Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 99. De sociale opgaven van de religie |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 101. De werkelijke natuur van religie |
RELIGION IN HUMAN EXPERIENCE
RELIGIE IN DE MENSELIJKE ERVARING
1955 100:0.1 THE experience of dynamic religious living transforms the mediocre individual into a personality of idealistic power. Religion ministers to the progress of all through fostering the progress of each individual, and the progress of each is augmented through the achievement of all.
1997 100:0.1 DE ervaring van een dynamisch religieus leven transformeert een middelmatig mens in een persoonlijkheid met de kracht van idealen. Religie draagt bij tot de vooruitgang van allen, doordat zij de vooruitgang van de individuele mens bevordert, en de vooruitgang van ieder neemt toe door wat allen tezamen bereiken.
1955 100:0.2 Spiritual growth is mutually stimulated by intimate association with other religionists. Love supplies the soil for religious growth—an objective lure in the place of subjective gratification—yet it yields the supreme subjective satisfaction. And religion ennobles the commonplace drudgery of daily living.
1997 100:0.2 Geestelijke groei wordt onderling gestimuleerd door nauwe omgang met andere religieuze mensen. Liefde levert de voedingsbodem voor religieuze groei — een objectieve aantrekking in plaats van subjectieve voldoening. En religie adelt de gewone eentonigheid van het dagelijks leven.
1. RELIGIOUS GROWTH
1. RELIGIEUZE GROEI
1955 100:1.1 While religion produces growth of meanings and enhancement of values, evil always results when purely personal evaluations are elevated to the levels of absolutes. A child evaluates experience in accordance with the content of pleasure; maturity is proportional to the substitution of higher meanings for personal pleasure, even loyalties to the highest concepts of diversified life situations and cosmic relations.
1997 100:1.1 Ofschoon religie groei van betekenissen en verdieping van waarden voortbrengt, heeft het verheffen van zuiver persoonlijke waardebepalingen tot niveaus van absolute werkelijkheden altijd kwaad ten gevolge. Een kind bepaalt de waarde van zijn ervaring naar de mate van het genoegen die deze met zich mee brengt: volwassenheid is evenredig aan de mate waarin persoonlijk genot wordt vervangen door hogere betekenissen, zelfs loyaliteiten aan de hoogste opvattingen van uiteenlopende levensomstandigheden en kosmische betrekkingen.
1955 100:1.2 Some persons are too busy to grow and are therefore in grave danger of spiritual fixation. Provision must be made for growth of meanings at differing ages, in successive cultures, and in the passing stages of advancing civilization. The chief inhibitors of growth are prejudice and ignorance.
1997 100:1.2 Sommige mensen hebben het te druk om te groeien en lopen daarom ernstig gevaar geestelijk te blijven steken. Er moet worden gezorgd voor groei in zinvolheid op verschillende leeftijden, in opeenvolgende culturen, en in de voorbijgaande stadia in de vooruitgang der civilisatie. De voornaamste factoren die groei verhinderen, zijn vooroordeel en onwetendheid.
1955 100:1.3 Give every developing child a chance to grow his own religious experience; do not force a ready-made adult experience upon him. Remember, year-by-year progress through an established educational regime does not necessarily mean intellectual progress, much less spiritual growth. Enlargement of vocabulary does not signify development of character. Growth is not truly indicated by mere products but rather by progress. Real educational growth is indicated by enhancement of ideals, increased appreciation of values, new meanings of values, and augmented loyalty to supreme values.
1997 100:1.3 Geef ieder zich ontwikkelend kind de kans om zijn eigen religieuze ervaring te kweken: dring het geen pasklare volwassen ervaring op. Bedenk dat het jaar na jaar volgen van een vast systeem van onderwijs niet noodzakelijkerwijs verstandelijke vooruitgang betekent en nog veel minder geestelijke groei. Uitbreiding van de woordenschat betekent nog geen karakterontwikkeling. Groei wordt niet juist aangegeven door loutere resultaten, maar veeleer door vooruitgang. Werkelijke groei in het leren kenmerkt zich door hogere idealen, een grotere waardering voor waarden, nieuwe betekenissen van waarden, en toenemende trouw aan de allerhoogste waarden.
1955 100:1.4 Children are permanently impressed only by the loyalties of their adult associates; precept or even example is not lastingly influential. Loyal persons are growing persons, and growth is an impressive and inspiring reality. Live loyally today—grow—and tomorrow will attend to itself. The quickest way for a tadpole to become a frog is to live loyally each moment as a tadpole.
1997 100:1.4 Kinderen komen alleen blijvend onder de indruk van de loyaliteiten van de volwassenen met wie ze omgaan: voorschriften of zelfs voorbeelden zijn niet van blijvende invloed. Loyale mensen zijn groeiende mensen en groei is een indrukwekkende en inspirerende realiteit. Leef vandaag loyaal — groei — en de dag van morgen zal voor het zijne zorgen. De snelste manier voor een kikkervisje om een kikker te worden, is om ieder ogenblik loyaal als een kikkervisje te leven.
1955 100:1.5 The soil essential for religious growth presupposes a progressive life of self-realization, the co-ordination of natural propensities, the exercise of curiosity and the enjoyment of reasonable adventure, the experiencing of feelings of satisfaction, the functioning of the fear stimulus of attention and awareness, the wonder-lure, and a normal consciousness of smallness, humility. Growth is also predicated on the discovery of selfhood accompanied by self-criticism—conscience, for conscience is really the criticism of oneself by one’s own value-habits, personal ideals.
1997 100:1.5 De bodem die van wezenlijk belang is voor religieuze groei, vooronderstelt een progressief leven van zelfverwerkelijking, de coördinatie van natuurlijke neigingen, het aan de dag leggen van weetgierigheid en vreugde in een redelijke mate van avontuur, het ondervinden van gevoelens van voldoening, het functioneren van de prikkel van vrees die maakt dat men oplettend en waakzaam blijft, de aantrekking van het verwonderlijke, en een normaal besef van eigen kleinheid, nederigheid. Groei is ook gegrond op de ontdekking van het zelf, vergezeld door zelfkritiek — het geweten, want het geweten is in werkelijkheid zelfkritiek aan de hand van de waarden die men gewoonlijk hanteert, de persoonlijke idealen van een mens.
1955 100:1.6 Religious experience is markedly influenced by physical health, inherited temperament, and social environment. But these temporal conditions do not inhibit inner spiritual progress by a soul dedicated to the doing of the will of the Father in heaven. There are present in all normal mortals certain innate drives toward growth and self-realization which function if they are not specifically inhibited. The certain technique of fostering this constitutive endowment of the potential of spiritual growth is to maintain an attitude of wholehearted devotion to supreme values.
1997 100:1.6 De religieuze ervaring wordt merkbaar beïnvloed door de lichamelijke gezondheid, het overgeërfde temperament en het sociale milieu. Maar deze wereldlijke omstandigheden remmen niet de innerlijke geestelijke vooruitgang van een ziel die zich heeft gewijd aan het doen van de wil van de Vader in de hemel. In alle normale stervelingen zijn zekere aangeboren impulsen tot groei en zelfverwerkelijking aanwezig, die functioneren indien zij niet specifiek worden tegengegaan. De zekere techniek om het potentieel tot geestelijke groei, deze gave die een wezenlijk bestanddeel van de mens vormt, tot ontplooiing te brengen, is een voortdurende instelling van oprechte toewijding aan allerhoogste waarden.
1955 100:1.7 Religion cannot be bestowed, received, loaned, learned, or lost. It is a personal experience which grows proportionally to the growing quest for final values. Cosmic growth thus attends on the accumulation of meanings and the ever-expanding elevation of values. But nobility itself is always an unconscious growth.
1997 100:1.7 Religie kan niet worden geschonken, ontvangen, geleend, geleerd, of verloren. Het is een persoonlijke ervaring, die groeit naar de mate waarin het zoeken naar finale waarden toeneemt. Kosmische groei is aldus het gevolg van de accumulatie van betekenissen en een steeds meer omvattende verheffing van waarden. Zieleadel zelf is echter altijd een zaak van onbewuste groei.
1955 100:1.8 Religious habits of thinking and acting are contributory to the economy of spiritual growth. One can develop religious predispositions toward favorable reaction to spiritual stimuli, a sort of conditioned spiritual reflex. Habits which favor religious growth embrace cultivated sensitivity to divine values, recognition of religious living in others, reflective meditation on cosmic meanings, worshipful problem solving, sharing one’s spiritual life with one’s fellows, avoidance of selfishness, refusal to presume on divine mercy, living as in the presence of God. The factors of religious growth may be intentional, but the growth itself is unvaryingly unconscious.
