Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 102. De grondslagen van het religieuze geloofsvertrouwen |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 104. De groei van het Triniteits-begrip |
THE REALITY OF RELIGIOUS EXPERIENCE
DE REALITEIT DER RELIGIEUZE ERVARING
1955 103:0.1 ALL of man’s truly religious reactions are sponsored by the early ministry of the adjutant of worship and are censored by the adjutant of wisdom. Man’s first supermind endowment is that of personality encircuitment in the Holy Spirit of the Universe Creative Spirit; and long before either the bestowals of the divine Sons or the universal bestowal of the Adjusters, this influence functions to enlarge man’s viewpoint of ethics, religion, and spirituality. Subsequent to the bestowals of the Paradise Sons the liberated Spirit of Truth makes mighty contributions to the enlargement of the human capacity to perceive religious truths. As evolution advances on an inhabited world, the Thought Adjusters increasingly participate in the development of the higher types of human religious insight. The Thought Adjuster is the cosmic window through which the finite creature may faith-glimpse the certainties and divinities of limitless Deity, the Universal Father.
1997 103:0.1 ALLE waarlijk religieuze reacties van de mens worden bevorderd door de vroege bijstand van de assistent-bewustzijnsgeest van godsverering en gecensureerd door de assistent-bewustzijnsgeest van wijsheid. ’s Mensen eerste begiftiging met bovenbewustzijn is de aansluiting van zijn persoonlijkheid op het circuit van de Heilige Geest van de Scheppende Geest van het Universum; lang vóór de zelfschenkingen van de goddelijke Zonen en vóór de universele schenking van Richters, is deze invloed dan ook reeds werkzaam teneinde ’s mensen kijk op ethiek, religie, en spiritualiteit te verruimen. Na de zelfschenkingen van de Paradijs-Zonen draagt de vrijgekomen Geest van Waarheid enorm bij tot de verruiming van de capaciteit van de mens om religieuze waarheden te onderscheiden. Bij de voortgang der evolutie op een bewoonde wereld, nemen de Gedachtenrichters steeds meer deel in de ontwikkeling van de hogere soorten menselijk religieus inzicht. De Gedachtenrichter is het kosmische venster waardoor het eindige schepsel een geloofsglimp kan opvangen van de zekerheden en goddelijkheden van de grenzeloze Godheid, de Universele Vader.
1955 103:0.2 The religious tendencies of the human races are innate; they are universally manifested and have an apparently natural origin; primitive religions are always evolutionary in their genesis. As natural religious experience continues to progress, periodic revelations of truth punctuate the otherwise slow-moving course of planetary evolution.
1997 103:0.2 De religieuze neigingen van de geslachten der mensen zijn hun ingeschapen: zij treden universeel aan de dag en hebben een ogenschijnlijk natuurlijke oorsprong; primitieve religies zijn altijd evolutionair in hun genese. Terwijl de natuurlijke religieuze ervaring voortgang blijft maken, wordt de planetaire evolutie, die anders langzaam zou verlopen, onderbroken en geaccentueerd door periodieke openbaringen van waarheid.
1997 103:0.3 Er bestaan op Urantia thans vier soorten religie:
1955 103:0.4 1. Natural or evolutionary religion.
1997 103:0.4 1. natuurlijke of evolutionaire religie;
1997 103:0.5 2. bovennatuurlijke of openbaringsreligie;
1955 103:0.6 3. Practical or current religion, varying degrees of the admixture of natural and supernatural religions.
1997 103:0.6 3. praktische of gangbare religie, uiteenlopende graden van vermenging van natuurlijke en bovennatuurlijke religies;
1955 103:0.7 4. Philosophic religions, man-made or philosophically thought-out theologic doctrines and reason-created religions.
1997 103:0.7 4. filosofische religies, door mensen gemaakte of filosofisch uitgedachte theologische leerstellingen en door de rede gecreëerde religies.
1. PHILOSOPHY OF RELIGION
1. DE FILOSOFIE VAN DE RELIGIE
1955 103:1.1 The unity of religious experience among a social or racial group derives from the identical nature of the God fragment indwelling the individual. It is this divine in man that gives origin to his unselfish interest in the welfare of other men. But since personality is unique—no two mortals being alike—it inevitably follows that no two human beings can similarly interpret the leadings and urges of the spirit of divinity which lives within their minds. A group of mortals can experience spiritual unity, but they can never attain philosophic uniformity. And this diversity of the interpretation of religious thought and experience is shown by the fact that twentieth-century theologians and philosophers have formulated upward of five hundred different definitions of religion. In reality, every human being defines religion in the terms of his own experiential interpretation of the divine impulses emanating from the God spirit that indwells him, and therefore must such an interpretation be unique and wholly different from the religious philosophy of all other human beings.
1997 103:1.1 De eenheid in de religieuze ervaring van een sociale of raciale groep komt voort uit de identieke natuur van de Godsfragmenten die bij de individuele mensen inwonen. Dit goddelijke in de mens is de oorsprong van zijn onzelfzuchtige belangstelling in het welzijn van anderen. Aangezien persoonlijkheid echter uniek is — geen twee stervelingen zijn gelijk — volgt hieruit onvermijdelijk dat geen twee mensen op dezelfde wijze de aanwijzingen en impulsen van de geest van goddelijkheid die in hun bewustzijn woont, kunnen interpreteren. Een groep stervelingen kan wel geestelijke eenheid ervaren, maar zij kan nooit filosofische uniformiteit bereiken. En deze verscheidenheid in de interpretatie van het religieuze denken en ervaren blijkt uit het feit dat twintigste eeuwse theologen en filosofen meer dan vijfhonderd verschillende definities van religie hebben geformuleerd. In werkelijkheid definieert ieder mens religie in de termen van zijn eigen experiëntiële interpretatie van de goddelijke impulsen die uitgaan van de God-geest die in hem woont, en zulk een interpretatie moet derhalve wel uniek zijn en geheel verschillend van de religieuze filosofie van alle andere mensen.
1955 103:1.2 When one mortal is in full agreement with the religious philosophy of a fellow mortal, that phenomenon indicates that these two beings have had a similar religious experience touching the matters concerned in their similarity of philosophic religious interpretation.
1997 103:1.2 Wanneer de ene mens volledig instemt met de religieuze filosofie van een medemens, geeft dit verschijnsel aan dat deze twee een soortgelijke religieuze ervaring hebben gehad met betrekking tot de zaken die geïmpliceerd zijn in de gelijksoortigheid van hun filosofische interpretatie van religie.
1955 103:1.3 While your religion is a matter of personal experience, it is most important that you should be exposed to the knowledge of a vast number of other religious experiences (the diverse interpretations of other and diverse mortals) to the end that you may prevent your religious life from becoming egocentric—circumscribed, selfish, and unsocial.
1997 103:1.3 Hoewel uw religie een zaak is van persoonlijke ervaring, is het van het hoogste belang dat ge in aanraking komt met een groot aantal andere religieuze ervaringen (de uiteenlopende interpretaties van een verscheidenheid van andere stervelingen), zodat ge kunt voorkomen dat uw religieuze leven egocentrisch wordt — beperkt, zelfzuchtig en onsociaal.
