Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
THE UNIVERSAL FATHER
DE UNIVERSELE VADER
1955 1:0.1 THE Universal Father is the God of all creation, the First Source and Center of all things and beings. First think of God as a creator, then as a controller, and lastly as an infinite upholder. The truth about the Universal Father had begun to dawn upon mankind when the prophet said: “You, God, are alone; there is none beside you. You have created the heaven and the heaven of heavens, with all their hosts; you preserve and control them. By the Sons of God were the universes made. The Creator covers himself with light as with a garment and stretches out the heavens as a curtain.” Only the concept of the Universal Father—one God in the place of many gods—enabled mortal man to comprehend the Father as divine creator and infinite controller.
1997 1:0.1 DE Universele Vader is de God van de gehele schepping, Eerste Bron en Centrum van alle dingen en wezens. Zie God in de eerste plaats als schepper, dan als albeheerser en ten slotte als oneindige handhaver. De waarheid aangaande de Universele Vader was begonnen tot de mensheid door te dringen toen de profeet sprak: ‘Gij, o God, zijt een enig God; er is geen ander naast u. Gij hebt de hemel geschapen en de hemel der hemelen, met al hun heerscharen; gij houdt ze in stand en bestiert ze. Door de Zonen van God werden de universa gemaakt. De Schepper hult zich in licht als in een mantel en spant de hemel uit als een tentkleed[1].’ Alleen het denkbeeld van de Universele Vader — één God in plaats van vele goden — heeft de sterfelijke mens in staat gesteld de Vader te begrijpen als goddelijke schepper en oneindige albeheerser.
1955 1:0.2 The myriads of planetary systems were all made to be eventually inhabited by many different types of intelligent creatures, beings who could know God, receive the divine affection, and love him in return. The universe of universes is the work of God and the dwelling place of his diverse creatures. “God created the heavens and formed the earth; he established the universe and created this world not in vain; he formed it to be inhabited.”
1997 1:0.2 De ontelbare planetenstelsels zijn alle gemaakt om uiteindelijk bewoond te worden door intelligente schepselen van vele verschillende typen, wezens die God kunnen kennen, de goddelijke liefde kunnen ontvangen, en op hun beurt God kunnnen liefhebben. Het universum van universa is het werk van God en de woonplaats van zijn veelsoortige schepselen. ‘God schiep de hemelen en formeerde de aarde; niet zonder bedoeling bracht hij het universum tot stand en schiep hij deze wereld; hij formeerde haar om bewoond te worden[2].’
1955 1:0.3 The enlightened worlds all recognize and worship the Universal Father, the eternal maker and infinite upholder of all creation. The will creatures of universe upon universe have embarked upon the long, long Paradise journey, the fascinating struggle of the eternal adventure of attaining God the Father. The transcendent goal of the children of time is to find the eternal God, to comprehend the divine nature, to recognize the Universal Father. God-knowing creatures have only one supreme ambition, just one consuming desire, and that is to become, as they are in their spheres, like him as he is in his Paradise perfection of personality and in his universal sphere of righteous supremacy. From the Universal Father who inhabits eternity there has gone forth the supreme mandate, “Be you perfect, even as I am perfect.” In love and mercy the messengers of Paradise have carried this divine exhortation down through the ages and out through the universes, even to such lowly animal-origin creatures as the human races of Urantia.
1997 1:0.3 De verlichte werelden erkennen en vereren alle de Universele Vader, de eeuwige maker en oneindige handhaver van de gehele schepping. Uit universum na universum zijn de wilsschepselen begonnen aan de zeer lange reis naar het Paradijs, de fascinerende worsteling om God de Vader te bereiken, het avontuur der eeuwigheid. Het transcendente doel van de kinderen uit de tijd is het vinden van de eeuwige God, het begrijpen van de goddelijke natuur, het herkennen van de Universele Vader. Schepselen die God kennen, hebben slechts één allerhoogste ambitie, slechts één brandende begeerte, namelijk om zoals zij zijn, in hun sfeer, hem gelijk te worden zoals hij is in zijn Paradijs-volmaaktheid vanpersoonlijkheid en in zijn universele sfeer van rechtvaardige allerhoogste macht. Van de Universele Vader die de eeuwigheid bewoont, is de allerhoogste opdracht uitgegaan: ‘Weest volmaakt, zoals ik volmaakt ben[3][4].’ In liefde en barmhartigheid hebben de boodschappers uit het Paradijs door de tijden heen deze goddelijke aansporing uitgedragen naar de universa, zelfs naar zulke nederige schepselen van dierlijke afkomst als de geslachten der mensen op Urantia.
1955 1:0.4 This magnificent and universal injunction to strive for the attainment of the perfection of divinity is the first duty, and should be the highest ambition, of all the struggling creature creation of the God of perfection. This possibility of the attainment of divine perfection is the final and certain destiny of all man’s eternal spiritual progress.
1997 1:0.4 Dit luisterrijke, universele gebod om te streven naar het verwerven van de volmaaktheid van goddelijkheid, is de eerste plicht van alle worstelende schepselen in de schepping van de God van volmaaktheid, en zou ook hun hoogste ambitie moeten zijn. Deze mogelijkheid om goddelijke volmaaktheid te verwerven vormt de finale, zekere bestemming van alle eeuwige geestelijke vooruitgang van de mens.
1955 1:0.5 Urantia mortals can hardly hope to be perfect in the infinite sense, but it is entirely possible for human beings, starting out as they do on this planet, to attain the supernal and divine goal which the infinite God has set for mortal man; and when they do achieve this destiny, they will, in all that pertains to self-realization and mind attainment, be just as replete in their sphere of divine perfection as God himself is in his sphere of infinity and eternity. Such perfection may not be universal in the material sense, unlimited in intellectual grasp, or final in spiritual experience, but it is final and complete in all finite aspects of divinity of will, perfection of personality motivation, and God-consciousness.
1997 1:0.5 Stervelingen op Urantia kunnen nauwelijks verwachten volmaakt te worden in de oneindige betekenis, maar het is voor mensen zeer wel mogelijk om, beginnende op deze planeet, het hemelse, goddelijke doel te bereiken dat de oneindige God de sterfelijke mens heeft gesteld; en wanneer zij deze bestemming inderdaad bereiken, zullen zij in al wat zelfontplooiing en bewustzijnsverworvenheden betreft, evenzeer vervuld zijn in hun sfeer van goddelijke volmaaktheid, als God zelf is in zijn sfeer van oneindigheid en eeuwigheid. Zulke volmaaktheid is misschien niet universeel in de materiële zin, niet onbeperkt qua intellectueel begrip, of finaal in geestelijke ervaring, maar zij is wel finaal en compleet in alle eindige aspecten van goddelijkheid van wil, volmaaktheid van persoonlijkheidsmotivatie, en Godsbewustzijn.
1955 1:0.6 This is the true meaning of that divine command, “Be you perfect, even as I am perfect,” which ever urges mortal man onward and beckons him inward in that long and fascinating struggle for the attainment of higher and higher levels of spiritual values and true universe meanings. This sublime search for the God of universes is the supreme adventure of the inhabitants of all the worlds of time and space.
1997 1:0.6 Dit is de ware betekenis van die goddelijke opdracht, ‘Weest volmaakt, zoals ik volmaakt ben,’ waardoor de sterfelijke mens voortdurend wordt aangespoord en naar binnen wordt gewenkt bij zijn lange, fascinerende worsteling om steeds hogere niveaus van geestelijke waarden en ware universum-betekenissen en -bedoelingen te bereiken. Deze sublieme speurtocht naar de God der universa is het allerhoogste avontuur van de bewoners van alle werelden in tijd en ruimte.
1. THE FATHER’S NAME
1. DE NAAM VAN DE VADER
1955 1:1.1 Of all the names by which God the Father is known throughout the universes, those which designate him as the First Source and the Universe Center are most often encountered. The First Father is known by various names in different universes and in different sectors of the same universe. The names which the creature assigns to the Creator are much dependent on the creature’s concept of the Creator. The First Source and Universe Center has never revealed himself by name, only by nature. If we believe that we are the children of this Creator, it is only natural that we should eventually call him Father. But this is the name of our own choosing, and it grows out of the recognition of our personal relationship with the First Source and Center.
1997 1:1.1 Van alle namen waaronder God de Vader overal in de universa wordt gekend, komt men het meest de namen tegen die hem aanduiden als Eerste Bron en het Centrum van het Universum. De Eerste Vader wordt in de veelsoortige universa en in verschillende sectoren van eenzelfde universum onder verscheidene namen gekend. De namen die het schepsel aan de Schepper geeft, hangen grotendeels af van het begrip dat het schepsel van de Schepper heeft. De Eerste Bron en Centrum van het Universum heeft zich nooit met een naam geopenbaard, doch alleen door zijn natuur. Indien wij geloven dat wij de kinderen van deze Schepper zijn, is het niet meer dan natuurlijk dat wij hem uiteindelijk Vader noemen[5]. Maar dit is de naam die wij zelf gekozen hebben, en komt voort uit het besef van onze persoonlijke verhouding met de Eerste Bron en Centrum.
1955 1:1.2 The Universal Father never imposes any form of arbitrary recognition, formal worship, or slavish service upon the intelligent will creatures of the universes. The evolutionary inhabitants of the worlds of time and space must of themselves—in their own hearts—recognize, love, and voluntarily worship him. The Creator refuses to coerce or compel the submission of the spiritual free wills of his material creatures. The affectionate dedication of the human will to the doing of the Father’s will is man’s choicest gift to God; in fact, such a consecration of creature will constitutes man’s only possible gift of true value to the Paradise Father. In God, man lives, moves, and has his being; there is nothing which man can give to God except this choosing to abide by the Father’s will, and such decisions, effected by the intelligent will creatures of the universes, constitute the reality of that true worship which is so satisfying to the love-dominated nature of the Creator Father.
