Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 110. De betrekking van Richters tot individuele stervelingen |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 112. De overleving van persoonlijkheid |
THE ADJUSTER AND THE SOUL
DE RICHTER EN DE ZIEL
1955 111:0.1 THE presence of the divine Adjuster in the human mind makes it forever impossible for either science or philosophy to attain a satisfactory comprehension of the evolving soul of the human personality. The morontia soul is the child of the universe and may be really known only through cosmic insight and spiritual discovery.
1997 111:0.1 DE AANWEZIGHEID van de goddelijke Richter in het menselijk bewustzijn maakt het voor altijd onmogelijk dat de wetenschap of de filosofie tot een bevredigend begrip zal komen van de evoluerende ziel van de menselijke persoonlijkheid. De morontia-ziel is het kind van het universum en kan slechts werkelijk worden gekend door kosmisch inzicht en geestelijke ontdekking.
1955 111:0.2 The concept of a soul and of an indwelling spirit is not new to Urantia; it has frequently appeared in the various systems of planetary beliefs. Many of the Oriental as well as some of the Occidental faiths have perceived that man is divine in heritage as well as human in inheritance. The feeling of the inner presence in addition to the external omnipresence of Deity has long formed a part of many Urantian religions. Men have long believed that there is something growing within the human nature, something vital that is destined to endure beyond the short span of temporal life.
1997 111:0.2 De begrippen ziel en inwonende geest zijn niet nieuw op Urantia: zij zijn reeds dikwijls in de verschillende geloofsstelsels op de planeet aan de dag getreden. Vele Oosterse, en sommige Westerse godsdiensten hebben ingezien dat de mens een goddelijk erfdeel bezit, naast wat hij van zijn voorouders erft. Het voelen van de innerlijke tegenwoordigheid naast de uiterlijke alomtegenwoordigheid van de Godheid, maakt reeds lang deel uit van vele religies op Urantia. Mensen geloven reeds lang dat er binnen de menselijke natuur iets groeit, iets vitaals dat bestemd is om langer te bestaan dan de korte spanne van het tijdelijke leven.
1955 111:0.3 Before man realized that his evolving soul was fathered by a divine spirit, it was thought to reside in different physical organs—the eye, liver, kidney, heart, and later, the brain. The savage associated the soul with blood, breath, shadows and with reflections of the self in water.
1997 111:0.3 Voordat de mens zich realiseerde dat zijn evoluerende ziel werd verwekt door een goddelijke geest, dacht men dat deze ziel zetelde in verschillende fysieke organen — het oog, de lever, de nieren, het hart, en later de hersenen. De primitieve mens associeerde zijn ziel met bloed, adem, schaduwen, en met zijn eigen spiegelbeeld in het water.
1955 111:0.4 In the conception of the atman the Hindu teachers really approximated an appreciation of the nature and presence of the Adjuster, but they failed to distinguish the copresence of the evolving and potentially immortal soul. The Chinese, however, recognized two aspects of a human being, the yang and the yin, the soul and the spirit. The Egyptians and many African tribes also believed in two factors, the ka and the ba; the soul was not usually believed to be pre-existent, only the spirit.
1997 111:0.4 In het atman — begrip kwamen de leraren van het Hindoeïsme werkelijk dicht in de buurt van een besef van de natuur en de aanwezigheid van de Richter, maar de mede-aanwezig-heid van de evoluerende, potentieel onsterfelijke ziel onderscheidden zij niet. De Chinezen echter erkenden twee aspecten van de mens, het yang en het yin, de ziel en de geest. De Egyptenaren, en met hen vele Afrikaanse stammen, geloofden ook in twee factoren, de ka en de ba; meestal geloofde men niet dat de ziel een voorbestaan had, dit werd alleen verondersteld van de geest.
1955 111:0.5 The inhabitants of the Nile valley believed that each favored individual had bestowed upon him at birth, or soon thereafter, a protecting spirit which they called the ka. They taught that this guardian spirit remained with the mortal subject throughout life and passed before him into the future estate. On the walls of a temple at Luxor, where is depicted the birth of Amenhotep III, the little prince is pictured on the arm of the Nile god, and near him is another child, in appearance identical with the prince, which is a symbol of that entity which the Egyptians called the ka. This sculpture was completed in the fifteenth century before Christ.
1997 111:0.5 De bewoners van het Nijldal geloofden dat aan ieder bevoorrecht individu bij de geboorte, of spoedig daarna, een beschermgeest werd geschonken, die zij de ka noemden. Zij leerden dat deze beschermgeest bij zijn sterfelijke subject bleef gedurende diens hele leven, en hem voorging in de toekomstige bestaanstoestand. Op de muren van een tempel in Luxor waar de geboorte van Amenhotep III wordt afgebeeld, ziet men de kleine prins zittend op de arm van de Nijlgod, en dichtbij hem bevindt zich een ander kind, in voorkomen identiek aan de prins, dat een symbool is van de entiteit die de Egyptenaren de ka noemden. Dit beeldhouwwerk werd voltooid in de vijftiende eeuw voor Christus.
1955 111:0.6 The ka was thought to be a superior spirit genius which desired to guide the associated mortal soul into the better paths of temporal living but more especially to influence the fortunes of the human subject in the hereafter. When an Egyptian of this period died, it was expected that his ka would be waiting for him on the other side of the Great River. At first, only kings were supposed to have kas, but presently all righteous men were believed to possess them. One Egyptian ruler, speaking of the ka within his heart, said: “I did not disregard its speech; I feared to transgress its guidance. I prospered thereby greatly; I was thus successful by reason of that which it caused me to do; I was distinguished by its guidance.” Many believed that the ka was “an oracle from God in everybody.” Many believed that they were to “spend eternity in gladness of heart in the favor of the God that is in you.”
1997 111:0.6 Men dacht zich de ka als een hogere geleidegeest die wenste de met hem verbonden ziel van de sterveling op de betere wegen van het tijdelijke leven te brengen, maar vooral invloed uit te oefenen op het lot van zijn menselijke subject in het hiernamaals. Wanneer een Egyptenaar uit deze periode stierf, verwachtte men dat zijn ka op hem zou wachten aan gene zijde van de Grote Rivier. Aanvankelijk dacht men dat alleen koningen een ka hadden, maar weldra geloofde men dat alle rechtvaardige mensen deze bezaten. Een Egyptische heerser zei, doelend op de ka in zijn hart: ‘Ik sloeg hetgeen hij zei niet in de wind; ik was bevreesd om tegen zijn leiding in te gaan. Ik voer daarbij zeer wel; op deze wijze had ik voorspoed vanwege hetgeen hij mij liet doen; ik kwam tot aanzien door zijn leiding.’ Velen geloofden dat de ka een ‘godsspraak vormde in iedereen.’ Velen geloofden dat hun toekomst zou zijn ‘de eeuwigheid in blijdschap des harten door te brengen in de goedgunstigheid van de God die in u is.’
1955 111:0.7 Every race of evolving Urantia mortals has a word equivalent to the concept of soul. Many primitive peoples believed the soul looked out upon the world through human eyes; therefore did they so cravenly fear the malevolence of the evil eye. They have long believed that “the spirit of man is the lamp of the Lord.” The Rig-Veda says: “My mind speaks to my heart.”
1997 111:0.7 Ieder volk van evoluerende stervelingen op Urantia bezit een woord dat equivalent is aan het begrip ziel. Vele primitieve volkeren meenden dat de ziel de wereld gadesloeg door de ogen van de mens; daarom waren ze zo lafhartig bevreesd voor de kwaadwilligheid van het boze oog. Lang hebben zij geloofd dat ‘de geest des mensen de lamp des Heren is.’ De Rig-Veda zegt: ‘Mijn bewustzijn spreekt tot mijn hart.’
1. THE MIND ARENA OF CHOICE
1. DE BEWUSTZIJNSARENA DER KEUZE
1955 111:1.1 Though the work of Adjusters is spiritual in nature, they must, perforce, do all their work upon an intellectual foundation. Mind is the human soil from which the spirit Monitor must evolve the morontia soul with the co-operation of the indwelt personality.
