Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 101. De werkelijke natuur van religie |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 103. De realiteit der religieuze ervaring |
THE FOUNDATIONS OF RELIGIOUS FAITH
DE GRONDSLAGEN VAN HET RELIGIEUZE GELOOFSVERTROUWEN
1955 102:0.1 TO THE unbelieving materialist, man is simply an evolutionary accident. His hopes of survival are strung on a figment of mortal imagination; his fears, loves, longings, and beliefs are but the reaction of the incidental juxtaposition of certain lifeless atoms of matter. No display of energy nor expression of trust can carry him beyond the grave. The devotional labors and inspirational genius of the best of men are doomed to be extinguished by death, the long and lonely night of eternal oblivion and soul extinction. Nameless despair is man’s only reward for living and toiling under the temporal sun of mortal existence. Each day of life slowly and surely tightens the grasp of a pitiless doom which a hostile and relentless universe of matter has decreed shall be the crowning insult to everything in human desire which is beautiful, noble, lofty, and good.
1997 102:0.1 VOOR de ongelovige materialist is de mens eenvoudig een toevallige gebeurtenis in de evolutie. Zijn hoop op overleving is opgehangen aan een verdichtsel van de verbeelding van de sterveling; zijn angsten, liefdes, verlangens en geloofsovertuigingen zijn slechts de reactie van de incidentele juxtapositie van bepaalde levenloze atomen van materie. Geen vertoon van energie of uiting van vertrouwen kan hem verder brengen dan het graf. Het toegewijde werk en de inspirerende genialiteit van de besten onder de mensen zijn gedoemd te worden vernietigd door de dood, de lange, eenzame nacht van de eeuwige vergetelheid en de ondergang van de ziel. Naamloze wanhoop is ’s mensen enige beloning voor zijn leven en zwoegen onder de tijdelijke zon van het sterfelijk bestaan. Iedere dag van zijn leven komt hij langzaam maar zeker in de steeds vastere greep van een onvermurwbaar noodlot, gedecreteerd door een vijandig, meedogenloos universum van materie, een ondergang die de opperste belediging zal zijn van al wat schoon, edel, verheven en goed is in zijn menselijk verlangen[1].
1955 102:0.2 But such is not man’s end and eternal destiny; such a vision is but the cry of despair uttered by some wandering soul who has become lost in spiritual darkness, and who bravely struggles on in the face of the mechanistic sophistries of a material philosophy, blinded by the confusion and distortion of a complex learning. And all this doom of darkness and all this destiny of despair are forever dispelled by one brave stretch of faith on the part of the most humble and unlearned of God’s children on earth.
1997 102:0.2 Maar zo is ’s mensen einde niet, en dit is niet zijn eeuwige bestemming; zulk een visie is slechts de wanhoopskreet van een ronddolende ziel die in geestelijke duisternis verdwaald is, en dapper voortworstelt ondanks de mechanistische spitsvondigheden van een materialistische filosofie, verblind door de verwarring en verdraaiing van een gecompliceerde geleerdheid. En deze duisternis en deze wanhopige bestemming worden geheel en voor immer weggevaagd wanneer de nederigste, minst geletterde van Gods kinderen op aarde zich dapper verheft in geloof[2].
1955 102:0.3 This saving faith has its birth in the human heart when the moral consciousness of man realizes that human values may be translated in mortal experience from the material to the spiritual, from the human to the divine, from time to eternity.
1997 102:0.3 Dit reddende geloof wordt in het mensenhart geboren wanneer het morele bewustzijn van de mens tot het besef komt dat menselijke waarden in de ervaring van de sterveling kunnen worden overgebracht van het materiële naar het geestelijke, van het menselijke naar het goddelijke, van het tijdelijke naar het eeuwige.
1. ASSURANCES OF FAITH
1. VERZEKERDHEDEN VAN GELOOFSVERTROUWEN
1955 102:1.1 The work of the Thought Adjuster constitutes the explanation of the translation of man’s primitive and evolutionary sense of duty into that higher and more certain faith in the eternal realities of revelation. There must be perfection hunger in man’s heart to insure capacity for comprehending the faith paths to supreme attainment. If any man chooses to do the divine will, he shall know the way of truth. It is literally true, “Human things must be known in order to be loved, but divine things must be loved in order to be known.” But honest doubts and sincere questionings are not sin; such attitudes merely spell delay in the progressive journey toward perfection attainment. Childlike trust secures man’s entrance into the kingdom of heavenly ascent, but progress is wholly dependent on the vigorous exercise of the robust and confident faith of the full-grown man.
1997 102:1.1 Het werk van de Gedachtenrichter vormt de verklaring voor deze overgang van ’s mensen primitieve, evolutionaire plichtsgevoel naar het hogere, zekerder geloof in de eeuwige realiteiten van de openbaring. Er moet een honger naar volmaaktheid in het hart van de mens leven, om zeker te stellen dat hij in staat is de geloofswegen te begrijpen naar de allerhoogste niveaus die hij kan bereiken. Wanneer een mens kiest voor het doen van de goddelijke wil, zal hij de weg der waarheid leren kennen. Het is letterlijk waar: ‘De dingen der mensen moeten gekend worden alvorens men ze lief kan hebben, doch de goddelijke dingen moet men liefhebben, alvorens men ze kan kennen[3].’ Maar eerlijke twijfel en het stellen van oprechte vragen zijn geen zonde; een instelling als deze voorspelt slechts vertraging op de reis naar het bereiken van volmaaktheid, die stapsgewijs wordt gemaakt. Het kinderlijk vertrouwen stelt ’s mensen ingang in het koninkrijk van hemelse opklimming zeker, doch zijn vooruitgang hangt geheel af van de krachtige uitoefening van het robuuste, vertrouwende geloof van de volwassen mens[4].
1955 102:1.2 The reason of science is based on the observable facts of time; the faith of religion argues from the spirit program of eternity. What knowledge and reason cannot do for us, true wisdom admonishes us to allow faith to accomplish through religious insight and spiritual transformation.
1997 102:1.2 De rede van de wetenschap is gebaseerd op de waarneembare feiten van de tijd; het geloofsvertrouwen van de religie redeneert vanuit het geest-programma der eeuwigheid. De ware wijsheid maant ons het geloofsvertrouwen toe te staan om door religieus inzicht en geestelijke transformatie datgene voor ons te volbrengen, wat kennis en de rede niet voor ons kunnen doen.
1955 102:1.3 Owing to the isolation of rebellion, the revelation of truth on Urantia has all too often been mixed up with the statements of partial and transient cosmologies. Truth remains unchanged from generation to generation, but the associated teachings about the physical world vary from day to day and from year to year. Eternal truth should not be slighted because it chances to be found in company with obsolete ideas regarding the material world. The more of science you know, the less sure you can be; the more of religion you have, the more certain you are.
1997 102:1.3 Vanwege de afzondering der rebellie is de openbaring van waarheid op Urantia maar al te dikwijls vermengd geweest met wat in onvolledige, voorbijgaande kosmologieën werd beweerd. De waarheid blijft onveranderd van generatie tot generatie, maar de onderrichtingen aangaande de fysische wereld die ermee worden verbonden, veranderen van dag tot dag en van jaar tot jaar. Men moet de eeuwige waarheid niet geringschatten omdat zij toevallig wordt aangetroffen in het gezelschap van verouderde denkbeelden over de materiële wereld. Hoe meer ge weet van de natuurwetenschap, des te minder zekerheid ge kunt hebben; hoe meer religie ge hebt, des te zekerder zijt ge.
1955 102:1.4 The certainties of science proceed entirely from the intellect; the certitudes of religion spring from the very foundations of the entire personality. Science appeals to the understanding of the mind; religion appeals to the loyalty and devotion of the body, mind, and spirit, even to the whole personality.
1997 102:1.4 De zekerheden van de wetenschap komen geheel voort uit het verstand; de zekerheden van de religie daarentegen ontspringen aan de grondslagen van de gehele persoonlijkheid. De wetenschap doet een beroep op het begrijpen van het denkend bewustzijn; de religie doet een beroep op de loyaliteit en toewijding van het lichaam, het bewustzijn en de geest — op de gehele persoonlijkheid.
1955 102:1.5 God is so all real and absolute that no material sign of proof or no demonstration of so-called miracle may be offered in testimony of his reality. Always will we know him because we trust him, and our belief in him is wholly based on our personal participation in the divine manifestations of his infinite reality.
1997 102:1.5 God is zo al-werkelijk en absoluut, dat er geen materieel teken of bewijs en geen demonstratie van een zogenaamd wonder aangevoerd kan worden ter staving van zijn realiteit. Wij zullen hem altijd kennen omdat wij hem vertrouwen, en ons geloof in hem is geheel gegrond op onze persoonlijke participatie in de goddelijke manifestaties van zijn oneindige werkelijkheid.
1955 102:1.6 The indwelling Thought Adjuster unfailingly arouses in man’s soul a true and searching hunger for perfection together with a far-reaching curiosity which can be adequately satisfied only by communion with God, the divine source of that Adjuster. The hungry soul of man refuses to be satisfied with anything less than the personal realization of the living God. Whatever more God may be than a high and perfect moral personality, he cannot, in our hungry and finite concept, be anything less.
