gehele apparaat der regelgeving in de samenleving. Vroeg of laat zorgt het vrees-instinct voor het ontstaan van deze overlevingsinstellingen door middel van taboes, conventies en religieuze sancties. Doch vrees, onwetendheid en bijgeloof hebben een grote rol gespeeld bij het eerste ontstaan en de latere ontwikkeling van alle menselijke instellingen.
1955 69:1.4 2. The institutions of self-perpetuation. These are the establishments of society growing out of sex hunger, maternal instinct, and the higher tender emotions of the races. They embrace the social safeguards of the home and the school, of family life, education, ethics, and religion. They include marriage customs, war for defense, and home building.
1997 69:1.4 2. De instellingen ten behoeve van de voortplanting. Dit zijn de instellingen in de samenleving die voortspruiten uit de geslachtelijke honger, het moederinstinct en de hogere, zachtere gevoelens van de volkeren. Zij omvatten de sociale beveiliging van huis en school, het gezinsleven, het onderwijs, de ethiek en de religie. Zij behelzen eveneens de huwelijksgebruiken, de verdedigingsoorlog, en het bouwen van haardsteden.
1955 69:1.5 3. The institutions of self-gratification. These are the practices growing out of vanity proclivities and pride emotions; and they embrace customs in dress and personal adornment, social usages, war for glory, dancing, amusement, games, and other phases of sensual gratification. But civilization has never evolved distinctive institutions of self-gratification.
1997 69:1.5 3. De instellingen ter voldoening van het individu. Dit zijn de gebruiken die voortvloeien uit de neiging tot ijdelheid en de gevoelens van trots, en zij omvatten het dragen van speciale kleding en persoonlijke opschik, sociale gewoonten, oorlogen uit eerzucht, dansen, vermaak, spelen en andere vormen van zintuiglijke bevrediging. De civilisatie heeft heeft echter nooit onderscheidende instellingen voor de voldoening van het individu ontwikkeld.
1955 69:1.6 These three groups of social practices are intimately interrelated and minutely interdependent the one upon the other. On Urantia they represent a complex organization which functions as a single social mechanism.
1997 69:1.6 Deze drie groepen sociale gebruiken zijn onderling nauw verbonden en in de kleinste onderdelen van elkaar afhankelijk. Op Urantia vertegenwoordigen zij een complexe organisatie die functioneert als één enkel sociaal mechanisme.
2. THE DAWN OF INDUSTRY
2. DE DAGERAAD DER NIJVERHEID
1955 69:2.1 Primitive industry slowly grew up as an insurance against the terrors of famine. Early in his existence man began to draw lessons from some of the animals that, during a harvest of plenty, store up food against the days of scarcity.
1997 69:2.1 De primitieve nijverheid ontstond langzaam als een verzekering tegen de verschrikkingen van de hongersnood. Reeds vroeg in zijn bestaan begon de mens te leren van sommige dieren, die bij een overvloedige oogst voedsel opslaan voor tijden van schaarste.
1955 69:2.2 Before the dawn of early frugality and primitive industry the lot of the average tribe was one of destitution and real suffering. Early man had to compete with the whole animal world for his food. Competition-gravity ever pulls man down toward the beast level; poverty is his natural and tyrannical estate. Wealth is not a natural gift; it results from labor, knowledge, and organization.
1997 69:2.2 Voordat de eerste spaarzaamheid en de primitieve nijverheid aan de dag traden, waren armoede en echt lijden het lot van iedere doorsnee-stam. De mens uit de begintijd moest het tegen de gehele dierenwereld opnemen om voedsel te bemachtigen. De zwaartekracht van de competitie trekt de mens steeds omlaag tot het niveau der dieren: armoede is zijn natuurlijke, tirannieke staat. Rijkdom is niet een natuurlijk geschenk, doch het resultaat van arbeid, kennis en organisatie.
1955 69:2.3 Primitive man was not slow to recognize the advantages of association. Association led to organization, and the first result of organization was division of labor, with its immediate saving of time and materials. These specializations of labor arose by adaptation to pressure—pursuing the paths of lessened resistance. Primitive savages never did any real work cheerfully or willingly. With them conformity was due to the coercion of necessity.
1997 69:2.3 De primitieve mens zag al spoedig de voordelen van samenwerking. Samenwerking leidde tot organisatie en het eerste resultaat van organisatie was werkverdeling, met als direct gevolg tijdwinst en besparing van materiaal. Deze specialisaties in het werk ontstonden door aanpassing aan druk — het volgen van de wegen van de minste weerstand. De primitieve wilden verrichtten een echt karwei nooit opgewekt of gewillig. Zij schikten zich slechts wanneer zij door nood daartoe gedwongen werden.
1955 69:2.4 Primitive man disliked hard work, and he would not hurry unless confronted by grave danger. The time element in labor, the idea of doing a given task within a certain time limit, is entirely a modern notion. The ancients were never rushed. It was the double demands of the intense struggle for existence and of the ever-advancing standards of living that drove the naturally inactive races of early man into avenues of industry.
1997 69:2.4 De primitieve mens had een afkeer van hard werken en hij haastte zich nooit, tenzij hij oog in oog stond met ernstige gevaren. Het tijdselement bij de arbeid, de idee om een gegeven taak binnen een bepaalde tijdslimiet te verrichten, is een volstrekt moderne opvatting. De mensen in de oudheid hadden nooit haast. De tweevoudige eis van de intense strijd om het bestaan en van de steeds hogere levensstandaard hebben de van nature niet-actieve rassen der vroege mensheid aangespoord om wegen van arbeidzaamheid te bewandelen.
1955 69:2.5 Labor, the efforts of design, distinguishes man from the beast, whose exertions are largely instinctive. The necessity for labor is man’s paramount blessing. The Prince’s staff all worked; they did much to ennoble physical labor on Urantia. Adam was a gardener; the God of the Hebrews labored—he was the creator and upholder of all things. The Hebrews were the first tribe to put a supreme premium on industry; they were the first people to decree that “he who does not work shall not eat.” But many of the religions of the world reverted to the early ideal of idleness. Jupiter was a reveler, and Buddha became a reflective devotee of leisure.
1997 69:2.5 Hard werken, opzettelijke inspanning, onderscheidt de mens van het dier, welks harde inspanningen grotendeels instinctmatig zijn. De noodzaak om te werken is de hoogste zegen voor de mens. Alle leden van de staf van de Vorst werkten; zij hebben er veel toe bijgedragen dat de lichamelijke arbeid op Urantia werd geadeld. Adam was een hovenier; de God der Hebreeërs werkte — hij was de schepper en instandhouder van alle dingen. De Hebreeërs waren de eerste stam die zeer hoge waarde hechtte aan ijver: zij waren het eerste volk dat verordineerde dat ‘hij die niet werkt, ook niet zal eten[1].’ Vele religies op de wereld vielen echter terug op het oude ideaal van nietsdoen. Jupiter was een pretmaker en Boeddha werd een bespiegelend aanhanger van de vrije tijd.
1955 69:2.6 The Sangik tribes were fairly industrious when residing away from the tropics. But there was a long, long struggle between the lazy devotees of magic and the apostles of work—those who exercised foresight.
1997 69:2.6 De Sangik-stammen waren tamelijk arbeidzaam wanneer zij ver van de tropische streken woonden. Er is echter een zeer lange strijd geweest tussen de luie aanhangers van de magie en de apostelen van de arbeid — zij die een vooruitziende blik hadden.
1955 69:2.7 The first human foresight was directed toward the preservation of fire, water, and food. But primitive man was a natural-born gambler; he always wanted to get something for nothing, and all too often during these early times the success which accrued from patient practice was attributed to charms. Magic was slow to give way before foresight, self-denial, and industry.
1997 69:2.7 Het eerste menselijke vooruitzien richtte zich op het bewaren van vuur, water en voedsel. De primitieve mens was van nature goklustig: hij wilde altijd iets voor niets krijgen en maar al te vaak in deze oude tijd werd het succes dat voortsproot uit geduldige oefening aan toverij toegeschreven. De magie maakte maar langzaam plaats voor vooruitzien, het zich dingen ontzeggen en arbeidzaamheid.
3. THE SPECIALIZATION OF LABOR
3. DE SPECIALISATIE VAN DE ARBEID
1955 69:3.1 The divisions of labor in primitive society were determined first by natural, and then by social, circumstances. The early order of specialization in labor was:
1997 69:3.1 De arbeidsverdeling in de primitieve samenleving werd eerst bepaald door natuurlijke en daarna pas door maatschappelijke omstandigheden. De specialisering van de arbeid vond aanvankelijk plaats in deze volgorde:
1955 69:3.2 1. Specialization based on sex. Woman’s work was derived from the selective presence of the child; women naturally love babies more than men do. Thus woman became the routine worker, while man became the hunter and fighter, engaging in accentuated periods of work and rest.