1997 100:1.8 Religieuze gewoonten van denken en handelen dragen bij tot de economie van de geestelijke groei. Men kan religieuze predisposities ontwikkelen om gunstig te reageren op geestelijke stimuli, een soort geconditioneerde geestelijke reflex. Gewoonten die religieuze groei begunstigen, zijn onder meer: een ontwikkelde gevoeligheid voor geestelijke waarden, het herkennen van religieus leven bij anderen, het bespiegelend denken over kosmische betekenissen, het eerbiedig oplossen van problemen, het delen van het geestelijk leven met de medemens, het vermijden van zelfzucht, de weigering om misbruik te maken van de goddelijke genade, leven als in de tegenwoordigheid Gods. De factoren die bijdragen tot geestelijke groei kunnen intentioneel zijn, maar de groei zelf is zonder uitzondering onbewust.
1955 100:1.9 The unconscious nature of religious growth does not, however, signify that it is an activity functioning in the supposed subconscious realms of human intellect; rather does it signify creative activities in the superconscious levels of mortal mind. The experience of the realization of the reality of unconscious religious growth is the one positive proof of the functional existence of the superconsciousness.
1997 100:1.9 De onbewuste natuur van religieuze groei betekent echter niet dat het een activiteit is die zich voordoet in de veronderstelde onderbewuste gebieden van het menselijk verstand: zij duidt veeleer op scheppende activiteiten in de bovenbewuste lagen van het sterfelijk bewustzijn. De ervaring van het besef van de realiteit van onbewuste religieuze groei is het enige positieve bewijs van het functioneel bestaan van het bovenbewustzijn.
2. SPIRITUAL GROWTH
2. GEESTELIJKE GROEI
1955 100:2.1 Spiritual development depends, first, on the maintenance of a living spiritual connection with true spiritual forces and, second, on the continuous bearing of spiritual fruit: yielding the ministry to one’s fellows of that which has been received from one’s spiritual benefactors. Spiritual progress is predicated on intellectual recognition of spiritual poverty coupled with the self-consciousness of perfection-hunger, the desire to know God and be like him, the wholehearted purpose to do the will of the Father in heaven.
1997 100:2.1 Geestelijke ontwikkeling is in de eerste plaats afhankelijk van het onderhouden van een levende geestelijke verbinding met ware geestelijke krachten en in de tweede plaats, van het voortdurend dragen van geestelijke vruchten: het dienen van de medemens met datgene wat men van zijn geestelijke weldoeners heeft ontvangen. Geestelijke vooruitgang stoelt op verstandelijke erkenning van geestelijke armoede en, daarmee samengaand, het zich bewust zijn van de honger naar volmaaktheid, het verlangen om God te kennen en te zijn zoals hij, het doen van de wil van de Vader in de hemel als doel waarnaar men van ganser harte streeft.
1955 100:2.2 Spiritual growth is first an awakening to needs, next a discernment of meanings, and then a discovery of values. The evidence of true spiritual development consists in the exhibition of a human personality motivated by love, activated by unselfish ministry, and dominated by the wholehearted worship of the perfection ideals of divinity. And this entire experience constitutes the reality of religion as contrasted with mere theological beliefs.
1997 100:2.2 Geestelijke groei is eerst een ontwakend besef van behoeften, vervolgens het onderscheiden van betekenissen en dan het ontdekken van waarden. Ware geestelijke ontwikkeling blijkt uit het aan de dag treden van een menselijke persoonlijkheid die wordt gemotiveerd door liefde, geactiveerd door onzelfzuchtig dienstbetoon, en overheerst door de oprechte verering van de volmaaktheidsidealen van goddelijkheid. En deze hele ervaring vormt de realiteit van religie, in tegenstelling tot louter theologische geloofsopvattingen.
1955 100:2.3 Religion can progress to that level of experience whereon it becomes an enlightened and wise technique of spiritual reaction to the universe. Such a glorified religion can function on three levels of human personality: the intellectual, the morontial, and the spiritual; upon the mind, in the evolving soul, and with the indwelling spirit.
1997 100:2.3 Religie kan opstijgen tot dat niveau van ervaring waar ze een verlichte, wijze techniek wordt om geestelijk te reageren op het universum. Zo’n meer verheven religie kan op drie niveaus van de menselijke persoonlijkheid functioneren: op het verstandelijke niveau, het morontiale en het geestelijke; op het bewustzijn, in de evoluerende ziel, en tezamen met de inwonende geest.
1955 100:2.4 Spirituality becomes at once the indicator of one’s nearness to God and the measure of one’s usefulness to fellow beings. Spirituality enhances the ability to discover beauty in things, recognize truth in meanings, and discover goodness in values. Spiritual development is determined by capacity therefor and is directly proportional to the elimination of the selfish qualities of love.
1997 100:2.4 Iemands geestelijkheid wijst aan hoe dicht hij bij God is, en tegelijk is zij de maat van zijn nut voor zijn medemens. Geestelijkheid verhoogt het vermogen om schoonheid te ontdekken in de dingen, om waarheid te herkennen in betekenissen en om goedheid te ontdekken in waarden. Geestelijke ontwikkeling wordt bepaald door het vermogen daartoe en is recht evenredig aan het uitbannen van de zelfzuchtige kwaliteiten van liefde.
1955 100:2.5 Actual spiritual status is the measure of Deity attainment, Adjuster attunement. The achievement of finality of spirituality is equivalent to the attainment of the maximum of reality, the maximum of Godlikeness. Eternal life is the endless quest for infinite values.
1997 100:2.5 De daadwerkelijke geestelijke status geeft aan in hoeverre men de Godheid heeft bereikt, afgestemd is op de Richter. Het bereiken van volkomenheid van geestelijkheid staat gelijk met het bereiken van het maximum aan realiteit, het maximum aan Godgelijkenis. Het eeuwige leven is de altijddurende zoektocht naar oneindige waarden.
1955 100:2.6 The goal of human self-realization should be spiritual, not material. The only realities worth striving for are divine, spiritual, and eternal. Mortal man is entitled to the enjoyment of physical pleasures and to the satisfaction of human affections; he is benefited by loyalty to human associations and temporal institutions; but these are not the eternal foundations upon which to build the immortal personality which must transcend space, vanquish time, and achieve the eternal destiny of divine perfection and finaliter service.
1997 100:2.6 Het doel van de zelfverwerkelijking van de mens dient geestelijk te zijn, niet materieel. De enige werkelijkheden die waard zijn te worden nagestreefd zijn goddelijk, geestelijk en eeuwig. De sterfelijke mens mag aanspraak maken op het smaken van fysische geneugten en op de voldoening die menselijke genegenheid verschaft; het doet hem goed om loyaal te zijn aan associaties van mensen en wereldlijke instellingen. Dit zijn echter niet de eeuwige grondslagen voor het opbouwen van de onsterfelijke persoonlijkheid die de ruimte moet transcenderen, de tijd moet overwinnen en de eeuwige bestemming van goddelijke volmaaktheid moet bereiken, waar hij als volkomene zal dienen.
1955 100:2.7 Jesus portrayed the profound surety of the God-knowing mortal when he said: “To a God-knowing kingdom believer, what does it matter if all things earthly crash?” Temporal securities are vulnerable, but spiritual sureties are impregnable. When the flood tides of human adversity, selfishness, cruelty, hate, malice, and jealousy beat about the mortal soul, you may rest in the assurance that there is one inner bastion, the citadel of the spirit, which is absolutely unassailable; at least this is true of every human being who has dedicated the keeping of his soul to the indwelling spirit of the eternal God.
1997 100:2.7 Jezus omschreef de diepgewortelde zekerheid van de mens die God kent met de woorden: ‘Wat komt het er voor een Godkennende gelovige in het koninkrijk op aan als alle aardse dingen ineenstorten?’ De zekerheden van de wereld zijn kwetsbaar, maar geestelijke zekerheden zijn onaantastbaar[1]. Wanneer de vloedgolven van menselijke tegenspoed, zelfzucht, wreedheid, haat, boosaardigheid en afgunst de ziel van de sterfelijke mens overspoelen, kunt ge rust vinden in de verzekering dat er één innerlijk bastion is, de citadel van de geest, dat absoluut onneembaar is; dit geldt althans voor iedere mens die zijn ziel heeft toevertrouwd aan de hoede van de inwonende geest van de eeuwige God.
1955 100:2.8 After such spiritual attainment, whether secured by gradual growth or specific crisis, there occurs a new orientation of personality as well as the development of a new standard of values. Such spirit-born individuals are so remotivated in life that they can calmly stand by while their fondest ambitions perish and their keenest hopes crash; they positively know that such catastrophes are but the redirecting cataclysms which wreck one’s temporal creations preliminary to the rearing of the more noble and enduring realities of a new and more sublime level of universe attainment.