1997 102:1.6 De inwonende Gedachtenrichter roept in ’s mensen ziel altijd een ware, zoekende honger naar volmaaktheid wakker, alsmede een vèrreikende nieuwsgierigheid welke alleen voldoende kan worden bevredigd door gemeenschap met God, de goddelijke bron van die Richter. De hongerende ziel van de mens weigert zich tevreden te stellen met iets wat minder is dan het persoonlijke besef van de levende God. Wat God ook meer moge zijn dan een hoge, volmaakte, morele persoonlijkheid, in onze hongerende, eindige voorstelling kan hij niet minder zijn dan dat.
2. RELIGION AND REALITY
2. RELIGIE EN REALITEIT
1955 102:2.1 Observing minds and discriminating souls know religion when they find it in the lives of their fellows. Religion requires no definition; we all know its social, intellectual, moral, and spiritual fruits. And this all grows out of the fact that religion is the property of the human race; it is not a child of culture. True, one’s perception of religion is still human and therefore subject to the bondage of ignorance, the slavery of superstition, the deceptions of sophistication, and the delusions of false philosophy.
1997 102:2.1 Een opmerkzame waarnemer en een ziel die onderscheid weet te maken, herkent religie wanneer hij deze aantreft in het leven van zijn medemensen. Religie heeft geen definitie van node: wij kennen allen haar sociale, intellectuele, morele en geestelijke vruchten. Dit alles nu is het gevolg van het feit dat religie het bezit is van het menselijk ras; zij is niet een kind van de cultuur. Wel is het waar dat het inzicht in religie nog steeds menselijk is en derhalve onderworpen aan de knechtschap der onwetendheid, de slavernij van het bijgeloof, de misleidingen van gekunstelde redeneringen en de misvattingen van onjuiste filosofieën.
1955 102:2.2 One of the characteristic peculiarities of genuine religious assurance is that, notwithstanding the absoluteness of its affirmations and the stanchness of its attitude, the spirit of its expression is so poised and tempered that it never conveys the slightest impression of self-assertion or egoistic exaltation. The wisdom of religious experience is something of a paradox in that it is both humanly original and Adjuster derivative. Religious force is not the product of the individual’s personal prerogatives but rather the outworking of that sublime partnership of man and the everlasting source of all wisdom. Thus do the words and acts of true and undefiled religion become compellingly authoritative for all enlightened mortals.
1997 102:2.2 Een van de karakteristieke eigenschappen van echte religieuze verzekerdheid is dat ondanks de absoluutheid van haar positieve uitspraken en de onwrikbaarheid van haar instelling, de geest waarin zij wordt uitgedrukt zo evenwichtig en gematigd is, dat hierdoor nooit ook maar de minste indruk wordt gegeven van zelfhandhaving of egoïstische zelfverheerlijking. De wijsheid van de religieuze ervaring heeft iets paradoxaals, in de zin dat zij zowel menselijk oorspronkelijk is, als ook voortkomt uit de Richter. Religieuze kracht is niet het voortbrengsel van de persoonlijke prerogatieven van het individu, maar veeleer het resultaat van het sublieme partnerschap van de mens met de eeuwige bron van alle wijsheid. Zo krijgen de woorden en daden van ware, onbezoedelde religie dwingend gezag voor alle verlichte stervelingen.
1955 102:2.3 It is difficult to identify and analyze the factors of a religious experience, but it is not difficult to observe that such religious practitioners live and carry on as if already in the presence of the Eternal. Believers react to this temporal life as if immortality already were within their grasp. In the lives of such mortals there is a valid originality and a spontaneity of expression that forever segregate them from those of their fellows who have imbibed only the wisdom of the world. Religionists seem to live in effective emancipation from harrying haste and the painful stress of the vicissitudes inherent in the temporal currents of time; they exhibit a stabilization of personality and a tranquillity of character not explained by the laws of physiology, psychology, and sociology.
1997 102:2.3 Het is moeilijk de factoren van een religieuze ervaring te identificeren en te analyseren, maar het is niet moeilijk te zien dat personen die de religie zo in praktijk brengen, leven en hun gang gaan alsof zij reeds in de tegenwoordigheid van de Eeuwige zijn. Gelovigen reageren op dit tijdelijke leven alsof de onsterfelijkheid reeds binnen hun bereik is. De levens van zulke stervelingen kennen een gezonde originaliteit en een spontaneïteit van uitdrukking die hen voor immer onderscheidt van diegenen onder hun medemensen die zich slechts de wijsheid van deze wereld eigen hebben gemaakt. Religieuze mensen lijken zich in hun leven op doeltreffende wijze ontworsteld te hebben aan de kwelling van de haast en de pijnlijke druk der wisselvalligheden die eigen zijn aan de wereldlijke stromingen in de tijd: zij leggen een stabilisatie van hun persoonlijkheid en een kalmte van karakter aan de dag, die niet verklaard kunnen worden door de wetten van de fysiologie, psychologie of sociologie.
1955 102:2.4 Time is an invariable element in the attainment of knowledge; religion makes its endowments immediately available, albeit there is the important factor of growth in grace, definite advancement in all phases of religious experience. Knowledge is an eternal quest; always are you learning, but never are you able to arrive at the full knowledge of absolute truth. In knowledge alone there can never be absolute certainty, only increasing probability of approximation; but the religious soul of spiritual illumination knows, and knows now. And yet this profound and positive certitude does not lead such a sound-minded religionist to take any less interest in the ups and downs of the progress of human wisdom, which is bound up on its material end with the developments of slow-moving science.
1997 102:2.4 De tijd is een constant element in het bereiken van kennis; religie stelt haar gaven onmiddellijk beschikbaar, alhoewel er ook de belangrijke factor is van groei in genade, een duidelijke vordering in alle fasen van de religieuze ervaring. Kennis is een eeuwige zoektocht; ge blijft altijd leren, doch ge zult nooit in staat zijn de volle kennis van de absolute waarheid te bereiken. Kennis alleen kan nooit absolute zekerheid geven, alleen een steeds grotere waarschijnlijkheid van benadering; de religieuze ziel die geestelijk verlicht is, weet echter, en weet nu[5]. En toch brengt deze diepgaande, positieve zekerheid zulk een geestelijk gezonde, religieuze mens er nooit toe minder belang te stellen in de wisselvalligheden in de vooruitgang van de menselijke wijsheid, die aan de materiële kant nauw samenhangt met de ontwikkelingen in de langzaam voortschrijdende natuurwetenschap.
1955 102:2.5 Even the discoveries of science are not truly real in the consciousness of human experience until they are unraveled and correlated, until their relevant facts actually become meaning through encircuitment in the thought streams of mind. Mortal man views even his physical environment from the mind level, from the perspective of its psychological registry. It is not, therefore, strange that man should place a highly unified interpretation upon the universe and then seek to identify this energy unity of his science with the spirit unity of his religious experience. Mind is unity; mortal consciousness lives on the mind level and perceives the universal realities through the eyes of the mind endowment. The mind perspective will not yield the existential unity of the source of reality, the First Source and Center, but it can and sometime will portray to man the experiential synthesis of energy, mind, and spirit in and as the Supreme Being. But mind can never succeed in this unification of the diversity of reality unless such mind is firmly aware of material things, intellectual meanings, and spiritual values; only in the harmony of the triunity of functional reality is there unity, and only in unity is there the personality satisfaction of the realization of cosmic constancy and consistency.
1997 102:2.5 Zelfs de ontdekkingen van de wetenschap zijn niet echt reëel in het bewustzijn zoals de mens dit ervaart, totdat zij zijn ontrafeld en in onderling verband zijn gebracht, totdat de feiten van deze ontdekkingen daadwerkelijk inhoud krijgen doordat zij worden opgenomen in de circuits der gedachtenstromen van het bewustzijn. De sterfelijke mens ziet zelfs zijn fysische omgeving vanuit het niveau van bewustzijn, vanuit het oogpunt van haar psychologische registratie. Het is daarom niet vreemd dat de mens een hogelijk verenigde interpretatie geeft aan het universum, en vervolgens tracht deze energetische eenheid van zijn natuurwetenschap in verband te brengen met de geest-eenheid van zijn religieuze ervaring. Bewustzijn is eenheid; het bewustzijn van de sterveling leeft op het mentale niveau en beziet de universele werkelijkheden met de ogen van dit bewustzijn dat hem geschonken is. Het bewustzijnsperspectief zal de mens niet de existentiële eenheid opleveren van de bron der werkelijkheid, de Eerste Bron en Centrum, doch het kan en zal hem wel eenmaal een beeld geven van de experiëntiële synthese van energie, denken en geest, in en als de Allerhoogste. Het bewustzijn zal er evenwel nimmer in slagen de diversiteit der werkelijkheid tot vereniging te brengen, totdat dit denken zich duidelijk bewust is van materiële dingen, intellectuele betekenis en geestelijke waarden; slechts in de harmonie van de drieënigheid der functionele realiteit is er eenheid, en alleen in eenheid vindt men de persoonlijkheidsvoldoening van het besef van kosmische bestendigheid en consequentheid.
1955 102:2.6 Unity is best found in human experience through philosophy. And while the body of philosophic thought must ever be founded on material facts, the soul and energy of true philosophic dynamics is mortal spiritual insight.