1997 69:3.2 1. Specialisatie gebaseerd op geslacht. Het werk van de vrouw werd bepaald door de selectieve aanwezigheid van het kind; vrouwen houden van nature meer dan mannen van zuigelingen. Zo werd de vrouw degene die het routinewerk deed, terwijl de man de jager en strijder werd, die in duidelijk onderscheiden perioden werkte en rustte.
1955 69:3.3 All down through the ages the taboos have operated to keep woman strictly in her own field. Man has most selfishly chosen the more agreeable work, leaving the routine drudgery to woman. Man has always been ashamed to do woman’s work, but woman has never shown any reluctance to doing man’s work. But strange to record, both men and women have always worked together in building and furnishing the home.
1997 69:3.3 Door alle eeuwen heen hebben de taboes de vrouw strikt op haar eigen terrein gehouden. De man heeft uitermate zelfzuchtig gekozen voor het aangenamere werk en het eentonige routinewerk aan de vrouw overgelaten. De man heeft zich er altijd voor geschaamd vrouwenwerk te doen, de vrouw heeft evenwel nooit enige tegenzin getoond tegen mannenwerk. Merkwaardig genoeg hebben beiden, mannen en vrouwen, steeds samengewerkt bij het bouwen en inrichten van het huis.
1955 69:3.4 2. Modification consequent upon age and disease. These differences determined the next division of labor. The old men and cripples were early set to work making tools and weapons. They were later assigned to building irrigation works.
1997 69:3.4 2. Modificatie tengevolge van leeftijd en kwalen. Deze verschillen hebben de volgende verdeling van het werk bepaald. De oude mannen en de invaliden werden al spoedig aan het werk gezet om gereedschappen en wapens te maken. Later werden zij aangesteld om irrigatiewerken aan te leggen.
1955 69:3.5 3. Differentiation based on religion. The medicine men were the first human beings to be exempted from physical toil; they were the pioneer professional class. The smiths were a small group who competed with the medicine men as magicians. Their skill in working with metals made the people afraid of them. The “white smiths” and the “black smiths” gave origin to the early beliefs in white and black magic. And this belief later became involved in the superstition of good and bad ghosts, good and bad spirits.
1997 69:3.5 3. Onderscheid op godsdienstige gronden. De medicijnmannen waren de eerste mensen die werden vrijgesteld van zware lichamelijke arbeid: zij waren de allereerste beroepsklasse. De smeden vormden een kleine groep en wedijverden als tovenaars met de medicijnmannen. Hun vaardigheid om metalen te bewerken maakte dat de mensen hen vreesden. De ‘witte smeden’ en de ‘zwarte smeden’ deden al vroeg het geloof in witte en zwarte magie ontstaan. Dit geloof heeft ook later een rol gespeeld in het bijgeloof in goede en kwade spoken, goede en slechte geesten.
1955 69:3.6 Smiths were the first nonreligious group to enjoy special privileges. They were regarded as neutrals during war, and this extra leisure led to their becoming, as a class, the politicians of primitive society. But through gross abuse of these privileges the smiths became universally hated, and the medicine men lost no time in fostering hatred for their competitors. In this first contest between science and religion, religion (superstition) won. After being driven out of the villages, the smiths maintained the first inns, public lodginghouses, on the outskirts of the settlements.
1997 69:3.6 De smeden vormden de eerste niet-religieuze groep die speciale voorrechten genoot. Zij werden in oorlogstijd als neutraal beschouwd en dit bijzondere voorrecht leidde ertoe dat zij, als klasse, de politici werden van de primitieve samenleving. Door het grove misbruik dat zij van deze privilegies maakten, werden de smeden algemeen gehaat, en de medicijnmannen lieten geen gelegenheid voorbij gaan om de haat tegen hun concurrenten aan te wakkeren. In deze eerste krachtmeting tussen wetenschap en godsdienst heeft de godsdienst (het bijgeloof) gezegevierd. Toen zij uit de dorpen waren verdreven, hadden de smeden de eerste herbergen, publieke logementen, aan de buitenkant van de nederzettingen.
1955 69:3.7 4. Master and slave. The next differentiation of labor grew out of the relations of the conqueror to the conquered, and that meant the beginning of human slavery.
1997 69:3.7 4. Meester en slaaf. De volgende differentiatie in de arbeid ontstond uit de betrekkingen van de overwinnaar met de overwonnene, en dit betekende het begin van het menselijke slaafdom.
1955 69:3.8 5. Differentiation based on diverse physical and mental endowments. Further divisions of labor were favored by the inherent differences in men; all human beings are not born equal.
1997 69:3.8 5. Onderscheid op grond van verschil in fysieke en mentale gaven. Verdere arbeidsverdelingen werden begunstigd door de inherente verschillen tussen de mensen: alle mensen zijn niet gelijk geboren.
1955 69:3.9 The early specialists in industry were the flint flakers and stone masons; next came the smiths. Subsequently group specialization developed; whole families and clans dedicated themselves to certain sorts of labor. The origin of one of the earliest castes of priests, apart from the tribal medicine men, was due to the superstitious exaltation of a family of expert swordmakers.
1997 69:3.9 De eerste specialisten in de nijverheid waren de vuursteenbewerkers en de steenhouwers, daarna kwamen de smeden. Vervolgens ontwikkelden zich gespecialiseerde groepen: hele families en geslachten wijdden zich aan bepaalde soorten arbeid. Het ontstaan van een van de eerste priesterkasten, los van de tribale medicijnmannen, was te danken aan de bijgelovige verheerlijking van een familie die zich had bekwaamd in het maken van zwaarden.
1955 69:3.10 The first group specialists in industry were rock salt exporters and potters. Women made the plain pottery and men the fancy. Among some tribes sewing and weaving were done by women, in others by the men.
1997 69:3.10 De eerste groep specialisten in de nijverheid waren exporteurs van steenzout en pottenbakkers. De vrouwen maakten de gewone potten en de mannen de meer luxueuze. Bij sommige stammen werd het naaien en weven door de vrouwen gedaan, in andere door de mannen.
1955 69:3.11 The early traders were women; they were employed as spies, carrying on commerce as a side line. Presently trade expanded, the women acting as intermediaries—jobbers. Then came the merchant class, charging a commission, profit, for their services. Growth of group barter developed into commerce; and following the exchange of commodities came the exchange of skilled labor.
1997 69:3.11 De eerste handelaren waren vrouwen; zij werden gebruikt als spionnen terwijl zij daarnaast handel dreven. Weldra breidde de handel zich uit en gingen de vrouwen daarbij optreden als tussenpersonen — makelaars. Vervolgens ontstond de klasse der kooplieden, die voor hun diensten provisie berekenden of winst maakten. De groei van de ruilhandel tussen groepen ontwikkelde zich tot handel, en na het ruilen van produkten kwam de uitwisseling van geschoolde arbeid.
4. THE BEGINNINGS OF TRADE
4. HET BEGIN VAN DE HANDEL
1955 69:4.1 Just as marriage by contract followed marriage by capture, so trade by barter followed seizure by raids. But a long period of piracy intervened between the early practices of silent barter and the later trade by modern exchange methods.
1997 69:4.1 Zoals het contract-huwelijk in de plaats kwam van het huwelijk waarbij de vrouw werd buitgemaakt, zo werd ook het maken van buit op rooftochten gevolgd door ruilhandel. Doch in de periode tussen de eerste toepassingen van de stilzwijgende ruilhandel en het latere handeldrijven volgens moderne ruilmethoden, heeft de piraterij nog lang bestaan.
1955 69:4.2 The first barter was conducted by armed traders who would leave their goods on a neutral spot. Women held the first markets; they were the earliest traders, and this was because they were the burden bearers; the men were warriors. Very early the trading counter was developed, a wall wide enough to prevent the traders reaching each other with weapons.
1997 69:4.2 De eerste ruilhandel werd uitgeoefend door gewapende handelaren die hun koopwaar op een neutrale plaats plachtten achter te laten. Vrouwen hielden de eerste markten: zij waren de eersten die handel dreven en dit kwam doordat zij de lastdraagsters waren: de mannen waren strijders. Al vroeg werden de toonbanken ontwikkeld en wel in de vorm van een wal die breed genoeg was om te voorkomen dat de handelaren elkaar met wapens konden bereiken.