1997 100:2.8 Na het bereiken van zulk een geestelijke vooruitgang, hetzij door geleidelijke groei, hetzij ten gevolge van een bijzondere crisis, vindt er een nieuwe oriëntering van de persoonlijkheid plaats en ontwikkelt zich een nieuwe standaard van waarden. Deze uit de geest geboren mensen krijgen zulk een andere motivatie in het leven, dat zij er kalm onder kunnen blijven wanneer ze hun dierbaarste ambities schipbreuk zien lijden en hun vurigste verwachtingen ineen zien storten; zij weten met stelligheid dat deze catastrofes slechts de heroriënterende rampen zijn waardoor hun tijdelijke scheppingen worden afgebroken, voordat de edeler, blijvender werkelijkheden van een nieuw, hoger prestatieniveau in het universum kunnen worden opgebouwd.
3. CONCEPTS OF SUPREME VALUE
3. BEGRIPPEN VAN ALLERHOOGSTE WAARDE
1955 100:3.1 Religion is not a technique for attaining a static and blissful peace of mind; it is an impulse for organizing the soul for dynamic service. It is the enlistment of the totality of selfhood in the loyal service of loving God and serving man. Religion pays any price essential to the attainment of the supreme goal, the eternal prize. There is a consecrated completeness in religious loyalty which is superbly sublime. And these loyalties are socially effective and spiritually progressive.
1997 100:3.1 Religie is niet een techniek om statische, gelukzalige gemoedsrust te bereiken: ze is een impuls om de ziel te organiseren voor dynamische dienstbaarheid. Religie is het inzetten van de totaliteit van het zelf in de loyale dienst van het liefhebben van God en het dienen van de mens. Religie betaalt iedere prijs die van wezenlijk belang is om het allerhoogste doel, de eeuwige bekroning, te bereiken. Religieuze loyaliteit kent een volkomenheid van toewijding die van verheven pracht is. En deze loyaliteiten hebben een sociale uitwerking en strekken tot geestelijke vooruitgang.
1955 100:3.2 To the religionist the word God becomes a symbol signifying the approach to supreme reality and the recognition of divine value. Human likes and dislikes do not determine good and evil; moral values do not grow out of wish fulfillment or emotional frustration.
1997 100:3.2 Voor de religieuze mens wordt het woord God een symbool dat de toenadering tot de allerhoogste werkelijkheid aanduidt en de herkenning van goddelijke waarde. Menselijke sympathieën en antipathieën bepalen niet wat goed of kwaad is: morele waarden komen niet voort uit vervulde wensen of emotionele frustratie.
1955 100:3.3 In the contemplation of values you must distinguish between that which is value and that which has value. You must recognize the relation between pleasurable activities and their meaningful integration and enhanced realization on ever progressively higher and higher levels of human experience.
1997 100:3.3 Bij de beschouwing van waarden dient ge onderscheid te maken tussen hetgeen waarde is en wat waarde heeft. Ge moet het verband zien tussen prettige activiteiten en hun zinvolle integratie en diepere verwezenlijking op steeds hogere niveaus der menselijke ervaring.
1955 100:3.4 Meaning is something which experience adds to value; it is the appreciative consciousness of values. An isolated and purely selfish pleasure may connote a virtual devaluation of meanings, a meaningless enjoyment bordering on relative evil. Values are experiential when realities are meaningful and mentally associated, when such relationships are recognized and appreciated by mind.
1997 100:3.4 Betekenis is iets wat ervaring aan waarde toevoegt: het is het appreciërend besef van waarden. Een zuiver zelfzuchtig genoegen dat in afzondering wordt gesmaakt, kan een praktische ontwaarding van betekenis impliceren, een betekenisloos genot dat grenst aan relatief kwaad. Waarden zijn experiëntieel wanneer realiteiten betekenisvol zijn en mentaal met elkaar in verband worden gebracht, wanneer zulke betrekkingen door het bewustzijn worden onderkend en geapprecieerd.
1955 100:3.5 Values can never be static; reality signifies change, growth. Change without growth, expansion of meaning and exaltation of value, is valueless—is potential evil. The greater the quality of cosmic adaptation, the more of meaning any experience possesses. Values are not conceptual illusions; they are real, but always they depend on the fact of relationships. Values are always both actual and potential—not what was, but what is and is to be.
1997 100:3.5 Waarden kunnen nimmer statisch zijn; realiteit betekent verandering, groei. Verandering zonder groei, zonder verruiming van betekenis en verhoging van waarde, is waardeloos — is potentieel kwaad. Hoe groter haar kwaliteit van kosmische adaptatie, des te meer betekenis heeft elke ervaring. Waarden zijn geen conceptuele illusies: ze zijn reëel, maar zij hangen altijd af van het feit van betrekkingen. Waarden zijn altijd zowel actueel als potentieel — niet wat geweest is, maar wat is en zal zijn.
1955 100:3.6 The association of actuals and potentials equals growth, the experiential realization of values. But growth is not mere progress. Progress is always meaningful, but it is relatively valueless without growth. The supreme value of human life consists in growth of values, progress in meanings, and realization of the cosmic interrelatedness of both of these experiences. And such an experience is the equivalent of God-consciousness. Such a mortal, while not supernatural, is truly becoming superhuman; an immortal soul is evolving.
1997 100:3.6 Het met elkaar in verband brengen van actuele en potentiële realiteiten staat gelijk aan groei, de experiëntiële verwezenlijking van waarden. Maar groei is niet alleen maar vooruitgang. Vooruitgang is altijd zinvol, maar zonder groei is ze relatief zonder waarde. De allerhoogste waarde van het menselijk leven bestaat in groei van waarden, vooruitgang in betekenissen, en de verwezenlijking van het kosmische onderlinge verband tussen deze beide ervaringen. Deze ervaring nu is het equivalent van Godsbewustzijn. Een sterveling met deze ervaring is weliswaar niet bovennatuurlijk, maar hij wordt waarlijk bovenmenselijk: een onsterfelijke ziel komt tot ontwikkeling.
1955 100:3.7 Man cannot cause growth, but he can supply favorable conditions. Growth is always unconscious, be it physical, intellectual, or spiritual. Love thus grows; it cannot be created, manufactured, or purchased; it must grow. Evolution is a cosmic technique of growth. Social growth cannot be secured by legislation, and moral growth is not had by improved administration. Man may manufacture a machine, but its real value must be derived from human culture and personal appreciation. Man’s sole contribution to growth is the mobilization of the total powers of his personality—living faith.
1997 100:3.7 De mens kan geen groei veroorzaken, maar hij kan er wel gunstige voorwaarden voor scheppen. Groei is altijd onbewust, of zij nu lichamelijk, verstandelijk, of geestelijk is. Liefde groeit ook op deze wijze; ze kan niet worden geschapen, gefabriceerd, of gekocht: ze moet groeien. Evolutie is een kosmische groeimethode. Groei op sociaal gebied kan niet worden bereikt door wetgeving, en morele groei niet door beter bestuur. De mens kan wel een machine fabriceren, maar de werkelijke waarde ervan moet worden ontleend aan de menselijke cultuur en aan de waardering die personen ervoor hebben. De enige bijdrage die de mens aan zijn groei levert, is de mobilisatie van het totaal van de vermogens van zijn persoonlijkheid — levend geloof.
4. PROBLEMS OF GROWTH
4. PROBLEMEN DIE MET GROEI GEPAARD GAAN
1955 100:4.1 Religious living is devoted living, and devoted living is creative living, original and spontaneous. New religious insights arise out of conflicts which initiate the choosing of new and better reaction habits in the place of older and inferior reaction patterns. New meanings only emerge amid conflict; and conflict persists only in the face of refusal to espouse the higher values connoted in superior meanings.
1997 100:4.1 Religieus leven is toegewijd leven, en toegewijd leven is creatief leven, oorspronkelijk en spontaan. Nieuwe religieuze inzichten komen voort uit conflicten die de aanzet geven tot het kiezen van nieuwe, betere reactiegewoonten, in plaats van de oude, inferieure reactiepatronen. Nieuwe betekenissen komen pas naar boven te midden van conflicten; en conflicten blijven alleen maar bestaan wanneer men weigert de hogere waarden aan te nemen die in hogere betekenissen besloten liggen.
1955 100:4.2 Religious perplexities are inevitable; there can be no growth without psychic conflict and spiritual agitation. The organization of a philosophic standard of living entails considerable commotion in the philosophic realms of the mind. Loyalties are not exercised in behalf of the great, the good, the true, and the noble without a struggle. Effort is attendant upon clarification of spiritual vision and enhancement of cosmic insight. And the human intellect protests against being weaned from subsisting upon the nonspiritual energies of temporal existence. The slothful animal mind rebels at the effort required to wrestle with cosmic problem solving.