1997 1:1.2 De Universele Vader legt nooit enige vorm van willekeurige erkenning, formele verering of slaafse dienstbaarheid op aan de intelligente wilsschepselen in de universa. De evolutionaire bewoners van de werelden in tijd en ruimte moeten hem uit zichzelf — in hun eigen hart — erkennen, liefhebben, en vrijwillig vereren. De Schepper weigert de onderwerping van de geestelijke vrije wil van zijn materiële schepselen af te dwingen of op te eisen. De liefdevolle wijding van zijn menselijke wil aan het doen van de wil van de Vader is het meest uitgelezen geschenk dat de mens aan God kan geven: in feite vormt deze heiliging van de wil van het schepsel het enige geschenk van echte waarde dat de mens de Paradijs-Vader kan geven. In God leeft de mens, beweegt hij zich en is hij: er is niets anders dat de mens aan God kan geven dan deze keuze om zich te schikken naar de wil van de Vader, en zulke beslissingen, genomen door de intelligente wilsschepselen in de universa, vormen de realiteit van die ware godsverering die zoveel voldoening schenkt aan de Schepper-Vader, wiens natuur door liefde wordt geregeerd[6].
1955 1:1.3 When you have once become truly God-conscious, after you really discover the majestic Creator and begin to experience the realization of the indwelling presence of the divine controller, then, in accordance with your enlightenment and in accordance with the manner and method by which the divine Sons reveal God, you will find a name for the Universal Father which will be adequately expressive of your concept of the First Great Source and Center. And so, on different worlds and in various universes, the Creator becomes known by numerous appellations, in spirit of relationship all meaning the same but, in words and symbols, each name standing for the degree, the depth, of his enthronement in the hearts of his creatures of any given realm.
1997 1:1.3 Wanneer ge u eenmaal waarlijk van God bewust geworden bent, wanneer ge de majesteite-lijke Schepper werkelijk hebt ontdekt en ge de inwonende tegenwoordigheid van de goddelijke albeheerser begint te beseffen, dan zult ge, in overeenstemming met uw verlichting en met de manier en methode volgens welke de goddelijke Zonen God openbaren, een naam vinden voor de Universele Vader, die uw voorstelling van de Eerste Grote Bron en Centrum passend tot uitdrukking brengt. Zo wordt op verschillende werelden en in veelsoortige universa de Schepper gekend onder talrijke benamingen die alle dezelfde geest van verwantschap uitdrukken, maar waarvan elk in woord- en symboolgebruik de graad, de diepte, aangeeft van Gods tronen in het hart van zijn schepselen in dat bepaalde gebied.
1955 1:1.4 Near the center of the universe of universes, the Universal Father is generally known by names which may be regarded as meaning the First Source. Farther out in the universes of space, the terms employed to designate the Universal Father more often mean the Universal Center. Still farther out in the starry creation, he is known, as on the headquarters world of your local universe, as the First Creative Source and Divine Center. In one near-by constellation God is called the Father of Universes. In another, the Infinite Upholder, and to the east, the Divine Controller. He has also been designated the Father of Lights, the Gift of Life, and the All-powerful One.
1997 1:1.4 Dichtbij het centrum van het universum van universa wordt de Universele Vader gewoonlijk gekend onder namen waarvan men kan zeggen dat ze Eerste Bron betekenen. Verder naar buiten, in de universa in de ruimte, betekenen de termen waarmee de Universele Vader wordt aangeduid meestal het Universele Centrum. Nog verder naar buiten in de met sterren bezaaide schepping, zoals op de centrale wereld van uw plaatselijk universum, kent men hem als Eerste Scheppende Bron en Goddelijk Centrum. In een constellatie nabij de uwe noemt men God de Vader der Universa. In een andere, de Oneindige Handhaver en meer naar het oosten, de Goddelijke Albeheerser. Men heeft hem ook aangeduid als de Vader der Lichten, de Gave van het Leven, en de Alvermogende[7][8][9].
1955 1:1.5 On those worlds where a Paradise Son has lived a bestowal life, God is generally known by some name indicative of personal relationship, tender affection, and fatherly devotion. On your constellation headquarters God is referred to as the Universal Father, and on different planets in your local system of inhabited worlds he is variously known as the Father of Fathers, the Paradise Father, the Havona Father, and the Spirit Father. Those who know God through the revelations of the bestowals of the Paradise Sons, eventually yield to the sentimental appeal of the touching relationship of the creature-Creator association and refer to God as “our Father.”
1997 1:1.5 Op de werelden waar een Paradijs-Zoon een leven van zelfschenking heeft geleefd, kent men God over het algemeen onder een naam die een persoonlijke verhouding, tedere liefde en vaderlijke toewijding aangeeft[10]. Op het hoofdkwartier van uw constellatie wordt God aangeduid als de Universele Vader en op verschillende planeten in uwplaatselijk stelsel van bewoonde werelden wordt hij afwisselend gekend als de Vader der Vaderen, de Paradijs-Vader, de Havona-Vader en de Geest-Vader. Zij die God kennen door de openbaringen van de schenkingen van de Paradijs-Zonen, zwichten ten slotte voor de gevoelsmatige aantrekkingskracht van de ontroerende verhouding die de schepsel-Schepper connectie is, en spreken over God als ‘onze Vader[11].’
1955 1:1.6 On a planet of sex creatures, in a world where the impulses of parental emotion are inherent in the hearts of its intelligent beings, the term Father becomes a very expressive and appropriate name for the eternal God. He is best known, most universally acknowledged, on your planet, Urantia, by the name God. The name he is given is of little importance; the significant thing is that you should know him and aspire to be like him. Your prophets of old truly called him “the everlasting God” and referred to him as the one who “inhabits eternity.”
1997 1:1.6 Op een planeet met geslachtelijke schepselen, in een wereld waar de impuls van ouderliefde is ingeboren in het hart van de intelligente bewoners, wordt de term Vader een zeer veelzeggende, geëigende naam voor de eeuwige God. Op uw planeet, Urantia, kent men hem het best en wordt hij het meest universeel erkend onder de naam God. De naam die men hem geeft, is van weinig belang: waar het op aankomt, is dat ge hem kent en ernaar streeft te zijn zoals hij. Uw profeten van weleer noemden hem terecht ‘de eeuwige God’ en spraken van hem als hij die ‘de eeuwigheid bewoont[12][13].’
2. THE REALITY OF GOD
2. DE WERKELIJKHEID VAN GOD
1955 1:2.1 God is primal reality in the spirit world; God is the source of truth in the mind spheres; God overshadows all throughout the material realms. To all created intelligences God is a personality, and to the universe of universes he is the First Source and Center of eternal reality. God is neither manlike nor machinelike. The First Father is universal spirit, eternal truth, infinite reality, and father personality.
1997 1:2.1 God is primaire werkelijkheid in de wereld van geest; God is de oorsprong van waarheid in de sferen van het bewustzijn; God overschaduwt alles en allen in alle materiële domeinen. Voor alle geschapen denkende wezens is God een persoonlijkheid en voor het universum van universa is hij de Eerste Bron en Centrum van de eeuwige werkelijkheid. God is niet als de mens, en evenmin als een machine[14]. De Universele Vader is universele geest, eeuwige waarheid, oneindige werkelijkheid, en vader-persoonlijkheid.
1955 1:2.2 The eternal God is infinitely more than reality idealized or the universe personalized. God is not simply the supreme desire of man, the mortal quest objectified. Neither is God merely a concept, the power-potential of righteousness. The Universal Father is not a synonym for nature, neither is he natural law personified. God is a transcendent reality, not merely man’s traditional concept of supreme values. God is not a psychological focalization of spiritual meanings, neither is he “the noblest work of man.” God may be any or all of these concepts in the minds of men, but he is more. He is a saving person and a loving Father to all who enjoy spiritual peace on earth, and who crave to experience personality survival in death.
1997 1:2.2 De eeuwige God is oneindig veel meer dan een idealisering van de werkelijkheid of een personificatie van het universum. God is niet slechts het allerhoogste verlangen van de mens, de objectivering van de zoektocht van de sterveling. Evenmin is God alleen maar een begrip, het machtspotentieel van rechtvaardigheid. De Universele Vader is niet een synoniem voor de natuur en evenmin is hij de verpersoonlijking van de natuurwet. God is een transcendente werkelijkheid, niet louter ’s mensen traditionele voorstelling van allerhoogste waarden. God is niet een psychologische focalisatie van geestelijke betekenissen en bedoelingen, noch is hij ‘het nobelst werkstuk van de mens.’ In het denken van mensen kan God wel één van deze voorstellingen of al deze begrippen tegelijk zijn, maar hij is meer. Hij is een reddende persoonlijkheid en een liefdevolle Vader voor allen die geestelijke vrede kennen op aarde en die ernaar smachten om in de dood de overleving van hun persoonlijkheid te ervaren.
1955 1:2.3 The actuality of the existence of God is demonstrated in human experience by the indwelling of the divine presence, the spirit Monitor sent from Paradise to live in the mortal mind of man and there to assist in evolving the immortal soul of eternal survival. The presence of this divine Adjuster in the human mind is disclosed by three experiential phenomena:
1997 1:2.3 De actualiteit van het bestaan van God wordt in de menselijke ervaring aangetoond door de inwoning van de goddelijke tegenwoordigheid, de geest-Mentor die is uitgezonden vanuit het Paradijs om in het sterfelijke bewustzijn van de mens te leven en daar te helpen bij de ontwikkeling van de onsterfelijke ziel die eeuwig kan voortbestaan. De aanwezigheid van deze goddelijke Richter in het menselijke bewustzijn wordt door drie ervaringsverschijnselen onthuld:
1955 1:2.4 1. The intellectual capacity for knowing God—God-consciousness.