1955 69:4.3 A fetish was used to stand guard over the deposits of goods for silent barter. Such market places were secure against theft; nothing would be removed except by barter or purchase; with a fetish on guard the goods were always safe. The early traders were scrupulously honest within their own tribes but regarded it as all right to cheat distant strangers. Even the early Hebrews recognized a separate code of ethics in their dealings with the gentiles.
1997 69:4.3 Een fetisj werd gebruikt om de gedeponeerde goederen voor de zwijgende ruilhandel te bewaken. Zulke marktplaatsen waren veilig voor diefstal; niets werd er weggenomen tenzij door ruil of koop: onder de bewaking van een fetisj waren de goederen altijd veilig. De eerste handelaren waren strikt eerlijk binnen hun eigen stam, maar beschouwden het geheel in orde om veraf wonende vreemdelingen te bedriegen. Zelfs de eerste Hebreeërs kenden een afzonderlijke ethische code voor hun zakendoen met de niet-Joden.
1955 69:4.4 For ages silent barter continued before men would meet, unarmed, on the sacred market place. These same market squares became the first places of sanctuary and in some countries were later known as “cities of refuge.” Any fugitive reaching the market place was safe and secure against attack.
1997 69:4.4 Eeuwenlang heeft de zwijgende ruilhandel bestaan voordat de mensen elkaar ongewapend op de heilige marktplaats tegemoet traden. Deze zelfde marktpleinen werden de eerste vrijplaatsen en genoten later in sommige landen bekendheid als ‘vrijsteden[2].’ Iedere vluchteling die de marktplaats bereikte, was veilig en gevrijwaard voor aanvallen.
1955 69:4.5 The first weights were grains of wheat and other cereals. The first medium of exchange was a fish or a goat. Later the cow became a unit of barter.
1997 69:4.5 De eerste gewichten waren tarwekorrels en andere graansoorten. Het eerste ruilmiddel was een vis of een geit. Later werd de koe een ruileenheid.
1955 69:4.6 Modern writing originated in the early trade records; the first literature of man was a trade-promotion document, a salt advertisement. Many of the earlier wars were fought over natural deposits, such as flint, salt, and metals. The first formal tribal treaty concerned the intertribalizing of a salt deposit. These treaty spots afforded opportunity for friendly and peaceful interchange of ideas and the intermingling of various tribes.
1997 69:4.6 Het huidige schrift vond zijn oorsprong in de eerste handelsaantekeningen; de eerste literatuur van de mens was een document ter bevordering van de handel, een advertentie voor zout. Veel van de eerste oorlogen werden gevoerd om natuurlijke afzettingen, zoals vuursteen, zout en metalen. Het eerste formele verdrag tussen stammen betrof de verdeling van een zoutafzetting. Deze verdragsplaatsen boden gelegenheid tot het vriendschappelijk en vreedzaam uitwisselen van gedachten, en de verschillende stammen konden daar vrijelijk met elkaar omgaan.
1955 69:4.7 Writing progressed up through the stages of the “message stick,” knotted cords, picture writing, hieroglyphics, and wampum belts, to the early symbolic alphabets. Message sending evolved from the primitive smoke signal up through runners, animal riders, railroads, and airplanes, as well as telegraph, telephone, and wireless communication.
1997 69:4.7 Het schrift doorliep de fasen van de ‘boodschappenstok,’ koorden met knopen, beeldschrift, hiëroglyfen en riemen van schelpkoralen, tot de eerste vormen van het symbolische alfabet. Het overbrengen van boodschappen ontwikkelde zich uit het primitieve rooksignaal tot het gebruik van koeriers, ruiters, spoorwegen en vliegtuigen, alsook van telegraaf, telefoon en draadloze verbindingen.
1955 69:4.8 New ideas and better methods were carried around the inhabited world by the ancient traders. Commerce, linked with adventure, led to exploration and discovery. And all of these gave birth to transportation. Commerce has been the great civilizer through promoting the cross-fertilization of culture.
1997 69:4.8 Door de oude handelaren werden er nieuwe ideeën en betere methoden in de bewoonde wereld verbreid. De handel, die met avontuur samenging, leidde tot verkenningsreizen en ontdekkingen. Uit dit alles is het vervoer ontstaan. De handel heeft geweldig bijgedragen aan de civilisatie door het bevorderen van bevruchtende wisselwerking tussen de verschillende culturen.
5. THE BEGINNINGS OF CAPITAL
5. HET ONTSTAAN VAN KAPITAAL
1955 69:5.1 Capital is labor applied as a renunciation of the present in favor of the future. Savings represent a form of maintenance and survival insurance. Food hoarding developed self-control and created the first problems of capital and labor. The man who had food, provided he could protect it from robbers, had a distinct advantage over the man who had no food.
1997 69:5.1 Kapitaal is arbeid aangewend als renunciatie van het heden ten gunste van de toekomst. Spaargeld is een vorm van verzekering van de levensbehoeften en de overleving. Het opslaan van voedsel ontwikkelde zelfbeheersing en schiep de eerste problemen van kapitaal en arbeid. De man die voedsel had, was duidelijk in het voordeel ten opzichte van de mens die geen voedsel had, mits hij dit kon beschermen tegen rovers.
1955 69:5.2 The early banker was the valorous man of the tribe. He held the group treasures on deposit, while the entire clan would defend his hut in event of attack. Thus the accumulation of individual capital and group wealth immediately led to military organization. At first such precautions were designed to defend property against foreign raiders, but later on it became the custom to keep the military organization in practice by inaugurating raids on the property and wealth of neighboring tribes.
1997 69:5.2 De eerste bankier was de dapperste man van de stam. De schatten van de groep werden bij hem in bewaring gegeven, terwijl de gehele clan zijn hut placht te verdedigen in het geval dat zij werden aangevallen. Zo leidde het verzamelen van individueel kapitaal en groepsrijkdom rechtstreeks tot militaire organisatie. Aanvankelijk waren deze voorzorgen bedoeld om eigendommen te verdedigen tegen vreemde overvallers, maar later werd het de gewoonte om de militaire organisatie in staat van geoefendheid te houden door aanvallen te organiseren op het bezit en de rijkdom van naburige stammen.
1997 69:5.3 De fundamentele impulsen die leidden tot het verzamelen van kapitaal waren:
1955 69:5.4 1. Hunger—associated with foresight. Food saving and preservation meant power and comfort for those who possessed sufficient foresight thus to provide for future needs. Food storage was adequate insurance against famine and disaster. And the entire body of primitive mores was really designed to help man subordinate the present to the future.
1997 69:5.4 1. Honger — alsmede een vooruitziende blik. Het sparen en conserveren van voedsel betekende macht en gemak voor hen die voldoende vooruit konden zien om zo in hun toekomstige behoeften te voorzien. Het opslaan van voedsel was voldoende verzekering tegen honger en rampen. Het gehele corpus der primitieve zeden had in werkelijkheid dan ook de opzet om de mens te helpen het heden ondergeschikt te maken aan de toekomst.
1955 69:5.5 2. Love of family—desire to provide for their wants. Capital represents the saving of property in spite of the pressure of the wants of today in order to insure against the demands of the future. A part of this future need may have to do with one’s posterity.
1997 69:5.5 2. Liefde voor de familie — het verlangen in hun behoeften te voorzien. Kapitaal betekent het opsparen van bezittingen, ondanks de druk van de behoeften van vandaag, teneinde zich te verzekeren tegen de eisen van de toekomst. Een deel van deze toekomstige behoeften kan te maken hebben met het nageslacht.
1955 69:5.6 3. Vanity—longing to display one’s property accumulations. Extra clothing was one of the first badges of distinction. Collection vanity early appealed to the pride of man.
1997 69:5.6 3. IJdelheid — het verlangen om de verzamelde bezittingen te tonen. Extra kleding was een van de eerste uiterlijke tekenen van aanzien. De ijdelheid van het verzamelen deed al vroeg een beroep op de trots van de mens.
1955 69:5.7 4. Position—eagerness to buy social and political prestige. There early sprang up a commercialized nobility, admission to which depended on the performance of some special service to royalty or was granted frankly for the payment of money.
1997 69:5.7 4. Positie — de begerigheid om sociaal en politiek prestige te kopen. Al vroeg ontstond er een gecommercialiseerde adelstand, waartoe men men werd toegelaten als men speciale diensten had verricht aan de koning, of zonder omwegen een som geld betaalde.
1955 69:5.8 5. Power—the craving to be master. Treasure lending was carried on as a means of enslavement, one hundred per cent a year being the loan rate of these ancient times. The moneylenders made themselves kings by creating a standing army of debtors. Bond servants were among the earliest form of property to be accumulated, and in olden days debt slavery extended even to the control of the body after death.