1997 100:4.2 Religieuze verwarring is onvermijdelijk; er kan geen groei bestaan zonder psychische conflicten en geestelijke beroering. De organisatie van een filosofische levensstandaard brengt een aanzienlijke beroering teweeg in de filosofische gebieden van het denken. Men kan niet zonder strijd loyaal zijn aan het grote, het goede, het ware en het edele. De verheldering van het geestelijk gezichtsvermogen en de verdieping van het kosmische inzicht gaan met inspanning gepaard. En het menselijke verstand protesteert wanneer het zich niet langer kan voeden met de niet-geestelijke energieën van het tijdelijke bestaan. Het trage dierlijke bewustzijn komt in opstand tegen de inspanning die nodig is om te worstelen met de kosmische wijze om problemen op te lossen.
1955 100:4.3 But the great problem of religious living consists in the task of unifying the soul powers of the personality by the dominance of love. Health, mental efficiency, and happiness arise from the unification of physical systems, mind systems, and spirit systems. Of health and sanity man understands much, but of happiness he has truly realized very little. The highest happiness is indissolubly linked with spiritual progress. Spiritual growth yields lasting joy, peace which passes all understanding.
1997 100:4.3 Maar de grote opgave van het religieuze leven bestaat in de taak om de zielsvermogens van de persoonlijkheid te verenigen door de dominantie van de liefde. Gezondheid, mentale efficiëntie en geluk komen voort uit de vereniging van fysische systemen, mentale systemen, en geest-systemen. Van lichamelijke en psychische gezondheid begrijpt de mens wel veel, maar geluk heeft hij waarlijk maar in zeer geringe mate verwezenlijkt. Het hoogste geluk is onlosmakelijk verbonden met geestelijke vooruitgang. Geestelijke groei geeft blijvende vreugde, vrede die alle verstand te boven gaat.
1955 100:4.4 In physical life the senses tell of the existence of things; mind discovers the reality of meanings; but the spiritual experience reveals to the individual the true values of life. These high levels of human living are attained in the supreme love of God and in the unselfish love of man. If you love your fellow men, you must have discovered their values. Jesus loved men so much because he placed such a high value upon them. You can best discover values in your associates by discovering their motivation. If someone irritates you, causes feelings of resentment, you should sympathetically seek to discern his viewpoint, his reasons for such objectionable conduct. If once you understand your neighbor, you will become tolerant, and this tolerance will grow into friendship and ripen into love.
1997 100:4.4 In het fysische leven getuigen de zintuigen van het bestaan der dingen; het bewustzijn ontdekt de realiteit van betekenissen; de geestelijke ervaring onthult echter aan de individuele mens de echte waarden van het leven. Deze hoge niveaus in het menselijk leven worden bereikt in de allerhoogste liefde voor God en de onzelfzuchtige liefde voor de mens. Indien ge uw medemensen liefhebt, moet ge hun waarden hebben ontdekt. Jezus had de mensen zo lief, omdat hij hun zulk een hoge waarde toekende. De beste manier om waarden te ontdekken in uw medemensen is om hun motivatie te ontdekken. Wanneer iemand u irriteert, gevoelens van ontstemming opwekt, moet ge proberen met hem mee te voelen en zo zijn gezichtspunt te gaan zien, zijn redenen voor zulk onaangenaam gedrag. Wanneer ge uw naaste eenmaal begrijpt, zult ge verdraagzaam worden en deze verdraagzaamheid zal uitgroeien tot vriendschap en rijpen tot liefde.
1955 100:4.5 In the mind’s eye conjure up a picture of one of your primitive ancestors of cave-dwelling times—a short, misshapen, filthy, snarling hulk of a man standing, legs spread, club upraised, breathing hate and animosity as he looks fiercely just ahead. Such a picture hardly depicts the divine dignity of man. But allow us to enlarge the picture. In front of this animated human crouches a saber-toothed tiger. Behind him, a woman and two children. Immediately you recognize that such a picture stands for the beginnings of much that is fine and noble in the human race, but the man is the same in both pictures. Only, in the second sketch you are favored with a widened horizon. You therein discern the motivation of this evolving mortal. His attitude becomes praiseworthy because you understand him. If you could only fathom the motives of your associates, how much better you would understand them. If you could only know your fellows, you would eventually fall in love with them.
1997 100:4.5 Stelt u zich eens het beeld voor ogen van een van uw primitieve voorouders uit de tijd dat zij nog in holen woonden — een grauwende man, gedrongen, wanstaltig en vuil, wijdbeens staand met geheven knots, haat en vijandigheid spuwend terwijl hij woedend de blikken werpt op iets dat zich vlak voor hem bevindt. Men kan moeilijk zeggen dat dit beeld iets van de goddelijke waardigheid van de mens laat zien. Maar sta ons toe het beeld te verruimen. Vóór deze in woede ontstoken mens duikt een sabeltandtijger ineen. Achter hem staan een vrouw en twee kinderen. Onmiddellijk ziet ge dat dit beeld staat voor de aanvang van veel mooie en nobele trekken van het menselijk geslacht, maar de man is dezelfde in beide afbeeldingen. In het tweede tafereel hebt ge echter het voordeel van een wijdere horizon. Hier ziet ge de motivatie van deze evoluerende sterveling. Zijn houding wordt lofwaardig omdat ge hem begrijpt. Indien ge de motieven van uw medemensen slechts zoudt kunnen peilen, zoudt ge hen veel beter begrijpen. Indien ge uw medemensen maar werkelijk zoudt kennen, zoudt ge tenslotte geheel voor hen vallen.
1955 100:4.6 You cannot truly love your fellows by a mere act of the will. Love is only born of thoroughgoing understanding of your neighbor’s motives and sentiments. It is not so important to love all men today as it is that each day you learn to love one more human being. If each day or each week you achieve an understanding of one more of your fellows, and if this is the limit of your ability, then you are certainly socializing and truly spiritualizing your personality. Love is infectious, and when human devotion is intelligent and wise, love is more catching than hate. But only genuine and unselfish love is truly contagious. If each mortal could only become a focus of dynamic affection, this benign virus of love would soon pervade the sentimental emotion-stream of humanity to such an extent that all civilization would be encompassed by love, and that would be the realization of the brotherhood of man.
1997 100:4.6 Ge kunt uw medemensen niet waarlijk liefhebben door een eenvoudige wilsdaad. Liefde wordt slechts geboren uit een grondig begrip van de motieven en gevoelens van uw naaste. Het is niet zo belangrijk om vandaag alle mensen lief te hebben, als om iedere dag één mens meer te leren liefhebben. Indien ge iedere dag of iedere week één medemens meer gaat begrijpen, en indien dit het uiterste is waartoe ge in staat zijt, dan zijt ge zeker bezig uw persoonlijkheid te socialiseren en waarlijk te vergeestelijken. Liefde is besmettelijk, en wanneer de toewijding van een mens verstandig en wijs is, werkt liefde aanstekelijker dan haat. Alleen echte, onzelfzuchtige liefde is echter waarlijk besmettelijk. Als ieder mens op aarde maar een brandpunt van dynamische liefde kon worden, zou dit weldadige virus van liefde de vloed van gevoelens en emoties van de mensheid spoedig zozeer doortrekken, dat de ganse civilisatie doordrenkt zou zijn van liefde, en dit zou de verwezenlijking zijn van de broederschap der mensen.
5. CONVERSION AND MYSTICISM
5. BEKERING EN MYSTIEK
1955 100:5.1 The world is filled with lost souls, not lost in the theologic sense but lost in the directional meaning, wandering about in confusion among the isms and cults of a frustrated philosophic era. Too few have learned how to install a philosophy of living in the place of religious authority. (The symbols of socialized religion are not to be despised as channels of growth, albeit the river bed is not the river.)
1997 100:5.1 De wereld is vol verloren zielen, verloren niet in de theologische betekenis, maar in de zin dat zij de richting kwijt zijn; ze zwerven in verwarring rond tussen de -ismen en culten van een teleurgesteld filosofisch tijdperk. Te weinig mensen hebben geleerd hoe ze een levensfilosofie in de plaats kunnen stellen van het religieuze gezag. (De symbolen van de gesocialiseerde religie dienen niet geminacht te worden als kanalen voor groei, ook al is de rivierbedding niet de rivier.)
1955 100:5.2 The progression of religious growth leads from stagnation through conflict to co-ordination, from insecurity to undoubting faith, from confusion of cosmic consciousness to unification of personality, from the temporal objective to the eternal, from the bondage of fear to the liberty of divine sonship.