1955 1:2.6 3. The personality craving to be like God—the wholehearted desire to do the Father’s will.
1955 1:2.7 The existence of God can never be proved by scientific experiment or by the pure reason of logical deduction. God can be realized only in the realms of human experience; nevertheless, the true concept of the reality of God is reasonable to logic, plausible to philosophy, essential to religion, and indispensable to any hope of personality survival.
1997 1:2.7 Het bestaan van God kan nooit worden bewezen door wetenschappelijke experimenten of door de zuivere rede der logische deductie. God kan alleen tot werkelijkheid worden in de sfeer der menselijke ervaring; het ware begrip van Gods werkelijkheid is niettemin redelijk voor de logica, aannemelijk voor de filosofie, essentieel voor de religie, en onontbeerlijk voor alle hoop op overleving der persoonlijkheid.
1955 1:2.8 Those who know God have experienced the fact of his presence; such God-knowing mortals hold in their personal experience the only positive proof of the existence of the living God which one human being can offer to another. The existence of God is utterly beyond all possibility of demonstration except for the contact between the God-consciousness of the human mind and the God-presence of the Thought Adjuster that indwells the mortal intellect and is bestowed upon man as the free gift of the Universal Father.
1997 1:2.8 Zij die God kennen, hebben het feit van zijn aanwezigheid ervaren; stervelingen die God zo kennen, bezitten in hun persoonlijke ervaring het enige onweerlegbare bewijs voor het bestaan van de levende God, dat een mens aan een andere mens kan leveren. Het bestaan van God gaat alle aantoonbaarheid te boven, met uitzondering van het contact tussen het Godsbewustzijn van de mens en de Godstegenwoordigheid van de Gedachtenrichter die in het sterfelijke intellect woont, en de mens om niet wordt geschonken als de gave van de Universele Vader.
1955 1:2.9 In theory you may think of God as the Creator, and he is the personal creator of Paradise and the central universe of perfection, but the universes of time and space are all created and organized by the Paradise corps of the Creator Sons. The Universal Father is not the personal creator of the local universe of Nebadon; the universe in which you live is the creation of his Son Michael. Though the Father does not personally create the evolutionary universes, he does control them in many of their universal relationships and in certain of their manifestations of physical, mindal, and spiritual energies. God the Father is the personal creator of the Paradise universe and, in association with the Eternal Son, the creator of all other personal universe Creators.
1997 1:2.9 In theorie kunt ge u God voorstellen als de Schepper, en hij is inderdaad de persoonlijke schepper van het Paradijs en het centrale universum van volmaaktheid, maar de universa in tijd en ruimte zijn en worden alle geschapen en georganiseerd door het Paradijs-Korps der Schepper-Zonen. De Universele Vader is niet de persoonlijke schepper van het plaatselijk universum Nebadon: het universum waarin gij leeft is de schepping van zijn Zoon Michael. Hoewel de Vader de evolutionaire universa niet persoonlijk schept, beheerst hij ze wel in veel van hun universele betrekkingen en in bepaalde manifestaties van fysische, mentale en geestelijke energieën. God de Vader is de persoonlijke schepper van het Paradijs-universum en, in samenwerking met de Eeuwige Zoon, de schepper van alle andere persoonlijke Scheppers van universa.
1955 1:2.10 As a physical controller in the material universe of universes, the First Source and Center functions in the patterns of the eternal Isle of Paradise, and through this absolute gravity center the eternal God exercises cosmic overcontrol of the physical level equally in the central universe and throughout the universe of universes. As mind, God functions in the Deity of the Infinite Spirit; as spirit, God is manifest in the person of the Eternal Son and in the persons of the divine children of the Eternal Son. This interrelation of the First Source and Center with the co-ordinate Persons and Absolutes of Paradise does not in the least preclude the direct personal action of the Universal Father throughout all creation and on all levels thereof. Through the presence of his fragmentized spirit the Creator Father maintains immediate contact with his creature children and his created universes.
1997 1:2.10 Als fysische albeheerser in het materiële universum van universa functioneert de Eerste Bron en Centrum in de patronen van het eeuwige Paradijs-Eiland, en door dit centrum van absolute zwaartekracht oefent de eeuwige God op het fysische niveau kosmische albeheersing uit, in het centrale universum evenzeer als overal in het universum van universa. Als [denkend] bewustzijn functioneert God in de Godheid van de Oneindige Geest; als geest is God manifest in de persoon van de Eeuwige Zoon en in de personen der goddelijke kinderen van de Eeuwige Zoon. Dit onderlinge verband tussen de Eerste Bron en Centrum en de Personen en Absoluten van het Paradijs die zijn gelijken zijn, sluit geenszins uit dat de Universele Vader in de gehele schepping en op alle niveaus daarvan rechtstreeks persoonlijk handelt. Door de tegenwoordigheid van zijn gefragmenteerde geest onderhoudt de Schepper-Vader rechtstreeks contact met zijn schepsel-kinderen en zijn geschapen universa.
3. GOD IS A UNIVERSAL SPIRIT
3. GOD IS EEN UNIVERSELE GEEST
1955 1:3.1 “God is spirit.” He is a universal spiritual presence. The Universal Father is an infinite spiritual reality; he is “the sovereign, eternal, immortal, invisible, and only true God.” Even though you are “the offspring of God,” you ought not to think that the Father is like yourselves in form and physique because you are said to be created “in his image”—indwelt by Mystery Monitors dispatched from the central abode of his eternal presence. Spirit beings are real, notwithstanding they are invisible to human eyes; even though they have not flesh and blood.
1997 1:3.1 ‘God is geest[18].’ Hij is een universele geestelijke tegenwoordigheid. De Universele Vader is een oneindige geestelijke werkelijkheid; hij is ‘de soevereine, eeuwige, onsterfelijke, onzien- lijke, en enig ware God[19].’ Ook al zijt ge ‘van Gods geslacht,’ moet ge niet denken dat de Vader u in fysieke gestalte gelijkt, omdat van u gezegd is dat ge geschapen zijt ‘naar zijn beeld’ — omdat in u de Geheimnisvolle Mentoren wonen, die zijn uitgezonden vanuit het centrale verblijf van zijn eeuwige tegenwoordigheid[20][21]. Geestelijke wezens zijn werkelijk, al zijn zij onzichtbaar voor het menselijk oog en zijn zij niet van vlees en bloed.
1955 1:3.2 Said the seer of old: “Lo, he goes by me, and I see him not; he passes on also, but I perceive him not.” We may constantly observe the works of God, we may be highly conscious of the material evidences of his majestic conduct, but rarely may we gaze upon the visible manifestation of his divinity, not even to behold the presence of his delegated spirit of human indwelling.
1997 1:3.2 De ziener van weleer sprak: ‘Zie, hij gaat naast mij en ik zie hem niet; hij gaat met mij mee en ik bespeur hem niet[22].’ Terwijl wij voortdurend de werken Gods kunnen waarnemen en ons in hoge mate bewust kunnen zijn van de materiële blijken van zijn majesteitelijke optreden, wordt het ons slechts zelden vergund een blik te slaan op de zichtbare manifestatie van zijn goddelijkheid, zelfs niet om de aanwezigheid te zien van de door hem afgevaardigde geest die bij de mens inwoont.
1955 1:3.3 The Universal Father is not invisible because he is hiding himself away from the lowly creatures of materialistic handicaps and limited spiritual endowments. The situation rather is: “You cannot see my face, for no mortal can see me and live.” No material man could behold the spirit God and preserve his mortal existence. The glory and the spiritual brilliance of the divine personality presence is impossible of approach by the lower groups of spirit beings or by any order of material personalities. The spiritual luminosity of the Father’s personal presence is a “light which no mortal man can approach; which no material creature has seen or can see.” But it is not necessary to see God with the eyes of the flesh in order to discern him by the faith-vision of the spiritualized mind.
1997 1:3.3 De Universele Vader is niet onzienlijk omdat hij zich verbergt voor de nederige schepselen met materialistische belemmeringen en beperkte geestesgaven. De toestand is veeleer deze: ‘Gij kunt mijn aangezicht niet aanschouwen, want geen sterveling kan in leven blijven als hij mij zou zien[23].’ Geen materiële mens zou de God die geest is, kunnen aanschouwen en zijn sterfelijke bestaan kunnen behouden. Voor de lagere groepen geestelijke wezens en voor materiële persoonlijkheden van alle orden is het onmogelijk de heerlijkheid en geestelijke schittering van de tegenwoordigheid van de goddelijke persoonlijkheid te naderen. De geeste-lijke straling van de persoonlijke tegenwoordigheid van de Vader is een ‘licht tot hetwelk geen sterfelijk mens kan naderen; dat geen materieel schepsel heeft gezien of kan zien[24].’ Maar het is niet nodig God met de ogen van het vlees te zien, om hem te kunnen bespeuren met het zicht des geloofs van een vergeestelijkt bewustzijn.
1955 1:3.4 The spirit nature of the Universal Father is shared fully with his coexistent self, the Eternal Son of Paradise. Both the Father and the Son in like manner share the universal and eternal spirit fully and unreservedly with their conjoint personality co-ordinate, the Infinite Spirit. God’s spirit is, in and of himself, absolute; in the Son it is unqualified, in the Spirit, universal, and in and by all of them, infinite.
1997 1:3.4 De geest-natuur van de Universele Vader wordt volledig gedeeld door zijn co-existente zelf, de Eeuwige Zoon van het Paradijs. Op dezelfde wijze delen de Vader en de Zoon hun universele, eeuwige geest volledig en zonder voorbehoud met de Oneindige Geest, hun gezamenlijke persoonlijkheidsgelijke. Gods geest is in en uit zichzelf absoluut; in de Zoon is hij niet-gekwalificeerd en in de Geest universeel; in en door hen alle drie is hij oneindig.