1997 69:5.8 5. Macht — de hunkering om de baas te zijn. Het uitlenen van rijkdom werd bedreven als een middel tot slavernij, want honderd procent per jaar was de leenrente in deze oude tijden. Degenen die geld uitleenden, maakten zichzelf koning door het creëren van staande legers van schuldenaren. Lijfeigenen behoorden tot de vroegste vorm van eigendom dat verzameld werd, en in die oude tijd strekte de door schulden ontstane slavernij zich zelfs uit tot zeggenschap over het lichaam na de dood.
1955 69:5.9 6. Fear of the ghosts of the dead—priest fees for protection. Men early began to give death presents to the priests with a view to having their property used to facilitate their progress through the next life. The priesthoods thus became very rich; they were chief among ancient capitalists.
1997 69:5.9 6. Vrees voor de geesten van de gestorvenen — betalingen aan de priester in ruil voor bescherming. Reeds vroeg begonnen mensen doodsgeschenken te geven aan de priesters, opdat hun bezit gebruikt kon worden ter vergemakkelijking van hun voortgang in het volgende leven. De priesters werden op deze wijze zeer rijk: in de oudheid waren zij de belangrijkste kapitalisten.
1955 69:5.10 7. Sex urge—the desire to buy one or more wives. Man’s first form of trading was woman exchange; it long preceded horse trading. But never did the barter in sex slaves advance society; such traffic was and is a racial disgrace, for at one and the same time it hindered the development of family life and polluted the biologic fitness of superior peoples.
1997 69:5.10 7. Geslachtsdrift — het verlangen om één of meer vrouwen te kopen. ’s Mensen eerste vorm van handel was het ruilen van vrouwen, hetgeen reeds lang vóór de handel in paarden plaatsvond. De ruilhandel in seksuele slaven heeft de samenleving echter nooit vooruit gebracht; dergelijke handel was en is een schande voor het ras, aangezien zij de ontwikkeling van het gezinsleven heeft belemmerd en tegelijkertijd de biologische fitheid van superieure volken heeft aangetast.
1955 69:5.11 8. Numerous forms of self-gratification. Some sought wealth because it conferred power; others toiled for property because it meant ease. Early man (and some later-day ones) tended to squander his resources on luxury. Intoxicants and drugs intrigued the primitive races.
1997 69:5.11 8. Vele vormen van individuele bevrediging. Sommigen streefden naar rijkdom om de macht die deze gaf; anderen zwoegden voor bezit aangezien dit gemak betekende. De vroege mens (evenals sommige latere mensen) was er toe geneigd zijn middelen te verkwisten aan luxe. Bedwelmende en stimulerende middelen intrigeerden de primitieve rassen.
1955 69:5.12 As civilization developed, men acquired new incentives for saving; new wants were rapidly added to the original food hunger. Poverty became so abhorred that only the rich were supposed to go direct to heaven when they died. Property became so highly valued that to give a pretentious feast would wipe a dishonor from one’s name.
1997 69:5.12 Toen de civilisatie zich verder ontwikkelde, verwierf de mens nieuwe stimulansen tot sparen: nieuwe behoeften ontstonden al spoedig naast de oorspronkelijke honger naar voedsel. Armoede werd dermate verafschuwd, dat slechts de rijken verondersteld werden direct naar de hemel te gaan wanneer zij stierven. Bezit werd zo hoog aangeslagen, dat het geven van een feest met veel uiterlijk vertoon iemands naam van alle blaam kon zuiveren.
1955 69:5.13 Accumulations of wealth early became the badge of social distinction. Individuals in certain tribes would accumulate property for years just to create an impression by burning it up on some holiday or by freely distributing it to fellow tribesmen. This made them great men. Even modern peoples revel in the lavish distribution of Christmas gifts, while rich men endow great institutions of philanthropy and learning. Man’s technique varies, but his disposition remains quite unchanged.
1997 69:5.13 Opeenstapelingen van rijkdom werden al vroeg het teken van sociaal aanzien. Sommige figuren in bepaalde stammen spaarden jarenlang hun eigendommen op, alleen maar om indruk te maken door het op een feestdag te verbranden of door het vrijwillig onder de stamgenoten te verdelen. Dit maakte hen tot grote mannen. Zelfs moderne mensen genieten ervan met kwistige hand kerstgeschenken uit te delen, terwijl rijke mensen giften schenken aan grote filantropische of geleerde instellingen. De techniek van de mens varieert, maar zijn dispositie blijft geheel dezelfde.
1955 69:5.14 But it is only fair to record that many an ancient rich man distributed much of his fortune because of the fear of being killed by those who coveted his treasures. Wealthy men commonly sacrificed scores of slaves to show disdain for wealth.
1997 69:5.14 Eerlijkheidshalve moet vermeld worden dat menige rijkaard uit de oudheid veel van zijn fortuin uitdeelde uit vrees gedood te worden door degenen die het op zijn schatten hadden voorzien. Rijke mannen offerden vaak tientallen slaven om hun minachting voor rijkdom te tonen.
1955 69:5.15 Though capital has tended to liberate man, it has greatly complicated his social and industrial organization. The abuse of capital by unfair capitalists does not destroy the fact that it is the basis of modern industrial society. Through capital and invention the present generation enjoys a higher degree of freedom than any that ever preceded it on earth. This is placed on record as a fact and not in justification of the many misuses of capital by thoughtless and selfish custodians.
1997 69:5.15 Hoewel het kapitaal ertoe heeft bijgedragen de mens vrij te maken, heeft het zijn sociale en industriële organisatie in hoge mate gecompliceerd. Het misbruik van kapitaal door oneerlijke kapitalisten verandert niets aan het feit dat het de grondslag vormt van de moderne industriële samenleving. Door kapitaal en vindingrijkheid geniet de huidige generatie een hogere graad van vrijheid dan enige andere generatie die haar is voorgegaan op aarde. Dit wordt als feit vermeld en niet ter rechtvaardiging van de vele vormen van misbruik van kapitaal door onnadenkende, zelfzuchtige beheerders.
6. FIRE IN RELATION TO CIVILIZATION
6. HET VUUR IN ZIJN BETREKKING TOT DE CIVILISATIE
1955 69:6.1 Primitive society with its four divisions—industrial, regulative, religious, and military—rose through the instrumentality of fire, animals, slaves, and property.
1997 69:6.1 De primitieve samenleving met haar vier geledingen — de industriële, regulerende, godsdienstige en militaire — ontstond door middel van vuur, dieren, slaven en eigendom.
1955 69:6.2 Fire building, by a single bound, forever separated man from animal; it is the basic human invention, or discovery. Fire enabled man to stay on the ground at night as all animals are afraid of it. Fire encouraged eventide social intercourse; it not only protected against cold and wild beasts but was also employed as security against ghosts. It was at first used more for light than heat; many backward tribes refuse to sleep unless a flame burns all night.
1997 69:6.2 Het aanleggen van vuur scheidde in één sprong de mens voorgoed van de dieren: dit is de fundamentele menselijke uitvinding of ontdekking. Het vuur stelde de mens in staat ’s nachts op de grond te blijven, aangezien het door alle dieren wordt gevreesd. Het vuur moedigde sociale omgang in de avond aan; het beschermde niet alleen tegen koude en wilde dieren, maar werd ook gebruikt als beveiliging tegen geesten. Aanvankelijk werd het meer voor verlichting dan voor warmte gebruikt: vele onontwikkelde stammen weigeren te gaan slapen tenzij er een vlam is die de gehele nacht brandt.
1955 69:6.3 Fire was a great civilizer, providing man with his first means of being altruistic without loss by enabling him to give live coals to a neighbor without depriving himself. The household fire, which was attended by the mother or eldest daughter, was the first educator, requiring watchfulness and dependability. The early home was not a building but the family gathered about the fire, the family hearth. When a son founded a new home, he carried a firebrand from the family hearth.
1997 69:6.3 Het vuur was een grote civiliseerder: het verschafte de mens zijn eerste middel om altru- istisch te zijn doordat het hem in staat stelde gloeiende kolen aan een buurman te geven zonder er zelf minder van te worden. Het gezinsvuur dat door de moeder of de oudste dochter werd verzorgd, was de eerste opvoeder, aangezien het waakzaamheid en betrouwbaarheid vereiste. De eerste haardstede was niet een gebouw, maar de familie verzameld rond het vuur, de familiehaard. Wanneer een zoon een nieuwe haardstede stichtte, bracht hij een brandend stuk hout mee uit de haard van zijn familie.
1955 69:6.4 Though Andon, the discoverer of fire, avoided treating it as an object of worship, many of his descendants regarded the flame as a fetish or as a spirit. They failed to reap the sanitary benefits of fire because they would not burn refuse. Primitive man feared fire and always sought to keep it in good humor, hence the sprinkling of incense. Under no circumstances would the ancients spit in a fire, nor would they ever pass between anyone and a burning fire. Even the iron pyrites and flints used in striking fire were held sacred by early mankind.