1997 102:2.6 In de menselijke ervaring kan eenheid het best gevonden worden door middel van filosofie. En hoewel het corpus van het filosofisch denken altijd gebaseerd moet zijn op materiële feiten, is het geestelijke inzicht van de sterfelijke mens de ziel en de energie van de ware dynamiek van de filosofie.
1955 102:2.7 Evolutionary man does not naturally relish hard work. To keep pace in his life experience with the impelling demands and the compelling urges of a growing religious experience means incessant activity in spiritual growth, intellectual expansion, factual enlargement, and social service. There is no real religion apart from a highly active personality. Therefore do the more indolent of men often seek to escape the rigors of truly religious activities by a species of ingenious self-deception through resorting to a retreat to the false shelter of stereotyped religious doctrines and dogmas. But true religion is alive. Intellectual crystallization of religious concepts is the equivalent of spiritual death. You cannot conceive of religion without ideas, but when religion once becomes reduced only to an idea, it is no longer religion; it has become merely a species of human philosophy.
1997 102:2.7 De evolutionaire mens schept van nature geen genoegen in zware arbeid. Wil hij zijn levenservaring gelijke tred doen houden met de dwingende eisen en de onweerstaanbare impulsen van een groeiende religieuze ervaring, dan is niet-aflatende activiteit geboden op de terreinen van geestelijke groei, intellectuele verruiming, vergroting van feitenkennis, en dienstbetoon aan de gemeenschap. Er bestaat geen werkelijke religie los van een zeer actieve persoonlijkheid. Daarom trachten de meer indolente mensen dikwijls aan de striktheid van een waarlijk religieuze activiteit te ontkomen door een ingenieus soort zelfbedrog, waarbij zij hun toevlucht nemen tot de bedrieglijke schuilplaats van stereotiepe godsdienstige leerstellingen en dogma’s. Maar echte religie is levend. De intellectuele stolling van godsdienstige denkbeelden staat gelijk aan geestelijke dood. Ge kunt u geen religie voorstellen zonder ideeën, maar wanneer religie eenmaal gereduceerd raakt tot niet meer dan een idee, is het ge en religie meer; het is dan slechts een soort menselijke filosofie geworden.
1955 102:2.8 Again, there are other types of unstable and poorly disciplined souls who would use the sentimental ideas of religion as an avenue of escape from the irritating demands of living. When certain vacillating and timid mortals attempt to escape from the incessant pressure of evolutionary life, religion, as they conceive it, seems to present the nearest refuge, the best avenue of escape. But it is the mission of religion to prepare man for bravely, even heroically, facing the vicissitudes of life. Religion is evolutionary man’s supreme endowment, the one thing which enables him to carry on and “endure as seeing Him who is invisible.” Mysticism, however, is often something of a retreat from life which is embraced by those humans who do not relish the more robust activities of living a religious life in the open arenas of human society and commerce. True religion must act. Conduct will be the result of religion when man actually has it, or rather when religion is permitted truly to possess the man. Never will religion be content with mere thinking or unacting feeling.
1997 102:2.8 Ook zijn er andere typen onstandvastige, weinig gedisciplineerde zielen, die de sentimentele ideeën over religie graag zouden willen gebruiken als een manier om te ontkomen aan de hinderlijke eisen die het leven stelt. Wanneer bepaalde weifelmoedige, beschroomde stervelingen aan de onophoudelijke druk van het evolutionaire leven trachten te ontkomen, lijkt hun de religie, zoals zij zich die voorstellen, de meest voor de hand liggende toevlucht, de beste uitweg. Het is evenwel de opdracht van de religie om de mens erop voor te bereiden de wisselvalligheden van het leven dapper, zelfs heldhaftig, onder ogen te zien. Religie is de allerhoogste gave aan de evolutionaire mens, het enige dat hem in staat stelt om door te zetten en ‘te doorstaan als ziende de Onzienlijke[6].’ Mystiek heeft echter dikwijls iets van een retraite uit het leven, en wordt omhelsd door de mensen die geen genoegen kunnen scheppen in de meer inspannende activiteiten die gepaard gaan met het leiden van een religieus leven in de open arena’s van de menselijke samenleving en de omgang met elkaar. Echte religie moet handelen. Wanneer de mens werkelijk in het bezit is van religie, of liever wanneer het de religie vergund wordt de mens werkelijk te bezitten, zal handelend optreden het gevolg zijn. Religie zal zich nooit tevreden stellen met louter denken, of met voelen dat niet met handelen gepaard gaat.
1955 102:2.9 We are not blind to the fact that religion often acts unwisely, even irreligiously, but it acts. Aberrations of religious conviction have led to bloody persecutions, but always and ever religion does something; it is dynamic!
1997 102:2.9 Wij zijn niet blind voor het feit dat religie dikwijls onverstandig, zelfs onreligieus handelt, maar zij handelt. Aberraties in religieuze overtuigingen hebben tot bloedige vervolgingen geleid, maar altijd en immer doet religie iets: zij is dynamisch!
3. KNOWLEDGE, WISDOM, AND INSIGHT
3. KENNIS, WIJSHEID EN INZICHT
1955 102:3.1 Intellectual deficiency or educational poverty unavoidably handicaps higher religious attainment because such an impoverished environment of the spiritual nature robs religion of its chief channel of philosophic contact with the world of scientific knowledge. The intellectual factors of religion are important, but their overdevelopment is likewise sometimes very handicapping and embarrassing. Religion must continually labor under a paradoxical necessity: the necessity of making effective use of thought while at the same time discounting the spiritual serviceableness of all thinking.
1997 102:3.1 Een ontoereikend verstand of een gebrek aan opleiding vormt onvermijdelijk een belemmering voor het bereiken van hogere religieuze niveaus, want wanneer de geestelijke natuur moet functioneren in zulk een verarmde omgeving, wordt de religie beroofd van haar voornaamste kanaal voor filosofisch contact met de wereld van de wetenschappelijke kennis. De intellectuele factoren in de religie zijn belangrijk, doch een over-ontwikkeling daarvan vormt soms eveneens een grote belemmering en hindernis. De religie heeft voortdurend te kampen met een paradoxale noodzakelijkheid: zij is genoodzaakt effectief gebruik te maken van het denken, terwijl zij tegelijkertijd het geestelijk nut van alle denken met een korrel zout moet nemen.
1955 102:3.2 Religious speculation is inevitable but always detrimental; speculation invariably falsifies its object. Speculation tends to translate religion into something material or humanistic, and thus, while directly interfering with the clarity of logical thought, it indirectly causes religion to appear as a function of the temporal world, the very world with which it should everlastingly stand in contrast. Therefore will religion always be characterized by paradoxes, the paradoxes resulting from the absence of the experiential connection between the material and the spiritual levels of the universe—morontia mota, the superphilosophic sensitivity for truth discernment and unity perception.
1997 102:3.2 Het speculatieve denken over religieuze zaken is onontkoombaar maar altijd schadelijk: het vervalst steevast zijn object. Het speculatieve denken heeft de neiging de religie te vertalen in iets van materiële of humanistische aard, en terwijl het de helderheid van het logisch denken zodoende rechtstreeks verstoort, doet het de religie indirect een functie lijken van de seculiere wereld, de wereld waaraan de religie nu juist voor altijd tegengesteld dient te zijn. Daarom zal religie altijd gekenmerkt worden door paradoxen, de paradoxen die ontstaan tengevolge van het ontbreken van de experiëntiële verbinding tussen de materiële en geestelijke niveaus van het universum — morontia-mota, de bovenfilosofische gevoeligheid voor het onderscheiden van waarheid en het zien van eenheid.
1955 102:3.3 Material feelings, human emotions, lead directly to material actions, selfish acts. Religious insights, spiritual motivations, lead directly to religious actions, unselfish acts of social service and altruistic benevolence.
1997 102:3.3 Materiële gevoelens, menselijke emoties, leiden rechtstreeks tot materiële handelingen, zelfzuchtige daden. Religieuze inzichten, vormen van geestelijke motivatie, leiden rechtstreeks tot religieu- ze handelingen, onbaatzuchtige daden van sociale dienstbaarheid en altruïstische welwillendheid.
1955 102:3.4 Religious desire is the hunger quest for divine reality. Religious experience is the realization of the consciousness of having found God. And when a human being does find God, there is experienced within the soul of that being such an indescribable restlessness of triumph in discovery that he is impelled to seek loving service-contact with his less illuminated fellows, not to disclose that he has found God, but rather to allow the overflow of the welling-up of eternal goodness within his own soul to refresh and ennoble his fellows. Real religion leads to increased social service.
1997 102:3.4 Religieus verlangen is het hunkerend zoeken naar goddelijke realiteit. Religieuze ervaring is het besef dat men zich bewust is God te hebben gevonden. En wanneer een mens inderdaad God vindt, ondervindt hij door zijn ontdekking zulk een onbeschrijflijke rusteloosheid van triomf in zijn ziel, dat hij zich gedwongen voelt om liefdevol en dienend contact te zoeken met zijn minder verlichte broeders, niet om bekend te maken dat hij God gevonden heeft, maar veeleer om de overvloeiende bron van eeuwige goedheid in zijn eigen ziel de gelegenheid te geven zijn medemensen te verkwikken en te verheffen. Werkelijke religie voert tot grotere dienstbaarheid aan de gemeenschap.