1955 103:1.4 Rationalism is wrong when it assumes that religion is at first a primitive belief in something which is then followed by the pursuit of values. Religion is primarily a pursuit of values, and then there formulates a system of interpretative beliefs. It is much easier for men to agree on religious values—goals—than on beliefs—interpretations. And this explains how religion can agree on values and goals while exhibiting the confusing phenomenon of maintaining a belief in hundreds of conflicting beliefs—creeds. This also explains why a given person can maintain his religious experience in the face of giving up or changing many of his religious beliefs. Religion persists in spite of revolutionary changes in religious beliefs. Theology does not produce religion; it is religion that produces theologic philosophy.
1997 103:1.4 Het rationalisme heeft het bij het verkeerde eind in zijn veronderstelling dat religie in eerste instantie een primitief geloof is in iets, dat dan gevolgd wordt door het zoeken naar waarden. Religie is in de eerste plaats een zoeken naar waarden en daarna wordt er een stelsel van interpreterende geloofsovertuigingen geformuleerd. Het is voor mensen veel gemakkelijker om overeenstemming te bereiken over religieuze waarden — doeleinden — dan over geloofsovertuigingen — interpretaties. Dit verklaart ook waarom religie overeenstemming kan bereiken over waarden en doeleinden, terwijl zij tegelijkertijd het verwarrende verschijnsel te zien geeft dat zij in honderden tegenstrijdige geloofsovertuigingen — credo’s — blijft geloven. Ook verklaart dit waarom iemand zijn religieuze ervaring in stand kan houden, in weerwil van het feit dat hij veel van zijn religieuze geloofsopvattingen los kan laten of veranderen. Religie blijft bestaan ondanks revolutionaire veranderingen in religieuze geloofsopvattingen. De theologie brengt geen religie voort; het is de religie die de theologische filosofie voortbrengt.
1955 103:1.5 That religionists have believed so much that was false does not invalidate religion because religion is founded on the recognition of values and is validated by the faith of personal religious experience. Religion, then, is based on experience and religious thought; theology, the philosophy of religion, is an honest attempt to interpret that experience. Such interpretative beliefs may be right or wrong, or a mixture of truth and error.
1997 103:1.5 Het feit dat religieuze mensen zoveel voor waar hebben aangenomen wat onwaar was, ontkracht de religie niet, omdat religie is gegrond op de herkenning van waarden en wordt bekrachtigd door het geloofsvertrouwen van de persoonlijke religieuze ervaring. Religie is dus gegrond op ervaring en religieus denken; de theologie, de filosofie van de religie, is een eerlijke poging om die ervaring te interpreteren. Zulke verklarende geloofsopvattingen kunnen juist of onjuist zijn, dan wel een mengsel van waarheid en dwaling.
1955 103:1.6 The realization of the recognition of spiritual values is an experience which is superideational. There is no word in any human language which can be employed to designate this “sense,” “feeling,” “intuition,” or “experience” which we have elected to call God-consciousness. The spirit of God that dwells in man is not personal—the Adjuster is prepersonal—but this Monitor presents a value, exudes a flavor of divinity, which is personal in the highest and infinite sense. If God were not at least personal, he could not be conscious, and if not conscious, then would he be infrahuman.
1997 103:1.6 Het besef dat men geestelijke waarden herkent, is een ervaring die boven ideevorming uitgaat. In geen enkele taal van mensen bestaat een woord dat wij kunnen gebruiken om dit ‘besef’, ‘gevoel’, deze ‘intuïtie’, of ‘ervaring’ aan te geven, waarvoor wij het woord Godsbewustzijn hebben gekozen. De geest van God die in de mens woont is niet persoonlijk — de Richter is voorpersoonlijk — doch deze Mentor vertegenwoordigt een waarde, verspreidt een aroma van goddelijkheid, dat in de hoogste en oneindige zin persoonlijk is. Indien God niet minstens persoonlijk was, zou hij niet bewust kunnen zijn, en indien hij niet bewust zou zijn, zou hij beneden de mens staan[1].
2. RELIGION AND THE INDIVIDUAL
2. RELIGIE EN DE INDIVIDUELE MENS
1955 103:2.1 Religion is functional in the human mind and has been realized in experience prior to its appearance in human consciousness. A child has been in existence about nine months before it experiences birth. But the “birth” of religion is not sudden; it is rather a gradual emergence. Nevertheless, sooner or later there is a “birth day.” You do not enter the kingdom of heaven unless you have been “born again”—born of the Spirit. Many spiritual births are accompanied by much anguish of spirit and marked psychological perturbations, as many physical births are characterized by a “stormy labor” and other abnormalities of “delivery.” Other spiritual births are a natural and normal growth of the recognition of supreme values with an enhancement of spiritual experience, albeit no religious development occurs without conscious effort and positive and individual determinations. Religion is never a passive experience, a negative attitude. What is termed the “birth of religion” is not directly associated with so-called conversion experiences which usually characterize religious episodes occurring later in life as a result of mental conflict, emotional repression, and temperamental upheavals.
1997 103:2.1 Religie is al werkzaam in het bewustzijn van de mens en is al in ervaring vastgelegd nog vóór de mens zich van haar bewust wordt. Een kind bestaat reeds ongeveer negen maanden voordat het zijn geboorte ondergaat. De ‘geboorte’ van religie is echter niet plotseling; het is veeleer een geleidelijke wording. Niettemin komt er vroeg of laat een ‘geboortedag[2].’ Ge gaat het koninkrijk des hemels niet binnen tenzij ge ‘wedergeboren’ zijt — geboren uit de Geest. Vele geestelijke geboorten gaan vergezeld van veel zieleangst en duidelijke psychologische stoornissen, zoals ook vele lichamelijke geboorten gekenmerkt worden door een ‘zware bevalling’ en andere abnormaliteiten van de ‘verlossing.’ Andere geestelijke geboorten zijn een natuurlijke, normale groei van de erkenning van allerhoogste waarden, samen met een verdieping van de geestelijke ervaring, ook al vindt er geen geestelijke ontwikkeling plaats zonder bewuste inspanning en positieve, individuele voornemens. Religie is nooit een passieve ervaring, een negatieve houding. Wat de ‘geboorte van religie’ wordt genoemd, houdt geen rechtstreeks verband met zogenaamde bekeringservaringen, welke gewoonlijk religieuze episoden kenmerken die later in het leven plaatsvinden tengevolge van mentale conflicten, onderdrukte emoties, en omwentelingen die verband houden met het temperament.
1955 103:2.2 But those persons who were so reared by their parents that they grew up in the consciousness of being children of a loving heavenly Father, should not look askance at their fellow mortals who could only attain such consciousness of fellowship with God through a psychological crisis, an emotional upheaval.
1997 103:2.2 Doch zij die door hun ouders zo zijn grootgebracht dat zij zijn opgegroeid in het bewustzijn kinderen te zijn van een liefdevolle hemelse Vader, zouden hun mede-stervelingen niet achterdochtig moeten aanzien indien dezen dit bewustzijn van verwantschap met God pas hebben kunnen bereiken door een psychologische crisis, een emotionele omwenteling.
1955 103:2.3 The evolutionary soil in the mind of man in which the seed of revealed religion germinates is the moral nature that so early gives origin to a social consciousness. The first promptings of a child’s moral nature have not to do with sex, guilt, or personal pride, but rather with impulses of justice, fairness, and urges to kindness—helpful ministry to one’s fellows. And when such early moral awakenings are nurtured, there occurs a gradual development of the religious life which is comparatively free from conflicts, upheavals, and crises.