1997 69:6.4 Hoewel Andon, de ontdekker van het vuur, vermeed het tot voorwerp van aanbidding te maken, beschouwden velen van zijn afstammelingen de vlam als een fetisj of geest[3]. Zij slaagden er niet in om hygiënisch profijt te tredden van vuur, omdat zij het afval niet wilden verbranden. De primitieve mens vreesde het vuur en trachtte het steeds gunstig te stemmen, vandaar het verspreiden van wierook. Onder geen beding zouden mensen in de oudheid in het vuur spuwen, of zouden zij ooit tussen een persoon en een brandend vuur doorlopen. Zelfs de pyriet en de vuurstenen die ze gebruikten om vuur te maken, werden door het vroege mensdom als heilig beschouwd.
1955 69:6.5 It was a sin to extinguish a flame; if a hut caught fire, it was allowed to burn. The fires of the temples and shrines were sacred and were never permitted to go out except that it was the custom to kindle new flames annually or after some calamity. Women were selected as priests because they were custodians of the home fires.
1997 69:6.5 Het was een zonde om een vlam te doven; als een hut vlam vatte, lieten zij deze afbranden. De vuren in tempels en heiligdommen waren heilig en mochten nooit uitgaan, behalve dat het de gewoonte was eenmaal per jaar of na een calamiteit de vlam opnieuw aan te steken[4]. Vrouwen werden gekozen als priesteressen omdat zij de gezinsvuren bewaakten.
1955 69:6.6 The early myths about how fire came down from the gods grew out of the observations of fire caused by lightning. These ideas of supernatural origin led directly to fire worship, and fire worship led to the custom of “passing through fire,” a practice carried on up to the times of Moses. And there still persists the idea of passing through fire after death. The fire myth was a great bond in early times and still persists in the symbolism of the Parsees.
1997 69:6.6 De oude mythen die vertellen hoe vuur van de goden naar beneden daalde, ontstonden door het zien van branden die door bliksem werden veroorzaakt[5]. Deze ideeën over de bovennatuurlijke oorsprong van het vuur hebben rechtstreeks geleid tot vuuraanbidding, en hieruit is de gewoonte ontstaan om ‘door het vuur gaan,’ een gebruik dat standhield tot de tijd van Mozes[6]. Het idee dat men na het sterven door het vuur zal moeten gaan bestaat nog. De mythe van het vuur vormde in de oudheid een sterke band en deze bestaat nog steeds in de symboliek van het Parsisme.
1955 69:6.7 Fire led to cooking, and “raw eaters” became a term of derision. And cooking lessened the expenditure of vital energy necessary for the digestion of food and so left early man some strength for social culture, while animal husbandry, by reducing the effort necessary to secure food, provided time for social activities.
1997 69:6.7 Het vuur heeft tot het koken geleid en ‘rauweters’ werd een uitdrukking van verachting. Eveneens heeft het koken het verbruik verminderd van de vitale energie die nodig is voor het verteren van het voedsel, en hierdoor hielden de vroege mensen enige kracht over om zich sociaal te ontwikkelen, terwijl de veeteelt tijd heeft geschapen voor sociale activiteiten, doordat het de inspanning om voor voedsel te zorgen deed verminderen.
1955 69:6.8 It should be remembered that fire opened the doors to metalwork and led to the subsequent discovery of steam power and the present-day uses of electricity.
1997 69:6.8 Men moet ook bedenken dat het vuur de mogelijkheid heeft geboden tot metaalbewerking en geleid heeft tot de latere ontdekking van de stoomkracht en de huidige toepassingen van elektriciteit.
7. THE UTILIZATION OF ANIMALS
7. HET GEBRUIKMAKEN VAN DIEREN
1955 69:7.1 To start with, the entire animal world was man’s enemy; human beings had to learn to protect themselves from the beasts. First, man ate the animals but later learned to domesticate and make them serve him.
1997 69:7.1 In het begin was het gehele dierenrijk de vijand van de mens: de mensen moesten leren zichzelf tegen de dieren te beschermen. Eerst heeft de mens de dieren gegeten, maar daarna leerde hij hen te domesticeren en aan zich dienstbaar te maken.
1955 69:7.2 The domestication of animals came about accidentally. The savage would hunt herds much as the American Indians hunted the bison. By surrounding the herd they could keep control of the animals, thus being able to kill them as they were required for food. Later, corrals were constructed, and entire herds would be captured.
1997 69:7.2 Het domesticeren van dieren is per ongeluk ontstaan. De primitieve mens joeg op kudden, zoals Amerikaanse Indianen op de bisons hebben gejaagd. Door de kudde te omsingelen konden zij de dieren in bedwang krijgen, waardoor zij hen konden doden als er voedsel nodig was. Later werden er veekralen gebouwd en werden er hele kudden gevangen.
1955 69:7.3 It was easy to tame some animals, but like the elephant, many of them would not reproduce in captivity. Still further on it was discovered that certain species of animals would submit to man’s presence, and that they would reproduce in captivity. The domestication of animals was thus promoted by selective breeding, an art which has made great progress since the days of Dalamatia.
1997 69:7.3 Sommige dieren waren gemakkelijk te temmen, maar er waren veel dieren, zoals de olifant, die zich in gevangenschap niet wilden voortplanten. Nog later ontdekte men dat bepaalde diersoorten de aanwezigheid van mensen konden verdragen en zich ook in gevangenschap konden voortplanten. Het domesticeren van dieren werd aldus bevorderd door selectief te fokken, een kunst die grote vooruitgang heeft gemaakt sinds de tijd van Dalamatia.
1955 69:7.4 The dog was the first animal to be domesticated, and the difficult experience of taming it began when a certain dog, after following a hunter around all day, actually went home with him. For ages dogs were used for food, hunting, transportation, and companionship. At first dogs only howled, but later on they learned to bark. The dog’s keen sense of smell led to the notion it could see spirits, and thus arose the dog-fetish cults. The employment of watchdogs made it first possible for the whole clan to sleep at night. It then became the custom to employ watchdogs to protect the home against spirits as well as material enemies. When the dog barked, man or beast approached, but when the dog howled, spirits were near. Even now many still believe that a dog’s howling at night betokens death.
1997 69:7.4 De hond werd het eerst tot huisdier gemaakt, en de moeilijke praktijk van het temmen begon toen een bepaalde hond, na een jager de gehele dag te hebben gevolgd, zowaar met hem naar huis ging. Eeuwenlang werden honden gebruikt als voedsel, voor de jacht, voor transport en als gezelschap. Aanvankelijk jankten de honden alleen, maar later leerden zij te blaffen. De fijne reuk van de hond leidde tot het denkbeeld dat hij geesten kon zien en zo ontstond de cultus van de hond-fetisj. Het gebruik van waakhonden maakte het voor het eerst mogelijk dat de gehele stam ’s nachts sliep. Vervolgens werd het de gewoonte om waakhonden te gebruiken om het huis zowel tegen geesten als materiële vijanden te beschermen. Wanneer de hond blafte, naderde er een mens of dier, maar als hij jankte, waren er geesten in de buurt. Zelfs nu nog geloven velen dat het janken van een hond in de nacht de dood voorspelt.
1955 69:7.5 When man was a hunter, he was fairly kind to woman, but after the domestication of animals, coupled with the Caligastia confusion, many tribes shamefully treated their women. They treated them altogether too much as they treated their animals. Man’s brutal treatment of woman constitutes one of the darkest chapters of human history.
1997 69:7.5 Zolang de man jager was, stond hij tamelijk vriendelijk tegenover de vrouw, maar na de domesticatie van dieren en ook door de verwarring die Caligastia veroorzaakte, behandelden vele stammen hun vrouwen op schandelijke wijze; veel te veel zoals hun dieren. De brute wijze waarop de vrouw door de man werd behandeld vormt een van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis van de mensheid.
8. SLAVERY AS A FACTOR IN CIVILIZATION
8. SLAVERNIJ ALS BESCHAVINGSFACTOR
1955 69:8.1 Primitive man never hesitated to enslave his fellows. Woman was the first slave, a family slave. Pastoral man enslaved woman as his inferior sex partner. This sort of sex slavery grew directly out of man’s decreased dependence upon woman.
1997 69:8.1 De primitieve mens is er nooit voor teruggeschrokken zijn medemensen tot slaaf te maken. De vrouw was de eerste slavin, een gezinsslaaf. De herder knechtte de vrouw als zijn lagere seksuele partner. Deze vorm van seksuele slavernij kwam rechtstreeks voort uit de verminderde afhankelijkheid van de man ten opzichte van de vrouw.