1955 102:3.5 Science, knowledge, leads to fact consciousness; religion, experience, leads to value consciousness; philosophy, wisdom, leads to co-ordinate consciousness; revelation (the substitute for morontia mota) leads to the consciousness of true reality; while the co-ordination of the consciousness of fact, value, and true reality constitutes awareness of personality reality, maximum of being, together with the belief in the possibility of the survival of that very personality.
1997 102:3.5 Wetenschap, kennis, voert tot een zich bewust zijn van feiten; religie, ervaring, voert tot een zich bewust zijn van waarden; filosofie, wijsheid, voert tot coördinatief bewustzijn; openbaring (het substituut voor morontia-mota) voert tot het zich bewust zijn van ware realiteit; de coördinatie van het bewustzijn van feiten, waarden en ware werkelijkheid, betekent dat men zich bewust wordt van persoonlijkheidswerkelijkheid, het zijnsmaximum, samen met het geloof in de mogelijkheid van de overleving van diezelfde persoonlijkheid.
1955 102:3.6 Knowledge leads to placing men, to originating social strata and castes. Religion leads to serving men, thus creating ethics and altruism. Wisdom leads to the higher and better fellowship of both ideas and one’s fellows. Revelation liberates men and starts them out on the eternal adventure.
1997 102:3.6 Kennis leidt tot het rangschikken van de mensen, tot het doen ontstaan van sociale lagen en kasten. Religie leidt tot het dienen van de mensen, en schept zo ethiek en altruïsme. Wijsheid leidt tot een hogere, betere vorm van ideeën-gemeenschap en verbinding met de medemens. Openbaring bevrijdt de mensen en zet hen aan tot het avontuur der eeuwigheid.
1955 102:3.7 Science sorts men; religion loves men, even as yourself; wisdom does justice to differing men; but revelation glorifies man and discloses his capacity for partnership with God.
1997 102:3.7 De wetenschap klassificeert de mensen; de religie heeft de mensen lief, ja gelijk uzelve; de wijsheid doet recht aan verschillend geaarde mensen, maar openbaring verheerlijkt de mens en onthult zijn vermogen om de partner te worden van God.
1955 102:3.8 Science vainly strives to create the brotherhood of culture; religion brings into being the brotherhood of the spirit. Philosophy strives for the brotherhood of wisdom; revelation portrays the eternal brotherhood, the Paradise Corps of the Finality.
1997 102:3.8 De wetenschap streeft er tevergeefs naar om de broederschap van cultuur te creëren, de religie brengt de broederschap van de geest tot stand. De filosofie streeft naar de broederschap van de wijsheid, openbaring geeft u een beeld van de eeuwige broederschap, het Paradijs-Korps der Volkomenheid.
1955 102:3.9 Knowledge yields pride in the fact of personality; wisdom is the consciousness of the meaning of personality; religion is the experience of cognizance of the value of personality; revelation is the assurance of personality survival.
1997 102:3.9 Kennis brengt trots voort op het feit van persoonlijkheid, wijsheid is het zich bewust zijn van de betekenis van persoonlijkheid, religie is de ervaring van het leren kennen van de waarde van persoonlijkheid, openbaring is de verzekering van de overleving van persoonlijkheid.
1955 102:3.10 Science seeks to identify, analyze, and classify the segmented parts of the limitless cosmos. Religion grasps the idea-of-the-whole, the entire cosmos. Philosophy attempts the identification of the material segments of science with the spiritual-insight concept of the whole. Wherein philosophy fails in this attempt, revelation succeeds, affirming that the cosmic circle is universal, eternal, absolute, and infinite. This cosmos of the Infinite I AM is therefore endless, limitless, and all-inclusive—timeless, spaceless, and unqualified. And we bear testimony that the Infinite I AM is also the Father of Michael of Nebadon and the God of human salvation.
1997 102:3.10 De wetenschap tracht de gesegmenteerde delen van de onbegrensde kosmos te identificeren, te analyseren en te klassificeren. De religie vat het idee-van-het-geheel, de gehele kosmos. De filosofie tracht de materiële segmenten van de wetenschap te identificeren met de voorstelling van het geheel, zoals door geestelijk inzicht wordt verkregen. Daar waar de filosofie faalt in deze poging, slaagt de openbaring, en bevestigt zij dat de kosmische cirkel universeel, eeuwig, absoluut, en oneindig is. Deze kosmos van de Oneindige IK BEN is derhalve zonder einde, zonder grenzen en al-omvattend — tijdloos, ruimteloos en ongekwalificeerd[7]. En wij getuigen dat de Oneindige IK BEN ook de Vader is van Michael van Nebadon en de God van het heil van de mens.
1955 102:3.11 Science indicates Deity as a fact; philosophy presents the idea of an Absolute; religion envisions God as a loving spiritual personality. Revelation affirms the unity of the fact of Deity, the idea of the Absolute, and the spiritual personality of God and, further, presents this concept as our Father—the universal fact of existence, the eternal idea of mind, and the infinite spirit of life.
1997 102:3.11 De wetenschap wijst op de Godheid als een feit; de filosofie biedt de idee van een Absolute werkelijkheid; religie ziet God als een liefdevolle geestelijke persoonlijkheid. Openbaring bevestigt de eenheid van het feit van de Godheid, de idee het Absolute, en de geestelijke persoonlijkheid van God, en presenteert dit begrip bovendien als onze Vader — het universele feit van het bestaan, de eeuwige idee van het bewustzijn, en de oneindige geest van het leven.
1955 102:3.12 The pursuit of knowledge constitutes science; the search for wisdom is philosophy; the love for God is religion; the hunger for truth is a revelation. But it is the indwelling Thought Adjuster that attaches the feeling of reality to man’s spiritual insight into the cosmos.
1997 102:3.12 De wetenschap bestaat uit het nastreven van kennis, het zoeken naar wijsheid is filosofie, de liefde voor God is religie, de honger naar waarheid is een openbaring. Maar het is de inwonende Gedachtenrichter die het gevoel van realiteit verbindt aan ’s mensen geestelijke inzicht in de kosmos.
1955 102:3.13 In science, the idea precedes the expression of its realization; in religion, the experience of realization precedes the expression of the idea. There is a vast difference between the evolutionary will-to-believe and the product of enlightened reason, religious insight, and revelation—the will that believes.
1997 102:3.13 In de wetenschap gaat de idee vooraf aan de uitdrukking van het besef ervan; in de religie gaat de ervaring van het besef vooraf aan de uitdrukking van de idee. Er bestaat een geweldig verschil tussen de evolutionaire wil-om-te-geloven en het voortbrengsel van de verlichte rede, het religieuze inzicht en openbaring — de wil die gelooft.
1955 102:3.14 In evolution, religion often leads to man’s creating his concepts of God; revelation exhibits the phenomenon of God’s evolving man himself, while in the earth life of Christ Michael we behold the phenomenon of God’s revealing himself to man. Evolution tends to make God manlike; revelation tends to make man Godlike.
1997 102:3.14 In de evolutie leidt religie er dikwijls toe dat de mens zijn eigen Godsbegrippen gaat scheppen; openbaring vertoont het verschijnsel van God die zelf de mens doet evolueren, terwijl wij in het leven van Christus Michael het verschijnsel aanschouwen van God die zichzelf aan de mens openbaart. De evolutie neigt ertoe God mens-gelijk te maken; openbaring is erop gericht de mens God-gelijk te maken.
1955 102:3.15 Science is only satisfied with first causes, religion with supreme personality, and philosophy with unity. Revelation affirms that these three are one, and that all are good. The eternal real is the good of the universe and not the time illusions of space evil. In the spiritual experience of all personalities, always is it true that the real is the good and the good is the real.
1997 102:3.15 De wetenschap is alleen tevreden met eerste oorzaken, religie met allerhoogste persoonlijkheid, en filosofie met eenheid. Openbaring bevestigt dat deze drie één zijn, en dat zij alle goed zijn. Het eeuwig reële is het goede in het universum, en niet de tijdsillusies van het kwaad in de ruimte. In de geestelijke ervaring van alle persoonlijkheden geldt altijd dat het reële het goede is, en het goede het reële.
4. THE FACT OF EXPERIENCE
4. HET FEIT VAN ERVARING
1955 102:4.1 Because of the presence in your minds of the Thought Adjuster, it is no more of a mystery for you to know the mind of God than for you to be sure of the consciousness of knowing any other mind, human or superhuman. Religion and social consciousness have this in common: They are predicated on the consciousness of other-mindness. The technique whereby you can accept another’s idea as yours is the same whereby you may “let the mind which was in Christ be also in you.”
1997 102:4.1 Vanwege de aanwezigheid van de Gedachtenrichter in uw denkend bewustzijn is het geen groter mysterie voor u om het denken van God te kennen, dan om zekerheid te hebben dat ge u bewust bent dat ge enig ander denkend bewustzijn, menselijk of bovenmenselijk, kent. Religie en het sociale bewustzijn hebben dit gemeen: zij stoelen op het zich bewust zijn van het denken van anderen. De techniek waardoor ge een idee van iemand anders kunt aanvaarden als het uwe, is dezelfde als de techniek waardoor ge ‘het denken dat in Christus was, ook in u kunt laten zijn[8].’