1997 103:2.3 De evolutionaire bodem in het bewustzijn van de mens waarin het zaad van de geopenbaarde religie ontkiemt, is de morele natuur die reeds vroeg een sociaal bewustzijn doet ontstaan. De eerste aansporingen van de morele natuur van een kind hebben niet te maken met seksualiteit, schuld of persoonlijke trots, doch veeleer met impulsen tot rechtvaardigheid, billijkheid, en de aandrang tot vriendelijkheid — helpend dienstbetoon aan anderen. En wanneer dit eerste begin van het ontwaken van de morele natuur wordt gevoed, vindt er een geleidelijke ontwikkeling van het religieuze leven plaats die betrekkelijk vrij is van conflicten, beroeringen en crises.
1955 103:2.4 Every human being very early experiences something of a conflict between his self-seeking and his altruistic impulses, and many times the first experience of God-consciousness may be attained as the result of seeking for superhuman help in the task of resolving such moral conflicts.
1997 103:2.4 Ieder mens ervaart reeds zeer vroeg een duidelijk conflict tussen zijn zelfzuchtige en onzelfzuchtige impulsen, en dikwijls wordt de eerste ervaring van Godsbewustzijn bereikt als gevolg van het zoeken naar bovenmenselijke hulp bij de taak om deze morele conflicten op te lossen.
1955 103:2.5 The psychology of a child is naturally positive, not negative. So many mortals are negative because they were so trained. When it is said that the child is positive, reference is made to his moral impulses, those powers of mind whose emergence signals the arrival of the Thought Adjuster.
1997 103:2.5 De aard van een kind is van nature positief, niet negatief. Zeer vele stervelingen zijn negatief omdat zij zo zijn opgevoed. Wanneer wij zeggen dat het kind positief is, doelen wij daarmee op zijn morele impulsen, de krachten in zijn bewustzijn welke als zij tevoorschijn treden, het signaal zijn dat de Gedachtenrichter is aangekomen.
1955 103:2.6 In the absence of wrong teaching, the mind of the normal child moves positively, in the emergence of religious consciousness, toward moral righteousness and social ministry, rather than negatively, away from sin and guilt. There may or may not be conflict in the development of religious experience, but there are always present the inevitable decisions, effort, and function of the human will.
1997 103:2.6 Wanneer het normale kind niet verkeerd wordt onderricht, beweegt zich zijn denken bij het aan de dag treden van het religieuze bewustzijn veeleer in positieve richting, in de richting van morele rechtvaardigheid en sociaal dienstbetoon, dan in negatieve richting, weg van zonde en schuld. Er kunnen zich al dan niet conflicten voordoen bij de ontwikkeling van de religieuze ervaring, maar altijd doen zich hierbij onvermijdelijke beslissingen, inspanning, en het functioneren van de menselijke wil voor.
1955 103:2.7 Moral choosing is usually accompanied by more or less moral conflict. And this very first conflict in the child mind is between the urges of egoism and the impulses of altruism. The Thought Adjuster does not disregard the personality values of the egoistic motive but does operate to place a slight preference upon the altruistic impulse as leading to the goal of human happiness and to the joys of the kingdom of heaven.
1997 103:2.7 Het maken van morele keuzen gaat gewoonlijk in meerdere of mindere mate gepaard met morele conflicten. En het allereerste morele conflict in het kinderlijke bewustzijn doet zich voor tussen de drang tot egoïsme en de impulsen tot altruïsme. De Gedachtenrichter houdt wel rekening met de persoonlijkheidswaarden van de egoïstische drijfveer, maar hij werkt zo dat hij een lichte prioriteit geeft aan de altruïstische impuls, daar deze leidt tot het doel van het geluk van de mens en tot de vreugden van het koninkrijk des hemels.
1955 103:2.8 When a moral being chooses to be unselfish when confronted by the urge to be selfish, that is primitive religious experience. No animal can make such a choice; such a decision is both human and religious. It embraces the fact of God-consciousness and exhibits the impulse of social service, the basis of the brotherhood of man. When mind chooses a right moral judgment by an act of the free will, such a decision constitutes a religious experience.
1997 103:2.8 Wanneer iemand met moreel besef kiest voor onbaatzuchtigheid als hij wordt geconfronteerd met de drang om zelfzuchtig te zijn, dan is dit een primitieve religieuze ervaring. Geen enkel dier kan zulk een keuze doen: zo’n beslissing is zowel menselijk als religieus. Zij houdt het feit van Godsbewustzijn in en toont de impuls tot sociale dienstbaarheid, de basis voor de broederschap der mensen. Wanneer het bewustzijn tot een juist moreel oordeel komt door een daad van de vrije wil, vormt deze beslissing een religieuze ervaring.
1955 103:2.9 But before a child has developed sufficiently to acquire moral capacity and therefore to be able to choose altruistic service, he has already developed a strong and well-unified egoistic nature. And it is this factual situation that gives rise to the theory of the struggle between the “higher” and the “lower” natures, between the “old man of sin” and the “new nature” of grace. Very early in life the normal child begins to learn that it is “more blessed to give than to receive.”
1997 103:2.9 Doch voordat een kind zich voldoende heeft ontwikkeld om de capaciteit tot moraliteit te verwerven en zo tot de keuze van altruïstische dienstbaarheid in staat te zijn, heeft het reeds een sterke, goed verenigde egoïstische natuur ontwikkeld. En deze feitelijke omstandigheid doet de theorie ontstaan van de strijd tussen de ‘hogere’ en de ‘lagere’ natuur, tussen de ‘oude mens der zonde’ en de ‘nieuwe natuur’ der genade[3]. Op zeer jeugdige leeftijd begint het normale kind reeds te leren dat het ‘zaliger is te geven dan te ontvangen[4].’
1955 103:2.10 Man tends to identify the urge to be self-serving with his ego—himself. In contrast he is inclined to identify the will to be altruistic with some influence outside himself—God. And indeed is such a judgment right, for all such nonself desires do actually have their origin in the leadings of the indwelling Thought Adjuster, and this Adjuster is a fragment of God. The impulse of the spirit Monitor is realized in human consciousness as the urge to be altruistic, fellow-creature minded. At least this is the early and fundamental experience of the child mind. When the growing child fails of personality unification, the altruistic drive may become so overdeveloped as to work serious injury to the welfare of the self. A misguided conscience can become responsible for much conflict, worry, sorrow, and no end of human unhappiness.
1997 103:2.10 De mens vereenzelvigt de drang tot het dienen van zijn eigen belang meestal met zijn ego — zichzelf. Daarentegen is hij geneigd de wil om altruïstisch te zijn te vereenzelvigen met een bepaalde invloed buiten zichzelf — God. En dit oordeel is inderdaad juist, want al deze niet op het zelf gerichte verlangens hebben hun oorsprong daadwerkelijk in de aanwijzingen van de inwonende Gedachtenrichter, en deze Richter is een fragment van God. De impuls van de geest-Mentor wordt in het menselijk bewustzijn verwezenlijkt als de drang om altruïstisch te zijn, aandacht te hebben voor de medemens. Dit is althans de eerste, fundamentele ervaring in het bewustzijn van het kind. Als het opgroeiende kind niet tot persoonlijkheidsvereniging komt, kan de altruïstische drang zo overontwikkeld raken, dat zij ernstige schade berokkent aan het welzijn van het zelf. Een misleid geweten kan verantwoordelijk worden voor veel conflicten, getob, leed en eindeloos veel menselijk ongeluk.