1997 111:1.1 Ofschoon het werk der Richters geestelijk van natuur is, moeten zij noodgedwongen al hun arbeid op een verstandelijke grondslag verrichten. Het bewustzijn is de menselijke grond waarop de Mentor-geest, met de medewerking van de persoonlijkheid in wie hij woont, de morontia-ziel tot ontwikkeling moet doen komen.
1955 111:1.2 There is a cosmic unity in the several mind levels of the universe of universes. Intellectual selves have their origin in the cosmic mind much as nebulae take origin in the cosmic energies of universe space. On the human (hence personal) level of intellectual selves the potential of spirit evolution becomes dominant, with the assent of the mortal mind, because of the spiritual endowments of the human personality together with the creative presence of an entity-point of absolute value in such human selves. But such a spirit dominance of the material mind is conditioned upon two experiences: This mind must have evolved up through the ministry of the seven adjutant mind-spirits, and the material (personal) self must choose to co-operate with the indwelling Adjuster in creating and fostering the morontia self, the evolutionary and potentially immortal soul.
1997 111:1.2 Er bestaat een kosmische eenheid in de onderscheiden bewustzijnsniveaus van het universum van universa. Het verstandelijke zelf ontstaat in het kosmische bewustzijn, ongeveer zoals een nevel ontstaat in de kosmische energieën in de universum-ruimte. Op het menselijke (dus persoonlijke) niveau van het verstandelijke zelf wordt, met instemming van het sterfelijk bewustzijn, het potentieel van geest-evolutie dominant, wegens de geestelijke gaven van de menselijke persoonlijkheid alsmede de scheppende tegenwoordigheid van een entiteitspunt van absolute waarde binnen dit menselijke zelf. Doch deze geest-dominantie over het materiële bewustzijn is afhankelijk van twee ervaringen: dit bewustzijn moet zich hebben ontwikkeld via het dienstbetoon van de zeven assistent-bewustzijnsgeesten, en het materiële (persoonlijke) zelf moet verkiezen samen te werken met de inwonende Richter bij het scheppen en verzorgen van het morontia-zelf, de evolutionaire, potentieel onsterfelijke ziel.
1955 111:1.3 Material mind is the arena in which human personalities live, are self-conscious, make decisions, choose God or forsake him, eternalize or destroy themselves.
1997 111:1.3 Het materiële bewustzijn is de arena waarin menselijke persoonlijkheden leven, zich van zichzelf bewust zijn, beslissingen nemen, God verkiezen of hem verzaken, tot eeuwig leven komen of zichzelf vernietigen.
1955 111:1.4 Material evolution has provided you a life machine, your body; the Father himself has endowed you with the purest spirit reality known in the universe, your Thought Adjuster. But into your hands, subject to your own decisions, has been given mind, and it is by mind that you live or die. It is within this mind and with this mind that you make those moral decisions which enable you to achieve Adjusterlikeness, and that is Godlikeness.
1997 111:1.4 De materiële evolutie heeft u voorzien van een levensapparaat, uw lichaam; de Vader zelf heeft u begiftigd met de zuiverste geest-werkelijkheid die bekend is in het universum, uw Gedachtenrichter. Maar aan u, ondergeschikt aan uw eigen beslissingen, is bewustzijn toevertrouwd en door dit bewustzijn leeft ge of sterft ge. In dit bewustzijn, en met dit bewustzijn, neemt ge die morele beslissingen die u in staat stellen om Richtergelijkheid te verwerven, en dit is Godgelijkheid.
1955 111:1.5 Mortal mind is a temporary intellect system loaned to human beings for use during a material lifetime, and as they use this mind, they are either accepting or rejecting the potential of eternal existence. Mind is about all you have of universe reality that is subject to your will, and the soul—the morontia self—will faithfully portray the harvest of the temporal decisions which the mortal self is making. Human consciousness rests gently upon the electrochemical mechanism below and delicately touches the spirit-morontia energy system above. Of neither of these two systems is the human being ever completely conscious in his mortal life; therefore must he work in mind, of which he is conscious. And it is not so much what mind comprehends as what mind desires to comprehend that insures survival; it is not so much what mind is like as what mind is striving to be like that constitutes spirit identification. It is not so much that man is conscious of God as that man yearns for God that results in universe ascension. What you are today is not so important as what you are becoming day by day and in eternity.
1997 111:1.5 Het sterfelijk bewustzijn is een tijdelijk verstandsstelsel, dat aan mensen voor de duur van een materieel leven ten gebruike wordt gegeven, en overeenkomstig hun gebruik van dit bewustzijn aanvaarden of verwerpen zij het potentieel van een eeuwig bestaan. Het bewustzijn is nagenoeg het enige dat ge aan universum-werkelijkheid bezit en dat aan uw wil is onderworpen, en de ziel — het morontia-zelf — zal getrouwelijk de oogst te zien geven van de beslissingen die het sterfelijke zelf in de tijd neemt. De bewustheid van de mens rust licht op het onderliggende elektro-chemische mechanisme, en raakt licht aan het geest-morontia-energiestelsel erboven. Van geen van deze twee stelsels is de mens zich in zijn sterfelijke leven ooit geheel bewust; derhalve moet hij werken in het bewustzijn, waarvan hij zich wel bewust is. En wat de overleving zeker stelt, is niet zozeer hetgeen het verstand begrijpt, als wel wat het verstand verlangt te begrijpen; het is niet zozeer datgene waar het bewustzijn op lijkt, als hetgeen waar het bewustzijn op tracht te lijken, wat de identificatie met geest vormt. Wat uitloopt op opgang door het universum, is niet zozeer dat de mens zich bewust is van God, als wel dat hij hunkert naar God. Wat ge vandaag zijt, is niet zo belangrijk als wat ge wordt, van dag tot dag en in de eeuwigheid.
1955 111:1.6 Mind is the cosmic instrument on which the human will can play the discords of destruction, or upon which this same human will can bring forth the exquisite melodies of God identification and consequent eternal survival. The Adjuster bestowed upon man is, in the last analysis, impervious to evil and incapable of sin, but mortal mind can actually be twisted, distorted, and rendered evil and ugly by the sinful machinations of a perverse and self-seeking human will. Likewise can this mind be made noble, beautiful, true, and good—actually great—in accordance with the spirit-illuminated will of a God-knowing human being.
1997 111:1.6 Het bewustzijn is het kosmische instrument waarop de menselijke wil de wanklanken van vernietiging kan spelen, en waarop deze zelfde menselijke wil de heerlijke melodieën van vereenzelviging met God en de daaruit voortvloeiende eeuwige overleving kan voortbrengen. De aan de mens verleende Richter is per slot van rekening ontoegankelijk voor het kwaad en niet in staat tot zonde, maar het sterfelijk bewustzijn kan daadwerkelijk worden verwrongen, vervormd, en slecht en lelijk worden gemaakt door de zondige kuiperijen van een perverse, zelfzuchtige, menselijke wil. Evenzo kan dit bewustzijn nobel, schoon, waarachtig en goed worden — werkelijk groots — in overeenstemming met de door de geest verlichte wil van een mens die God kent.
1955 111:1.7 Evolutionary mind is only fully stable and dependable when manifesting itself upon the two extremes of cosmic intellectuality—the wholly mechanized and the entirely spiritualized. Between the intellectual extremes of pure mechanical control and true spirit nature there intervenes that enormous group of evolving and ascending minds whose stability and tranquillity are dependent upon personality choice and spirit identification.
1997 111:1.7 Het evolutionaire bewustzijn is alleen dan geheel stabiel en betrouwbaar, wanneer het zich manifesteert aan de beide uitersten van kosmische intellectualiteit — het volledig mechanische en het geheel vergeestelijkte. Tussen de verstandelijke uitersten van de zuiver mechanische regulering en de ware geest-natuur, bevindt zich die enorme groep van evoluerende en opklimmende soorten bewustzijn wier stabiliteit en rust afhankelijk zijn van de keuze van de persoonlijkheid en van zijn vereenzelviging met geest.
1955 111:1.8 But man does not passively, slavishly, surrender his will to the Adjuster. Rather does he actively, positively, and co-operatively choose to follow the Adjuster’s leading when and as such leading consciously differs from the desires and impulses of the natural mortal mind. The Adjusters manipulate but never dominate man’s mind against his will; to the Adjusters the human will is supreme. And they so regard and respect it while they strive to achieve the spiritual goals of thought adjustment and character transformation in the almost limitless arena of the evolving human intellect.