1955 102:4.2 What is human experience? It is simply any interplay between an active and questioning self and any other active and external reality. The mass of experience is determined by depth of concept plus totality of recognition of the reality of the external. The motion of experience equals the force of expectant imagination plus the keenness of the sensory discovery of the external qualities of contacted reality. The fact of experience is found in self-consciousness plus other-existences—other-thingness, other-mindness, and other-spiritness.
1997 102:4.2 Wat is menselijke ervaring? Het is eenvoudig iedere interactie tussen een actief, vragen stellend zelf, en alle andere actieve externe werkelijkheid. De massa der ervaring wordt bepaald door de diepte van uw denkbeelden plus het totaal van de werkelijkheid van het externe dat wordt herkend. De beweging van de ervaring is gelijk aan de kracht van de verwachtingsvolle verbeelding, plus de levendigheid van de zintuiglijke ontdekking van de externe kwaliteiten van de werkelijkheid waarmee in contact wordt getreden. Het feit van de ervaring wordt gevonden in zelf-bewustzijn plus het bestaan-van-het-andere — het andere ding, het andere bewustzijn, de andere geest.
1955 102:4.3 Man very early becomes conscious that he is not alone in the world or the universe. There develops a natural spontaneous self-consciousness of other-mindness in the environment of selfhood. Faith translates this natural experience into religion, the recognition of God as the reality—source, nature, and destiny—of other-mindness. But such a knowledge of God is ever and always a reality of personal experience. If God were not a personality, he could not become a living part of the real religious experience of a human personality.
1997 102:4.3 De mens wordt zich al vroeg bewust dat hij niet alleen is op de wereld of in het universum. Er ontwikkelt zich in de mens een natuurlijke, spontane zelf-bewustheid van het bestaan van ander denkend bewustzijn in de omgeving van zijn zelfheid. Geloofsvertrouwen vertaalt deze natuurlijke ervaring in religie, de herkenning van God als de werkelijkheid — bron, natuur, en bestemming — van ander bewustzijn. Deze kennis van God is echter immer en altijd een realiteit van de persoonlijke ervaring. Indien God geen persoonlijkheid zou zijn, zou hij geen levend deel van de feitelijke religieuze ervaring van een menselijke persoonlijkheid kunnen worden.
1955 102:4.4 The element of error present in human religious experience is directly proportional to the content of materialism which contaminates the spiritual concept of the Universal Father. Man’s prespirit progression in the universe consists in the experience of divesting himself of these erroneous ideas of the nature of God and of the reality of pure and true spirit. Deity is more than spirit, but the spiritual approach is the only one possible to ascending man.
1997 102:4.4 Het element van dwaling dat aanwezig is in de menselijke religieuze ervaring, is recht evenredig aan het gehalte aan materialisme waarmee het geestelijke denkbeeld van de Universele Vader is besmet. De vóór-geestelijke vooruitgang van de mens in het universum bestaat in de ervaring dat hij zich ontdoet van deze onjuiste ideeën over de natuur van God en over de realiteit van zuivere, ware geest. De Godheid is meer dan geest, doch de geestelijke benadering is de enig mogelijke voor de opklimmende mens.
1955 102:4.5 Prayer is indeed a part of religious experience, but it has been wrongly emphasized by modern religions, much to the neglect of the more essential communion of worship. The reflective powers of the mind are deepened and broadened by worship. Prayer may enrich the life, but worship illuminates destiny.
1997 102:4.5 Het gebed is inderdaad een onderdeel van de religieuze ervaring, maar het heeft ten onrechte de nadruk gekregen in moderne religies, waardoor de meer essentiële communie van godsverering verwaarloosd is. De reflectieve krachten van het bewustzijn worden verdiept en verruimd door aanbidding. Het gebed moge het leven verrijken, maar godsverering werpt licht op uw bestemming.
1955 102:4.6 Revealed religion is the unifying element of human existence. Revelation unifies history, co-ordinates geology, astronomy, physics, chemistry, biology, sociology, and psychology. Spiritual experience is the real soul of man’s cosmos.
1997 102:4.6 De geopenbaarde religie is het verenigende element in het menselijk bestaan. Openbaring verenigt de geschiedenis, coördineert de geologie, astronomie, fysica, chemie, biologie, sociologie en psychologie. Geestelijke ervaring is de werkelijke ziel van ’s mensen kosmos.
5. THE SUPREMACY OF PURPOSIVE POTENTIAL
5. DE ALLERHOOGSTE MACHT VAN HET DOELGERICHTE POTENTIEEL
1955 102:5.1 Although the establishment of the fact of belief is not equivalent to establishing the fact of that which is believed, nevertheless, the evolutionary progression of simple life to the status of personality does demonstrate the fact of the existence of the potential of personality to start with. And in the time universes, potential is always supreme over the actual. In the evolving cosmos the potential is what is to be, and what is to be is the unfolding of the purposive mandates of Deity.
1997 102:5.1 Ofschoon de vaststelling van het feit dat men gelooft niet gelijk staat met de vaststelling dat wat geloofd wordt een feit is, toont de evolutionaire vooruitgang van eenvoudige levensvormen tot de status van persoonlijkheid niettemin het feit aan, dat er om te beginnen het potentieel van persoonlijkheid bestaat. En in de tijd-universa heeft het potentiële altijd de overmacht over het actuele. In de evoluerende kosmos is het potentiële dat wat zal zijn, en wat zal zijn is de ontvouwing van de doelgerichte mandaten van de Godheid.
1955 102:5.2 This same purposive supremacy is shown in the evolution of mind ideation when primitive animal fear is transmuted into the constantly deepening reverence for God and into increasing awe of the universe. Primitive man had more religious fear than faith, and the supremacy of spirit potentials over mind actuals is demonstrated when this craven fear is translated into living faith in spiritual realities.
1997 102:5.2 Deze zelfde doelgerichte suprematie vertoont zich in de evolutie van de ideevorming in het bewustzijn, wanneer primitieve dierlijke vrees wordt omgevormd tot de steeds dieper wordende eerbied voor God en tot een toenemend ontzag voor het universum. De primitieve mens bezat meer religieuze vrees dan geloof, en de suprematie van geest-potentialiteiten over de bewustzijnsactualiteiten wordt aangetoond wanneer deze abjecte vrees wordt omgezet in levend geloof in geestelijke werkelijkheden.
1955 102:5.3 You can psychologize evolutionary religion but not the personal-experience religion of spiritual origin. Human morality may recognize values, but only religion can conserve, exalt, and spiritualize such values. But notwithstanding such actions, religion is something more than emotionalized morality. Religion is to morality as love is to duty, as sonship is to servitude, as essence is to substance. Morality discloses an almighty Controller, a Deity to be served; religion discloses an all-loving Father, a God to be worshiped and loved. And again this is because the spiritual potentiality of religion is dominant over the duty actuality of the morality of evolution.
1997 102:5.3 De evolutionaire religie kunt ge wel verpsychologiseren, maar niet de persoonlijke ervaringsreligie die van geestelijke oorsprong is. De menselijke ethica kan waarden wel erkennen, maar alleen de religie kan deze waarden in stand houden, verheerlijken en vergeestelijken. Niettegenstaande deze werkingen is de religie echter wel iets meer dan geëmotionaliseerde ethica. Religie verhoudt zich tot ethica zoals liefde zich verhoudt tot plicht, zoonschap tot knechtschap, en essentie tot substantie. De ethica onthult een almachtig Beheerser, een Godheid die gediend moet worden; de religie onthult een al-liefhebbende Vader, een God om te vereren en lief te hebben. En nogmaals, dit is het gevolg van het feit dat de geestelijke potentialiteit van de religie dominant is over de plicht-actualiteit van de ethica uit de evolutie.
6. THE CERTAINTY OF RELIGIOUS FAITH
6. DE ZEKERHEID VAN HET RELIGIEUZE GELOOFSVERTROUWEN
1955 102:6.1 The philosophic elimination of religious fear and the steady progress of science add greatly to the mortality of false gods; and even though these casualties of man-made deities may momentarily befog the spiritual vision, they eventually destroy that ignorance and superstition which so long obscured the living God of eternal love. The relation between the creature and the Creator is a living experience, a dynamic religious faith, which is not subject to precise definition. To isolate part of life and call it religion is to disintegrate life and to distort religion. And this is just why the God of worship claims all allegiance or none.
1997 102:6.1 De filosofische uitschakeling van de religieuze vrees en de gestage vooruitgang van de natuurwetenschap dragen sterk bij tot het uitsterven van de valse goden; en ook al vertroebelen deze slachtoffers onder de door de mens gemaakte godheden de geestelijke blik voor korte tijd, toch vernietigen zij uiteindelijk de onwetendheid en het bijgeloof die de levende God van eeuwige liefde zo lang in duisternis hebben gehuld. De verhouding tussen het schepsel en de Schepper is een levende ervaring, een dynamisch religieus geloofsvertrouwen, dat zich niet leent voor precieze definiëring. Wanneer ge een deel van het leven isoleert en dit deel religie noemt, doet ge het leven uiteenvallen en vervormt ge de religie. Dit is ook precies de reden waarom de God die aanbeden wordt alle trouw en toewijding opeist of geen.