3. RELIGION AND THE HUMAN RACE
3. RELIGIE EN HET MENSELIJK GESLACHT
1955 103:3.1 While the belief in spirits, dreams, and diverse other superstitions all played a part in the evolutionary origin of primitive religions, you should not overlook the influence of the clan or tribal spirit of solidarity. In the group relationship there was presented the exact social situation which provided the challenge to the egoistic-altruistic conflict in the moral nature of the early human mind. In spite of their belief in spirits, primitive Australians still focus their religion upon the clan. In time, such religious concepts tend to personalize, first, as animals, and later, as a superman or as a God. Even such inferior races as the African Bushmen, who are not even totemic in their beliefs, do have a recognition of the difference between the self-interest and the group-interest, a primitive distinction between the values of the secular and the sacred. But the social group is not the source of religious experience. Regardless of the influence of all these primitive contributions to man’s early religion, the fact remains that the true religious impulse has its origin in genuine spirit presences activating the will to be unselfish.
1997 103:3.1 Hoewel het geloof in geesten, dromen, en diverse andere vormen van bijgelovigheid alle een rol hebben gespeeld in het evolutionaire ontstaan van de primitieve religies, moet ge de invloed van de solidariteitsgeest van de clan of de stam evenmin over het hoofd zien. In de groepsverhouding deed zich precies die sociale situatie voor die prikkelde tot het egoïstisch-altruïstische conflict in de morele natuur van het menselijk bewustzijn der vroegste tijden. In weerwil van hun geloof in geesten, richten de primitieve Australiërs hun religie nog steeds op de clan. Na verloop van tijd nemen deze religieuze voorstellingen meestal een persoonlijke vorm aan, eerst die van een dier, en later die van een supermens of een God. Zelfs zulke lagere rassen als de Afrikaanse Bosjesmannen, die nog niet eens totemistisch zijn in hun geloofsovertuigingen, erkennen het verschil tussen het zelfbelang en het groepsbelang, een primitief onderscheid tussen de waarden van het wereldlijke en het sacrale. Maar de sociale groep is niet de bron van de religieuze ervaring. Ongeacht de invloed van al deze primitieve bijdragen aan ’s mensen vroegste religie, blijft het feit bestaan dat de ware religieuze impuls zijn oorsprong heeft in echte geesten, die de wil om onzelfzuchtig te zijn activeren.
1955 103:3.2 Later religion is foreshadowed in the primitive belief in natural wonders and mysteries, the impersonal mana. But sooner or later the evolving religion requires that the individual should make some personal sacrifice for the good of his social group, should do something to make other people happier and better. Ultimately, religion is destined to become the service of God and of man.
1997 103:3.2 De latere religie werpt haar schaduw vooruit in het primitieve geloof in natuurwonderen en mysteries, het onpersoonlijke mana. Maar vroeg of laat eist de zich ontwikkelende religie van de individuele mens dat hij een persoonlijk offer brengt ten bate van de sociale groep waartoe hij behoort, dat hij iets doet om andere mensen gelukkiger en beter te maken. Uiteindelijk is de religie bestemd om dienstbaarheid aan God en aan de mensen te worden.
1955 103:3.3 Religion is designed to change man’s environment, but much of the religion found among mortals today has become helpless to do this. Environment has all too often mastered religion.
1997 103:3.3 Religie is bedoeld om de omgeving van de mens te veranderen, doch veel van de religie die heden ten dage onder stervelingen wordt aangetroffen, is onmachtig geworden dit te doen. De omgeving heeft maar al te vaak de religie overmeesterd.
1955 103:3.4 Remember that in the religion of all ages the experience which is paramount is the feeling regarding moral values and social meanings, not the thinking regarding theologic dogmas or philosophic theories. Religion evolves favorably as the element of magic is replaced by the concept of morals.
1997 103:3.4 Bedenk wel dat de allerbelangrijkste ervaring in de religie van alle eeuwen het gevoelen is ten aanzien van morele waarden en sociale betekenissen, niet het denken over theologische dogma’s of filosofische theorieën. De religie ontwikkelt zich in gunstige richting wanneer het element van de magie wordt vervangen door het idee van zedelijke beginselen.
1955 103:3.5 Man evolved through the superstitions of mana, magic, nature worship, spirit fear, and animal worship to the various ceremonials whereby the religious attitude of the individual became the group reactions of the clan. And then these ceremonies became focalized and crystallized into tribal beliefs, and eventually these fears and faiths became personalized into gods. But in all of this religious evolution the moral element was never wholly absent. The impulse of the God within man was always potent. And these powerful influences—one human and the other divine—insured the survival of religion throughout the vicissitudes of the ages and that notwithstanding it was so often threatened with extinction by a thousand subversive tendencies and hostile antagonisms.
1997 103:3.5 De mens evolueerde via het bijgeloof van het mana, de magie, de natuuraanbidding, de vrees voor geesten en de verering van dieren, tot de verschillende ceremoniën waardoor de religieuze instelling van de individuele mens tot de groepsreactie van de clan werd. Deze ceremoniën raakten daarop gefocaliseerd en gekristalliseerd tot de geloofsopvattingen van de stam, en ten slotte werden deze geloofsovertuigingen van vrees en vertrouwen verpersoonlijkt tot goden. Doch in deze gehele religieuze evolutie was het morele element nooit totaal afwezig. De impuls van de God in het innerlijk van de mens had steeds een krachtige werking. En deze krachtige invloeden — de ene menselijk en de andere goddelijk — hebben zeker gesteld dat de religie in alle wisselvalligheden in de loop der eeuwen in leven is gebleven, niettegenstaande het feit dat zij zeer dikwijls door wel duizend ondermijnende tendensen en vijandige tegenstand met uitroeiing werd bedreigd.
4. SPIRITUAL COMMUNION
4. GEESTELIJKE GEMEENSCHAP
1955 103:4.1 The characteristic difference between a social occasion and a religious gathering is that in contrast with the secular the religious is pervaded by the atmosphere of communion. In this way human association generates a feeling of fellowship with the divine, and this is the beginning of group worship. Partaking of a common meal was the earliest type of social communion, and so did early religions provide that some portion of the ceremonial sacrifice should be eaten by the worshipers. Even in Christianity the Lord’s Supper retains this mode of communion. The atmosphere of the communion provides a refreshing and comforting period of truce in the conflict of the self-seeking ego with the altruistic urge of the indwelling spirit Monitor. And this is the prelude to true worship—the practice of the presence of God which eventuates in the emergence of the brotherhood of man.
1997 103:4.1 Het kenmerkende verschil tussen een gezellig samenzijn en een religieuze bijeenkomst is dat de religieuze bijeenkomst, in tegenstelling tot de wereldlijke, is doortrokken van een sfeer van gemeenschap. Op deze wijze schept de vereniging van mensen een gevoel van broederschap met het goddelijke, en dit vormt het begin van godsverering in groepsverband. Het deelnemen aan een gemeenschappelijke maaltijd was de eerste vorm van sociale gemeenschap, en daarom schreven vroege religies voor dat een gedeelte van het ceremoniële offer gegeten moest worden door degenen die aan de plechtigheid deelnamen. Zelfs in het Christendom wordt aan deze wijze van gemeenschap vastgehouden in het Avondmaal des Heren. De sfeer van gemeenschap verschaft een verfrissende, troostende periode van wapenstilstand in het conflict tussen het zelfzuchtige ego en de altruïstische impuls van de inwonende geest-Mentor. En dit is het voorspel tot ware godsverering — het praktizeren van de tegenwoordigheid Gods dat uitloopt op het ontstaan van de broederschap der mensen.