1997 111:1.8 Doch de mens onderwerpt zijn wil niet lijdelijk, slaafs aan de Richter. Veeleer verkiest hij op actieve, positieve, en coöperatieve wijze de leiding van de Richter te volgen wanneer, en terwijl, deze leiding bewust verschilt van de verlangens en impulsen van het natuurlijke, sterfelijke bewustzijn. De Richters bewerken wel ’s mensen bewustzijn, maar overheersen dit nooit tegen zijn wil; voor de Richter heeft de menselijke wil het allerhoogste gezag. En deze wil beschouwen en respecteren zij werkelijk zo, terwijl zij ernaar streven de geestelijke doeleinden te bereiken van het richten der gedachten en de transformatie van het karakter in de bijna onbegrensde arena van het evoluerende menselijke verstand.
1955 111:1.9 Mind is your ship, the Adjuster is your pilot, the human will is captain. The master of the mortal vessel should have the wisdom to trust the divine pilot to guide the ascending soul into the morontia harbors of eternal survival. Only by selfishness, slothfulness, and sinfulness can the will of man reject the guidance of such a loving pilot and eventually wreck the mortal career upon the evil shoals of rejected mercy and upon the rocks of embraced sin. With your consent, this faithful pilot will safely carry you across the barriers of time and the handicaps of space to the very source of the divine mind and on beyond, even to the Paradise Father of Adjusters.
1997 111:1.9 Het bewustzijn is uw schip, de Richter is uw loods, de menselijke wil is de kapitein. De gezagvoerder van het sterfelijke vaartuig moet zo wijs zijn om erop te vertrouwen dat de goddelijke loods de opgaande ziel naar de morontia-havens van de eeuwige overleving zal geleiden. Slechts uit zelfzucht, laksheid en zonde kan ’s mensen wil het geleide van deze liefdevolle loods verwerpen en uiteindelijk de sterfelijke reis doen eindigen in een schipbreuk op de gevaarlijke, kwalijke klippen van afgewezen genade en op de rotsen van door hem omhelsde zonde. Met uw instemming zal deze trouwe loods u veilig over de barrières van de tijd en over de belemmeringen van de ruimte heen leiden, naar de oorsprong zelve van het goddelijke bewustzijn, en nog verder, naar de Vader der Richters op het Paradijs.
2. NATURE OF THE SOUL
2. DE NATUUR VAN DE ZIEL
1955 111:2.1 Throughout the mind functions of cosmic intelligence, the totality of mind is dominant over the parts of intellectual function. Mind, in its essence, is functional unity; therefore does mind never fail to manifest this constitutive unity, even when hampered and hindered by the unwise actions and choices of a misguided self. And this unity of mind invariably seeks for spirit co-ordination on all levels of its association with selves of will dignity and ascension prerogatives.
1997 111:2.1 In alle bewustzijnsfuncties van de kosmische intelligentie is de totaliteit van bewustzijn dominant over de delen van het verstandelijk functioneren. Bewustzijn is, in wezen, functionele eenheid; derhalve moet bewustzijn wel immer deze constitutieve eenheid manifesteren, zelfs wanneer dit wordt tegengegaan en belemmerd door de onverstandige daden en keuzen van een misleid zelf. En deze eenheid van bewustzijn zoekt onveranderlijk geest-coördinatie, op alle niveaus van haar associatie met personen met de waardigheid van wil en opklimmingsprerogatieven.
1955 111:2.2 The material mind of mortal man is the cosmic loom that carries the morontia fabrics on which the indwelling Thought Adjuster threads the spirit patterns of a universe character of enduring values and divine meanings—a surviving soul of ultimate destiny and unending career, a potential finaliter.
1997 111:2.2 Het materiële bewustzijn van de sterfelijke mens is het kosmische weefgetouw dat de morontia-weefsels draagt waarop de inwonende Gedachtenrichter de geest-patronen rijgt van een universum-karakter dat blijvende waarden en goddelijke betekenissen kent — een overlevende ziel met een ultieme bestemming en een nimmer eindigende loopbaan voor zich, een potentieel volkomene.
1955 111:2.3 The human personality is identified with mind and spirit held together in functional relationship by life in a material body. This functioning relationship of such mind and spirit does not result in some combination of the qualities or attributes of mind and spirit but rather in an entirely new, original, and unique universe value of potentially eternal endurance, the soul.
1997 111:2.3 De menselijke persoonlijkheid wordt geïdentificeerd met bewustzijn en geest, bijeengehouden in een functionele relatie door leven in een materieel lichaam. Deze functionerende betrekking tussen zulk een bewustzijn en geest resulteert niet in een combinatie van de kwaliteiten of eigenschappen van bewustzijn en geest, doch veeleer in een geheel nieuwe, oorspronkelijke en unieke universum-waarde van potentieel eeuwige duurzaamheid, de ziel.
1955 111:2.4 There are three and not two factors in the evolutionary creation of such an immortal soul. These three antecedents of the morontia human soul are:
1997 111:2.4 Drie, en niet twee, factoren spelen een rol in de evolutionaire schepping van zulk een onsterfelijke ziel. Deze drie antecedenten van de morontiale menselijke ziel zijn:
1997 111:2.5 1. het menselijke bewustzijn en alle kosmische invloeden die daaraan voorafgaan en erop inwerken;
1955 111:2.6 2. The divine spirit indwelling this human mind and all potentials inherent in such a fragment of absolute spirituality together with all associated spiritual influences and factors in human life.
1997 111:2.6 2. de goddelijke geest die in dit menselijk bewustzijn woont, en alle vermogens die inherent zijn aan zulk een fragment van absolute geestelijkheid, alsmede alle daarmee verbonden geestelijke invloeden en factoren in het leven van de mens;
1955 111:2.7 3. The relationship between material mind and divine spirit, which connotes a value and carries a meaning not found in either of the contributing factors to such an association. The reality of this unique relationship is neither material nor spiritual but morontial. It is the soul.
1997 111:2.7 3. de betrekking tussen het materiële bewustzijn en de goddelijke geest, die een waarde impliceert en een betekenis draagt die in geen van de twee factoren die deze associatie vormen, te vinden is. De realiteit van deze unieke betrekking is materieel noch geestelijk, maar morontiaal. Dit is de ziel.
1955 111:2.8 The midway creatures have long denominated this evolving soul of man the mid-mind in contradistinction to the lower or material mind and the higher or cosmic mind. This mid-mind is really a morontia phenomenon since it exists in the realm between the material and the spiritual. The potential of such a morontia evolution is inherent in the two universal urges of mind: the impulse of the finite mind of the creature to know God and attain the divinity of the Creator, and the impulse of the infinite mind of the Creator to know man and attain the experience of the creature.
1997 111:2.8 De middenwezens noemen deze zich ontwikkelende ziel van de mens reeds lang het midden-bewustzijn, te onderscheiden van het lagere of materiële bewustzijn, en het hogere of kosmische bewustzijn. Dit midden-bewustzijn is werkelijk een morontia-verschijnsel, want het bestaat in het gebied tussen het materiële en het geestelijke. Het potentieel tot zulk een morontia-ontwikkeling is inherent in de twee universele bewustzijnsimpulsen: de impuls van het eindige schepsel-bewustzijn om God te leren kennen en de goddelijkheid van de Schepper te bereiken, en de impuls van het oneindige bewustzijn van de Schepper om de mens te leren kennen en de ervaring van het schepsel te verwerven.
1955 111:2.9 This supernal transaction of evolving the immortal soul is made possible because the mortal mind is first personal and second is in contact with superanimal realities; it possesses a supermaterial endowment of cosmic ministry which insures the evolution of a moral nature capable of making moral decisions, thereby effecting a bona fide creative contact with the associated spiritual ministries and with the indwelling Thought Adjuster.