1997 100:5.2 De progressie van de religieuze groei leidt van stagnatie via conflict tot coördinatie, van onzekerheid tot onwankelbaar geloof, van verwarring van het kosmische bewustzijn tot unificatie der persoonlijkheid, van het tijdelijke doel tot het eeuwige, van de knechting door vrees tot de vrijheid van het goddelijk zoonschap.
1955 100:5.3 It should be made clear that professions of loyalty to the supreme ideals—the psychic, emotional, and spiritual awareness of God-consciousness—may be a natural and gradual growth or may sometimes be experienced at certain junctures, as in a crisis. The Apostle Paul experienced just such a sudden and spectacular conversion that eventful day on the Damascus road. Gautama Siddhartha had a similar experience the night he sat alone and sought to penetrate the mystery of final truth. Many others have had like experiences, and many true believers have progressed in the spirit without sudden conversion.
1997 100:5.3 Wij dienen hier duidelijk te stellen dat de betuiging van trouw aan de allerhoogste idealen — het psychische, emotionele en geestelijke besef van het Godsbewustzijn — een natuurlijke en geleidelijke groei kan zijn en ook kan worden ervaren op een overgangspunt zoals een crisis. De Apostel Paulus ondervond zulk een plotselinge, spectaculaire bekering op die gedenkwaardige dag op de weg naar Damascus[2]. Gautama Siddhartha had eenzelfde ervaring in de nacht toen hij, in afzondering gezeten, het mysterie der uiteindelijke waarheid trachtte te doorgronden. Vele anderen hebben soortgelijke ervaringen gehad, en ook hebben vele ware gelovigen voortgang gemaakt in de geest zonder een plotselinge bekering.
1955 100:5.4 Most of the spectacular phenomena associated with so-called religious conversions are entirely psychologic in nature, but now and then there do occur experiences which are also spiritual in origin. When the mental mobilization is absolutely total on any level of the psychic upreach toward spirit attainment, when there exists perfection of the human motivation of loyalties to the divine idea, then there very often occurs a sudden down-grasp of the indwelling spirit to synchronize with the concentrated and consecrated purpose of the superconscious mind of the believing mortal. And it is such experiences of unified intellectual and spiritual phenomena that constitute the conversion which consists in factors over and above purely psychologic involvement.
1997 100:5.4 De meeste spectaculaire verschijnselen die met zogenoemde religieuze bekeringen worden geassocieerd, zijn geheel psychisch van natuur, maar zo nu en dan doen zich ervaringen voor die ook een geestelijke oorsprong hebben. Wanneer de mentale mobilisatie absoluut totaal is op enig niveau van het psychische omhoog reiken naar geest, wanneer de menselijke gemotiveerdheid om trouw te zijn aan de goddelijke idee volmaakt is, dan vindt er zeer vaak een plotseling omlaag reiken van de inwonende geest plaats, teneinde synchroon samen te vallen met die geconcentreerde heilige doelstelling van het bovenbewuste van de gelovige sterveling. Zulke ervaringen nu van geünificeerde verstandelijke en geestelijke verschijnselen vormen de bekering die bestaat in factoren boven en voorbij de zuiver psychische betrokkenheid.
1955 100:5.5 But emotion alone is a false conversion; one must have faith as well as feeling. To the extent that such psychic mobilization is partial, and in so far as such human-loyalty motivation is incomplete, to that extent will the experience of conversion be a blended intellectual, emotional, and spiritual reality.
1997 100:5.5 Maar een bekering die alleen op emotie is gegrond, is niet echt: men moet niet alleen gevoel, maar ook geloof hebben. Voorzover zulk een psychische mobilisatie slechts gedeeltelijk is, en de aanzet tot menselijke loyaliteit onvolledig, zal de bekeringservaring een mengeling zijn van verstandelijke, emotionele en geestelijke realiteit.
1955 100:5.6 If one is disposed to recognize a theoretical subconscious mind as a practical working hypothesis in the otherwise unified intellectual life, then, to be consistent, one should postulate a similar and corresponding realm of ascending intellectual activity as the superconscious level, the zone of immediate contact with the indwelling spirit entity, the Thought Adjuster. The great danger in all these psychic speculations is that visions and other so-called mystic experiences, along with extraordinary dreams, may be regarded as divine communications to the human mind. In times past, divine beings have revealed themselves to certain God-knowing persons, not because of their mystic trances or morbid visions, but in spite of all these phenomena.
1997 100:5.6 Als men geneigd is om een theoretisch onderbewuste te erkennen als praktische werkhypothese in het overigens verenigde verstandelijke leven, moet men, om consequent te blijven, ook een gelijksoortig en corresponderend gebied postuleren van opgaande verstandelijke activiteit, namelijk het bovenbewuste niveau, de zone van rechtstreeks contact met de geest-entiteit, de Gedachtenrichter. Het grote gevaar in al deze psychische bespiegelingen is dat visioenen en andere zogenaamde mystieke ervaringen, alsook buitengewone dromen, beschouwd zullen worden als goddelijke mededelingen aan het bewustzijn van de mens. Toen in het verleden goddelijke wezens zich aan bepaalde Godkennende personen openbaarden, was dit niet dankzij hun mystieke trances of ziekelijke visioenen, maar ondanks al deze verschijnselen.
1955 100:5.7 In contrast with conversion-seeking, the better approach to the morontia zones of possible contact with the Thought Adjuster would be through living faith and sincere worship, wholehearted and unselfish prayer. Altogether too much of the uprush of the memories of the unconscious levels of the human mind has been mistaken for divine revelations and spirit leadings.
1997 100:5.7 In plaats van naar bekering te streven, zou het beter zijn om de morontia-zones, waar contact met de Gedachtenrichter mogelijk is, te benaderen door levend geloof en waarachtige godsverering, oprecht en onzelfzuchtig gebed. Maar al te veel van de herinneringen die naar boven komen uit de onbewuste lagen van het menselijke bewustzijn, zijn ten onrechte gehouden voor goddelijke openbaring en leiding door de geest.
1955 100:5.8 There is great danger associated with the habitual practice of religious daydreaming; mysticism may become a technique of reality avoidance, albeit it has sometimes been a means of genuine spiritual communion. Short seasons of retreat from the busy scenes of life may not be seriously dangerous, but prolonged isolation of personality is most undesirable. Under no circumstances should the trancelike state of visionary consciousness be cultivated as a religious experience.
1997 100:5.8 Aan het religieuze dagdromen zijn grote gevaren verbonden indien daar een gewoonte van wordt gemaakt; mystiek kan een methode worden om de werkelijkheid te vermijden, ook al is het wel eens een middel geweest om tot echte gemeenschap met de geest te komen. Ofschoon het geen ernstig gevaar behoeft op te leveren wanneer men zich voor korte perioden terugtrekt uit het drukke leven, is langdurige afzondering van de persoonlijkheid hoogst ongewenst. Onder geen voorwaarde dient de trance-achtige staat van visionair bewustzijn te worden aangekweekt als een soort religieuze beleving.
1955 100:5.9 The characteristics of the mystical state are diffusion of consciousness with vivid islands of focal attention operating on a comparatively passive intellect. All of this gravitates consciousness toward the subconscious rather than in the direction of the zone of spiritual contact, the superconscious. Many mystics have carried their mental dissociation to the level of abnormal mental manifestations.
1997 100:5.9 De kenmerken van de mystieke staat zijn een diffuus bewustzijn, met daarin levendige eilanden van geconcentreerde aandacht die inwerken op een betrekkelijk passief intellect. Door dit alles wordt het bewustzijn eerder in de richting van het onderbewustzijn getrokken dan naar de zone van contact met geest, het bovenbewustzijn. Vele mystici hebben hun mentale dissociatie doorgevoerd tot het punt waar zich abnormale manifestaties gingen voordoen.
1955 100:5.10 The more healthful attitude of spiritual meditation is to be found in reflective worship and in the prayer of thanksgiving. The direct communion with one’s Thought Adjuster, such as occurred in the later years of Jesus’ life in the flesh, should not be confused with these so-called mystical experiences. The factors which contribute to the initiation of mystic communion are indicative of the danger of such psychic states. The mystic status is favored by such things as: physical fatigue, fasting, psychic dissociation, profound aesthetic experiences, vivid sex impulses, fear, anxiety, rage, and wild dancing. Much of the material arising as a result of such preliminary preparation has its origin in the subconscious mind.