1955 103:4.2 When primitive man felt that his communion with God had been interrupted, he resorted to sacrifice of some kind in an effort to make atonement, to restore friendly relationship. The hunger and thirst for righteousness leads to the discovery of truth, and truth augments ideals, and this creates new problems for the individual religionists, for our ideals tend to grow by geometrical progression, while our ability to live up to them is enhanced only by arithmetical progression.
1997 103:4.2 Wanneer de primitieve mens het gevoel kreeg dat zijn gemeenschap met God onderbroken was, nam hij zijn toevlucht tot het brengen van een offer van een of andere soort om zo een verzoening tot stand te brengen, om de vriendschappelijke verhouding te herstellen. De honger en dorst naar gerechtigheid leidt tot de ontdekking van waarheid, en waarheid vermeerdert idealen, en dit schept nieuwe problemen voor de individuele religieuze mens, want onze idealen hebben de neiging om volgens een meetkundige reeks te groeien, terwijl ons vermogen om ernaar te leven slechts volgens een rekenkundige reeks toeneemt.
1955 103:4.3 The sense of guilt (not the consciousness of sin) comes either from interrupted spiritual communion or from the lowering of one’s moral ideals. Deliverance from such a predicament can only come through the realization that one’s highest moral ideals are not necessarily synonymous with the will of God. Man cannot hope to live up to his highest ideals, but he can be true to his purpose of finding God and becoming more and more like him.
1997 103:4.3 Schuldgevoel (niet het zich bewust zijn van zonde) komt voort uit het onderbreken van de geestelijke gemeenschap òf uit een verlaging van de morele idealen die men heeft. Men kan alleen uit zulk een lastige situatie verlost worden door het besef dat de hoogste morele idealen die men heeft niet noodzakelijkerwijs synoniem zijn met de wil van God. De mens kan niet verwachten naar zijn hoogste idealen te kunnen leven, doch hij kan wel trouw blijven aan zijn doelstelling om God te vinden en meer en meer te worden zoals hij.
1955 103:4.4 Jesus swept away all of the ceremonials of sacrifice and atonement. He destroyed the basis of all this fictitious guilt and sense of isolation in the universe by declaring that man is a child of God; the creature-Creator relationship was placed on a child-parent basis. God becomes a loving Father to his mortal sons and daughters. All ceremonials not a legitimate part of such an intimate family relationship are forever abrogated.
1997 103:4.4 Jezus heeft alle ceremoniën van offer en verzoening weggevaagd. Hij vernietigde de basis van al deze denkbeeldige schuld en het gevoel van isolatie in het universum, door de stellige uitspraak dat de mens een kind van God is: hij plaatste de verhouding tussen het schepsel en de Schepper op een kind-vader-basis. God wordt een liefdevolle Vader voor zijn sterfelijke zonen en dochters. Alle ceremoniën die geen legitiem onderdeel zijn van deze nauwe familieverhouding zijn voor altijd afgeschaft.
1955 103:4.5 God the Father deals with man his child on the basis, not of actual virtue or worthiness, but in recognition of the child’s motivation—the creature purpose and intent. The relationship is one of parent-child association and is actuated by divine love.
1997 103:4.5 God de Vader gaat met de mens, zijn kind, om, niet op de basis van zijn daadwerkelijke deugd of waardigheid, maar naar de beweegredenen die hij in het kind herkent — de bedoeling en het oogmerk van het schepsel. De verhouding is die van de omgang tussen vader en kind en wordt aangedreven door goddelijke liefde.
5. THE ORIGIN OF IDEALS
5. DE OORSPRONG VAN IDEALEN
1955 103:5.1 The early evolutionary mind gives origin to a feeling of social duty and moral obligation derived chiefly from emotional fear. The more positive urge of social service and the idealism of altruism are derived from the direct impulse of the divine spirit indwelling the human mind.
1997 103:5.1 Het vroege evolutionaire bewustzijn doet een gevoel van sociale plicht en morele verplichtingen ontstaan, dat voornamelijk uit emotionele vrees stamt. De meer positieve impuls tot het dienen der gemeenschap en het idealisme van het altruïsme komen voort uit de rechtstreekse impuls van de goddelijke geest die in het menselijk bewustzijn woont[5].
1955 103:5.2 This idea-ideal of doing good to others—the impulse to deny the ego something for the benefit of one’s neighbor—is very circumscribed at first. Primitive man regards as neighbor only those very close to him, those who treat him neighborly; as religious civilization advances, one’s neighbor expands in concept to embrace the clan, the tribe, the nation. And then Jesus enlarged the neighbor scope to embrace the whole of humanity, even that we should love our enemies. And there is something inside of every normal human being that tells him this teaching is moral—right. Even those who practice this ideal least, admit that it is right in theory.
1997 103:5.2 Dit idee-ideaal van het goed doen aan anderen — de impuls om het ego iets te ontzeggen ten gunste van de naaste — is in het begin zeer beperkt in omvang[6]. De primitieve mens beschouwt slechts diegenen als zijn naasten die hem zeer na staan, zij die hem ook als hun naaste be- handelen; naarmate de religieuze civilisatie voortgang maakt, verruimt zich het begrip van de naaste en gaat het de clan, de stam, en het volk omvatten[7][8]. En daarna heeft Jezus het begrip van de naaste uitgebreid tot de gehele mensheid, zo ver dat wij zelfs onze vijanden moeten lief-hebben[9][10]. En er is iets in het binnenste van iedere normale mens dat hem zegt dat deze leer ethisch — juist — is. Zelfs zij die dit ideaal het minst in praktijk brengen, geven toe dat het in theorie juist is.
1955 103:5.3 All men recognize the morality of this universal human urge to be unselfish and altruistic. The humanist ascribes the origin of this urge to the natural working of the material mind; the religionist more correctly recognizes that the truly unselfish drive of mortal mind is in response to the inner spirit leadings of the Thought Adjuster.
1997 103:5.3 Alle mensen erkennen de moraliteit van deze universele menselijke drang om onzelfzuchtig en altruïstisch te zijn. De humanist schrijft de oorsprong van deze drang toe aan de natuurlijke werking van het materiële bewustzijn; de religieuze mens ziet in dat het juister is te zeggen dat de waarlijk onzelfzuchtige drang in het sterfelijke bewustzijn een reactie is op de innerlijke geestelijke aanwijzingen van de Gedachtenrichter.
1955 103:5.4 But man’s interpretation of these early conflicts between the ego-will and the other-than-self-will is not always dependable. Only a fairly well unified personality can arbitrate the multiform contentions of the ego cravings and the budding social consciousness. The self has rights as well as one’s neighbors. Neither has exclusive claims upon the attention and service of the individual. Failure to resolve this problem gives origin to the earliest type of human guilt feelings.
1997 103:5.4 Doch ’s mensen interpretatie van deze eerste conflicten tussen de ego-wil en de op-de-ander-gerichte wil is niet altijd betrouwbaar. Slechts een tamelijk goed verenigde persoonlijkheid kan als scheidsrechter optreden tussen de veelvormige beweringen van de begeerten van het ego en het ontluikende sociale bewustzijn. Het zelf heeft evenzeer rechten als de naaste. Geen van beide heeft het uitsluitende recht op de aandacht en de dienstbaarheid van de individuele mens. Wanneer dit probleem niet wordt opgelost, doet het de vroegste vorm van menselijke schuldgevoelens ontstaan.