1997 111:2.9 Deze verheven verrichting, het ontwikkelen van de onsterfelijke ziel, wordt mogelijk doordat het sterfelijke bewustzijn ten eerste persoonlijk is, en ten tweede, in verbinding staat met werkelijkheden die boven het dierlijke uitgaan; het is in het bezit van een bovenmateriële kwaliteit die het door de kosmos is toegediend, waardoor de evolutie is verzekerd van een morele natuur die in staat is morele beslissingen te nemen, en daardoor een bona fide, creatief contact tot stand te brengen met de samenwerkende vormen van geestelijke bijstand en met de inwonende Gedachtenrichter.
1955 111:2.10 The inevitable result of such a contactual spiritualization of the human mind is the gradual birth of a soul, the joint offspring of an adjutant mind dominated by a human will that craves to know God, working in liaison with the spiritual forces of the universe which are under the overcontrol of an actual fragment of the very God of all creation—the Mystery Monitor. And thus does the material and mortal reality of the self transcend the temporal limitations of the physical-life machine and attain a new expression and a new identification in the evolving vehicle for selfhood continuity, the morontia and immortal soul.
1997 111:2.10 Het onvermijdelijke gevolg van zulk een contactuele vergeestelijking van het menselijke bewustzijn is de geleidelijke geboorte van een ziel, de gezamenlijke afstammeling van een assistent-bewustzijn beheerst door een menselijke wil die vurig begeert God te leren kennen, in verbinding met de geestelijke krachten van het universum die onder de albeheersing staan van een werkelijk fragment van de God der ganse schepping — de Geheimnisvolle Mentor[1]. En zo stijgt de materiële, sterfelijke realiteit van het zelf uit boven de tijdsbeperkingen van het fysische levensapparaat en bereikt het nieuwe uitdrukking en nieuwe identificatie in het evoluerende voertuig voor de continuïteit van het zelf, de morontiale, onsterfelijke ziel.
3. THE EVOLVING SOUL
3. DE EVOLUERENDE ZIEL
1955 111:3.1 The mistakes of mortal mind and the errors of human conduct may markedly delay the evolution of the soul, although they cannot inhibit such a morontia phenomenon when once it has been initiated by the indwelling Adjuster with the consent of the creature will. But at any time prior to mortal death this same material and human will is empowered to rescind such a choice and to reject survival. Even after survival the ascending mortal still retains this prerogative of choosing to reject eternal life; at any time before fusion with the Adjuster the evolving and ascending creature can choose to forsake the will of the Paradise Father. Fusion with the Adjuster signalizes the fact that the ascending mortal has eternally and unreservedly chosen to do the Father’s will.
1997 111:3.1 De vergissingen van het sterfelijke denken en de dwalingen in het menselijk gedrag kunnen de evolutie van de ziel duidelijk vertragen, ofschoon zij dit morontia-verschijnsel niet kunnen beletten wanneer de inwonende Richter er eenmaal, met toestemming van de wil van het schepsel, de aanzet toe heeft gegeven. Doch vóór de dood van de sterveling heeft deze zelfde materiële, menselijke wil te allen tijde het vermogen om deze keuze te herroepen en de overleving te verwerpen. Zelfs nadat hij tot overleving is gekomen, behoudt de sterveling in opgang nog dit prerogatief om het eeuwige leven naar verkiezing af te wijzen: op ieder moment vóór de fusie met de Richter kan het evoluerende, opklimmende schepsel verkiezen de wil van de Paradijs-Vader te verzaken. De fusie met de Richter geeft het feit te kennen dat de opklimmende sterveling voor eeuwig en zonder voorbehoud verkozen heeft de wil van de Vader te doen.
1955 111:3.2 During the life in the flesh the evolving soul is enabled to reinforce the supermaterial decisions of the mortal mind. The soul, being supermaterial, does not of itself function on the material level of human experience. Neither can this subspiritual soul, without the collaboration of some spirit of Deity, such as the Adjuster, function above the morontia level. Neither does the soul make final decisions until death or translation divorces it from material association with the mortal mind except when and as this material mind delegates such authority freely and willingly to such a morontia soul of associated function. During life the mortal will, the personality power of decision-choice, is resident in the material mind circuits; as terrestrial mortal growth proceeds, this self, with its priceless powers of choice, becomes increasingly identified with the emerging morontia-soul entity; after death and following the mansion world resurrection, the human personality is completely identified with the morontia self. The soul is thus the embryo of the future morontia vehicle of personality identity.
1997 111:3.2 Tijdens het leven in het vlees krijgt de zich ontwikkelende ziel de gelegenheid om kracht bij te zetten aan de bovenmateriële beslissingen van het sterfelijke bewustzijn. De ziel, die bovenmaterieel is, functioneert uit zichzelf niet op het materiële niveau der menselijke ervaring. Evenmin kan deze subgeestelijke ziel zonder de medewerking van een geest van de Godheid, zoals de Richter, functioneren boven het morontia-niveau. De ziel neemt ook geen finale beslissingen, totdat de dood of overbrenging haar losmaakt uit de materiële verbinding met het sterfelijke bewustzijn, behalve wanneer en voorzover dit materiële bewustzijn zulk gezag vrijelijk en gewillig overdraagt aan de morontia-ziel, met wie het tezamen functioneert. Gedurende het leven zetelt de wil van de sterveling, het vermogen van de persoonlijkheid om te beslissen en te kiezen, in de materiële bewustzijnscircuits; naarmate de groei van de sterveling op aarde vordert, vereenzelvigt dit zelf, met zijn onschatbare vermogens tot kiezen, zich meer en meer met de entiteit der wordende morontia-ziel; na de dood en na de woningwereld-opstanding is de menselijke persoonlijkheid volledig vereenzelvigd met het morontia-zelf. De ziel is aldus het embryo van het toekomstige morontia-voertuig van de persoonlijkheidsidentiteit.
1955 111:3.3 This immortal soul is at first wholly morontia in nature, but it possesses such a capacity for development that it invariably ascends to the true spirit levels of fusion value with the spirits of Deity, usually with the same spirit of the Universal Father that initiated such a creative phenomenon in the creature mind.
1997 111:3.3 Deze onsterfelijke ziel is aanvankelijk geheel morontiaal van natuur, doch zij bezit zulk een capaciteit tot ontwikkeling, dat zij onveranderlijk opklimt naar de ware geest-niveaus die van fusie-waarde zijn voor de geesten der Godheid, gewoonlijk dezelfde geest van de Universele Vader die de aanzet heeft gegeven tot zulk een creatief verschijnsel in het bewustzijn van het schepsel.
1955 111:3.4 Both the human mind and the divine Adjuster are conscious of the presence and differential nature of the evolving soul—the Adjuster fully, the mind partially. The soul becomes increasingly conscious of both the mind and the Adjuster as associated identities, proportional to its own evolutionary growth. The soul partakes of the qualities of both the human mind and the divine spirit but persistently evolves toward augmentation of spirit control and divine dominance through the fostering of a mind function whose meanings seek to co-ordinate with true spirit value.
1997 111:3.4 Het menselijke bewustzijn en de goddelijke Richter zijn zich beiden bewust van de aanwezigheid en distinctieve aard van de tot ontwikkeling komende ziel — de Richter ten volle en het bewustzijn ten dele. De ziel wordt zich meer en meer bewust van zowel het bewustzijn als van de Richter als entiteiten die met haar zijn verbonden, overeenkomstig haar eigen evolutionaire groei. De ziel vertoont kenmerken van zowel het menselijke bewustzijn als van de goddelijke geest, doch zij evolueert volhardend in de richting van een sterkere beheersing door de geest en van goddelijke dominantie, door het aankweken van een bewustzijnsfunctie welks betekenissen zich trachten te coördineren met ware geest-waarde.
1955 111:3.5 The mortal career, the soul’s evolution, is not so much a probation as an education. Faith in the survival of supreme values is the core of religion; genuine religious experience consists in the union of supreme values and cosmic meanings as a realization of universal reality.
1997 111:3.5 De levensloop van de sterveling, de evolutie der ziel, is niet zozeer een proeftijd, als wel een opleiding. Vertrouwen in de overleving van allerhoogste waarden is de kern van religie; echte religieuze ervaring bestaat in de vereniging van allerhoogste waarden en kosmische betekenissen als een besef van de universele realiteit.
1955 111:3.6 Mind knows quantity, reality, meanings. But quality—values—is felt. That which feels is the mutual creation of mind, which knows, and the associated spirit, which reality-izes.