1997 100:5.10 Een gezondere instelling bij uw geestelijke meditatie vindt ge in bespiegelende godsverering en in het gebed van dankzegging. De rechtstreekse gemeenschap met de Gedachtenrichter, zoals die zich voordeed in de latere jaren van het leven van Jezus in het vlees, dient niet verward te worden met deze zogenoemde mystieke ervaringen. De factoren die bijdragen tot het op gang brengen van mystieke gemeenschap vormen een aanwijzing voor het gevaar van dergelijke bewustzijnstoestanden. De mystieke staat wordt begunstigd door zaken als: lichamelijke vermoeidheid, vasten, psychische dissociatie, diepgevoelde esthetische ervaringen, krachtige seksuele impulsen, vrees, angst, woede en wilde dans. Veel van het materiaal dat bovenkomt tengevolge van zulke inleidende voorbereidingen heeft zijn oorsprong in het onderbewuste.
1955 100:5.11 However favorable may have been the conditions for mystic phenomena, it should be clearly understood that Jesus of Nazareth never resorted to such methods for communion with the Paradise Father. Jesus had no subconscious delusions or superconscious illusions.
1997 100:5.11 Hoe gunstig de omstandigheden voor het optreden van mystieke verschijnselen ook geweest mogen zijn, ge dient goed te beseffen dat Jezus van Nazaret nooit zijn toevlucht nam tot zulke methoden om gemeenschap te zoeken met de Paradijs-Vader. Jezus kende geen onderbewuste wanen of bovenbewuste illusies.
6. MARKS OF RELIGIOUS LIVING
6. KENTEKENEN VAN RELIGIEUS LEVEN
1955 100:6.1 Evolutionary religions and revelatory religions may differ markedly in method, but in motive there is great similarity. Religion is not a specific function of life; rather is it a mode of living. True religion is a wholehearted devotion to some reality which the religionist deems to be of supreme value to himself and for all mankind. And the outstanding characteristics of all religions are: unquestioning loyalty and wholehearted devotion to supreme values. This religious devotion to supreme values is shown in the relation of the supposedly irreligious mother to her child and in the fervent loyalty of nonreligionists to an espoused cause.
1997 100:6.1 Evolutionaire religies en openbaringsreligies mogen opvallend verschillen in methode, maar er bestaat grote overeenkomst tussen hun drijfveren. Religie is niet een specifieke functie van het leven, maar veeleer een manier van leven. Ware religie is een oprechte toewijding aan een realiteit die de religieuze mens van allerhoogste waarde acht voor zichzelf en voor de hele mensheid. En de eigenschappen die elke religie bij uitstek kenmerken, zijn onvoorwaardelijke loyaliteit en oprechte toewijding aan allerhoogste waarden. Deze religieuze toewijding aan allerhoogste waarden treedt aan de dag in de verhouding van de vermeend ongodsdienstige moeder tot haar kind, en in de vurige loyaliteit van niet-religieuze mensen aan een zaak waarvoor zij zich geheel hebben ingezet.
1955 100:6.2 The accepted supreme value of the religionist may be base or even false, but it is nevertheless religious. A religion is genuine to just the extent that the value which is held to be supreme is truly a cosmic reality of genuine spiritual worth.
1997 100:6.2 De allerhoogste waarde die de religieuze mens geaccepteerd heeft, kan laag zijn, of zelfs vals, maar ze is niettemin religieus. Een religie is echt in zoverre de waarde, die men voor allerhoogst houdt, waarlijk een kosmische realiteit is van echt geestelijke kwaliteit.
1955 100:6.3 The marks of human response to the religious impulse embrace the qualities of nobility and grandeur. The sincere religionist is conscious of universe citizenship and is aware of making contact with sources of superhuman power. He is thrilled and energized with the assurance of belonging to a superior and ennobled fellowship of the sons of God. The consciousness of self-worth has become augmented by the stimulus of the quest for the highest universe objectives—supreme goals.
1997 100:6.3 De kentekenen van de menselijke respons op de religieuze impuls omvatten de kwaliteiten adel en grootsheid. De oprechte religieuze mens is zich ervan bewust een burger van het universum te zijn en merkt dat hij in contact komt met bronnen van bovenmenselijke kracht. Hij wordt van geestdrift vervuld door, en put energie uit de verzekering dat hij behoort tot een hogere, geadelde gemeenschap van de zonen van God. Het besef van zijn eigen waarde is versterkt door de stimulans die uitgaat van het zoeken van de hoogste doelen in het universum — allerhoogste doeleinden.
1955 100:6.4 The self has surrendered to the intriguing drive of an all-encompassing motivation which imposes heightened self-discipline, lessens emotional conflict, and makes mortal life truly worth living. The morbid recognition of human limitations is changed to the natural consciousness of mortal shortcomings, associated with moral determination and spiritual aspiration to attain the highest universe and superuniverse goals. And this intense striving for the attainment of supermortal ideals is always characterized by increasing patience, forbearance, fortitude, and tolerance.
1997 100:6.4 Het zelf heeft zich gewonnen gegeven aan de intrigerende drang van een alomvattende motivatie die een grotere zelfbeheersing oplegt, emotionele conflicten vermindert en het sterfelijk leven waarlijk de moeite van het leven waard maakt. De ziekelijke erkenning van menselijke beperkingen verandert in een natuurlijk besef van de tekortkomingen van stervelingen, alsook de morele vastbeslotenheid en het geestelijk streven om de hoogste doelen in het universum en het superuniversum te bereiken. Dit intensieve streven om idealen te verwezenlijken die boven de sterfelijke mens uitreiken, wordt altijd gekenmerkt door meer geduld, lankmoedigheid, standvastigheid en verdraagzaamheid.
1955 100:6.5 But true religion is a living love, a life of service. The religionist’s detachment from much that is purely temporal and trivial never leads to social isolation, and it should not destroy the sense of humor. Genuine religion takes nothing away from human existence, but it does add new meanings to all of life; it generates new types of enthusiasm, zeal, and courage. It may even engender the spirit of the crusader, which is more than dangerous if not controlled by spiritual insight and loyal devotion to the commonplace social obligations of human loyalties.
1997 100:6.5 Maar ware religie is een levende liefde, een leven van dienstbaarheid. De afzijdigheid van de religieuze mens van veel louter wereldlijke, triviale zaken, voert nooit tot sociaal isolement en mag het gevoel voor humor niet kapotmaken. Echte religie neemt nooit iets van het menselijk bestaan weg, maar voegt aan alle dingen in het leven nieuwe betekenis toe; religie doet nieuwe vormen van enthousiasme, ijver en moed onstaan. Ze kan zelfs de geest van de kruisvaarder oproepen, die buitengewoon gevaarlijk is indien hij niet in de hand wordt gehouden door geestelijk inzicht en loyale toewijding aan de gewone sociale verplichtingen van menselijke loyaliteiten.
1955 100:6.6 One of the most amazing earmarks of religious living is that dynamic and sublime peace, that peace which passes all human understanding, that cosmic poise which betokens the absence of all doubt and turmoil. Such levels of spiritual stability are immune to disappointment. Such religionists are like the Apostle Paul, who said: “I am persuaded that neither death, nor life, nor angels, nor principalities, nor powers, nor things present, nor things to come, nor height, nor depth, nor anything else shall be able to separate us from the love of God.”
1997 100:6.6 Een van de meest verbazingwekkende kenmerken van het religieuze leven is die dynamische en sublieme vrede, de vrede die alle verstand te boven gaat, die kosmische evenwichtigheid die het teken is van de afwezigheid van alle twijfel en beroering[3]. Deze hoogten van geestelijke stabiliteit zijn immuun voor teleurstelling. Deze religieuze mensen zijn als de apostel Paulus, die zei: ‘Ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander ding ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods[4].’
1955 100:6.7 There is a sense of security, associated with the realization of triumphing glory, resident in the consciousness of the religionist who has grasped the reality of the Supreme, and who pursues the goal of the Ultimate.
1997 100:6.7 Er zetelt een gevoel van veiligheid, verbonden met het besef van zegevierende glorie, in het bewustzijn van de religeuze mens die de realiteit van de Allerhoogste heeft begrepen en die het doel van de Ultieme tracht te bereiken.
1955 100:6.8 Even evolutionary religion is all of this in loyalty and grandeur because it is a genuine experience. But revelatory religion is excellent as well as genuine. The new loyalties of enlarged spiritual vision create new levels of love and devotion, of service and fellowship; and all this enhanced social outlook produces an enlarged consciousness of the Fatherhood of God and the brotherhood of man.
1997 100:6.8 Zelfs de evolutionaire religie is dit alles in trouw en grootsheid omdat ze een echte ervaring is. Openbaringsreligie evenwel is zowel excellent als echt. Het wijdere geestelijke uitzicht waarvoor men zich nu heeft ingezet, schept nieuwe niveaus van liefde en toewijding, dienstbaarheid en kameraadschap; het geheel van deze hogere visie op de gemeenschap brengt een verhoogd bewustzijn teweeg van het Vaderschap van God en de broederschap der mensen.