1955 103:5.5 Human happiness is achieved only when the ego desire of the self and the altruistic urge of the higher self (divine spirit) are co-ordinated and reconciled by the unified will of the integrating and supervising personality. The mind of evolutionary man is ever confronted with the intricate problem of refereeing the contest between the natural expansion of emotional impulses and the moral growth of unselfish urges predicated on spiritual insight—genuine religious reflection.
1997 103:5.5 Menselijk geluk kan slechts worden bereikt wanneer de ego-begeerte van het zelf en de altruïstische drang van het hogere zelf (de goddelijke geest) gecoördineerd en verzoend worden door de geünificeerde wil van de integrerende, superviserende persoonlijkheid. Het bewustzijn van de evolutionaire mens ziet zich steeds geplaatst voor de ingewikkelde opgave om als scheidsrechter op te treden in de strijd tussen de natuurlijke expansie van zijn emotionele impulsen en de morele groei van zijn onzelfzuchtige impulsen die stoelt op geestelijk inzicht — echte religieuze reflectie.
1955 103:5.6 The attempt to secure equal good for the self and for the greatest number of other selves presents a problem which cannot always be satisfactorily resolved in a time-space frame. Given an eternal life, such antagonisms can be worked out, but in one short human life they are incapable of solution. Jesus referred to such a paradox when he said: “Whosoever shall save his life shall lose it, but whosoever shall lose his life for the sake of the kingdom, shall find it.”
1997 103:5.6 De poging om voor zichzelf evenveel goed te verkrijgen als voor het grootst mogelijke aantal anderen, vormt een opgave die in een tijd-ruimte-kader niet altijd tot volle tevredenheid kan worden opgelost. Uitgaande van een eeuwig leven kunnen zulke antagonismen wel worden uitgewerkt, doch in één enkel kort mensenleven kunnen ze onmogelijk worden opgelost. Jezus doelde op zulk een paradox toen hij zei: ‘Wie zijn leven zal willen behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven zal willen verliezen terwille van het koninkrijk, die zal het vinden[11].’
1955 103:5.7 The pursuit of the ideal—the striving to be Godlike—is a continuous effort before death and after. The life after death is no different in the essentials than the mortal existence. Everything we do in this life which is good contributes directly to the enhancement of the future life. Real religion does not foster moral indolence and spiritual laziness by encouraging the vain hope of having all the virtues of a noble character bestowed upon one as a result of passing through the portals of natural death. True religion does not belittle man’s efforts to progress during the mortal lease on life. Every mortal gain is a direct contribution to the enrichment of the first stages of the immortal survival experience.
1997 103:5.7 Het najagen van het ideaal — het streven om zoals God te zijn — is een voortdurende inspanning, zowel vóór de dood als daarna. Het leven na de dood is in de wezenlijke dingen niet anders dan het sterfelijke bestaan. Alle goed dat wij in dit leven doen, draagt rechtstreeks bij tot de verhoging van het toekomstige leven. Werkelijke religie kweekt geen morele indolentie en geestelijke luiheid door de mens de ijdele hoop te geven dat hem alle deugden van een edel karakter geschonken zullen worden wanneer hij eenmaal door de poort van de natuurlijke dood is gegaan. Ware religie kleineert niet de inspanningen van de mens om gedurende de tijdsspanne van het sterfelijke leven vooruitgang te maken. Iedere vordering van de sterveling is een rechtstreekse bijdrage aan de verrijking van de eerste stadia van zijn overlevingservaring als onsterfelijke.
1955 103:5.8 It is fatal to man’s idealism when he is taught that all of his altruistic impulses are merely the development of his natural herd instincts. But he is ennobled and mightily energized when he learns that these higher urges of his soul emanate from the spiritual forces that indwell his mortal mind.
1997 103:5.8 Het is dodelijk voor het idealisme van de mens wanneer hem wordt geleerd dat al zijn altruïstische impulsen niet anders zijn dan de ontwikkeling van zijn natuurlijke kudde-instincten. Maar hij wordt geadeld en ten zeerste gesterkt als hij leert dat deze hogere impulsen van zijn ziel uitgaan van de geestelijke krachten die in zijn sterfelijk bewustzijn wonen.
1955 103:5.9 It lifts man out of himself and beyond himself when he once fully realizes that there lives and strives within him something which is eternal and divine. And so it is that a living faith in the superhuman origin of our ideals validates our belief that we are the sons of God and makes real our altruistic convictions, the feelings of the brotherhood of man.
1997 103:5.9 De mens wordt boven zichzelf uit getild wanneer hij zich eenmaal ten volle bewust wordt dat er in hem iets leeft en streeft dat eeuwig en goddelijk is. En zo komt het dat een levend geloof in de bovenmenselijke oorsprong van onze idealen ons geloof bekrachtigt dat wij zonen van God zijn, en realiteit verleent aan onze altruïstische overtuigingen, de gevoelens van de broederschap der mensen.
1955 103:5.10 Man, in his spiritual domain, does have a free will. Mortal man is neither a helpless slave of the inflexible sovereignty of an all-powerful God nor the victim of the hopeless fatality of a mechanistic cosmic determinism. Man is most truly the architect of his own eternal destiny.
1997 103:5.10 De mens heeft in zijn geestelijk domein inderdaad een vrije wil. De sterfelijke mens is niet de hulpeloze slaaf van de onwrikbare soevereiniteit van een almachtig God, noch het slachtoffer van de hopeloze onontkoombaarheid van een mechanistisch kosmisch determinisme. De mens is in de meest ware zin de architect van zijn eigen eeuwige bestemming.
1955 103:5.11 But man is not saved or ennobled by pressure. Spirit growth springs from within the evolving soul. Pressure may deform the personality, but it never stimulates growth. Even educational pressure is only negatively helpful in that it may aid in the prevention of disastrous experiences. Spiritual growth is greatest where all external pressures are at a minimum. “Where the spirit of the Lord is, there is freedom.” Man develops best when the pressures of home, community, church, and state are least. But this must not be construed as meaning that there is no place in a progressive society for home, social institutions, church, and state.
1997 103:5.11 Doch door pressie wordt de mens niet gered, noch geadeld. Geestelijke groei ontspruit van binnen uit de zich ontwikkelende ziel. Pressie kan de persoonlijkheid misvormen, maar stimuleert nooit de groei. Zelfs druk die wordt uitgeoefend in onderwijs en opvoeding is slechts negatief nuttig in de zin dat zij rampzalige ervaringen kan helpen voorkomen. De geestelijke groei is het grootst waar alle pressie van buiten af minimaal is. ‘Waar de geest des Heren is, daar is vrijheid[12].’ De mens ontwikkelt zich het best wanneer de vormen van pressie van de familie, van de gemeenschap, van de kerk, en van de staat het geringst zijn. Doch dit moet niet zo worden opgevat dat er in een vooruitstrevende maatschappij geen plaats zou zijn voor het huisgezin, voor maatschappelijke instellingen, voor een kerk of voor een staat.
1955 103:5.12 When a member of a social religious group has complied with the requirements of such a group, he should be encouraged to enjoy religious liberty in the full expression of his own personal interpretation of the truths of religious belief and the facts of religious experience. The security of a religious group depends on spiritual unity, not on theological uniformity. A religious group should be able to enjoy the liberty of freethinking without having to become “freethinkers.” There is great hope for any church that worships the living God, validates the brotherhood of man, and dares to remove all creedal pressure from its members.