1997 111:3.6 Het bewustzijn kent kwantiteit, werkelijkheid, bedoelingen. Kwaliteit — waarden — wordt echter gevoeld. Dat wat voelt, is de gezamenlijke schepping van het bewustzijn dat weet, en de ermee geassocieerde geest die tot-werkelijkheid-maakt.
1955 111:3.7 In so far as man’s evolving morontia soul becomes permeated by truth, beauty, and goodness as the value-realization of God-consciousness, such a resultant being becomes indestructible. If there is no survival of eternal values in the evolving soul of man, then mortal existence is without meaning, and life itself is a tragic illusion. But it is forever true: What you begin in time you will assuredly finish in eternity—if it is worth finishing.
1997 111:3.7 Voorzover ’s mensen evoluerende morontia-ziel doortrokken raakt van waarheid, schoonheid en goedheid, als besef dat zij zich bewust is van God, wordt zulk een resulterend wezen onvernietigbaar. Indien er geen overleving van eeuwige waarden zou zijn in de zich ontwikkelende ziel van de mens, dan is het sterfelijke bestaan zinloos en is het leven zelf een tragische illusie. Maar immer geldt dat ge wat ge in de tijd begint, vast en zeker in de eeuwigheid ten einde zult brengen — indien het waard is om ten einde te worden gebracht.
4. THE INNER LIFE
4. HET INNERLIJK LEVEN
1955 111:4.1 Recognition is the intellectual process of fitting the sensory impressions received from the external world into the memory patterns of the individual. Understanding connotes that these recognized sensory impressions and their associated memory patterns have become integrated or organized into a dynamic network of principles.
1997 111:4.1 Herkennen is het verstandelijke proces van het inpassen van de zintuiglijke indrukken van de buitenwereld in de geheugenpatronen van het individu. Begrijpen impliceert dat deze herkende zintuiglijke indrukken en de daarmede verbonden geheugenpatronen geïntegreerd of georganiseerd zijn tot een dynamisch netwerk van principes.
1955 111:4.2 Meanings are derived from a combination of recognition and understanding. Meanings are nonexistent in a wholly sensory or material world. Meanings and values are only perceived in the inner or supermaterial spheres of human experience.
1997 111:4.2 Betekenissen worden ontleend aan een combinatie van herkenning en begrip. Betekenissen zijn niet-bestaand in een wereld die alleen maar zintuiglijk of materieel is. Betekenissen en waarden worden slechts waargenomen in de innerlijke of bovenmateriële sferen van de menselijke ervaring.
1955 111:4.3 The advances of true civilization are all born in this inner world of mankind. It is only the inner life that is truly creative. Civilization can hardly progress when the majority of the youth of any generation devote their interests and energies to the materialistic pursuits of the sensory or outer world.
1997 111:4.3 De vorderingen van ware civilisatie worden geboren in deze innerlijke wereld der mensheid. Alleen het innerlijk leven is waarlijk creatief. De civilisatie kan nauwelijks vooruitgaan wanneer het merendeel der jeugd van een generatie haar belangstelling en energie richt op de materialistische activiteiten in de zintuiglijke buitenwereld.
1955 111:4.4 The inner and the outer worlds have a different set of values. Any civilization is in jeopardy when three quarters of its youth enter materialistic professions and devote themselves to the pursuit of the sensory activities of the outer world. Civilization is in danger when youth neglect to interest themselves in ethics, sociology, eugenics, philosophy, the fine arts, religion, and cosmology.
1997 111:4.4 De innerlijke en de uiterlijke wereld hebben verschillende waardenstelsels. Iedere civilisatie loopt gevaar wanneer driekwart van haar jeugd een materialistisch beroep kiest en zich wijdt aan het najagen van de zintuiglijke activiteiten van de uiterlijke wereld. De civilisatie is in gevaar wanneer de jeugd zich niet meer interesseert voor de ethica, sociologie, eugenese, filosofie, de schone kunsten, religie en kosmologie.
1955 111:4.5 Only in the higher levels of the superconscious mind as it impinges upon the spirit realm of human experience can you find those higher concepts in association with effective master patterns which will contribute to the building of a better and more enduring civilization. Personality is inherently creative, but it thus functions only in the inner life of the individual.
1997 111:4.5 Alleen binnen de hogere niveaus van het bovenbewuste denken, waar dit het geest-gebied der menselijke ervaring raakt, kunt ge die hogere denkbeelden vinden die, verbonden met doeltreffende grondpatronen, zullen bijdragen tot de opbouw van een betere, bestendiger beschaving. Persoonlijkheid is inherent creatief, maar functioneert alleen zodanig in het innerlijk leven van de individuele mens.
1955 111:4.6 Snow crystals are always hexagonal in form, but no two are ever alike. Children conform to types, but no two are exactly alike, even in the case of twins. Personality follows types but is always unique.
1997 111:4.6 Sneeuwkristallen zijn altijd zeshoekig van vorm, maar geen twee zijn ooit gelijk. Kinderen kunnen naar typen worden ingedeeld, maar geen twee zijn precies gelijk, zelfs niet in het geval van tweelingen. Persoonlijkheid volgt wel bepaalde typen, maar is toch altijd uniek.
1955 111:4.7 Happiness and joy take origin in the inner life. You cannot experience real joy all by yourself. A solitary life is fatal to happiness. Even families and nations will enjoy life more if they share it with others.
1997 111:4.7 Geluk en vreugde ontstaan in het innerlijke leven. Geheel alleen kunt ge geen werkelijke vreugde ervaren. Een eenzelvig leven is rampzalig voor uw geluk. Zelfs families en volken zullen meer van het leven genieten als ze het met anderen delen.
1955 111:4.8 You cannot completely control the external world—environment. It is the creativity of the inner world that is most subject to your direction because there your personality is so largely liberated from the fetters of the laws of antecedent causation. There is associated with personality a limited sovereignty of will.
1997 111:4.8 Ge kunt de uiterlijke wereld — de omgeving — niet volledig beheersen. Ge hebt de meeste zeggenschap over de creativiteit van uw innerlijke wereld, omdat uw persoonlijkheid hier in zo grote mate wordt bevrijd uit de kluisters van de wetten van voorafgaande veroorzaking. Persoonlijkheid gaat gepaard met een gelimiteerde soevereiniteit van de wil.
1955 111:4.9 Since this inner life of man is truly creative, there rests upon each person the responsibility of choosing as to whether this creativity shall be spontaneous and wholly haphazard or controlled, directed, and constructive. How can a creative imagination produce worthy children when the stage whereon it functions is already preoccupied by prejudice, hate, fears, resentments, revenge, and bigotries?
1997 111:4.9 Aangezien dit innerlijke leven van de mens waarlijk creatief is, berust bij ieder mens de verantwoordelijkheid om te kiezen of deze creativiteit spontaan en geheel lukraak zal zijn, of beheerst, geleid en constructief. Hoe kan een scheppende verbeelding waardige kinderen voortbrengen, wanneer het toneel waarop zij functioneert reeds is ingenomen door vooroordeel, haat, angst, gevoelens van wrok, wraakzucht en allerlei kwezelarij?
1955 111:4.10 Ideas may take origin in the stimuli of the outer world, but ideals are born only in the creative realms of the inner world. Today the nations of the world are directed by men who have a superabundance of ideas, but they are poverty-stricken in ideals. That is the explanation of poverty, divorce, war, and racial hatreds.
1997 111:4.10 Ideeën kunnen hun oorsprong hebben in de prikkels uit de buitenwereld, maar idealen worden alleen geboren in de creatieve gebieden van de innerlijke wereld. Heden ten dage worden de volkeren der wereld geleid door mensen die een overvloed aan ideeën hebben, maar zeer arm zijn aan idealen. Dit is de verklaring voor armoede, afscheiding, oorlog en rassenhaat.
1955 111:4.11 This is the problem: If freewill man is endowed with the powers of creativity in the inner man, then must we recognize that freewill creativity embraces the potential of freewill destructivity. And when creativity is turned to destructivity, you are face to face with the devastation of evil and sin—oppression, war, and destruction. Evil is a partiality of creativity which tends toward disintegration and eventual destruction. All conflict is evil in that it inhibits the creative function of the inner life—it is a species of civil war in the personality.