1955 100:6.9 The characteristic difference between evolved and revealed religion is a new quality of divine wisdom which is added to purely experiential human wisdom. But it is experience in and with the human religions that develops the capacity for subsequent reception of increased bestowals of divine wisdom and cosmic insight.
1997 100:6.9 Het karakteristieke verschil tussen geëvolueerde religie en geopenbaarde religie is een nieuw kwaliteit van goddelijke wijsheid, die aan de zuiver experiëntiële wijsheid van de mens wordt toegevoegd. Ervaring in en met de religies der mensen ontwikkelt echter de capaciteit om later grotere schenkingen van goddelijke wijsheid en kosmisch inzicht te kunnen ontvangen.
7. THE ACME OF RELIGIOUS LIVING
7. HET HOOGTEPUNT VAN RELIGIEUS LEVEN
1955 100:7.1 Although the average mortal of Urantia cannot hope to attain the high perfection of character which Jesus of Nazareth acquired while sojourning in the flesh, it is altogether possible for every mortal believer to develop a strong and unified personality along the perfected lines of the Jesus personality. The unique feature of the Master’s personality was not so much its perfection as its symmetry, its exquisite and balanced unification. The most effective presentation of Jesus consists in following the example of the one who said, as he gestured toward the Master standing before his accusers, “Behold the man!”
1997 100:7.1 Ofschoon de gemiddelde mens van Urantia niet kan verwachten de hoge volmaaktheid van karakter te bereiken die Jezus van Nazaret verwierf terwijl hij in het vlees was, is het voor iedere sterfelijke gelovige zeer wel mogelijk om een sterke, verenigde persoonlijkheid te ontwikkelen volgens de vervolmaakte lijnen van de Jezus-persoonlijkheid. Het unieke kenmerk van de persoonlijkheid van de Meester was niet zo zeer haar volmaaktheid, als wel haar symmetrie, haar voortreffelijke, evenwichtige unificatie. De meest doeltreffende manier om een beeld te schetsen van Jezus is het volgen van het voorbeeld van hem die wees naar de Meester die voor zijn beschuldigers stond en zei: ‘Zie de mens!’[5]
1955 100:7.2 The unfailing kindness of Jesus touched the hearts of men, but his stalwart strength of character amazed his followers. He was truly sincere; there was nothing of the hypocrite in him. He was free from affectation; he was always so refreshingly genuine. He never stooped to pretense, and he never resorted to shamming. He lived the truth, even as he taught it. He was the truth. He was constrained to proclaim saving truth to his generation, even though such sincerity sometimes caused pain. He was unquestioningly loyal to all truth.
1997 100:7.2 De nimmer aflatende vriendelijkheid van Jezus raakte de harten der mensen, maar de onverzettelijke kracht van zijn karakter verbaasde zijn volgelingen. Hij was waarlijk oprecht, hij was zonder enige schijnheiligheid. Hij was vrij van gekunsteldheid: hij was altijd zo echt, dat het iedereen verkwikte. Hij verlaagde zich nooit door iets voor te wenden en hij nam nooit zijn toevlucht tot het doen alsof. Hij leefde de waarheid, precies zoals hij haar onderrichtte. Hij was de waarheid[6]. Hij voelde zich gedrongen om de verlossende waarheid aan zijn generatie te verkondigen, ook al veroorzaakte deze oprechtheid soms pijn. Hij was onvoorwaardelijk trouw aan alle waarheid.
1955 100:7.3 But the Master was so reasonable, so approachable. He was so practical in all his ministry, while all his plans were characterized by such sanctified common sense. He was so free from all freakish, erratic, and eccentric tendencies. He was never capricious, whimsical, or hysterical. In all his teaching and in everything he did there was always an exquisite discrimination associated with an extraordinary sense of propriety.
1997 100:7.3 Maar de Meester was zeer redelijk, zeer toegankelijk. Hij was zeer praktisch in al zijn hulpbetoon, terwijl al zijn plannen gekenmerkt werden door een geheiligd gezond verstand. Hij was geheel vrij van bizarre, veranderlijke of excentrieke neigingen. Hij was nooit wispelturig, grillig, of hysterisch. Al zijn onderricht en alles wat hij deed, gaf blijk van een verfijnd onderscheidingsvermogen, alsook van een buitengewoon gevoel voor het juiste gedrag.
1955 100:7.4 The Son of Man was always a well-poised personality. Even his enemies maintained a wholesome respect for him; they even feared his presence. Jesus was unafraid. He was surcharged with divine enthusiasm, but he never became fanatical. He was emotionally active but never flighty. He was imaginative but always practical. He frankly faced the realities of life, but he was never dull or prosaic. He was courageous but never reckless; prudent but never cowardly. He was sympathetic but not sentimental; unique but not eccentric. He was pious but not sanctimonious. And he was so well-poised because he was so perfectly unified.
1997 100:7.4 De Zoon des Mensen was altijd een zelfverzekerde persoonlijkheid. Ook zijn vijanden koesterden een heilzaam respect voor hem en waren zelfs bevreesd in zijn tegenwoordigheid. Jezus was onbevreesd. Hij was vol goddelijk enthousiame, maar werd nimmer fanatiek. Zijn emoties waren levendig maar nooit vluchtig. Hij was vol verbeeldingskracht, maar altijd praktisch. Hij zag de werkelijkheid van het leven eerlijk onder ogen, maar was nooit saai of prozaïsch. Hij was moedig maar nooit roekeloos, voorzichtig maar nimmer lafhartig. Hij was vol medegevoel, maar niet sentimenteel: uniek, maar niet excentriek. Hij was godvruchtig maar geen kwezelaar. En hij was zo evenwichtig, omdat hij zo volmaakt geünificeerd was.
1955 100:7.5 Jesus’ originality was unstifled. He was not bound by tradition or handicapped by enslavement to narrow conventionality. He spoke with undoubted confidence and taught with absolute authority. But his superb originality did not cause him to overlook the gems of truth in the teachings of his predecessors and contemporaries. And the most original of his teachings was the emphasis of love and mercy in the place of fear and sacrifice.
1997 100:7.5 De oorspronkelijkheid van Jezus liet zich niet onderdrukken. Hij was niet aan traditie gebonden en werd niet gehinderd door onderworpenheid aan enghartige conventionaliteit. Hij sprak met ontwijfelbaar vertrouwen en onderwees met absoluut gezag. Maar zijn grote oorspronkelijkheid deed hem de schatten van waarheid in de leringen van zijn voorgangers en tijdgenoten niet over het hoofd zien. En het meest oorspronkelijke in zijn onderricht was wel de nadruk die hij legde op liefde en barmhartigheid, in plaats van vrees en offeranden.
1955 100:7.6 Jesus was very broad in his outlook. He exhorted his followers to preach the gospel to all peoples. He was free from all narrow-mindedness. His sympathetic heart embraced all mankind, even a universe. Always his invitation was, “Whosoever will, let him come.”
1997 100:7.6 Jezus had een zeer ruime blik. Hij maande zijn volgelingen om het evangelie te verkondigen aan alle volken. Hij was geheel vrij van bekrompenheid. Zijn meevoelend hart omarmde de ganse mensheid, ja zelfs een universum. Altijd luidde zijn uitnodiging: ‘Laat een ieder die wil tot mij komen[7].’
1955 100:7.7 Of Jesus it was truly said, “He trusted God.” As a man among men he most sublimely trusted the Father in heaven. He trusted his Father as a little child trusts his earthly parent. His faith was perfect but never presumptuous. No matter how cruel nature might appear to be or how indifferent to man’s welfare on earth, Jesus never faltered in his faith. He was immune to disappointment and impervious to persecution. He was untouched by apparent failure.
1997 100:7.7 Van Jezus werd naar waarheid gezegd: ‘Hij vertrouwde God[8].’ Als mens onder de mensen koesterde hij het meest verheven vertrouwen in de Vader in de hemel. Hij vertrouwde zijn Vader zoals een klein kind zijn aardse vader vertrouwt. Zijn geloof was volmaakt, maar nooit aanmatigend. Hoe wreed de natuur ook mocht schijnen en hoe onverschillig ook voor ’s mensen welzijn op aarde, Jezus wankelde nooit in zijn geloof. Hij was immuun voor teleurstelling en ongevoelig voor vervolging. Hij werd niet geraakt door ogenschijnlijke mislukking.
1955 100:7.9 Jesus was an unusually cheerful person, but he was not a blind and unreasoning optimist. His constant word of exhortation was, “Be of good cheer.” He could maintain this confident attitude because of his unswerving trust in God and his unshakable confidence in man. He was always touchingly considerate of all men because he loved them and believed in them. Still he was always true to his convictions and magnificently firm in his devotion to the doing of his Father’s will.