1997 103:5.12 Wanneer een lid van een religieuze gemeenschap aan de vereisten van zulk een groep heeft voldaan, dient hij te worden aangemoedigd tot religieuze vrijheid in de volledige uitdrukking van zijn eigen persoonlijke interpretatie van de waarheden van het religieuze geloof en de feiten der religieuze ervaring. De veiligheid van een religieuze groepering hangt af van geestelijke eenheid, niet van theologische uniformiteit. Een religieuze groep dient in staat te zijn de vrijheid van het vrije denken te genieten zonder een groepering van ‘vrijdenkers’ te worden. Men mag het beste verwachten van iedere kerk die de levende God verheerlijkt, de broederschap der mensen bekrachtigt, en het aandurft om alle druk van geloofsbelijdenissen op zijn leden af te schaffen.
6. PHILOSOPHIC CO-ORDINATION
6. FILOSOFISCHE COÖRDINATIE
1955 103:6.1 Theology is the study of the actions and reactions of the human spirit; it can never become a science since it must always be combined more or less with psychology in its personal expression and with philosophy in its systematic portrayal. Theology is always the study of your religion; the study of another’s religion is psychology.
1997 103:6.1 De theologie is de studie van de acties en reacties van de menselijke geest; zij kan nooit een wetenschap worden, aangezien zij in haar persoonlijke uitdrukking steeds min of meer gecombineerd moet worden met de psychologie, en in haar systematische weergave met de filosofie. Theologie is altijd de studie van uw religie; de studie van de religie van een ander is psychologie.
1955 103:6.2 When man approaches the study and examination of his universe from the outside, he brings into being the various physical sciences; when he approaches the research of himself and the universe from the inside, he gives origin to theology and metaphysics. The later art of philosophy develops in an effort to harmonize the many discrepancies which are destined at first to appear between the findings and teachings of these two diametrically opposite avenues of approaching the universe of things and beings.
1997 103:6.2 Wanneer de mens de studie en het onderzoek van zijn universum van buiten af benadert, brengt hij de verschillende fysische wetenschappen tot aanzijn; wanneer hij het onderzoek van zichzelf en van het universum van binnen uit benadert, doet hij de theologie en de metafysica ontstaan. De latere kunst der filosofie komt tot ontwikkeling teneinde harmonie te scheppen tussen de vele tegenstrijdigheden die in het begin wel aan de dag moeten treden tussen deze twee diametraal tegengestelde benaderingswijzen van het universum van dingen en wezens.
1955 103:6.3 Religion has to do with the spiritual viewpoint, the awareness of the insideness of human experience. Man’s spiritual nature affords him the opportunity of turning the universe outside in. It is therefore true that, viewed exclusively from the insideness of personality experience, all creation appears to be spiritual in nature.
1997 103:6.3 Religie heeft te maken met het geestelijke gezichtspunt, het besef van de innerlijkheid van de menselijke ervaring. De geestelijke natuur van de mens geeft hem de gelegenheid om het universum van buiten naar binnen te keren. Het is derhalve zo dat, wanneer men de schepping uitsluitend vanuit de innerlijkheid der persoonlijkheidservaring beziet, zij geheel geestelijk van natuur lijkt te zijn.
1955 103:6.4 When man analytically inspects the universe through the material endowments of his physical senses and associated mind perception, the cosmos appears to be mechanical and energy-material. Such a technique of studying reality consists in turning the universe inside out.
1997 103:6.4 Wanneer de mens het universum analytisch onderzoekt door middel van de materiële gaven van zijn lichamelijke zintuigen en de daarmee verbonden apperceptie door het bewustzijn, lijkt de kosmos mechanisch en energetisch-materieel te zijn. Een dergelijke methode om de werkelijkheid te bestuderen bestaat in het van binnen naar buiten keren van het universum.
1955 103:6.5 A logical and consistent philosophic concept of the universe cannot be built up on the postulations of either materialism or spiritism, for both of these systems of thinking, when universally applied, are compelled to view the cosmos in distortion, the former contacting with a universe turned inside out, the latter realizing the nature of a universe turned outside in. Never, then, can either science or religion, in and of themselves, standing alone, hope to gain an adequate understanding of universal truths and relationships without the guidance of human philosophy and the illumination of divine revelation.
1997 103:6.5 Een logische, consequente filosofische voorstelling van het universum kan noch op de vooronderstellingen van het materialisme noch op die van het spiritualisme worden gebaseerd, want wanneer zij op het universum worden toegepast, zijn deze denksystemen beide gedwongen de kosmos in een verwrongen beeld te zien: het eerste doordat het in contact treedt met een universum dat van binnen naar buiten is gekeerd, het tweede doordat het de natuur beseft van een universum dat van buiten naar binnen is gekeerd. Hieruit volgt dat noch de wetenschap, noch de religie, op zichzelf of uit zichzelf, zelfstandig, ooit tot een adequaat begrip van universele waarheden en betrekkingen kan komen zonder de hulp van de menselijke filosofie en de verlichting door goddelijke openbaring.
1955 103:6.6 Always must man’s inner spirit depend for its expression and self-realization upon the mechanism and technique of the mind. Likewise must man’s outer experience of material reality be predicated on the mind consciousness of the experiencing personality. Therefore are the spiritual and the material, the inner and the outer, human experiences always correlated with the mind function and conditioned, as to their conscious realization, by the mind activity. Man experiences matter in his mind; he experiences spiritual reality in the soul but becomes conscious of this experience in his mind. The intellect is the harmonizer and the ever-present conditioner and qualifier of the sum total of mortal experience. Both energy-things and spirit values are colored by their interpretation through the mind media of consciousness.
1997 103:6.6 s Mensen innerlijke geest moet zich voor zijn expressie en zelfverwerkelijking steeds verlaten op het mechanisme en de techniek van het bewustzijn. Evenzo moet ’s mensen uiterlijke ervaring van de materiële realiteit gegrond zijn op de bewustheid van het bewustzijn van de ervarende persoonlijkheid. Daarom staan de geestelijke en de materiële, de innerlijke en de uiterlijke ervaringen van de mens altijd in correlatie met het functioneren van het bewustzijn, en worden zij, waar het hun bewuste verwezenlijking betreft, bepaald door de activiteit van het bewustzijn. De mens ervaart de materie in zijn bewustzijn; hij ervaart geestelijke werkelijkheid in de ziel, doch wordt zich van deze ervaring bewust in zijn bewustzijn. Het intellect harmoniseert het totaal der ervaring van de sterveling en is de immer tegenwoordige bepaler en kwalificeerder ervan. Zowel energie-dingen als geest-waarden worden gekleurd door de interpretatie ervan door de mentale media van de bewustheid.
1955 103:6.7 Your difficulty in arriving at a more harmonious co-ordination between science and religion is due to your utter ignorance of the intervening domain of the morontia world of things and beings. The local universe consists of three degrees, or stages, of reality manifestation: matter, morontia, and spirit. The morontia angle of approach erases all divergence between the findings of the physical sciences and the functioning of the spirit of religion. Reason is the understanding technique of the sciences; faith is the insight technique of religion; mota is the technique of the morontia level. Mota is a supermaterial reality sensitivity which is beginning to compensate incomplete growth, having for its substance knowledge-reason and for its essence faith-insight. Mota is a superphilosophical reconciliation of divergent reality perception which is nonattainable by material personalities; it is predicated, in part, on the experience of having survived the material life of the flesh. But many mortals have recognized the desirability of having some method of reconciling the interplay between the widely separated domains of science and religion; and metaphysics is the result of man’s unavailing attempt to span this well-recognized chasm. But human metaphysics has proved more confusing than illuminating. Metaphysics stands for man’s well-meant but futile effort to compensate for the absence of the mota of morontia.