1997 111:4.11 Het probleem is dit: indien de mens met vrije wil is begiftigd met creatieve kracht in zijn innerlijk, dan moeten wij erkennen dat de creativiteit van de vrije wil ook het potentieel omvat van destructiviteit uit vrije wil. En wanneer creativiteit verandert in destructiviteit, staat ge oog in oog met de verwoesting die het kwaad en zonde aanrichten — onderdrukking, oorlog en vernietiging. Het kwaad is een gedeeltelijkheid van creativiteit, die tot desintegratie en uiteindelijke vernietiging voert. Elk conflict is een kwaad, in de zin dat het de creatieve functie van het innerlijk leven remt — het is een vorm van burgeroorlog binnen de persoonlijkheid.
1955 111:4.12 Inner creativity contributes to ennoblement of character through personality integration and selfhood unification. It is forever true: The past is unchangeable; only the future can be changed by the ministry of the present creativity of the inner self.
1997 111:4.12 Innerlijke creativiteit draagt bij tot veredeling van het karakter door de integratie van de persoonlijkheid en de unificatie van het zelf. Het verleden valt niet te veranderen: alleen de toekomst kan veranderd worden door het dienstbetoon van de huidige creativiteit van het innerlijk zelf — dit geldt immer.
5. THE CONSECRATION OF CHOICE
5. DE HEILIGING VAN DE KEUZEE
1955 111:5.1 The doing of the will of God is nothing more or less than an exhibition of creature willingness to share the inner life with God—with the very God who has made such a creature life of inner meaning-value possible. Sharing is Godlike—divine. God shares all with the Eternal Son and the Infinite Spirit, while they, in turn, share all things with the divine Sons and spirit Daughters of the universes.
1997 111:5.1 Het doen van de wil van God is niets meer of minder dan dat het schepsel de bereidheid toont zijn innerlijk leven met God te delen — met diezelfde God die zo’n leven van innerlijke betekenis-waarde voor het schepsel mogelijk heeft gemaakt. Delen is Godgelijk — het is goddelijk. God deelt alles met de Eeuwige Zoon en met de Oneindige Geest, terwijl dezen op hun beurt alle dingen delen met hun goddelijke Zonen en hun geest-Dochters in de universa.
1955 111:5.2 The imitation of God is the key to perfection; the doing of his will is the secret of survival and of perfection in survival.
1997 111:5.2 De imitatie van God is de sleutel tot volmaaktheid; het doen van zijn wil is het geheim der overleving en van volmaaktheid in de overleving.
1955 111:5.3 Mortals live in God, and so God has willed to live in mortals. As men trust themselves to him, so has he—and first—trusted a part of himself to be with men; has consented to live in men and to indwell men subject to the human will.
1997 111:5.3 Stervelingen leven in God, en dus heeft God ook gewild om in stervelingen te leven. Zoals mensen zich aan hem toevertrouwen, zo heeft hij — en als eerste — een deel van zichzelf aan mensen toevertrouwd om bij hen te zijn: heeft hij goedgevonden om in mensen te leven en bij mensen in te wonen in ondergeschiktheid aan de menselijke wil.
1955 111:5.4 Peace in this life, survival in death, perfection in the next life, service in eternity—all these are achieved (in spirit) now when the creature personality consents—chooses—to subject the creature will to the Father’s will. And already has the Father chosen to make a fragment of himself subject to the will of the creature personality.
1997 111:5.4 Vrede in dit leven, overleving in de dood, volmaaktheid in het volgende leven, dienstbaarheid in de eeuwigheid — dit alles wordt nu (in de geest) verworven wanneer de persoonlijkheid van het schepsel goedvindt — verkiest — om de wil van het schepsel ondergeschikt te maken aan de wil van de Vader. En de Vader heeft reeds verkozen om een fragment van zichzelf ondergeschikt te maken aan de wil van de persoonlijkheid van het schepsel.
1955 111:5.5 Such a creature choice is not a surrender of will. It is a consecration of will, an expansion of will, a glorification of will, a perfecting of will; and such choosing raises the creature will from the level of temporal significance to that higher estate wherein the personality of the creature son communes with the personality of the spirit Father.
1997 111:5.5 Zulk een keuze van het schepsel betekent geen uitlevering van de wil. Het is een heiliging van de wil, een uitbreiding van de wil, een verheerlijking van de wil, een vervolmaking van de wil; dit kiezen verheft de wil van het schepsel dan ook van het niveau van zijn tijdelijk belang, tot die hogere staat waar de persoonlijkheid van de geschapen zoon gemeenschap heeft met de persoonlijkheid van de geest-Vader.
1955 111:5.6 This choosing of the Father’s will is the spiritual finding of the spirit Father by mortal man, even though an age must pass before the creature son may actually stand in the factual presence of God on Paradise. This choosing does not so much consist in the negation of creature will—“Not my will but yours be done”—as it consists in the creature’s positive affirmation: “It is my will that your will be done.” And if this choice is made, sooner or later will the God-choosing son find inner union (fusion) with the indwelling God fragment, while this same perfecting son will find supreme personality satisfaction in the worship communion of the personality of man and the personality of his Maker, two personalities whose creative attributes have eternally joined in self-willed mutuality of expression—the birth of another eternal partnership of the will of man and the will of God.
1997 111:5.6 Dit verkiezen van de wil van de Vader is het geestelijk ontdekken van de geest-Vader door de sterfelijke mens, ook al moeten er eeuwen verstrijken voordat de geschapen zoon daadwerkelijk in de feitelijke tegenwoordigheid van God op het Paradijs zal kunnen staan. Dit kiezen bestaat niet zozeer in de loochening van de wil van het schepsel — ‘Niet mijn wil, maar uw wil geschiede’ — als wel in de positieve bevestiging door het schepsel, ‘Het is mijn wil dat uw wil geschiede[2].’ En indien deze keuze wordt gemaakt, zal de God-kiezende zoon vroeg of laat de innerlijke verbintenis (fusie) vinden met het inwonende Godsfragment, terwijl deze volmaakt wordende zoon de allerhoogste persoonlijkheidsbevrediging zal vinden in de eerbiedige gemeenschap tussen de persoonlijkheid van de mens en de persoonlijkheid van zijn Maker, twee persoonlijkheden wier creatieve eigenschappen zich voor eeuwig hebben vereend in een zelf-gewilde wederkerigheid van uitdrukking — de geboorte van een nieuw eeuwig partnerschap van de wil van een mens en de wil van God.
6. THE HUMAN PARADOX
6. DE MENSELIJKE PARADOX
1955 111:6.1 Many of the temporal troubles of mortal man grow out of his twofold relation to the cosmos. Man is a part of nature—he exists in nature—and yet he is able to transcend nature. Man is finite, but he is indwelt by a spark of infinity. Such a dual situation not only provides the potential for evil but also engenders many social and moral situations fraught with much uncertainty and not a little anxiety.
1997 111:6.1 Veel van de wereldlijke moeilijkheden die de sterfelijke mens ondervindt, komen voort uit zijn tweevoudige relatie tot de kosmos. De mens is een deel van de natuur — hij bestaat in de natuur — en toch is hij in staat om boven de natuur uit te stijgen. De mens is eindig, maar in hem woont een vonk van de oneindigheid. Zulk een tweevoudige situatie brengt niet alleen het potentieel van het kwaad met zich mee, doch veroorzaakt ook veel sociale en morele situaties die met grote onzekerheid en veel angst gepaard gaan.
1955 111:6.2 The courage required to effect the conquest of nature and to transcend one’s self is a courage that might succumb to the temptations of self-pride. The mortal who can transcend self might yield to the temptation to deify his own self-consciousness. The mortal dilemma consists in the double fact that man is in bondage to nature while at the same time he possesses a unique liberty—freedom of spiritual choice and action. On material levels man finds himself subservient to nature, while on spiritual levels he is triumphant over nature and over all things temporal and finite. Such a paradox is inseparable from temptation, potential evil, decisional errors, and when self becomes proud and arrogant, sin may evolve.