1955 1:3.5 God is a universal spirit; God is the universal person. The supreme personal reality of the finite creation is spirit; the ultimate reality of the personal cosmos is absonite spirit. Only the levels of infinity are absolute, and only on such levels is there finality of oneness between matter, mind, and spirit.
1997 1:3.5 God is een universele geest; God is de universele persoonlijkheid. De allerhoogste persoonlijke realiteit in de eindige schepping is geest; de ultieme realiteit in de persoonlijke kosmos is absoniete geest. Alleen de niveaus van oneindigheid zijn absoluut, en slechts op deze niveaus is er finaliteit van eenheid tussen materie, bewustzijn en geest.
1955 1:3.6 In the universes God the Father is, in potential, the overcontroller of matter, mind, and spirit. Only by means of his far-flung personality circuit does God deal directly with the personalities of his vast creation of will creatures, but he is contactable (outside of Paradise) only in the presences of his fragmented entities, the will of God abroad in the universes. This Paradise spirit that indwells the minds of the mortals of time and there fosters the evolution of the immortal soul of the surviving creature is of the nature and divinity of the Universal Father. But the minds of such evolutionary creatures originate in the local universes and must gain divine perfection by achieving those experiential transformations of spiritual attainment which are the inevitable result of a creature’s choosing to do the will of the Father in heaven.
1997 1:3.6 In de universa is God de Vader in potentie de albeheerser van materie, bewustzijn en geest. Alleen door middel van zijn wijdverbreide persoonlijkheidscircuit handelt God rechtstreeks met de persoonlijkheden van zijn ontzaglijke schepping van wilsschepselen, maar dezen kunnen (buiten het Paradijs) alleen met hem in verbinding treden door de tegenwoordigheid van de entiteiten die fragmenten van hem zijn, de wil van God buiten in de universa. Deze Paradijs-geest, die in het bewustzijn van de stervelingen in de tijd woont en daar de evolutie van de onsterfelijke ziel van de overlevende mens verzorgt, is van dezelfde natuur en dezelfde goddelijkheid als de Universele Vader. Het bewustzijn van deze evolutionaire schepselen heeft echter zijn oorsprong in de plaatselijke universa, en moet goddelijke volmaaktheid verkrijgen door het bereiken van de experiëntiële transformaties die samengaan met geeste-lijke verworvenheden, en die het onvermijdelijke gevolg zijn van de keuze van het schepsel om de wil van de Vader in de hemel te doen.
1955 1:3.7 In the inner experience of man, mind is joined to matter. Such material-linked minds cannot survive mortal death. The technique of survival is embraced in those adjustments of the human will and those transformations in the mortal mind whereby such a God-conscious intellect gradually becomes spirit taught and eventually spirit led. This evolution of the human mind from matter association to spirit union results in the transmutation of the potentially spirit phases of the mortal mind into the morontia realities of the immortal soul. Mortal mind subservient to matter is destined to become increasingly material and consequently to suffer eventual personality extinction; mind yielded to spirit is destined to become increasingly spiritual and ultimately to achieve oneness with the surviving and guiding divine spirit and in this way to attain survival and eternity of personality existence.
1997 1:3.7 In de innerlijke ervaring van de mens is het bewustzijn aan de materie gekoppeld. Een dergelijk aan de materie verbonden bewustzijn kan de dood van de sterfelijke mens niet overleven. De wijze waarop de overleving bewerkstelligd wordt, omvat die heroriëntering van de menselijke wil en die transformaties in het sterfelijke bewustzijn, waardoor zulk een Godbewust verstand zich geleidelijk door de geest laat onderrichten en zich uiteindelijk door de geest laat leiden. Deze evolutie van het menselijke bewustzijn, van verbondenheid aan de materie tot de vereniging met geest, resulteert in de transmutatie van de potentiële geest-fasen van het sterfelijke bewustzijn tot de morontia-werkelijkheden van de onsterfelijke ziel. Het sterfelijke bewustzijn dat dienstbaar is aan de materie, is voorbeschikt om steeds materiëler te worden, waardoor de persoonlijkheid uiteindelijk te niet zal gaan; het bewustzijn dat zich gewonnen geeft aan geest, is voorbestemd om steeds geestelijker te worden en ten slotte eenheid te bereiken met de overlevende, geleidende goddelijke geest, en om op deze wijze tot overleving te komen en tot een eeuwig persoonlijk voortbestaan.
1955 1:3.8 I come forth from the Eternal, and I have repeatedly returned to the presence of the Universal Father. I know of the actuality and personality of the First Source and Center, the Eternal and Universal Father. I know that, while the great God is absolute, eternal, and infinite, he is also good, divine, and gracious. I know the truth of the great declarations: “God is spirit” and “God is love,” and these two attributes are most completely revealed to the universe in the Eternal Son.
1997 1:3.8 Ik komt voort uit de Eeuwige en ben herhaaldelijk teruggekeerd in de tegenwoordigheid van de Universele Vader. Ik weet van de actualiteit en de persoonlijkheid van de Eerste Bron en Centrum, de Eeuwige en Universele Vader. Ik weet dat de grote God weliswaar absoluut, eeuwig en oneindig is, maar ook goed, goddelijk en genadig. Ik ken de waarheid van de grote uitspraken ‘God is geest’ en ‘God is liefde,’ en deze twee eigenschappen worden zeer volledig aan het universum geopenbaard in de Eeuwige Zoon[25][26].
4. THE MYSTERY OF GOD
4. HET MYSTERIE GODS
1955 1:4.1 The infinity of the perfection of God is such that it eternally constitutes him mystery. And the greatest of all the unfathomable mysteries of God is the phenomenon of the divine indwelling of mortal minds. The manner in which the Universal Father sojourns with the creatures of time is the most profound of all universe mysteries; the divine presence in the mind of man is the mystery of mysteries.
1997 1:4.1 De oneindigheid van Gods volmaaktheid is van dien aard dat zij hem voor eeuwig tot een mysterie doet zijn. En het grootste van alle ondoorgrondelijke mysteriën Gods is hetwonderbaarlijke verschijnsel van de goddelijke inwoning in het bewustzijn van stervelingen. De wijze waarop de Universele Vader bij de schepselen in de tijd vertoeft, is het diepste van alle universum-mysteriën: de goddelijke tegenwoordigheid in het bewustzijn van de mens is het mysterie der mysteriën.
1955 1:4.2 The physical bodies of mortals are “the temples of God.” Notwithstanding that the Sovereign Creator Sons come near the creatures of their inhabited worlds and “draw all men to themselves”; though they “stand at the door” of consciousness “and knock” and delight to come in to all who will “open the doors of their hearts”; although there does exist this intimate personal communion between the Creator Sons and their mortal creatures, nevertheless, mortal men have something from God himself which actually dwells within them; their bodies are the temples thereof.
1997 1:4.2 De fysieke lichamen van stervelingen zijn ‘de tempels van God[27].’ Niettegenstaande het feit dat de Soevereine Schepper-Zonen de schepselen van hun bewoonde werelden dicht naderen en ‘alle mensen tot zich trekken,’ ofschoon zij ‘aan de deur staan’ van het bewustzijn, ‘en kloppen,’ en er vreugde in scheppen binnen te komen bij allen die ‘de deur van hun hart willen openen,’ niettegenstaande het feit dat deze innige persoonlijke gemeenschap tussen de Schepper-Zonen en hun sterfelijke schepselen inderdaad bestaat, hebben stervelingen niettemin ook iets van Godzelf in zich, dat daadwerkelijk in hen woont[28][29]. Hun lichaam is daarvan de tempel.
1955 1:4.3 When you are through down here, when your course has been run in temporary form on earth, when your trial trip in the flesh is finished, when the dust that composes the mortal tabernacle “returns to the earth whence it came”; then, it is revealed, the indwelling “Spirit shall return to God who gave it.” There sojourns within each moral being of this planet a fragment of God, a part and parcel of divinity. It is not yet yours by right of possession, but it is designedly intended to be one with you if you survive the mortal existence.
1997 1:4.3 Wanneer ge hier beneden klaar zijt, wanneer ge uw loopbaan in tijdelijke gedaante op aarde hebt volbracht, wanneer uw proeftocht in het vlees is beëindigd, wanneer de stof waaruit de sterfelijke tabernakel is gevormd ‘wederkeert tot de aarde waaruit deze is voortgekomen,’ dan zal, naar u is geopenbaard, de inwonende ‘Geest terugkeren tot God die hem gegeven heeft[30][31].’ In ieder moreel wezen van deze planeet vertoeft een fragment van God, een essentieel deel van zijn goddelijkheid. Het is nog niet het uwe uit hoofde van bezit, maar het is opzettelijk bedoeld om één met u te worden, indien ge het sterfelijk bestaan overleeft.
1955 1:4.4 We are constantly confronted with this mystery of God; we are nonplused by the increasing unfolding of the endless panorama of the truth of his infinite goodness, endless mercy, matchless wisdom, and superb character.
1997 1:4.4 Wij zien ons voortdurend geconfronteerd met dit mysterie Gods: wij staan versteld van de steeds wijdere ontvouwing van het eindeloze panorama van de waarheid van zijn oneindige goedheid, eindeloze barmhartigheid, weergaloze wijsheid en verheven karakter.
1955 1:4.5 The divine mystery consists in the inherent difference which exists between the finite and the infinite, the temporal and the eternal, the time-space creature and the Universal Creator, the material and the spiritual, the imperfection of man and the perfection of Paradise Deity. The God of universal love unfailingly manifests himself to every one of his creatures up to the fullness of that creature’s capacity to spiritually grasp the qualities of divine truth, beauty, and goodness.