1955 102:6.2 The gods of primitive men may have been no more than shadows of themselves; the living God is the divine light whose interruptions constitute the creation shadows of all space.
1997 102:6.2 De goden van de primitieve mensen waren wellicht niet meer dan de schaduwbeelden van deze mensen zelf, maar de levende God is het goddelijk licht welks onderbrekingen de scheppingsschaduwen in de ganse ruimte vormen.
1955 102:6.3 The religionist of philosophic attainment has faith in a personal God of personal salvation, something more than a reality, a value, a level of achievement, an exalted process, a transmutation, the ultimate of time-space, an idealization, the personalization of energy, the entity of gravity, a human projection, the idealization of self, nature’s upthrust, the inclination to goodness, the forward impulse of evolution, or a sublime hypothesis. The religionist has faith in a God of love. Love is the essence of religion and the wellspring of superior civilization.
1997 102:6.3 De religieuze mens met filosofische verworvenheden heeft geloofsvertrouwen in een persoonlijke God van het persoonlijk heil, een God die meer is dan een realiteit, een waarde, een bereikt niveau, een verheven proces, een transmutatie, het ultieme van de tijd-ruimte, een idealisatie, de personalisatie van energie, de entiteit van de zwaartekracht, een projectie van de mens, de idealisering van het zelf, de opwaartse druk van de natuur, de geneigdheid tot goedheid, de voorwaartse drang van de evolutie, of een sublieme hypothese. De religieuze mens heeft geloofsvertrouwen in een God van liefde[9]. Liefde is de essentie van religie en de bron van hogere civilisatie.
1955 102:6.4 Faith transforms the philosophic God of probability into the saving God of certainty in the personal religious experience. Skepticism may challenge the theories of theology, but confidence in the dependability of personal experience affirms the truth of that belief which has grown into faith.
1997 102:6.4 Geloofsvertrouwen transformeert de filosofische God der waarschijnlijkheid tot de reddende God van zekerheid in de persoonlijke religieuze ervaring. Het scepticisme kan de theorieën van de theologie wel aanvechten, maar vertrouwen in de betrouwbaarheid van de persoonlijke ervaring bevestigt de waarheid van het geloof dat tot geloofsvertrouwen is uitgegroeid.
1955 102:6.5 Convictions about God may be arrived at through wise reasoning, but the individual becomes God-knowing only by faith, through personal experience. In much that pertains to life, probability must be reckoned with, but when contacting with cosmic reality, certainty may be experienced when such meanings and values are approached by living faith. The God-knowing soul dares to say, “I know,” even when this knowledge of God is questioned by the unbeliever who denies such certitude because it is not wholly supported by intellectual logic. To every such doubter the believer only replies, “How do you know that I do not know?”
1997 102:6.5 Door verstandig redeneren kan men wel tot overtuigingen komen aangaande God, maar de individuele mens wordt alleen Godkennend door geloofsvertrouwen, door persoonlijke ervaring. In vele zaken die met uw leven te maken hebben, dient ge rekening te houden met waarschijnlijkheid, doch wanneer ge in aanraking komt met kosmische realiteit, kunt ge zekerheid ervaren wanneer ge zulke begrippen en waarden benadert vanuit een levend geloofsvertrouwen. De ziel die God kent durft ‘Ik weet’ te zeggen, zelfs wanneer deze kennis van God in twijfel wordt getrokken door de ongelovige, die een dergelijke zekerheid loochent, omdat zij niet geheel door intellectuele logica wordt ondersteund. De gelovige geeft al deze twijfelaars slechts ten antwoord: ‘Hoe weet gij dat ik niet weet?’
1955 102:6.6 Though reason can always question faith, faith can always supplement both reason and logic. Reason creates the probability which faith can transform into a moral certainty, even a spiritual experience. God is the first truth and the last fact; therefore does all truth take origin in him, while all facts exist relative to him. God is absolute truth. As truth one may know God, but to understand—to explain—God, one must explore the fact of the universe of universes. The vast gulf between the experience of the truth of God and ignorance as to the fact of God can be bridged only by living faith. Reason alone cannot achieve harmony between infinite truth and universal fact.
1997 102:6.6 Terwijl de rede altijd het geloofsvertrouwen kan onderzoeken, kan het geloofsvertrouwen steeds zowel de rede als de logica aanvullen. De rede schept de waarschijnlijkheid die het geloofsvertrouwen kan transformeren tot een morele zekerheid, ja zelfs een geestelijke ervaring. God is de eerste waarheid en het laatste feit; daarom vindt alle waarheid haar oorsprong in hem, terwijl alle feiten met betrekking tot hem bestaan. God is absolute waarheid. Als waarheid kan men God kennen, doch om God te verstaan — te verklaren — dient men het feit van het universum van universa te onderzoeken. De geweldige kloof die er bestaat tussen de ervaring van de waarheid van God en de onbekendheid met het feit van God, kan alleen door levend geloof worden overbrugd. De rede alleen kan geen harmonie tot stand brengen tussen oneindige waarheid en het universele feit.
1955 102:6.7 Belief may not be able to resist doubt and withstand fear, but faith is always triumphant over doubting, for faith is both positive and living. The positive always has the advantage over the negative, truth over error, experience over theory, spiritual realities over the isolated facts of time and space. The convincing evidence of this spiritual certainty consists in the social fruits of the spirit which such believers, faithers, yield as a result of this genuine spiritual experience. Said Jesus: “If you love your fellows as I have loved you, then shall all men know that you are my disciples.”
1997 102:6.7 Een geloofsovertuiging is soms niet in staat het hoofd te bieden aan vrees en twijfel, maar geloofsvertrouwen triomfeert altijd over twijfel, want geloofsvertrouwen is zowel positief als levend. Het positieve is altijd sterker dan het negatieve, waarheid dan dwaling, ervaring dan theorie, geestelijke werkelijkheden dan de geïsoleerde feiten van tijd en ruimte. Het overtuigende bewijs van deze geestelijke zekerheid bestaat in de vruchten van de geest die deze gelovigen, geloofsvertrouwenden, ten nutte van de gemeenschap dragen, als gevolg van deze echte geestelijke ervaring. Jezus zei: ‘Indien gij uw medemensen liefhebt zoals ik u heb liefgehad, dan zullen alle mensen weten dat gij mijn discipelen zijt[10].’
1955 102:6.8 To science God is a possibility, to psychology a desirability, to philosophy a probability, to religion a certainty, an actuality of religious experience. Reason demands that a philosophy which cannot find the God of probability should be very respectful of that religious faith which can and does find the God of certitude. Neither should science discount religious experience on grounds of credulity, not so long as it persists in the assumption that man’s intellectual and philosophic endowments emerged from increasingly lesser intelligences the further back they go, finally taking origin in primitive life which was utterly devoid of all thinking and feeling.
1997 102:6.8 Voor de wetenschap is God een mogelijkheid, voor de psychologie een wenselijkheid, voor de filosofie een waarschijnlijkheid, voor de religie een zekerheid, een actualiteit van de religieuze ervaring. Het is niet meer dan redelijk dat een filosofie die de God van waarschijnlijkheid niet kan vinden, veel respect heeft voor het religieuze geloofsvertrouwen dat de God van zekerheid wel kan vinden en dit inderdaad doet. Ook de wetenschap dient de religieuze ervaring niet te kleineren op grond van lichtgelovigheid, zeker niet zolang zij blijft aannemen dat ’s mensen verstandelijke en filosofische gaven zijn voortgekomen uit vormen van intelligentie die van steeds lagere orde zijn naarmate men verder teruggaat, en dat zij uiteindelijk hun oorsprong hebben gehad in primitieve levensvormen die geheel verstoken zijn van alle denken en voelen.
1955 102:6.9 The facts of evolution must not be arrayed against the truth of the reality of the certainty of the spiritual experience of the religious living of the God-knowing mortal. Intelligent men should cease to reason like children and should attempt to use the consistent logic of adulthood, logic which tolerates the concept of truth alongside the observation of fact. Scientific materialism has gone bankrupt when it persists, in the face of each recurring universe phenomenon, in refunding its current objections by referring what is admittedly higher back into that which is admittedly lower. Consistency demands the recognition of the activities of a purposive Creator.
1997 102:6.9 De feiten der evolutie moeten niet worden aangevoerd tegen de waarheid van de realiteit van de zekerheid der geestelijke ervaring in het religieuze leven van de Godkennende sterveling. Intelligente mensen zouden moeten ophouden te redeneren als kinderen en zouden moeten trachten de consequente logica van de volwassenheid te hanteren, de logica die het begrip waarheid tolereert naast de waarneming van feiten. Het natuurwetenschappelijke materialisme is failliet wanneer het, ten overstaan van ieder terugkerend verschijnsel in het universum, doorgaat zijn huidige bezwaren opnieuw te consolideren door alles wat naar het zelf toegeeft, van hogere orde is, terug te voeren tot wat het zelf erkent van lagere orde te zijn. Om consequent te zijn moet men de activiteiten van een doelbewuste Schepper erkennen.