1997 111:6.2 De moed die nodig is om de overwinning op de natuur te behalen en boven zichzelf uit te stijgen, is een moed die ook kan bezwijken voor de verleidingen van de eigenwaan. De sterveling die boven zichzelf vermag uit te stijgen, zou kunnen toegeven aan de verleiding om zijn zelf-bewustzijn te vergoddelijken. Het dilemma voor de sterveling bestaat in het tweeledige feit dat de mens geketend is aan de natuur, terwijl hij tegelijkertijd een unieke vrijheid bezit — de vrijheid van geestelijke keuze en handeling. Op materiële niveaus ervaart hij zijn ondergeschiktheid aan de natuur, terwijl hij op geestelijke niveaus triomfeert over de natuur en over alle wereldlijke en eindige zaken. Deze paradox is onscheidbaar van verleiding, potentieel kwaad, verkeerde beslissingen, en wanneer het zelf trots en arrogant wordt, kan er zonde ontstaan.
1955 111:6.3 The problem of sin is not self-existent in the finite world. The fact of finiteness is not evil or sinful. The finite world was made by an infinite Creator—it is the handiwork of his divine Sons—and therefore it must be good. It is the misuse, distortion, and perversion of the finite that gives origin to evil and sin.
1997 111:6.3 Het probleem van zonde is niet zelf-existent in de eindige wereld. Het feit der eindigheid is niet slecht of zondig. De eindige wereld is gemaakt door een oneindige Schepper — zij is het handwerk van zijn goddelijke Zonen — en daarom moet ze goed zijn[3]. Het is het misbruik, de vervorming en pervertering van het eindige waardoor kwaad en zonde ontstaan.
1955 111:6.4 The spirit can dominate mind; so mind can control energy. But mind can control energy only through its own intelligent manipulation of the metamorphic potentials inherent in the mathematical level of the causes and effects of the physical domains. Creature mind does not inherently control energy; that is a Deity prerogative. But creature mind can and does manipulate energy just in so far as it has become master of the energy secrets of the physical universe.
1997 111:6.4 De geest kan het bewustzijn overheersen; zo ook kan het bewustzijn energie beheersen. Maar bewustzijn kan energie slechts beheersen door middel van zijn eigen intelligente manipulatie van het potentieel tot metamorfosen dat inherent is aan het mathematische niveau van oorzaken en gevolgen in de fysische domeinen. Het beheersen van energie is niet inherent aan het bewustzijn van de geschapen mens: zulks is een prerogatief van de Godheid. Maar het bewustzijn van de geschapen mens kan energie manipuleren, en doet dit voorzover het de geheimen van de energie in het fysische universum heeft ontraadseld.
1955 111:6.5 When man wishes to modify physical reality, be it himself or his environment, he succeeds to the extent that he has discovered the ways and means of controlling matter and directing energy. Unaided mind is impotent to influence anything material save its own physical mechanism, with which it is inescapably linked. But through the intelligent use of the body mechanism, mind can create other mechanisms, even energy relationships and living relationships, by the utilization of which this mind can increasingly control and even dominate its physical level in the universe.
1997 111:6.5 Wanneer de mens de fysische werkelijkheid wenst te modificeren, hetzij zichzelf, hetzij zijn omgeving, slaagt hij daarin voorzover hij de wegen en middelen heeft ontdekt om de materie te beheersen en energie te richten. Zonder hulp is het bewustzijn onmachtig om ook maar iets materieels te beïnvloeden, behalve het eigen fysische mechanisme waarmee het onontkoombaar is verbonden. Maar door intelligent gebruik van het lichaamsmechanisme kan het bewustzijn andere mechanismen scheppen, zelfs energie-betrekkingen en levende betrekkingen, en door daarvan gebruik te maken, kan dit bewustzijn in toenemende mate zijn fysische niveau in het universum reguleren en zelfs beheersen.
1955 111:6.6 Science is the source of facts, and mind cannot operate without facts. They are the building blocks in the construction of wisdom which are cemented together by life experience. Man can find the love of God without facts, and man can discover the laws of God without love, but man can never begin to appreciate the infinite symmetry, the supernal harmony, the exquisite repleteness of the all-inclusive nature of the First Source and Center until he has found divine law and divine love and has experientially unified these in his own evolving cosmic philosophy.
1997 111:6.6 De wetenschap is de bron van feiten, en het bewustzijn kan niet werken zonder feiten. Feiten zijn de bouwstenen voor het bouwwerk der wijsheid, die door de levenservaring worden opgemetseld. De mens kan de liefde Gods vinden zonder feiten, en de mens kan de wetten Gods ontdekken zonder liefde, maar de mens kan de oneindige symmetrie, de verheven harmonie, de voortreffelijke vervuldheid van de alomvattende natuur van de Eerste Bron en Centrum pas op waarde beginnen te schatten wanneer hij de goddelijke wet en de goddelijke liefde heeft gevonden, en deze experiëntieel heeft verenigd in zijn eigen evoluerende kosmische filosofie.
1955 111:6.7 The expansion of material knowledge permits a greater intellectual appreciation of the meanings of ideas and the values of ideals. A human being can find truth in his inner experience, but he needs a clear knowledge of facts to apply his personal discovery of truth to the ruthlessly practical demands of everyday life.
1997 111:6.7 De uitbreiding van materiële kennis maakt een grotere verstandelijke appreciatie mogelijk van de inhoud en strekking van ideeën en van de waarden van idealen. Een mens kan waarheid vinden in zijn innerlijke ervaring, doch hij heeft een heldere kennis van feiten nodig om zijn persoonlijke ontdekking van waarheid toe te passen op de meedogenloos praktische eisen van het leven van alledag.
1955 111:6.8 It is only natural that mortal man should be harassed by feelings of insecurity as he views himself inextricably bound to nature while he possesses spiritual powers wholly transcendent to all things temporal and finite. Only religious confidence—living faith—can sustain man amid such difficult and perplexing problems.
1997 111:6.8 Het is niet meer dan natuurlijk dat de sterfelijke mens wordt gekweld door gevoelens van onzekerheid waar hij zichzelf onlosmakelijk gebonden ziet aan de natuur, terwijl hij geestelijke vermogens bezit die alle tijdelijke en eindige dingen ver te boven gaan. Alleen religieus vertrouwen — levend geloof — kan de mens staande houden te midden van zulke moeilijke, verwarrende problemen.
1955 111:6.9 Of all the dangers which beset man’s mortal nature and jeopardize his spiritual integrity, pride is the greatest. Courage is valorous, but egotism is vainglorious and suicidal. Reasonable self-confidence is not to be deplored. Man’s ability to transcend himself is the one thing which distinguishes him from the animal kingdom.
1997 111:6.9 Van alle gevaren die ’s mensen sterfelijke natuur bedreigen en zijn geestelijke integriteit in gevaar brengen, is hoogmoed het grootste. Moed is heldhaftig, maar eigenwaan is opgeblazen en suïcidaal. Op redelijk zelfvertrouwen is niets tegen. ’s Mensen vermogen om boven zichzelf uit te stijgen is juist wat hem onderscheidt van het dierenrijk.
1955 111:6.10 Pride is deceitful, intoxicating, and sin-breeding whether found in an individual, a group, a race, or a nation. It is literally true, “Pride goes before a fall.”
7. THE ADJUSTER’S PROBLEM
7. DE OPGAVE VAN DE RICHTER
1955 111:7.1 Uncertainty with security is the essence of the Paradise adventure—uncertainty in time and in mind, uncertainty as to the events of the unfolding Paradise ascent; security in spirit and in eternity, security in the unqualified trust of the creature son in the divine compassion and infinite love of the Universal Father; uncertainty as an inexperienced citizen of the universe; security as an ascending son in the universe mansions of an all-powerful, all-wise, and all-loving Father.
1997 111:7.1 Onzekerheid in geborgenheid is de essentie van de avontuurlijke tocht naar het Paradijs — onzekerheid in de tijd en in het bewustzijn, onzekerheid met betrekking tot de gebeurtenissen op de opwaartse weg naar het Paradijs die zichtbaar wordt; geborgenheid in de geest en in de eeuwigheid, geborgenheid in het onvoorwaardelijk vertrouwen van de geschapen zoon op de goddelijke compassie en de oneindige liefde van de Universele Vader; onzekerheid als een onervaren burger van het universum; geborgenheid als een opklimmende zoon in de universum-woningen van een almachtige, alwijze, en allen liefhebbende Vader[5].