1997 1:4.5 Het goddelijke mysterie bestaat in het inherente verschil tussen het eindige en het oneindige, het tijdelijke en het eeuwige, het schepsel in tijd en ruimte en de Universele Schepper, het materiële en het geestelijke, de onvolmaaktheid van de mens en de volmaaktheid van de Paradijs-Godheid. Onuitputtelijk en onophoudelijk manifesteert de God van universele liefde zich aan een ieder van zijn schepselen, in alle volledigheid die het bevattingsvermogen van elk schepsel voor de geestelijke kwaliteiten van goddelijke waarheid, schoonheid en goedheid, toelaat.
1955 1:4.6 To every spirit being and to every mortal creature in every sphere and on every world of the universe of universes, the Universal Father reveals all of his gracious and divine self that can be discerned or comprehended by such spirit beings and by such mortal creatures. God is no respecter of persons, either spiritual or material. The divine presence which any child of the universe enjoys at any given moment is limited only by the capacity of such a creature to receive and to discern the spirit actualities of the supermaterial world.
1997 1:4.6 Aan ieder geest-wezen en aan ieder sterfelijk schepsel in iedere sfeer en op iedere wereld in het universum van universa openbaart de Universele Vader van zijn genadig, goddelijk zelf al hetgeen deze geest-wezens en deze sterfelijke schepselen kunnen zien en begrijpen. God kent geen aanzien des persoons, geestelijk noch materieel[32]. De goddelijke tegenwoordigheid die een kind van het universum op ieder gegeven moment kan genieten, wordt alleen beperkt door de capaciteit van dat schepsel om de bestaande geest-werkelijkheden van de boven-materiële wereld te ontvangen en te onderscheiden.
1955 1:4.7 As a reality in human spiritual experience God is not a mystery. But when an attempt is made to make plain the realities of the spirit world to the physical minds of the material order, mystery appears: mysteries so subtle and so profound that only the faith-grasp of the God-knowing mortal can achieve the philosophic miracle of the recognition of the Infinite by the finite, the discernment of the eternal God by the evolving mortals of the material worlds of time and space.
1997 1:4.7 Als een realiteit in ‘s mensen geestelijke ervaring is God geen mysterie. Wanneer wij echter pogen de realiteiten van de geest-wereld duidelijk te maken aan het fysische bewustzijn van de materiële orde, doen zich mysteriën voor: mysteriën zo subtiel en diep, dat slechts het in-geloof-verstaan van de Godkennende sterveling het filosofische wonder kan bewerkstelligen dat de Oneindige wordt herkend door het eindige, dat de eeuwige God gekend wordt door de evoluerende stervelingen van de materiële werelden in tijd en ruimte.
5. PERSONALITY OF THE UNIVERSAL FATHER
5. DE PERSOONLIJKHEID VAN DE UNIVERSELE VADER
1955 1:5.1 Do not permit the magnitude of God, his infinity, either to obscure or eclipse his personality. “He who planned the ear, shall he not hear? He who formed the eye, shall he not see?” The Universal Father is the acme of divine personality; he is the origin and destiny of personality throughout all creation. God is both infinite and personal; he is an infinite personality. The Father is truly a personality, notwithstanding that the infinity of his person places him forever beyond the full comprehension of material and finite beings.
1997 1:5.1 Sta niet toe dat Gods grootheid, Gods oneindigheid, zijn persoonlijkheid versluiert of verduistert. ‘Zou hij die het oor ontwierp, niet horen? Zou hij die het oog formeerde, niet zien?’ De Universele Vader is het hoogtepunt van goddelijke persoonlijkheid; hij is de oorsprong en bestemming van persoonlijkheid in de gehele schepping[33]. God is zowel oneindig als persoonlijk: hij is een oneindige persoonlijkheid. De Vader is waarlijk een persoonlijkheid, niettegenstaande het feit dat de oneindigheid van zijn persoon hem voor altijd voorbij het volledige begrip van materiële, eindige wezens plaatst.
1955 1:5.2 God is much more than a personality as personality is understood by the human mind; he is even far more than any possible concept of a superpersonality. But it is utterly futile to discuss such incomprehensible concepts of divine personality with the minds of material creatures whose maximum concept of the reality of being consists in the idea and ideal of personality. The material creature’s highest possible concept of the Universal Creator is embraced within the spiritual ideals of the exalted idea of divine personality. Therefore, although you may know that God must be much more than the human conception of personality, you equally well know that the Universal Father cannot possibly be anything less than an eternal, infinite, true, good, and beautiful personality.
1997 1:5.2 Vergeleken met wat de mens onder persoonlijkheid verstaat, is God veel meer dan een persoonlijkheid, hij is zelfs veel meer dan wat in een begrip als superpersoonlijkheid vervat zou kunnen worden. Maar het is volstrekt nutteloos om dergelijke onbegrijpelijke opvattingen van goddelijke persoonlijkheid te bespreken met materiële schepselen, wier maximale opvatting van de realiteit van het zijn bestaat in het idee en het ideaal van persoonlijkheid. Het hoogste begrip dat het materiële schepsel van de Universele Schepper kan hebben, is vervat in de geestelijke idealen van de verheven idee van goddelijke persoonlijkheid. Ofschoon ge wellicht weet dat God veel meer moet zijn dan een persoonlijkheid in de menselijke opvatting, weet ge derhalve evengoed dat de Universele Vader onmogelijk minder kan zijn dan een eeuwige, oneindige, ware, goede, en schone persoonlijkheid.
1955 1:5.3 God is not hiding from any of his creatures. He is unapproachable to so many orders of beings only because he “dwells in a light which no material creature can approach.” The immensity and grandeur of the divine personality is beyond the grasp of the unperfected mind of evolutionary mortals. He “measures the waters in the hollow of his hand, measures a universe with the span of his hand. It is he who sits on the circle of the earth, who stretches out the heavens as a curtain and spreads them out as a universe to dwell in.” “Lift up your eyes on high and behold who has created all these things, who brings out their worlds by number and calls them all by their names”; and so it is true that “the invisible things of God are partially understood by the things which are made.” Today, and as you are, you must discern the invisible Maker through his manifold and diverse creation, as well as through the revelation and ministration of his Sons and their numerous subordinates.
1997 1:5.3 God verbergt zich voor geen van zijn schepselen. Hij is slechts daarom onbenaderbaar voor wezens van zovele orden, omdat hij ‘woont in een licht dat geen stoffelijk schepsel nabij kan komen[34].’ De onmetelijkheid en grootsheid van de goddelijke persoonlijkheid gaan de bevatting van het nog niet vervolmaakte denken van evolutionaire stervelingen te boven. Hij ‘meet de wateren in de holte van zijn hand en meet een universum af met de spanwijdte van zijn hand. Hij troont boven het rond der aarde, hij breidt de hemel uit als een tentkleed en spant hem uit als een universum om in te wonen[35].’ ‘Heft uw ogen naar omhoog en aanschouwt wie al deze dingen geschapen heeft, wie hun werelden in aantal te voorschijn brengt en ze alle bij name kent;’ zo is het waar dat ‘de onzienlijke dingen Gods ten dele worden verstaan uit de dingen die gemaakt zijn[36][37].’ Vandaag en zoals ge nu zijt, moet ge de onzienlijke Maker onderscheiden zowel door de veelheid en verscheidenheid van zijn schepping, als door de openbaring e n bijstand van zijn Zonen en hun talrijke ondergeschikten.
1955 1:5.4 Even though material mortals cannot see the person of God, they should rejoice in the assurance that he is a person; by faith accept the truth which portrays that the Universal Father so loved the world as to provide for the eternal spiritual progression of its lowly inhabitants; that he “delights in his children.” God is lacking in none of those superhuman and divine attributes which constitute a perfect, eternal, loving, and infinite Creator personality.
1997 1:5.4 Ook al kunnen materiële stervelingen de persoon van God niet zien, toch zouden zij zich moeten verheugen in de verzekering dat hij een persoon is, en door geloof de waarheid moeten aanvaarden die zegt dat de Universele Vader de wereld zo lief heeft gehad, dat hij gezorgd heeft voor de eeuwige geestelijke vooruitgang van haar nederige bewoners: dat hij ‘zich verlustigt in zijn kinderen[38].’ Het ontbreekt God aan geen enkele van de bovenmenselijke en goddelijke eigenschappen die tezamen een volmaakte, eeuwige, liefhebbende en oneindige Schepper-persoonlijkheid vormen.
1955 1:5.5 In the local creations (excepting the personnel of the superuniverses) God has no personal or residential manifestation aside from the Paradise Creator Sons who are the fathers of the inhabited worlds and the sovereigns of the local universes. If the faith of the creature were perfect, he would assuredly know that when he had seen a Creator Son he had seen the Universal Father; in seeking for the Father, he would not ask nor expect to see other than the Son. Mortal man simply cannot see God until he achieves completed spirit transformation and actually attains Paradise.
1997 1:5.5 In de plaatselijke scheppingen heeft God geen persoonlijke of residerende manifestatie (met uitzondering van het personeel van de superuniversa) behalve de Schepper-Zonen uit het Paradijs, die de vaders der bewoonde werelden en de soevereinen van de plaatselijke universa zijn. Indien het geloof van het schepsel volmaakt zou zijn, zou hij met zekerheid weten dat hij, wanneer hij een Schepper-Zoon had gezien, de Universele Vader had gezien: in zijn zoeken naar de Vader zou hij niet anders vragen en verwachten dan de Zoon te zien[39][40]. De sterfelijke mens kan God eenvoudig niet zien, totdat hij de volledige geest-transformatie heeft verwezenlijkt en metterdaad het Paradijs bereikt[41].
1955 1:5.6 The natures of the Paradise Creator Sons do not encompass all the unqualified potentials of the universal absoluteness of the infinite nature of the First Great Source and Center, but the Universal Father is in every way divinely present in the Creator Sons. The Father and his Sons are one. These Paradise Sons of the order of Michael are perfect personalities, even the pattern for all local universe personality from that of the Bright and Morning Star down to the lowest human creature of progressing animal evolution.