1955 102:6.10 Organic evolution is a fact; purposive or progressive evolution is a truth which makes consistent the otherwise contradictory phenomena of the ever-ascending achievements of evolution. The higher any scientist progresses in his chosen science, the more will he abandon the theories of materialistic fact in favor of the cosmic truth of the dominance of the Supreme Mind. Materialism cheapens human life; the gospel of Jesus tremendously enhances and supernally exalts every mortal. Mortal existence must be visualized as consisting in the intriguing and fascinating experience of the realization of the reality of the meeting of the human upreach and the divine and saving downreach.
1997 102:6.10 De organische evolutie is een feit; de doelgerichte of progressieve evolutie is een waarheid die samenhang verleent aan de anders tegenstrijdige verschijnselen van de immer-opgaande successen van de evolutie. Hoe verder een natuurgeleerde vordert in de door hem gekozen tak van wetenschap, des te meer zal hij de theorieën van het materialistische feit loslaten ten gunste van de kosmische waarheid van de dominantie van het Allerhoogst Bewustzijn. Het materialisme maakt het menselijk leven goedkoop; het evangelie van Jezus verhoogt iedere mens enorm en verheft hem tot boven het aardse. Ge moet u het leven van de sterveling voorstellen als bestaande in de intrigerende, fascinerende ervaring van het besef van de realiteit van de ontmoeting van het menselijke omhoog reiken en het goddelijke, reddende omlaag reiken.
7. THE CERTITUDE OF THE DIVINE
7. DE OVERTUIGDHEID VAN HET GODDELIJKE
1955 102:7.1 The Universal Father, being self-existent, is also self-explanatory; he actually lives in every rational mortal. But you cannot be sure about God unless you know him; sonship is the only experience which makes fatherhood certain. The universe is everywhere undergoing change. A changing universe is a dependent universe; such a creation cannot be either final or absolute. A finite universe is wholly dependent on the Ultimate and the Absolute. The universe and God are not identical; one is cause, the other effect. The cause is absolute, infinite, eternal, and changeless; the effect, time-space and transcendental but ever changing, always growing.
1997 102:7.1 De Universele Vader, die in en uit zichzelf bestaat, spreekt ook voor zichzelf: hij leeft daadwerkelijk in iedere met rede begaafde sterveling. Ge kunt echter geen zekerheid hebben over God tenzij ge hem kent: zoonschap is de enige ervaring die vaderschap tot een zekerheid maakt. Het universum ondergaat overal verandering. Een veranderend universum is een afhankelijk universum; zulk een schepping kan noch finaal, noch absoluut zijn. Een eindig universum is geheel afhankelijk van de Ultieme en de Absolute. Het universum en God zijn niet identiek; de ene is oorzaak, het andere gevolg. De oorzaak is absoluut, oneindig, eeuwig, en onveranderlijk; het gevolg is tijd-ruimtelijk en transcendentaal, maar altijd veranderend, altijd groeiend.
1955 102:7.2 God is the one and only self-caused fact in the universe. He is the secret of the order, plan, and purpose of the whole creation of things and beings. The everywhere-changing universe is regulated and stabilized by absolutely unchanging laws, the habits of an unchanging God. The fact of God, the divine law, is changeless; the truth of God, his relation to the universe, is a relative revelation which is ever adaptable to the constantly evolving universe.
1997 102:7.2 God is het enige ware zelf-veroorzaakte feit in het universum. Hij is het geheim van de orde, het plan en de bedoeling van de ganse schepping van dingen en wezens. Het overal veranderend universum wordt gereguleerd en gestabiliseerd door absoluut onveranderlijke wetten, de gewoonten van een onveranderlijke God. Het feit van God, de goddelijke wet, kent geen verandering; de waarheid van God, zijn relatie tot het universum, is een relatieve openbaring die steeds kan worden aangepast aan het zich constant ontwikkelende universum.
1955 102:7.3 Those who would invent a religion without God are like those who would gather fruit without trees, have children without parents. You cannot have effects without causes; only the I AM is causeless. The fact of religious experience implies God, and such a God of personal experience must be a personal Deity. You cannot pray to a chemical formula, supplicate a mathematical equation, worship a hypothesis, confide in a postulate, commune with a process, serve an abstraction, or hold loving fellowship with a law.
1997 102:7.3 Zij die een religie zonder God willen uitvinden, zijn als degenen die vruchten willen plukken zonder bomen, of kinderen willen hebben zonder ouders. Er bestaan geen gevolgen zonder oorzaken; alleen de IK BEN is zonder oorzaak. Het feit van de religieuze ervaring impliceert God, en zulk een God van de persoonlijke ervaring moet een persoonlijke Godheid zijn. Ge kunt niet bidden tot een chemische formule, smeekbeden opzenden naar een wiskundige vergelijking, een hypothese vereren, u verlaten op een axioma, communiceren met een proces, een abstractie dienen, of liefdevolle gemeenschap onderhouden met een wet.
1955 102:7.4 True, many apparently religious traits can grow out of nonreligious roots. Man can, intellectually, deny God and yet be morally good, loyal, filial, honest, and even idealistic. Man may graft many purely humanistic branches onto his basic spiritual nature and thus apparently prove his contentions in behalf of a godless religion, but such an experience is devoid of survival values, God-knowingness and God-ascension. In such a mortal experience only social fruits are forthcoming, not spiritual. The graft determines the nature of the fruit, notwithstanding that the living sustenance is drawn from the roots of original divine endowment of both mind and spirit.
1997 102:7.4 Toegegeven, vele schijnbaar religieuze karaktereigenschappen kunnen voortkomen uit niet-religieuze wortels. De mens kan met zijn verstand God ontkennen en toch moreel goed en trouw zijn, een goede zoon, eerlijk, en zelfs idealistisch. De mens kan vele zuiver humanistische loten enten op zijn fundamentele geestelijke natuur en zo zijn beweringen ten gunste van een religie zonder God schijnbaar bewijzen, doch zulk een ervaring is gespeend van overlevingswaarden, het kennen van God en het opklimmen naar God. In de ervaring van zulk een sterveling treden slechts de sociale vruchten aan de dag, niet de geestelijke. De ent bepaalt de natuur van de vrucht, ondanks het feit dat het levende voedsel wordt aangezogen uit de wortels van de oorspronkelijk goddelijke gave van zowel bewustzijn als geest.
1955 102:7.6 The God-knowing individual is not one who is blind to the difficulties or unmindful of the obstacles which stand in the way of finding God in the maze of superstition, tradition, and materialistic tendencies of modern times. He has encountered all these deterrents and triumphed over them, surmounted them by living faith, and attained the highlands of spiritual experience in spite of them. But it is true that many who are inwardly sure about God fear to assert such feelings of certainty because of the multiplicity and cleverness of those who assemble objections and magnify difficulties about believing in God. It requires no great depth of intellect to pick flaws, ask questions, or raise objections. But it does require brilliance of mind to answer these questions and solve these difficulties; faith certainty is the greatest technique for dealing with all such superficial contentions.
1997 102:7.6 De Godkennende mens is niet iemand die blind is voor de moeilijkheden of zich niet bekommert om de obstakels die hem in de weg staan bij het vinden van God in de doolhof van bijgeloof, traditie en de materialistische tendensen van de moderne tijd. Hij heeft al deze afschrikwekkende zaken het hoofd geboden en heeft over ze gezegevierd, is ze te boven gekomen door levend geloof, en heeft in weerwil van deze de hoogvlakten van geestelijke ervaring bereikt. Doch het is waar dat velen die innerlijk zeker zijn van God, deze gevoelens van zekerheid niet durven uit te spreken vanwege de veelheid en het vernuft van hen die bezwaren tegen het geloven in God bijeengaren en de moeilijkheden daarvan aandikken. Er is geen groot verstand nodig om over kleinigheden te vallen, vragen te stellen, of tegenwerpingen te maken. Het vereist echter wel een briljant verstand om deze vragen te beantwoorden en deze moeilijkheden op te lossen: geloofszekerheid is de beste techniek om met al zulke oppervlakkige geschillen om te gaan.
1955 102:7.7 If science, philosophy, or sociology dares to become dogmatic in contending with the prophets of true religion, then should God-knowing men reply to such unwarranted dogmatism with that more farseeing dogmatism of the certainty of personal spiritual experience, “I know what I have experienced because I am a son of I AM.” If the personal experience of a faither is to be challenged by dogma, then this faith-born son of the experiencible Father may reply with that unchallengeable dogma, the statement of his actual sonship with the Universal Father.
1997 102:7.7 Indien de natuurwetenschap, de filosofie of de sociologie het wagen dogmatisch te worden in hun strijd met de profeten van de ware religie, dienen Godkennende mensen een dergelijk ongerechtvaardigd dogmatisme te beantwoorden met het veel verder reikende dogmatisme van de zekerheid van de persoonlijke geestelijke ervaring, ‘Ik weet wat ik ervaren heb omdat ik een zoon ben van de IK BEN.’ Indien de persoonlijke ervaring van een mens met geloofsvertrouwen betwist moet worden door het dogma, mag deze uit het geloof geboren zoon van de ervaarbare Vader antwoorden met dit onbetwistbare dogma, zijn verklaring dat hij daadwerkelijk een zoon is van de Universele Vader.