1955 69:8.2 Not long ago enslavement was the lot of those military captives who refused to accept the conqueror’s religion. In earlier times captives were either eaten, tortured to death, set to fighting each other, sacrificed to spirits, or enslaved. Slavery was a great advancement over massacre and cannibalism.
1997 69:8.2 Nog niet zo lang geleden was slavernij het lot van de militaire gevangenen die weigerden de godsdienst van de overwinnaar te aanvaarden. Voordien werden de gevangenen òf opgegeten, doodgemarteld, aangezet elkaar te bevechten, geofferd aan de geesten òf tot slaaf gemaakt. Slavernij was een grote vooruitgang vergeleken met afslachting en kannibalisme.
1955 69:8.3 Enslavement was a forward step in the merciful treatment of war captives. The ambush of Ai, with the wholesale slaughter of men, women, and children, only the king being saved to gratify the conqueror’s vanity, is a faithful picture of the barbaric slaughter practiced by even supposedly civilized peoples. The raid upon Og, the king of Bashan, was equally brutal and effective. The Hebrews “utterly destroyed” their enemies, taking all their property as spoils. They put all cities under tribute on pain of the “destruction of all males.” But many of the contemporary tribes, those having less tribal egotism, had long since begun to practice the adoption of superior captives.
1997 69:8.3 Het tot slaaf maken was een stap vooruit in het genadig behandelen van krijgsgevangenen. De hinderlaag van Ai met de massale afslachting van mannen, vrouwen en kinderen, waarbij alleen de koning werd gespaard om de ijdelheid van de overwinnaar te strelen, vormt een getrouw beeld van de barbaarse slachtingen die zelfs door zogenaamd geciviliseerde volken werden aangericht[7]. De overval op Og, de koning van Basan, was even genadeloos als effectief[8]. De Hebreeërs vernietigden hun vijanden ‘volkomen’ en namen al hun bezittingen als buit mee[9]. Zij maakten alle steden schatplichtig op straffe van ‘vernietiging van alles wat mannelijk was[10].’ Doch veel stammen uit die tijd die minder eigendunk hadden, waren reeds lang begonnen de hoger ontwikkelde gevangenen te adopteren.
1955 69:8.4 The hunter, like the American red man, did not enslave. He either adopted or killed his captives. Slavery was not prevalent among the pastoral peoples, for they needed few laborers. In war the herders made a practice of killing all men captives and taking as slaves only the women and children. The Mosaic code contained specific directions for making wives of these women captives. If not satisfactory, they could be sent away, but the Hebrews were not allowed to sell such rejected consorts as slaves—that was at least one advance in civilization. Though the social standards of the Hebrews were crude, they were far above those of the surrounding tribes.
1997 69:8.4 De jager maakte geen slaven, evenmin als de Amerikaanse rode mens. Hij adopteerde de gevangenen of hij doodde hen. Slavernij was niet gebruikelijk onder de herdersvolken, want zij hadden maar weinig arbeiders nodig. Bij een oorlog hadden de herders de gewoonte alle mannelijke gevangenen te doden en alleen de vrouwen en kinderen als slaaf mee te nemen[11]. De Mozaïsche wet bevatte duidelijke richtlijnen omtrent het huwen van vrouwelijke gevangenen[12]. Indien zij geen voldoening schonken, konden zij worden weggestuurd, maar de Hebreeërs mochten dergelijke verworpen echtgenoten niet als slavin verkopen — hetgeen althans een stap vooruit was in de beschaving. Ofschoon de sociale maatstaven der Hebreeërs primitief waren, lagen zij ver boven die van de omliggende stammen.
1955 69:8.5 The herders were the first capitalists; their herds represented capital, and they lived on the interest—the natural increase. And they were disinclined to trust this wealth to the keeping of either slaves or women. But later on they took male prisoners and forced them to cultivate the soil. This is the early origin of serfdom—man attached to the land. The Africans could easily be taught to till the soil; hence they became the great slave race.
1997 69:8.5 De herders waren de eerste kapitalisten; hun kapitaal bestond uit hun kudden en zij leefden van de rente — de natuurlijke aanwas. Zij waren dan ook niet geneigd deze rijkdommen toe te vertrouwen aan de hoede van slaven of vrouwen. Maar later namen zij ook mannen gevangen die zij dwongen de grond te bewerken. Dit is het eerste begin van horigheid — de mens die hoorde bij het land. De Afrikanen kon het bewerken van de grond gemakkelijk worden bijgebracht; vandaar dat zij het grote slavenras zijn geworden.
1955 69:8.6 Slavery was an indispensable link in the chain of human civilization. It was the bridge over which society passed from chaos and indolence to order and civilized activities; it compelled backward and lazy peoples to work and thus provide wealth and leisure for the social advancement of their superiors.
1997 69:8.6 Slavernij is een onmisbare schakel geweest in de keten der menselijke beschaving. Zij was de brug waarover de samenleving van chaos en indolentie naar orde en geciviliseerde activiteiten is gegaan; zij dwong onderontwikkelde en luie mensen tot werken en zo te zorgen voor rijkdom en vrije tijd ten behoeve van de sociale vooruitgang van hun superieuren.
1955 69:8.7 The institution of slavery compelled man to invent the regulative mechanism of primitive society; it gave origin to the beginnings of government. Slavery demands strong regulation and during the European Middle Ages virtually disappeared because the feudal lords could not control the slaves. The backward tribes of ancient times, like the native Australians of today, never had slaves.
1997 69:8.7 Het instituut van de slavernij heeft de mens gedwongen het regulerende mechanisme van de primitieve samenleving uit te vinden: het vormde de aanzet tot het het prille begin van bestuur. Slavernij vraagt om strenge regels en is tijdens de Europese Middeleeuwen vrijwel geheel verdwenen doordat de feodale edelen de slaven niet onder controle konden houden. De onderontwikkelde stammen uit de oudheid hebben, evenmin als de hedendaagse Australische inboorlingen, ooit slaven gehad.
1955 69:8.8 True, slavery was oppressive, but it was in the schools of oppression that man learned industry. Eventually the slaves shared the blessings of a higher society which they had so unwillingly helped create. Slavery creates an organization of culture and social achievement but soon insidiously attacks society internally as the gravest of all destructive social maladies.
1997 69:8.8 Het is waar dat de slavernij drukkend was, maar in de school der onderdrukking heeft de mens leren werken. Uiteindelijk deelden de slaven in de zegeningen van de betere samenleving die zij zo ongaarne mede hadden geschapen. Slavernij roept een organisatie van culturele en sociale organisaties in het leven, die echter al spoedig en onverhoeds de maatschappij van binnen uit begint te ondermijnen als de ergste van alle vernietigende sociale kwalen.
1955 69:8.9 Modern mechanical invention rendered the slave obsolete. Slavery, like polygamy, is passing because it does not pay. But it has always proved disastrous suddenly to liberate great numbers of slaves; less trouble ensues when they are gradually emancipated.
1997 69:8.9 De moderne mechanische uitvindingen hebben slaven overbodig gemaakt. Slavernij, evenals veelwijverij, verdwijnt nu omdat zij niet lonend is. Het is evenwel altijd rampzalig gebleken plotseling grote aantallen slaven de vrijheid te geven; wanneer zij geleidelijk worden geëmancipeerd, brengt dit minder moeilijkheden met zich mee.
1955 69:8.10 Today, men are not social slaves, but thousands allow ambition to enslave them to debt. Involuntary slavery has given way to a new and improved form of modified industrial servitude.
1997 69:8.10 Tegenwoordig zijn de mensen geen sociale slaven meer, maar duizenden laten zich door ambitie verleiden slaaf te worden van hun schulden. Onvrijwillige slavernij heeft plaats gemaakt voor een nieuwe, verbeterde vorm van gemodificeerde industriële slavernij.
1955 69:8.11 While the ideal of society is universal freedom, idleness should never be tolerated. All able-bodied persons should be compelled to do at least a self-sustaining amount of work.
1997 69:8.11 Ofschoon universele vrijheid het ideaal van de samenleving is, moet ledigheid nooit worden getolereerd. Alle gezonde mensen zouden moeten worden gedwongen om althans hun eigen levensonderhoud te verdienen.
1955 69:8.12 Modern society is in reverse. Slavery has nearly disappeared; domesticated animals are passing. Civilization is reaching back to fire—the inorganic world—for power. Man came up from savagery by way of fire, animals, and slavery; today he reaches back, discarding the help of slaves and the assistance of animals, while he seeks to wrest new secrets and sources of wealth and power from the elemental storehouse of nature.