1997 1:5.6 De natuur van de Schepper-Zonen uit het Paradijs omvat niet al het ongekwalificeerde potentieel van de universele absoluutheid van de oneindige natuur van de Eerste Grote Bron en Centrum, maar de Universele Vader is in elk opzicht goddelijk tegenwoordig in de Schepper-Zonen. De Vader en zijn Zonen zijn één[42]. Deze Paradijs-Zonen van de orde van Michael zijn volmaakte persoonlijkheden, ja het patroon voor alle persoonlijkheid in een plaatselijk universum, van de Blinkende Morgenster tot het laagste menselijke schepsel dat uit de voortschrijdende evolutie van het dierenrijk stamt.
1955 1:5.7 Without God and except for his great and central person, there would be no personality throughout all the vast universe of universes. God is personality.
1997 1:5.7 Zonder God, en zonder zijn grootse, centrale persoonlijkheid, zou er in het gehele enorme universum van universa geen persoonlijkheid bestaan. God is persoonlijkheid.
1955 1:5.8 Notwithstanding that God is an eternal power, a majestic presence, a transcendent ideal, and a glorious spirit, though he is all these and infinitely more, nonetheless, he is truly and everlastingly a perfect Creator personality, a person who can “know and be known,” who can “love and be loved,” and one who can befriend us; while you can be known, as other humans have been known, as the friend of God. He is a real spirit and a spiritual reality.
1997 1:5.8 Ondanks het feit dat God een eeuwige kracht is, een majesteitelijke tegenwoordigheid, een transcendent ideaal en een luisterrijke geest — hij is dit alles en nog oneindig veel meer — is hij niettemin waarlijk en eeuwiglijk een volmaakte Schepper-persoonlijkheid, een persoon die kan ‘kennen en gekend worden,’ die ‘kan liefhebben en bemind kan worden’ en iemand die onze vriend kan zijn, terwijl gij bekend kunt staan als de vriend van God, zoals ook andere mensen bekend hebben gestaan[43][44][45]. Hij is een werkelijke geest en een geestelijke werkelijkheid.
1955 1:5.9 As we see the Universal Father revealed throughout his universe; as we discern him indwelling his myriads of creatures; as we behold him in the persons of his Sovereign Sons; as we continue to sense his divine presence here and there, near and afar, let us not doubt nor question his personality primacy. Notwithstanding all these far-flung distributions, he remains a true person and everlastingly maintains personal connection with the countless hosts of his creatures scattered throughout the universe of universes.
1997 1:5.9 Wij zien de Universele Vader overal in zijn universum geopenbaard en wij merken dat hij bij zijn talloze schepselen inwoont; wij aanschouwen hem in de personen van zijn Soevereine Zonen en wij bespeuren voortdurend zijn goddelijke tegenwoordigheid, nu hier en dan daar, nu dichtbij en dan veraf. Laat ons dan zijn persoonlijkheidsprimaat niet betwijfelen of betwisten. Ondanks al deze wijdverbreide distributies van zichzelf blijft hij een echte persoon en onderhoudt hij eeuwig een persoonlijke band met de ontelbare scharen van zijn schepselen, die door het gehele universum van universa heen zijn verspreid.
1955 1:5.10 The idea of the personality of the Universal Father is an enlarged and truer concept of God which has come to mankind chiefly through revelation. Reason, wisdom, and religious experience all infer and imply the personality of God, but they do not altogether validate it. Even the indwelling Thought Adjuster is prepersonal. The truth and maturity of any religion is directly proportional to its concept of the infinite personality of God and to its grasp of the absolute unity of Deity. The idea of a personal Deity becomes, then, the measure of religious maturity after religion has first formulated the concept of the unity of God.
1997 1:5.10 De idee van de persoonlijkheid van de Universele Vader is een ruimer en zuiverder begrip van God, dat voornamelijk door openbaring tot de mensheid is gekomen. De rede, de wijsheid en de religieuze ervaring concluderen en impliceren alle dat God persoonlijkheid bezit, maar kunnen dit niet geheel bewijzen. Zelfs de inwonende Gedachtenrichter is voorpersoonlijk. De waarheid en rijpheid van iedere religie zijn recht evenredig aan haar opvatting van de oneindige persoonlijkheid van God en aan haar begrip van de absolute eenheid van de Godheid. De idee van een persoonlijke Godheid wordt dus de graadmeter van religieuze rijpheid, nadat de religie eenmaal het begrip van de eenheid Gods heeft geformuleerd.
1955 1:5.11 Primitive religion had many personal gods, and they were fashioned in the image of man. Revelation affirms the validity of the personality concept of God which is merely possible in the scientific postulate of a First Cause and is only provisionally suggested in the philosophic idea of Universal Unity. Only by personality approach can any person begin to comprehend the unity of God. To deny the personality of the First Source and Center leaves one only the choice of two philosophic dilemmas: materialism or pantheism.
1997 1:5.11 De primitieve religie kende vele persoonlijke goden, en dezen waren gevormd naar het beeld van de mens. Openbaring bevestigt de geldigheid van de voorstelling van God als persoonlijkheid, een voorstelling die niet meer dan een mogelijkheid is in het wetenschappelijke postulaat van een Eerste Oorzaak, en alleen voorlopig wordt gesuggereerd in de filosofische idee van Universele Eenheid. Alleen door hem als persoonlijkheid te benaderen, kan een persoon de eenheid Gods beginnen te begrijpen. Het ontkennen van de persoonlijkheid van de Eerste Bron en Centrum laat u slechts de keuze tussen twee filosofische dilemma’s: materialisme of pantheïsme.
1955 1:5.12 In the contemplation of Deity, the concept of personality must be divested of the idea of corporeality. A material body is not indispensable to personality in either man or God. The corporeality error is shown in both extremes of human philosophy. In materialism, since man loses his body at death, he ceases to exist as a personality; in pantheism, since God has no body, he is not, therefore, a person. The superhuman type of progressing personality functions in a union of mind and spirit.
1997 1:5.12 Bij de beschouwing van de Godheid moet het begrip persoonlijkheid worden ontdaan van de idee van lichamelijkheid. Een materieel lichaam is niet onontbeerlijk voor persoonlijkheid, noch bij de mens, noch bij God. De dwaling van de lichamelijkheid komt aan het licht in de beide uitersten der menselijke filosofie. Volgens het materialisme houdt de mens bij het sterven op te bestaan als persoonlijkheid omdat hij dan zijn lichaam verliest; aangezien God in het pantheïsme geen lichaam heeft, is hij derhalve niet een persoon. Het bovenmenselijke type voortschrijdende persoonlijkheid functioneert in een eenheid van bewustzijn en geest.
1955 1:5.13 Personality is not simply an attribute of God; it rather stands for the totality of the co-ordinated infinite nature and the unified divine will which is exhibited in eternity and universality of perfect expression. Personality, in the supreme sense, is the revelation of God to the universe of universes.
1997 1:5.13 Persoonlijkheid is niet slechts een eigenschap van God: persoonlijkheid staat veeleer voor de totaliteit van de gecoördineerde oneindige natuur en de verenigde goddelijke wil, welke in eeuwigheid en universaliteit van volmaakte uitdrukking aan de dag treedt. Persoonlijkheid, in de allerhoogste zin, is de openbaring van God aan het universum van universa.
1955 1:5.14 God, being eternal, universal, absolute, and infinite, does not grow in knowledge nor increase in wisdom. God does not acquire experience, as finite man might conjecture or comprehend, but he does, within the realms of his own eternal personality, enjoy those continuous expansions of self-realization which are in certain ways comparable to, and analogous with, the acquirement of new experience by the finite creatures of the evolutionary worlds.
1997 1:5.14 Omdat God eeuwig, universeel, absoluut en oneindig is, neemt hij niet toe in kennis, noch groeit hij in wijsheid. God verwerft geen ervaring, zoals de eindige mens dit zich zou kunnen denken of begrijpen, maar binnen de gebieden van zijn eigen eeuwige persoonlijkheid kent hij wel de vreugde van die ononderbroken uitbreidingen van zelfontplooiing, die in bepaalde opzichten vergelijkbaar zijn met, en analoog aan, het verwerven van nieuwe ervaring door de eindige schepselen op de evolutionaire werelden.
1955 1:5.15 The absolute perfection of the infinite God would cause him to suffer the awful limitations of unqualified finality of perfectness were it not a fact that the Universal Father directly participates in the personality struggle of every imperfect soul in the wide universe who seeks, by divine aid, to ascend to the spiritually perfect worlds on high. This progressive experience of every spirit being and every mortal creature throughout the universe of universes is a part of the Father’s ever-expanding Deity-consciousness of the never-ending divine circle of ceaseless self-realization.
1997 1:5.15 De absolute volmaaktheid van de oneindige God zou hem onderhevig doen zijn aan de ontzaglijke beperkingen der onvoorwaardelijke finaliteit van volmaaktheid, ware het niet dat de Universele Vader rechtstreeks deelneemt in de persoonlijkheidsworsteling van iedere onvolmaakte ziel in het ganse universum, die met goddelijke hulp tracht op te klimmen tot de geestelijk volmaakte werelden in den hoge. Voor de Vader is deze voortgang in ervaring van ieder geest-wezen en ieder sterfelijk schepsel in het gehele universum van universa een onderdeel van zijn zich steeds uitbreidende Godheid-bewustheid van de nimmer eindigende goddelijke cirkelgang van onophoudelijke zelfverwerkelijking.
1955 1:5.16 It is literally true: “In all your afflictions he is afflicted.” “In all your triumphs he triumphs in and with you.” His prepersonal divine spirit is a real part of you. The Isle of Paradise responds to all the physical metamorphoses of the universe of universes; the Eternal Son includes all the spirit impulses of all creation; the Conjoint Actor encompasses all the mind expression of the expanding cosmos. The Universal Father realizes in the fullness of the divine consciousness all the individual experience of the progressive struggles of the expanding minds and the ascending spirits of every entity, being, and personality of the whole evolutionary creation of time and space. And all this is literally true, for “in Him we all live and move and have our being.”