1955 102:7.8 Only an unqualified reality, an absolute, could dare consistently to be dogmatic. Those who assume to be dogmatic must, if consistent, sooner or later be driven into the arms of the Absolute of energy, the Universal of truth, and the Infinite of love.
1997 102:7.8 Alleen een ongekwalificeerde werkelijkheid, een absoluutheid, zou het aankunnen consequent dogmatisch te zijn. Zij die zich aanmatigen dogmatisch te zijn, moeten, indien zij consequent willen zijn, vroeg of laat in de armen worden gedreven van de Absolute van energie, de Universele van waarheid, en de Oneindige van liefde.
1955 102:7.9 If the nonreligious approaches to cosmic reality presume to challenge the certainty of faith on the grounds of its unproved status, then the spirit experiencer can likewise resort to the dogmatic challenge of the facts of science and the beliefs of philosophy on the grounds that they are likewise unproved; they are likewise experiences in the consciousness of the scientist or the philosopher.
1997 102:7.9 Indien men zich in de niet-religieuze benaderingen van de kosmische werkelijkheid vermeet de zekerheid van het geloofsvertrouwen te betwisten op grond van het feit dat haar status niet bewezen is, kan hij die geest ervaart eveneens zijn toevlucht nemen tot de dogmatische betwisting van de feiten der wetenschap en van hetgeen de filosofie gelooft, op grond van het feit dat deze eveneens onbewezen zijn; ook dit zijn ervaringen in het bewustzijn van de wetenschapsman of de filosoof.
1955 102:7.10 Of God, the most inescapable of all presences, the most real of all facts, the most living of all truths, the most loving of all friends, and the most divine of all values, we have the right to be the most certain of all universe experiences.
1997 102:7.10 Wij hebben het recht om van alle ervaringen in het universum het zekerst te zijn van God, de tegenwoordigheid aan wie het minst valt te ontkomen, het werkelijkste van alle feiten, de meest levende van alle waarheden, de meest liefhebbende van alle vrienden, de goddelijkste van alle waarden.
8. THE EVIDENCES OF RELIGION
8. DE BEWIJZEN VAN RELIGIE
1955 102:8.1 The highest evidence of the reality and efficacy of religion consists in the fact of human experience; namely, that man, naturally fearful and suspicious, innately endowed with a strong instinct of self-preservation and craving survival after death, is willing fully to trust the deepest interests of his present and future to the keeping and direction of that power and person designated by his faith as God. That is the one central truth of all religion. As to what that power or person requires of man in return for this watchcare and final salvation, no two religions agree; in fact, they all more or less disagree.
1997 102:8.1 Het hoogste bewijs van de realiteit en kracht van religie bestaat in het feit van de menselijke ervaring: namelijk dat de mens, van nature vreesachtig en achterdochtig, begiftigd met een aangeboren, sterk instinct tot zelfbehoud en hunkerend naar overleving na de dood, bereid is om zijn hoogste belangen in zijn huidige en toekomstige leven geheel toe te vertrouwen aan de zorg en leiding van die macht en persoon die hij door zijn geloof aanduidt als God. Dit is de centrale waarheid in alle religie. Wat door die macht of persoon van de mens wordt geëist in ruil voor deze zorg en dit uiteindelijk heil, daarover zijn geen twee religies het met elkaar eens. In feite zijn zij het alle min of meer oneens.
1955 102:8.2 Regarding the status of any religion in the evolutionary scale, it may best be judged by its moral judgments and its ethical standards. The higher the type of any religion, the more it encourages and is encouraged by a constantly improving social morality and ethical culture. We cannot judge religion by the status of its accompanying civilization; we had better estimate the real nature of a civilization by the purity and nobility of its religion. Many of the world’s most notable religious teachers have been virtually unlettered. The wisdom of the world is not necessary to an exercise of saving faith in eternal realities.
1997 102:8.2 Wat betreft de status van elke religie in de evolutionaire rangorde, hierover kan men het best oordelen aan de hand van haar morele inzichten en ethische normen. Hoe hoger het type religie, hoe meer zij aanmoedigt tot en wordt aangemoedigd door een sociale moraal en ethische cultuur die voortdurend hogere niveaus bereiken. Wij kunnen een religie niet beoordelen naar de status van de civilisatie die haar vergezelt; we doen er beter aan de werkelijke natuur van een civilisatie te beoordelen aan de hand van de zuiverheid en adel van haar religie. Velen van ’s werelds opmerkelijkste religieuze leraren zijn bijna geheel ongeletterd geweest. De wijsheid van de wereld is niet noodzakelijk om een reddend geloof in eeuwige werkelijkheden aan de dag te kunnen leggen.
1955 102:8.3 The difference in the religions of various ages is wholly dependent on the difference in man’s comprehension of reality and on his differing recognition of moral values, ethical relationships, and spirit realities.
1997 102:8.3 Het verschil in de religies van uiteenlopende tijdperken hangt geheel af van het verschillende menselijk begrip van de werkelijkheid en van zijn verschillende onderkenning van morele waarden, ethische verhoudingen en geest-werkelijkheden.
1955 102:8.4 Ethics is the external social or racial mirror which faithfully reflects the otherwise unobservable progress of internal spiritual and religious developments. Man has always thought of God in the terms of the best he knew, his deepest ideas and highest ideals. Even historic religion has always created its God conceptions out of its highest recognized values. Every intelligent creature gives the name of God to the best and highest thing he knows.
1997 102:8.4 De ethiek is de eeuwige sociale of raciale spiegel die getrouwelijk de overigens niet-waarneembare voortgang van innerlijke geestelijke en religieuze ontwikkelingen weergeeft. De mens heeft altijd over God gedacht in de termen van het beste dat hij kende, zijn diepzinnigste ideeën en hoogste idealen. Zelfs de historische godsdienst heeft haar opvattingen van God steeds geschapen uit de hoogste waarden die zij erkende. Ieder intelligent schepsel geeft de naam God aan het beste en hoogste dat hij kent.
1955 102:8.5 Religion, when reduced to terms of reason and intellectual expression, has always dared to criticize civilization and evolutionary progress as judged by its own standards of ethical culture and moral progress.
1997 102:8.5 Wanneer gereduceerd tot termen der rede en intellectuele uitdrukking, heeft de religie de beschaving en de evolutionaire vooruitgang altijd durven bekritiseren naar het oordeel van haar eigen normen van ethische cultuur en morele vooruitgang.
1955 102:8.6 While personal religion precedes the evolution of human morals, it is regretfully recorded that institutional religion has invariably lagged behind the slowly changing mores of the human races. Organized religion has proved to be conservatively tardy. The prophets have usually led the people in religious development; the theologians have usually held them back. Religion, being a matter of inner or personal experience, can never develop very far in advance of the intellectual evolution of the races.
1997 102:8.6 Ofschoon persoonlijke religie voorafgaat aan de evolutie van de menselijke moraal, moeten wij hier helaas vaststellen dat de institutionele religie steeds is achtergebleven bij de langzaam veranderende zeden van de geslachten der mensen. De georganiseerde religie is conservatief en traag gebleken. De profeten zijn de mensen gewoonlijk voorgegaan in religieuze ontwikkeling, maar de theologen hebben hen gewoonlijk tegengehouden. Daar religie een zaak is van innerlijke of persoonlijke ervaring, kan haar ontwikkeling nooit ver vooruit lopen op de verstandelijke evolutie van de volkeren.
1955 102:8.7 But religion is never enhanced by an appeal to the so-called miraculous. The quest for miracles is a harking back to the primitive religions of magic. True religion has nothing to do with alleged miracles, and never does revealed religion point to miracles as proof of authority. Religion is ever and always rooted and grounded in personal experience. And your highest religion, the life of Jesus, was just such a personal experience: man, mortal man, seeking God and finding him to the fullness during one short life in the flesh, while in the same human experience there appeared God seeking man and finding him to the full satisfaction of the perfect soul of infinite supremacy. And that is religion, even the highest yet revealed in the universe of Nebadon—the earth life of Jesus of Nazareth.
1997 102:8.7 Maar religie wordt nooit dieper door te appelleren aan het zogenaamd mirakuleuze. Het najagen van wonderen is een terugkeer naar de primitieve religies van de magie. Ware religie heeft niets te maken met zogenaamde wonderen, en geopenbaarde religie verwijst nooit naar wonderen als bewijs van haar gezag. Religie is immer en altijd geworteld en gegrond in de persoonlijke ervaring. En uw hoogste religie, het leven van Jezus, was juist zulk een persoonlijke ervaring; de mens, de sterfelijke mens, die God zocht en hem geheel vond gedurende één kort leven in het vlees, terwijl in de ervaring van dezelfde mens God verscheen, die de mens zocht en hem vond, tot de volle voldoening van de volmaakte ziel van de oneindige allerhoogste macht. En dit is religie, ja de hoogste religie die ooit is geopenbaard in het universum Nebadon — het aardse leven van Jezus van Nazaret.
1955 102:8.8 [Presented by a Melchizedek of Nebadon.]
1997 102:8.8 [Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
Verhandeling 101. De werkelijke natuur van religie |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 103. De realiteit der religieuze ervaring |