1997 69:8.12 De moderne samenleving gaat in de omgekeerde richting. De slavernij is nagenoeg verdwenen; de tijden van de gedomesticeerde dieren gaan voorbij. Nu grijpt de civilisatie terug naar het vuur — de anorganische wereld — als krachtbron. De mens is uit de primitiviteit omhoog gekomen door middel van vuur, dieren en slavernij; thans grijpt hij terug, keert de hulp en bijstand van slaven en dieren de rug toe, en tracht de nieuwe geheimen en bronnen van rijkdom en macht te ontworstelen aan de elementen die opgeslagen liggen in de natuur.
9. PRIVATE PROPERTY
9. PARTICULIER EIGENDOM
1955 69:9.1 While primitive society was virtually communal, primitive man did not adhere to the modern doctrines of communism. The communism of these early times was not a mere theory or social doctrine; it was a simple and practical automatic adjustment. Communism prevented pauperism and want; begging and prostitution were almost unknown among these ancient tribes.
1997 69:9.1 Ofschoon de primitieve samenleving praktisch communaal was, hing de primitieve mens niet de moderne leerstellingen van het communisme aan. Het communisme van deze vroege dagen was niet louter een theorie of een sociaal dogma; het was een eenvoudige, praktische, automatische aanpassing aan de omstandigheden. Communisme voorkwam pauperdom en armoede; bedelen en prostitutie kwam bij deze stammen in de oudheid vrijwel niet voor.
1955 69:9.2 Primitive communism did not especially level men down, nor did it exalt mediocrity, but it did put a premium on inactivity and idleness, and it did stifle industry and destroy ambition. Communism was indispensable scaffolding in the growth of primitive society, but it gave way to the evolution of a higher social order because it ran counter to four strong human proclivities:
1997 69:9.2 Het primitieve communisme nivelleerde de mensen niet bepaald, noch verhief het de middelmatigheid, maar het bevorderde wel indolentie en nietsdoen, het onderdrukte de arbeidzaamheid en nam alle ambitie weg. Communisme was een onmisbare bouwsteiger bij de ontwikkeling van de primitieve samenleving, maar het moest wijken voor de evolutie van een hogere sociale orde omdat het tegen vier sterke menselijke neigingen indruiste:
1955 69:9.3 1. The family. Man not only craves to accumulate property; he desires to bequeath his capital goods to his progeny. But in early communal society a man’s capital was either immediately consumed or distributed among the group at his death. There was no inheritance of property—the inheritance tax was one hundred per cent. The later capital-accumulation and property-inheritance mores were a distinct social advance. And this is true notwithstanding the subsequent gross abuses attendant upon the misuse of capital.
1997 69:9.3 1. Het gezin. De mens streeft er niet alleen naar zijn bezit te vergroten: hij wenst ook zijn kapitaalgoederen na te laten aan zijn nageslacht. In de vroege communale samenlevingen werd iemands kapitaal bij zijn overlijden evenwel ofwel direct opgemaakt, of verdeeld onder de groep. Er bestond geen vererving van bezit — het successierecht bedroeg honderd procent. De latere zeden inzake het vergaren van bezit en de vererving van eigendom vormden een duidelijke sociale vooruitgang. Dit is een feit, ondanks de grote misstanden die later met het misbruik van kapitaal gepaard gingen.
1955 69:9.4 2. Religious tendencies. Primitive man also wanted to save up property as a nucleus for starting life in the next existence. This motive explains why it was so long the custom to bury a man’s personal belongings with him. The ancients believed that only the rich survived death with any immediate pleasure and dignity. The teachers of revealed religion, more especially the Christian teachers, were the first to proclaim that the poor could have salvation on equal terms with the rich.
1997 69:9.4 2. Religieuze tendenties. De primitieve mens wilde ook bezit vergaren als basis om een leven in het hiernamaals te kunnen beginnen. Dit motief verklaart waarom het zo lang de gewoonte is geweest doden samen met hun persoonlijke bezittingen te begraven. De ouden geloofden dat alleen de rijken de dood overleefden met enige directe vreugde en waardigheid. De leraren van de geopenbaarde religie, in het bijzonder de Christelijke, waren de eersten die verkondigden dat de armen op voet van gelijkheid met de rijken behouden konden worden.
1955 69:9.5 3. The desire for liberty and leisure. In the earlier days of social evolution the apportionment of individual earnings among the group was virtually a form of slavery; the worker was made slave to the idler. This was the suicidal weakness of communism: The improvident habitually lived off the thrifty. Even in modern times the improvident depend on the state (thrifty taxpayers) to take care of them. Those who have no capital still expect those who have to feed them.
1997 69:9.5 3. Het verlangen naar vrijheid en vrije tijd. In de begintijd van de sociale ontwikkeling vormde de verdeling van de individuele inkomsten onder de groep praktisch een vorm van slavernij: de werker werd tot slaaf gemaakt van de leegloper. Dit was de suïcidale zwakte van het communisme: de zorgeloze leefde doorgaans ten koste van de spaarzame. Zelfs in de moderne tijd rekenen niet-spaarzame mensen op de staat (de spaarzame belastingbetalers) om voor hen te zorgen. Zij die geen kapitaal bezitten, verwachten nog steeds dat degenen die dat wel hebben hen zullen voeden.
1955 69:9.6 4. The urge for security and power. Communism was finally destroyed by the deceptive practices of progressive and successful individuals who resorted to diverse subterfuges in an effort to escape enslavement to the shiftless idlers of their tribes. But at first all hoarding was secret; primitive insecurity prevented the outward accumulation of capital. And even at a later time it was most dangerous to amass too much wealth; the king would be sure to trump up some charge for confiscating a rich man’s property, and when a wealthy man died, the funeral was held up until the family donated a large sum to public welfare or to the king, an inheritance tax.
1997 69:9.6 4. De drang naar zekerheid en macht. Het communisme werd ten slotte tenietgedaan door de bedrieglijke praktijken van progressieve, geslaagde individuen die hun toevlucht namen tot allerlei listen om te ontkomen aan onderworpenheid aan de luie leeglopers van hun stam. Aanvankelijk vond het aanleggen van voorraden echter in het geheim plaats; de primitieve onveiligheid verhinderde het openlijk verzamelen van kapitaal. En zelfs later was het uiterst gevaarlijk om teveel rijkdommen bijeen te brengen; de koning zou zeker een beschuldiging verzinnen om het bezit van een rijke man te kunnen confisqueren, en wanneer een rijk man stierf, werd de begrafenis net zo lang uitgesteld totdat de familie een grote som gelds had gedo- teerd ten voordele van het algemeen welzijn of aan de koning — een vorm van successierecht.
1955 69:9.7 In earliest times women were the property of the community, and the mother dominated the family. The early chiefs owned all the land and were proprietors of all the women; marriage required the consent of the tribal ruler. With the passing of communism, women were held individually, and the father gradually assumed domestic control. Thus the home had its beginning, and the prevailing polygamous customs were gradually displaced by monogamy. (Polygamy is the survival of the female-slavery element in marriage. Monogamy is the slave-free ideal of the matchless association of one man and one woman in the exquisite enterprise of home building, offspring rearing, mutual culture, and self-improvement.)
1997 69:9.7 In de oudste tijden waren de vrouwen het eigendom van de gemeenschap, en regeerde de moeder het gezin. De eerste stamhoofden bezaten al het land en alle vrouwen; voor een huwelijk moest toestemming worden verkregen van het stamhoofd. Met het verdwijnen van het communale leven werden de vrouwen individueel bezit, en namen de vaders geleidelijk de leiding thuis over. Zo ontstond het huisgezin, en werden de heersende polygame gewoonten geleidelijk vervangen door de monogamie. (Polygamie is een overblijfsel van de knechting van vrouwen in het huwelijk. Monogamie is het slaafloze ideaal van de onvergelijkelijke verbintenis van één man en één vrouw in de prachtige onderneming van het bouwen van een woonhuis, het opvoeden van nakomelingen, onderlinge beschaving en zelfverbetering.)
1955 69:9.8 At first, all property, including tools and weapons, was the common possession of the tribe. Private property first consisted of all things personally touched. If a stranger drank from a cup, the cup was henceforth his. Next, any place where blood was shed became the property of the injured person or group.
1997 69:9.8 Aanvankelijk was alle bezit, gereedschappen en wapens inbegrepen, het gezamenlijk eigendom van de stam. Eigen bezit bestond in het begin uit alle dingen die men persoonlijk aanraakte. Als een vreemdeling uit een kop dronk, was de kop vanaf dat moment van hem. Later werd iedere plaats waar bloed had gevloeid het eigendom van de benadeelde persoon of groep.