1997 1:5.16 ‘In al uw droefheden is hij bedroefd[46].’ ‘In al uw overwinningen overwint hij in en met u[47].’ Dit is letterlijk waar. Zijn voorpersoonlijke goddelijke geest is een werkelijk deel van u. Het Paradijs-Eiland reageert op alle fysische metamorfosen in het universum van universa; de Eeuwige Zoon houdt alle geest-impulsen in de gehele schepping in zich; de Vereend Handelende Geest omvat alle uitdrukking van bewustzijn in de zich uitbreidende kosmos. De Universele Vader beseft in de volheid van zijn goddelijke bewustheid alle individuele ervaringen in de progressieve worstelingen van het zich verruimende bewustzijn en de opklimmende geest van iedere entiteit, ieder wezen en iedere persoonlijkheid in de gehele evolutionaire schepping in tijd en ruimte[48]. En dit alles is letterlijk waar, want ‘in Hem leven wij, bewegen wij ons, en zijn wij.’
6. PERSONALITY IN THE UNIVERSE
6. PERSOONLIJKHEID IN HET UNIVERSUM
1955 1:6.1 Human personality is the time-space image-shadow cast by the divine Creator personality. And no actuality can ever be adequately comprehended by an examination of its shadow. Shadows should be interpreted in terms of the true substance.
1997 1:6.1 De menselijke persoonlijkheid is de beeld-schaduw die door de goddelijke Schepper-persoonlijkheid in de tijd-ruimte wordt afgeworpen. En geen enkele actuele werkelijkheid kan ooit op toereikende wijze worden begrepen door een onderzoek van haar schaduw. Schaduwen moeten verklaard worden in termen van de ware substantie.
1955 1:6.2 God is to science a cause, to philosophy an idea, to religion a person, even the loving heavenly Father. God is to the scientist a primal force, to the philosopher a hypothesis of unity, to the religionist a living spiritual experience. Man’s inadequate concept of the personality of the Universal Father can be improved only by man’s spiritual progress in the universe and will become truly adequate only when the pilgrims of time and space finally attain the divine embrace of the living God on Paradise.
1997 1:6.2 God is voor de wetenschap een oorzaak, voor de filosofie een idee, voor de religie een persoon, en wel de liefdevolle hemelse Vader. God is voor de wetenschapsmens een oerkracht, voor de filosoof een hypothese van eenheid, voor de religieuze mens een levende geestelijke ervaring. ’s Mensen ontoereikende begrip van de persoonlijkheid van de Universele Vader kan alleen worden aangevuld en verbeterd door zijn geestelijke vooruitgang in het universum, en zal pas waarlijk toereikend worden wanneer de pelgrims uit tijd en ruimte eindelijk de goddelijke omhelzing van de levende God op het Paradijs bereiken.
1955 1:6.3 Never lose sight of the antipodal viewpoints of personality as it is conceived by God and man. Man views and comprehends personality, looking from the finite to the infinite; God looks from the infinite to the finite. Man possesses the lowest type of personality; God, the highest, even supreme, ultimate, and absolute. Therefore did the better concepts of the divine personality have patiently to await the appearance of improved ideas of human personality, especially the enhanced revelation of both human and divine personality in the Urantian bestowal life of Michael, the Creator Son.
1997 1:6.3 Verlies nooit uit het oog dat de gezichtspunten van waaruit God en de mens persoonlijkheid beschouwen, lijnrecht tegenover elkaar staan. De mens ziet en begrijpt persoonlijkheid terwijl hij vanuit het eindige naar het oneindige kijkt; God kijkt vanuit het oneindige naar het eindige. De mens bezit de laagste vorm van persoonlijkheid, God de hoogste, zelfs allerhoogste, ultieme en absolute persoonlijkheid. Daarom hebben de betere voorstellingen van de goddelijke persoonlijkheid geduldig moeten wachten tot er betere ideeën aangaande de menselijke persoonlijkheid waren opgekomen, en vooral tot de hogere openbaring van zowel menselijke als goddelijke persoonlijkheid had plaatsgevonden in het geschonken leven van Michael, de Schepper-Zoon, op Urantia.
1955 1:6.4 The prepersonal divine spirit which indwells the mortal mind carries, in its very presence, the valid proof of its actual existence, but the concept of the divine personality can be grasped only by the spiritual insight of genuine personal religious experience. Any person, human or divine, may be known and comprehended quite apart from the external reactions or the material presence of that person.
1997 1:6.4 De voorpersoonlijke goddelijke geest die in het sterfelijke bewustzijn woont, levert door en in zijn tegenwoordigheid zelve het geldige bewijs voor zijn actuele bestaan, maar het begrip van de goddelijke persoonlijkheid kan slechts worden verstaan door het geestelijke inzicht van echte, persoonlijke religieuze ervaring. Iedere persoonlijkheid, menselijk of goddelijk, kan geheel onafhankelijk van de uiterlijk waarneembare reacties of materiële tegenwoordigheid van die persoon worden gekend en begrepen.
1955 1:6.5 Some degree of moral affinity and spiritual harmony is essential to friendship between two persons; a loving personality can hardly reveal himself to a loveless person. Even to approach the knowing of a divine personality, all of man’s personality endowments must be wholly consecrated to the effort; halfhearted, partial devotion will be unavailing.
1997 1:6.5 Voor vriendschap tussen twee personen is het van wezenlijk belang dat er een zekere mate van morele verwantschap en geestelijke harmonie bestaat: een liefdevolle persoonlijkheid kan zich moeilijk doen kennen aan een liefdeloze persoon. Om zelfs maar in de buurt te komen van het kennen van een goddelijke persoonlijkheid, moeten alle gaven en talenten van de mense-lijke persoonlijkheid geheel aan deze inspanning worden gewijd: halfslachtige, gedeeltelijke toewijding zal vruchteloos blijken.
1955 1:6.6 The more completely man understands himself and appreciates the personality values of his fellows, the more he will crave to know the Original Personality, and the more earnestly such a God-knowing human will strive to become like the Original Personality. You can argue over opinions about God, but experience with him and in him exists above and beyond all human controversy and mere intellectual logic. The God-knowing man describes his spiritual experiences, not to convince unbelievers, but for the edification and mutual satisfaction of believers.
1997 1:6.6 Hoe vollediger een mens zichzelf begrijpt en de persoonlijkheidswaarden van zijn medemensen apprecieert, des te meer zal hij ernaar smachten de Oorspronkelijke Persoonlijkheid te leren kennen en des te ernstiger zal deze Godkennende mens ernaar streven zoals de Oorspronkelijke Persoonlijkheid te worden. Ge kunt redetwisten over meningen omtrent God, maar ervaring met hem en in hem staat boven en buiten alle menselijk meningsverschil en louter intellectuele logica. De Godkennende mens beschrijft zijn geestelijke ervaringen niet om ongelovigen te overtuigen, maar ter stichting en wederzijdse voldoening van gelovigen.
1955 1:6.7 To assume that the universe can be known, that it is intelligible, is to assume that the universe is mind made and personality managed. Man’s mind can only perceive the mind phenomena of other minds, be they human or superhuman. If man’s personality can experience the universe, there is a divine mind and an actual personality somewhere concealed in that universe.
1997 1:6.7 Wanneer ge aanneemt dat het universum gekend kan worden, dat het begrijpelijk is, betekent dit dat ge aanneemt dat het universum door [denkend] bewustzijn is gemaakt en door persoonlijkheid wordt bestuurd. Het bewustzijn van de mens kan alleen de bewust-zijnsverschijnselen van ander bewustzijn waarnemen, of het nu menselijk of bovenmenselijk is. Als de menselijke persoonlijkheid het universum kan ervaren, is er ergens in dat universum een goddelijk bewustzijn en een actuele persoonlijkheid verborgen.
1955 1:6.8 God is spirit—spirit personality; man is also a spirit—potential spirit personality. Jesus of Nazareth attained the full realization of this potential of spirit personality in human experience; therefore his life of achieving the Father’s will becomes man’s most real and ideal revelation of the personality of God. Even though the personality of the Universal Father can be grasped only in actual religious experience, in Jesus’ earth life we are inspired by the perfect demonstration of such a realization and revelation of the personality of God in a truly human experience.
1997 1:6.8 God is geest, geest-persoonlijkheid; de mens is ook een geest, een potentiële geest-persoonlijkheid[49]. Jezus van Nazaret bereikte de volle verwezenlijking van dit potentieel van geest-persoonlijkheid in zijn menselijke ervaring; daarom wordt zijn leven, dat bestond uit het volbrengen van de wil van de Vader, de meest werkelijke en ideale openbaring van de persoonlijkheid van God aan de mens. Ook al kan de persoonlijkheid van de Universele Vader slechts worden verstaan in daadwerkelijke religieuze ervaring, toch worden wij door het leven van Jezus op aarde geïnspireerd door de volmaakte demonstratie van zulk een verwezenlijking en openbaring van de persoonlijkheid van God in een echt menselijke ervaring.
7. SPIRITUAL VALUE OF THE PERSONALITY CONCEPT
7. DE GEESTELIJKE WAARDE VAN HET PERSOONLIJKHEIDSBEGRIP
1955 1:7.1 When Jesus talked about “the living God,” he referred to a personal Deity—the Father in heaven. The concept of the personality of Deity facilitates fellowship; it favors intelligent worship; it promotes refreshing trustfulness. Interactions can be had between nonpersonal things, but not fellowship. The fellowship relation of father and son, as between God and man, cannot be enjoyed unless both are persons. Only personalities can commune with each other, albeit this personal communion may be greatly facilitated by the presence of just such an impersonal entity as the Thought Adjuster.