1997 100:7.9 Jezus was een ongewoon opgewekt mens, maar hij was niet een blinde, onnadenkende optimist. Voortdurend spoorde hij zijn volgelingen aan met de woorden: ‘Heb goede moed[10].’ Hij kon deze instelling van vertrouwen staande houden door zijn onwankelbaar vertrouwen op God en zijn onwrikbaar geloof in de mens. Hij was steeds roerend voorkomend jegens alle mensen, omdat hij van hen hield en in hen geloofde. Toch bleef hij altijd trouw aan zijn overtuigingen en was hij groots in zijn vastbesloten toewijding aan het volbrengen van de wil van de Vader.
1955 100:7.10 The Master was always generous. He never grew weary of saying, “It is more blessed to give than to receive.” Said he, “Freely you have received, freely give.” And yet, with all of his unbounded generosity, he was never wasteful or extravagant. He taught that you must believe to receive salvation. “For every one who seeks shall receive.”
1997 100:7.10 De Meester was altijd vrijgevig. Hij werd nooit moede te zeggen, ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen[11].’ Ook zei hij: ‘Om niet hebt gij ontvangen, geeft dan ook om niet[12].’ Ondanks al zijn grenzeloze vrijgevigheid was hij echter nooit verkwistend of overdadig. Hij leerde dat men moet geloven om het heil te ontvangen. ‘Want een ieder die zoekt zal ontvangen[13].’
1955 100:7.11 He was candid, but always kind. Said he, “If it were not so, I would have told you.” He was frank, but always friendly. He was outspoken in his love for the sinner and in his hatred for sin. But throughout all this amazing frankness he was unerringly fair.
1997 100:7.11 Hij was openhartig, maar altijd vriendelijk. Hij zei: ‘Indien het niet zo zou zijn, zou ik het jullie gezegd hebben[14].’ Hij was vrijmoedig, maar altijd vriendschappelijk. Hij liet zijn liefde voor de zondaar en zijn haat voor de zonde duidelijk blijken. Maar bij al deze verbazingwekkende openhartigheid was hij feilloos fair.
1955 100:7.12 Jesus was consistently cheerful, notwithstanding he sometimes drank deeply of the cup of human sorrow. He fearlessly faced the realities of existence, yet was he filled with enthusiasm for the gospel of the kingdom. But he controlled his enthusiasm; it never controlled him. He was unreservedly dedicated to “the Father’s business.” This divine enthusiasm led his unspiritual brethren to think he was beside himself, but the onlooking universe appraised him as the model of sanity and the pattern of supreme mortal devotion to the high standards of spiritual living. And his controlled enthusiasm was contagious; his associates were constrained to share his divine optimism.
1997 100:7.12 Jezus was altijd opgewekt, niettegenstaande het feit dat hij soms met volle teugen dronk uit de beker van menselijk verdriet. Onbevreesd zag hij de werkelijkheden van het bestaan onder ogen en toch was hij vol enthousiasme voor het evangelie van het koninkrijk[15]. Maar hij beheerste zijn enthousiame, hij werd er nooit door beheerst. Hij was zonder voorbehoud toegewijd aan ‘het werk van de Vader[16].’ Dit goddelijk enthousiame deed zijn niet-geestelijke broeders denken dat hij buiten zichzelve was, maar het universum dat toekeek achtte hem het toonbeeld van geestelijke gezondheid en het patroon van de allerhoogste sterfelijke toewijding aan de hoge maatstaven van geestelijk leven. En zijn beheerste enthousiasme werkte aanstekelijk: zijn metgezellen moesten zijn goddelijk optimisme wel delen.
1955 100:7.13 This man of Galilee was not a man of sorrows; he was a soul of gladness. Always was he saying, “Rejoice and be exceedingly glad.” But when duty required, he was willing to walk courageously through the “valley of the shadow of death.” He was gladsome but at the same time humble.
1997 100:7.13 Deze man uit Galilea was niet een man van smarten: hij was een vreugdevol mens[17]. Steeds weer zei hij, ‘Verheug u met grote blijdschap[18].’ Maar toen zijn plicht zulks eiste, was hij bereid om moedig door ‘het dal der schaduwen des dood’ te gaan[19]. Hij was blijmoedig maar terzelfdertijd nederig.
1955 100:7.14 His courage was equaled only by his patience. When pressed to act prematurely, he would only reply, “My hour has not yet come.” He was never in a hurry; his composure was sublime. But he was often indignant at evil, intolerant of sin. He was often mightily moved to resist that which was inimical to the welfare of his children on earth. But his indignation against sin never led to anger at the sinner.
1997 100:7.14 Zijn moed werd alleen geëvenaard door zijn geduld. Wanneer er druk op hem werd uitgeoefend om voortijdig te handelen, antwoordde hij slechts: ‘Mijn uur is nog niet gekomen[20].’ Hij was nooit gehaast, zijn rust was subliem. Maar hij was dikwijls verontwaardigd over kwaad, en onverdraagzaam inzake zonde. Hij voelde zich vaak zeer sterk gedrongen om zich te verzetten tegen wat schadelijk was voor het welzijn van zijn kinderen op aarde. Maar zijn verontwaardiging over zonde bracht hem nooit tot boosheid jegens de zondaar.
1955 100:7.15 His courage was magnificent, but he was never foolhardy. His watchword was, “Fear not.” His bravery was lofty and his courage often heroic. But his courage was linked with discretion and controlled by reason. It was courage born of faith, not the recklessness of blind presumption. He was truly brave but never audacious.
1997 100:7.15 Zijn moed was indrukwekkend, maar hij was nooit roekeloos. Zijn wachtwoord was: ‘Vrees niet[21].’ Zijn dapperheid was verheven en zijn moed dikwijls heroïsch. Maar zijn moed ging gepaard met tact en werd beheerst door de rede. Het was een uit geloof geboren moed, niet de roekeloosheid van blinde aanmatiging. Hij was waarlijk dapper, maar nooit vermetel.
1955 100:7.16 The Master was a pattern of reverence. The prayer of even his youth began, “Our Father who is in heaven, hallowed be your name.” He was even respectful of the faulty worship of his fellows. But this did not deter him from making attacks on religious traditions or assaulting errors of human belief. He was reverential of true holiness, and yet he could justly appeal to his fellows, saying, “Who among you convicts me of sin?”
1997 100:7.16 De Meester was een toonbeeld van diep respect. Het gebed uit zijn jeugd begon reeds met: ‘Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd[22].’ Hij respecteerde ook de verkeerde godsverering van zijn medemensen. Dit weerhield hem er echter niet van om religieuze tradities en dwalingen in menselijke geloofsopvattingen aan te vallen. Hij had eerbied voor ware heiligheid, en toch kon hij zich met reden tot zijn medemensen richten met de woorden: ‘Wie uwer beschuldigt mij van zonde?’[23]
1955 100:7.17 Jesus was great because he was good, and yet he fraternized with the little children. He was gentle and unassuming in his personal life, and yet he was the perfected man of a universe. His associates called him Master unbidden.
1997 100:7.17 Jezus was groot omdat hij goed was, en toch ging hij veel om met kleine kinderen. Hij was zachtaardig en bescheiden in zijn persoonlijk leven, en toch was hij voor een heel universum dè tot volmaaktheid gekomen mens. Zijn metgezellen noemden hem ongevraagd Meester.
1955 100:7.18 Jesus was the perfectly unified human personality. And today, as in Galilee, he continues to unify mortal experience and to co-ordinate human endeavors. He unifies life, ennobles character, and simplifies experience. He enters the human mind to elevate, transform, and transfigure it. It is literally true: “If any man has Christ Jesus within him, he is a new creature; old things are passing away; behold, all things are becoming new.”
1997 100:7.18 Jezus was de volmaakt verenigde menselijke persoonlijkheid. En ook nu blijft hij, zoals in Galilea, de menselijke ervaring verenigen en de strevingen der mensen coördineren. Hij brengt eenheid in het leven, veredelt het karakter, en vereenvoudigt de ervaring. Hij komt het menselijk bewustzijn binnen om dit te verheffen, te transformeren en te transfigureren. Het is letterlijk waar: ‘Indien iemand Christus Jezus in zich heeft, is hij een nieuw schepsel; het oude gaat voorbij; zie alles wordt nieuw[24].’
1955 100:7.19 [Presented by a Melchizedek of Nebadon.]
1997 100:7.19 [Aangeboden door een Mechizedek van Nebadon.]
Verhandeling 99. De sociale opgaven van de religie |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 101. De werkelijke natuur van religie |