1955 69:9.9 Private property was thus originally respected because it was supposed to be charged with some part of the owner’s personality. Property honesty rested safely on this type of superstition; no police were needed to guard personal belongings. There was no stealing within the group, though men did not hesitate to appropriate the goods of other tribes. Property relations did not end with death; early, personal effects were burned, then buried with the dead, and later, inherited by the surviving family or by the tribe.
1997 69:9.9 Persoonlijk bezit werd oorspronkelijk aldus gerespecteerd, omdat men veronderstelde dat het geladen was met een deel van de persoonlijkheid van de eigenaar. Eerlijkheid ten opzichte van elkaars eigendommen was door dit soort bijgeloof verzekerd; er was geen politie nodig om persoonlijke bezittingen te bewaken. Binnen de groep werd niet gestolen, hoewel de mannen niet aarzelden zich de bezittingen van andere stammen toe te eigenen. De eigendomsverhouding eindigde niet met de dood; aanvankelijk werden de persoonlijke bezittingen verbrand, daarna werden ze samen met de gestorvene begraven en nog weer later door de nabestaanden of door de stam geërfd.
1955 69:9.10 The ornamental type of personal effects originated in the wearing of charms. Vanity plus ghost fear led early man to resist all attempts to relieve him of his favorite charms, such property being valued above necessities.
1997 69:9.10 Persoonlijke bezittingen van het ornamentele type ontstonden door het dragen van amuletten. IJdelheid en de vrees voor geesten bracht de vroege mens ertoe alle pogingen te weerstaan om hem zijn geliefde amuletten te doen afleggen, want dit bezit werd nog hoger geschat dan de eerste levensbehoeften.
1955 69:9.11 Sleeping space was one of man’s earliest properties. Later, homesites were assigned by the tribal chiefs, who held all real estate in trust for the group. Presently a fire site conferred ownership; and still later, a well constituted title to the adjacent land.
1997 69:9.11 Slaapruimte was een van de eerste bezittingen van de mens. Later werden de bouwgronden voor woningen toegewezen door de stamhoofden die alle grond voor de groep in beheer hadden. Weldra verleende een vuurhaard eigendomsrecht, en nog later vormde een bron een aanspraak op het aangrenzende land[13].
1955 69:9.12 Water holes and wells were among the first private possessions. The whole fetish practice was utilized to guard water holes, wells, trees, crops, and honey. Following the loss of faith in the fetish, laws were evolved to protect private belongings. But game laws, the right to hunt, long preceded land laws. The American red man never understood private ownership of land; he could not comprehend the white man’s view.
1997 69:9.12 Waterputten en bronnen behoorden tot de eerste particuliere bezittingen. De gehele praktijk van het fetisjisme werd ingezet om waterputten, bronnen, bomen, de oogst en honing te bewaken. Nadat het geloof in fetisjen verloren was gegaan, werden er wetten gemaakt om de persoonlijke bezittingen te beschermen. Maar jachtwetten, het recht om te jagen, bestonden reeds lang vóór de landwetten. De Amerikaanse rode mens heeft nooit de particuliere eigendom van land begrepen; hij kon de zienswijze van de blanke mens niet volgen.
1955 69:9.13 Private property was early marked by family insignia, and this is the early origin of family crests. Real estate could also be put under the watchcare of spirits. The priests would “consecrate” a piece of land, and it would then rest under the protection of the magic taboos erected thereon. Owners thereof were said to have a “priest’s title.” The Hebrews had great respect for these family landmarks: “Cursed be he who removes his neighbor’s landmark.” These stone markers bore the priest’s initials. Even trees, when initialed, became private property.
1997 69:9.13 Particulier eigendom werd al spoedig gemerkt met kentekens van de familie, en dit is de vroege oorsprong van familiewapens. Onroerende goederen konden ook onder toezicht van geesten worden gesteld. De priesters konden een stuk land ‘wijden,’ waarna het onder de bescherming lag van de magische taboes die er werden opgericht. Van eigenaren van dat land werd gezegd dat zij ‘een priesterlijk eigendomsrecht’ bezaten[14]. De Hebreeërs hadden diep respect voor deze familie-grenspalen: ‘vervloekt zij hij die de grenspalen van zijn buurman verplaatst[15].’ Deze stenen grenspalen droegen de initialen van de priester. Zelfs bomen die met initialen waren gemerkt, werden als particuliere eigendom beschouwd.
1955 69:9.14 In early days only the crops were private, but successive crops conferred title; agriculture was thus the genesis of the private ownership of land. Individuals were first given only a life tenureship; at death land reverted to the tribe. The very first land titles granted by tribes to individuals were graves—family burying grounds. In later times land belonged to those who fenced it. But the cities always reserved certain lands for public pasturage and for use in case of siege; these “commons” represent the survival of the earlier form of collective ownership.
1997 69:9.14 In de vroege tijden waren alleen oogsten particulier bezit, maar aan achtereenvolgende oogsten konden aanspraken op het land worden ontleend; uit de landbouw ontstond aldus de particuliere eigendom van land. Aan individuele personen werd aanvankelijk alleen een eigendomsrecht voor het leven gegeven; na hun dood keerde het land terug naar de stam. De allereerste land-eigendomsrechten die door de stam aan individuen werden verleend, betroffen graven — familiebegraafplaatsen. In latere tijd behoorde het land aan degenen die het omheinden. Maar de steden hebben altijd bepaalde stukken grond gereserveerd voor het gemeenschappelijk weiden en voor gebruik in geval van belegering; deze ‘meenten’ vertegenwoordigen het voortbestaan van de vroegere vorm van gemeenschappelijke eigendom.
1955 69:9.15 Eventually the state assigned property to the individual, reserving the right of taxation. Having made secure their titles, landlords could collect rents, and land became a source of income—capital. Finally land became truly negotiable, with sales, transfers, mortgages, and foreclosures.
1997 69:9.15 Uiteindelijk wees de staat aan individuele personen bezit toe, waarbij zij zich het recht op belasting voorbehield. Nadat ze hun eigendomsrechten zeker hadden gesteld, konden grondbezitters pacht vragen en zo werd het land een bron van inkomsten — kapitaal. Ten slotte werd land echt verhandelbaar door middel van verkoop, overdracht, hypotheek en executies.
1955 69:9.16 Private ownership brought increased liberty and enhanced stability; but private ownership of land was given social sanction only after communal control and direction had failed, and it was soon followed by a succession of slaves, serfs, and landless classes. But improved machinery is gradually setting men free from slavish toil.
1997 69:9.16 Particulier eigenaarschap bracht grotere vrijheid en meer stabiliteit met zich mee; persoonlijk landbezit werd echter pas sociaal gesanctioneerd toen de communale controle en supervisie tekort bleken te schieten, en het werd spoedig gevolgd door een nakomelingschap van slaven, lijfeigenen en klassen die geen land bezaten. Verbeterde machines bevrijden de mens evenwel geleidelijk van zware slaafse arbeid.
1955 69:9.17 The right to property is not absolute; it is purely social. But all government, law, order, civil rights, social liberties, conventions, peace, and happiness, as they are enjoyed by modern peoples, have grown up around the private ownership of property.
1997 69:9.17 Het recht op eigendom is niet absoluut: het is zuiver sociaal. Maar alle regeringsvormen, wetten, orde, burgerlijke rechten, sociale vrijheden, conventies, vrede en geluk die de moderne volken kennen, zijn ontstaan rond het particuliere eigenaarschap van bezit.
1955 69:9.18 The present social order is not necessarily right—not divine or sacred—but mankind will do well to move slowly in making changes. That which you have is vastly better than any system known to your ancestors. Make certain that when you change the social order you change for the better. Do not be persuaded to experiment with the discarded formulas of your forefathers. Go forward, not backward! Let evolution proceed! Do not take a backward step.
1997 69:9.18 De huidige maatschappelijke orde is niet per definitie juist — niet goddelijk of heilig — doch de mensheid zal er goed aan doen langzaam te werk te gaan bij het tot stand brengen van veranderingen. Wat gij hebt, is aanmerkelijk beter dan welk systeem ook dat uw voorouders hebben gekend. Zorgt ervoor dat wanneer ge de maatschappelijke orde verandert, deze verandering ten goede is. Laat u niet overreden te experimenteren met afgedankte formules van uw voorvaderen. Ga vooruit, niet achteruit! Laat de evolutie verder gaan! Doe geen stappen achteruit.
1955 69:9.19 [Presented by a Melchizedek of Nebadon.]
1997 69:9.19 [Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
Verhandeling 68. De dageraad der beschaving |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 70. De evolutie van het menselijk bestuur |