1997 1:7.1 Wanneer Jezus over de ‘levende God’ sprak, bedoelde hij een persoonlijke Godheid — de Vader in de hemel[50]. Het begrip van de persoonlijkheid van de Godheid bevordert gemeenschap met hem, het komt intelligente godsverering ten goede, het bevordert een houding van vertrouwen die verkwikkend is. Tussen niet-persoonlijke dingen kunnen wel interacties bestaan, maar geen gemeenschap. De gemeenschapsverhouding tussen vader en zoon, zoals tussen God en mens, kan slechts dan worden genoten, indien beiden personen zijn. Alleen persoonlijkheden kunnen met elkaar communiceren, hoewel deze persoonlijke omgang ten zeerste vergemakkelijkt kan worden door de aanwezigheid van juist zulk een onpersoonlijke entiteit als de Gedachtenrichter.
1955 1:7.2 Man does not achieve union with God as a drop of water might find unity with the ocean. Man attains divine union by progressive reciprocal spiritual communion, by personality intercourse with the personal God, by increasingly attaining the divine nature through wholehearted and intelligent conformity to the divine will. Such a sublime relationship can exist only between personalities.
1997 1:7.2 De mens bereikt de eenheid met God niet zoals een waterdruppel één zou kunnen worden met de oceaan. De mens bereikt eenheid met God door toenemende wederzijdse geestelijke gemeenschap, door persoonlijkheidsomgang met de persoonlijke God, door in toenemende mate de goddelijke natuur te bereiken door zich van ganser harte en intelligent te schikken naar de goddelijke wil. Een dergelijke sublieme verhouding kan alleen tussen persoonlijkheden bestaan.
1955 1:7.3 The concept of truth might possibly be entertained apart from personality, the concept of beauty may exist without personality, but the concept of divine goodness is understandable only in relation to personality. Only a person can love and be loved. Even beauty and truth would be divorced from survival hope if they were not attributes of a personal God, a loving Father.
1997 1:7.3 Ge zoudt u het begrip waarheid eventueel onafhankelijk van persoonlijkheid kunnen denken, het begrip schoonheid kan zonder persoonlijkheid bestaan, maar het begrip goddelijke goedheid is alleen verstaanbaar in verband met persoonlijkheid. Alleen een persoon kan liefhebben en bemind worden. Zelfs schoonheid en waarheid zouden los komen te staan van de hoop op overleving, indien zij geen eigenschappen waren van een persoonlijke God, een liefdevolle Vader.
1955 1:7.4 We cannot fully understand how God can be primal, changeless, all-powerful, and perfect, and at the same time be surrounded by an ever-changing and apparently law-limited universe, an evolving universe of relative imperfections. But we can know such a truth in our own personal experience since we all maintain identity of personality and unity of will in spite of the constant changing of both ourselves and our environment.
1997 1:7.4 Wij kunnen niet geheel begrijpen hoe God oorspronkelijk, onveranderlijk, almachtig en volmaakt kan zijn en tegelijkertijd zijn omgeven door een steeds veranderend en blijkbaar door wetmatigheid beperkt universum, een evoluerend universum van relatieve onvolmaakt-heden. Maar we kunnen een dergelijke waarheid kennen in onze eigen persoonlijke ervaring, aangezien wij allen identiteit van persoonlijkheid en eenheid van wil behouden, in weerwil van de voortdurende verandering van zowel onszelf als onze omgeving.
1955 1:7.5 Ultimate universe reality cannot be grasped by mathematics, logic, or philosophy, only by personal experience in progressive conformity to the divine will of a personal God. Neither science, philosophy, nor theology can validate the personality of God. Only the personal experience of the faith sons of the heavenly Father can effect the actual spiritual realization of the personality of God.
1997 1:7.5 De ultieme universum-realiteit kan niet worden begrepen door middel van wiskunde, logica, of filosofie, maar alleen door persoonlijke ervaring in het zich steeds meer schikken naar de goddelijke wil van een persoonlijke God. Noch de wetenschap, noch de filosofie of theologie kan de persoonlijkheid van God bewijzen. Alleen de persoonlijke ervaring van de geloofszonen van de hemelse Vader kan het daadwerkelijke geestelijke besef van de persoonlijkheid van God tot stand brengen.
1955 1:7.6 The higher concepts of universe personality imply: identity, self-consciousness, self-will, and possibility for self-revelation. And these characteristics further imply fellowship with other and equal personalities, such as exists in the personality associations of the Paradise Deities. And the absolute unity of these associations is so perfect that divinity becomes known by indivisibility, by oneness. “The Lord God is one.” Indivisibility of personality does not interfere with God’s bestowing his spirit to live in the hearts of mortal men. Indivisibility of a human father’s personality does not prevent the reproduction of mortal sons and daughters.
1997 1:7.6 De hogere voorstellingen van universum-persoonlijkheid houden in: identiteit, bewustheid van het zelf, eigen wil en mogelijkheid tot zelf-openbaring. Deze kenmerken houden voorts gemeenschap in met andere, gelijkwaardige persoonlijkheden, zoals deze bestaat in de verbindingen tussen de persoonlijkheden van de Paradijs-Godheden. De absolute eenheid die deze verbindingen kenmerkt, is zo volmaakt, dat goddelijkheid kenbaar wordt door ondeelbaarheid, door eenheid. ‘De Heer uw God is één[51].’ De ondeelbaarheid van persoonlijkheid verhindert God niet zijn geest te schenken om in het hart van stervelingen te wonen. De ondeelbaarheid van de persoonlijkheid van een menselijke vader verhindert niet zijn vermenigvuldiging in sterfelijke zonen en dochters.
1955 1:7.7 This concept of indivisibility in association with the concept of unity implies transcendence of both time and space by the Ultimacy of Deity; therefore neither space nor time can be absolute or infinite. The First Source and Center is that infinity who unqualifiedly transcends all mind, all matter, and all spirit.
1997 1:7.7 Dit begrip ondeelbaarheid houdt samen met het begrip eenheid in, dat de Ultimiteit der Godheid zowel tijd als ruimte te boven gaat; derhalve kunnen noch tijd noch ruimte absoluut of oneindig zijn. De Eerste Bron en Centrum is de oneindigheid die alle bewustzijn, alle materie en alle geest onvoorwaardelijk te boven gaat.
1955 1:7.8 The fact of the Paradise Trinity in no manner violates the truth of the divine unity. The three personalities of Paradise Deity are, in all universe reality reactions and in all creature relations, as one. Neither does the existence of these three eternal persons violate the truth of the indivisibility of Deity. I am fully aware that I have at my command no language adequate to make clear to the mortal mind how these universe problems appear to us. But you should not become discouraged; not all of these things are wholly clear to even the high personalities belonging to my group of Paradise beings. Ever bear in mind that these profound truths pertaining to Deity will increasingly clarify as your minds become progressively spiritualized during the successive epochs of the long mortal ascent to Paradise.
1997 1:7.8 Het feit van de Paradijs-Triniteit doet de waarheid van de goddelijke eenheid geenszins geweld aan. De drie persoonlijkheden van de Paradijs-Godheid zijn als één in al hun reacties op universum-realiteiten en in al hun betrekkingen tot schepselen. Het bestaan van deze drie eeuwige personen doet evenmin afbreuk aan de waarheid van de ondeelbaarheid van de Godheid. Ik ben mij er zeer van bewust dat ik geen taal tot mijn beschikking heb die toereikend is om het sterfelijke denken duidelijk te maken hoe wij deze universum-problemen beschouwen. Maar verliest de moed niet: niet al deze zaken zijn zelfs de hoge persoonlijkheden die tot mijn groep Paradijs-wezens behoren geheel duidelijk. Houdt steeds in gedachten dat deze diepe waarheden aangaande de Godheid u steeds helderder zullen worden, naarmate uw denken steeds meer vergeestelijkt raakt in de achtereenvolgende tijdvakken van uw lange opklimming als sterveling naar het Paradijs.
1955 1:7.9 [Presented by a Divine Counselor, a member of a group of celestial personalities assigned by the Ancients of Days on Uversa, the headquarters of the seventh superuniverse, to supervise those portions of this forthcoming revelation which have to do with affairs beyond the borders of the local universe of Nebadon. I am commissioned to sponsor those papers portraying the nature and attributes of God because I represent the highest source of information available for such a purpose on any inhabited world. I have served as a Divine Counselor in all seven of the superuniverses and have long resided at the Paradise center of all things. Many times have I enjoyed the supreme pleasure of a sojourn in the immediate personal presence of the Universal Father. I portray the reality and truth of the Father’s nature and attributes with unchallengeable authority; I know whereof I speak.]
1997 1:7.9 [Aangeboden door een Goddelijk Raadsman, lid van een groep hemelse persoonlijkheden die door de Ouden der Dagen op Uversa, het hoofdkwartier van het zevende superuniversum, zijn aangesteld om toe te zien op die gedeelten van de nu volgende openbaring die betrekking hebben op zaken die verder reiken dan de grenzen van het plaatselijk universum Nebadon. Mij is opgedragen de verhandelingen te verzorgen die de natuur en eigenschappen van God beschrijven, omdat ik de hoogste informatiebron ben die een bewoonde wereld voor dit doel ter beschikking staat. Ik heb als Goddelijk Raadsman in alle zeven superuniversa gediend en heb lange tijd verblijf gehouden op het Paradijs, het centrum van alle dingen. Vele malen heb ik het allerhoogste genoegen gesmaakt om in de onmiddellijke persoonlijke tegenwoordigheid van de Universele Vader te vertoeven. Ik beschrijf de werkelijkheid en waarheid van de natuur van de Vader en zijn eigenschappen met onbetwistbaar gezag: ik weet waarover ik spreek.]