1955 111:7.2 May I admonish you to heed the distant echo of the Adjuster’s faithful call to your soul? The indwelling Adjuster cannot stop or even materially alter your career struggle of time; the Adjuster cannot lessen the hardships of life as you journey on through this world of toil. The divine indweller can only patiently forbear while you fight the battle of life as it is lived on your planet; but you could, if you only would—as you work and worry, as you fight and toil—permit the valiant Adjuster to fight with you and for you. You could be so comforted and inspired, so enthralled and intrigued, if you would only allow the Adjuster constantly to bring forth the pictures of the real motive, the final aim, and the eternal purpose of all this difficult, uphill struggle with the commonplace problems of your present material world.
1997 111:7.2 Mag ik u aansporen acht te slaan op de zwakke echo van de roepstem van de trouwe Richter tot uw ziel? De inwonende Richter kan de worsteling van uw loopbaan in de tijd niet doen eindigen of zelfs maar in materieel opzicht veranderen; de Richter kan de lasten van uw leven niet verlichten op uw reis door deze wereld van harde arbeid. De goddelijke inwoner kan zich slechts geduldig op de achtergrond houden, terwijl gij de strijd levert die eigen is aan het leven op uw planeet; doch bij uw arbeid en zorgen en in uw strijd en zwoegen zoudt ge, indien ge maar zoudt willen, de heldhaftige Richter kunnen toestaan met u en voor u te strijden. Ge zoudt zo bemoedigd en geïnspireerd kunnen worden, zo geboeid en geïntrigeerd, indien ge de Richter maar zoudt willen toestaan u voortdurend de beelden voor te leggen van het werkelijke motief, het uiteindelijke doeleinde, en het eeuwige oogmerk van al deze moeizame, zware worstelingen met de alledaagse opgaven van uw huidige materiële wereld.
1955 111:7.3 Why do you not aid the Adjuster in the task of showing you the spiritual counterpart of all these strenuous material efforts? Why do you not allow the Adjuster to strengthen you with the spiritual truths of cosmic power while you wrestle with the temporal difficulties of creature existence? Why do you not encourage the heavenly helper to cheer you with the clear vision of the eternal outlook of universal life as you gaze in perplexity at the problems of the passing hour? Why do you refuse to be enlightened and inspired by the universe viewpoint while you toil amidst the handicaps of time and flounder in the maze of uncertainties which beset your mortal life journey? Why not allow the Adjuster to spiritualize your thinking, even though your feet must tread the material paths of earthly endeavor?
1997 111:7.3 Waarom helpt ge de Richter niet bij zijn taak om u de geestelijke tegenhanger van al deze zware materiële inspanningen te laten zien? Waarom staat ge de Richter niet toe u te sterken met de geestelijke waarheden die kosmische kracht geven, terwijl gij worstelt met de wereldse moeilijkheden van het menselijk bestaan? Waarom stimuleert ge de hemelse helper niet om u te verblijden met een heldere blik op het eeuwige uitzicht van leven in het universum, wanneer ge in verwarring de problemen van het voorbijgaande ogenblik beziet? Waarom weigert ge u te laten verlichten en inspireren door het gezichtspunt van het universum, terwijl ge zwoegt onder de belemmeringen van de tijd en de draad kwijtraakt in de doolhof der onzekerheden waardoor uw levensreis als sterveling wordt bemoeilijkt? Waarom staat ge de Richter niet toe uw denken te vergeestelijken, ook al moeten uw voeten de materiële wegen gaan van het streven op aarde?
1955 111:7.4 The higher human races of Urantia are complexly admixed; they are a blend of many races and stocks of different origin. This composite nature renders it exceedingly difficult for the Monitors to work efficiently during life and adds definitely to the problems of both the Adjuster and the guardian seraphim after death. Not long since I was present on Salvington and heard a guardian of destiny present a formal statement in extenuation of the difficulties of ministering to her mortal subject. This seraphim said:
1997 111:7.4 De hogere mensenrassen op Urantia zijn op ingewikkelde wijze vermengd: ze zijn een mengeling van vele rassen en stammen van verschillende herkomst. Deze samengestelde natuur maakt het voor de Mentoren buitengewoon moeilijk om tijdens uw leven vruchtbaar te werken en vergroot voor zowel de Richter als de serafijnse beschermer beslist de problemen na uw dood. Niet lang geleden was ik op Salvington en hoorde ik een bestemmingsbehoeder een formele verklaring afleggen als excuus voor de moeilijkheden die zij had ondervonden bij haar bijstand aan haar sterfelijke subject. Deze serafijn zei:
1955 111:7.5 “Much of my difficulty was due to the unending conflict between the two natures of my subject: the urge of ambition opposed by animal indolence; the ideals of a superior people crossed by the instincts of an inferior race; the high purposes of a great mind antagonized by the urge of a primitive inheritance; the long-distance view of a far-seeing Monitor counteracted by the nearsightedness of a creature of time; the progressive plans of an ascending being modified by the desires and longings of a material nature; the flashes of universe intelligence cancelled by the chemical-energy mandates of the evolving race; the urge of angels opposed by the emotions of an animal; the training of an intellect annulled by the tendencies of instinct; the experience of the individual opposed by the accumulated propensities of the race; the aims of the best overshadowed by the drift of the worst; the flight of genius neutralized by the gravity of mediocrity; the progress of the good retarded by the inertia of the bad; the art of the beautiful besmirched by the presence of evil; the buoyancy of health neutralized by the debility of disease; the fountain of faith polluted by the poisons of fear; the spring of joy embittered by the waters of sorrow; the gladness of anticipation disillusioned by the bitterness of realization; the joys of living ever threatened by the sorrows of death. Such a life on such a planet! And yet, because of the ever-present help and urge of the Thought Adjuster, this soul did achieve a fair degree of happiness and success and has even now ascended to the judgment halls of mansonia.”
1997 111:7.5 ‘Veel van mijn moeilijkheden waren toe te schrijven aan het nimmer aflatende conflict tussen de twee naturen van mijn subject: de impuls van ambitie tegengewerkt door dierlijke indolentie; de idealen van een superieur volk doorkruist door de instincten van een onontwikkeld ras; de hoge doelstellingen van een groot verstand tegengewerkt door de impulsen van primitieve geërfde eigenschappen; de visie van een ver vooruitziende Mentor verijdeld door de kortzichtigheid van een tijdgebonden schepsel; de plannen tot vooruitgang van een opklimmend mens gemodificeerd door de begeerten en verlangens van een materiële natuur; de flitsen van inlichtingen uit het universum teniet gedaan door de chemisch-energetische mandaten van het evoluerende ras; de aansporing van engelen tegengewerkt door de emoties van een dier; de training van het verstand teniet gedaan door instinctieve neigingen; de ervaring van het individu tegengewerkt door de verzamelde natuurlijke neigingen waarmee het ras is behept; de doelstellingen van de besten in de schaduw gesteld van de neigingen van de slechtsten; de opvlucht van het genie geneutraliseerd door de zwaartekracht van de middelmatigheid; de vooruitgang van het goede tegengehouden door de laksheid van het slechte; de kunst van het schone bezoedeld door de aanwezigheid van het kwaad; de veerkracht van gezondheid geneutraliseerd door de zwakte van ziekte; de fontein van het geloof verontreinigd door het gif van de vrees; de springader van vreugde bitter geworden door de wateren der smart; de blijdschap van verwachting ontgoocheld door de bitterheid van de verwezenlijking; de vreugden van het leven voortdurend bedreigd door de smarten van de dood. Welk een leven op welk een planeet! En toch bereikte deze ziel, dankzij de steeds aanwezige hulp en aansporing van de Gedachtenrichter, een aanzienlijke graad van geluk en succes, en is zij nu zelfs opgevaren naar de rechtszalen van mansonia.’
1997 111:7.6 [Aangeboden door een Solitaire Boodschapper uit Orvonton.]
Verhandeling 110. De betrekking van Richters tot individuele stervelingen |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 112. De overleving van persoonlijkheid |