1997 103:6.7 De moeilijkheid die ge ondervindt bij het bereiken van een meer harmonieuze coördinatie van wetenschap en religie ligt in uw volkomen onbekendheid met het tussengelegen domein van de morontia-wereld van dingen en wezens. Het plaatselijk universum bestaat uit drie graden, of stadia, van werkelijkheidsmanifestatie: materie, morontia en geest. Wanneer ge ze beziet vanuit het morontia-standpunt, worden alle verschillen tussen de bevindingen van de fysische wetenschappen en het functioneren van de geest van de religie uitgewist. De rede is de begripstechniek van de wetenschap, geloofsvertrouwen is de inzichtstechniek van de religie, mota is de techniek van het morontia-niveau. Mota is een bovenmateriële realiteitsgevoeligheid die de onvolledige groei begint te compenseren en die de kennis-rede tot substantie heeft en het geloofsinzicht als essentie. Mota is een boven de filosofie uitgaande verzoening tussen de uiteenlopende wijzen van waarneming der werkelijkheid, welke onbereikbaar is voor materiële persoonlijkheden; ten dele stoelt zij op de ervaring het materiële leven in het vlees overleefd te hebben. Doch vele stervelingen hebben de wenselijkheid ingezien van een methode waarmee de interactie tussen de ver van elkaar gescheiden domeinen van wetenschap en religie geharmoniseerd kan worden; ook de metafysica is het resultaat van ’s mensen vruchteloze poging om deze erkende kloof te overbruggen. De menselijke metafysica is echter meer verwarrend dan verhelderend gebleken. De metafysica staat voor de goedbedoelde maar vergeefse poging van de mens om de afwezigheid van de mota van morontia te compenseren.
1955 103:6.8 Metaphysics has proved a failure; mota, man cannot perceive. Revelation is the only technique which can compensate for the absence of the truth sensitivity of mota in a material world. Revelation authoritatively clarifies the muddle of reason-developed metaphysics on an evolutionary sphere.
1997 103:6.8 De metafysica is een mislukking gebleken; mota kan de mens niet vatten. Openbaring is de enige techniek die een compensatie kan vormen voor de afwezigheid van de waarheidsgevoeligheid van mota in een materiële wereld. Openbaring brengt met gezag helderheid in de warboel van de door de rede ontwikkelde metafysica op een evolutionaire wereld.
1955 103:6.9 Science is man’s attempted study of his physical environment, the world of energy-matter; religion is man’s experience with the cosmos of spirit values; philosophy has been developed by man’s mind effort to organize and correlate the findings of these widely separated concepts into something like a reasonable and unified attitude toward the cosmos. Philosophy, clarified by revelation, functions acceptably in the absence of mota and in the presence of the breakdown and failure of man’s reason substitute for mota—metaphysics.
1997 103:6.9 De natuurwetenschap is ’s mensen poging om zijn fysische omgeving te bestuderen, de wereld van energie-materie; religie is ’s mensen ervaring met de kosmos van geest-waarden; de filosofie is ontwikkeld door de inspanning van het menselijk denken om de bevindingen van deze ver uit elkaar liggende visies te organiseren en te correleren tot iets wat op een redelijke, verenigde instelling ten opzichte van de kosmos lijkt. De filosofie, verhelderd door openbaring, functioneert op aanvaardbare wijze bij ontstentenis van mota en wanneer er sprake is van de ineenstorting en het falen van de metafysica — ’s mensen rede-substituut voor mota.
1955 103:6.10 Early man did not differentiate between the energy level and the spirit level. It was the violet race and their Andite successors who first attempted to divorce the mathematical from the volitional. Increasingly has civilized man followed in the footsteps of the earliest Greeks and the Sumerians who distinguished between the inanimate and the animate. And as civilization progresses, philosophy will have to bridge ever-widening gulfs between the spirit concept and the energy concept. But in the time of space these divergencies are at one in the Supreme.
1997 103:6.10 De vroege mens maakte geen onderscheid tussen het energie-niveau en het geest-niveau. Het violette ras en zijn Anditische opvolgers waren de eersten die trachtten het mathematische van het volitionele te scheiden. De geciviliseerde mens is steeds meer in de voetstappen getreden van de eerste Grieken en de Sumeriërs, die onderscheid maakten tussen het onbezielde en het bezielde. En bij het voortschrijden der civilisatie zal de filosofie de steeds wijder wordende kloof tussen het begrip geest en het begrip energie moeten overbruggen. Doch in de tijd der ruimte zijn deze divergenties één in de Allerhoogste.
1955 103:6.11 Science must always be grounded in reason, although imagination and conjecture are helpful in the extension of its borders. Religion is forever dependent on faith, albeit reason is a stabilizing influence and a helpful handmaid. And always there have been, and ever will be, misleading interpretations of the phenomena of both the natural and the spiritual worlds, sciences and religions falsely so called.
1997 103:6.11 De wetenschap moet altijd geworteld zijn in de rede, ofschoon verbeeldingskracht en gissingen nuttig zijn bij het verleggen van haar grenzen. Religie is voor immer afhankelijk van geloofsvertrouwen, zij het dat de rede een stabiliserende invloed op haar is en een nuttige dienares. En er zijn altijd misleidende interpretaties geweest van de verschijnselen van zowel de natuurlijke als de geestelijke wereld, wetenschappen en religies die ten onrechte zo genoemd worden, en die zullen er ook altijd blijven.
1955 103:6.12 Out of his incomplete grasp of science, his faint hold upon religion, and his abortive attempts at metaphysics, man has attempted to construct his formulations of philosophy. And modern man would indeed build a worthy and engaging philosophy of himself and his universe were it not for the breakdown of his all-important and indispensable metaphysical connection between the worlds of matter and spirit, the failure of metaphysics to bridge the morontia gulf between the physical and the spiritual. Mortal man lacks the concept of morontia mind and material; and revelation is the only technique for atoning for this deficiency in the conceptual data which man so urgently needs in order to construct a logical philosophy of the universe and to arrive at a satisfying understanding of his sure and settled place in that universe.
1997 103:6.12 Uit zijn onvolledige begrip van de wetenschap, zijn zwakke greep op de religie, en zijn mislukte pogingen tot metafysica, heeft de mens getracht zijn filosofische formuleringen te construeren. En de moderne mens zou inderdaad een waardige, aantrekkelijke filosofie over zichzelf en zijn universum kunnen opbouwen, als zijn allerbelangrijkste, onmisbare metafysische verbinding tussen de wereld van de materie en de wereld van de geest niet was verbroken, indien de metafysica de morontia-kloof tussen het fysische en geestelijke had kunnen overbruggen. De sterfelijke mens kent het denkbeeld van morontia-bewustzijn en -materiaal niet; openbaring is dan ook de enige methode ter compensatie van de ontoereikendheid van ’s mensen conceptuele gegevens, gegevens die hij zo dringend nodig heeft om een logische filosofie van het universum te kunnen construeren en tot een bevredigend verstaan te komen van zijn zekere, blijvende plaats in dat universum.
1955 103:6.13 Revelation is evolutionary man’s only hope of bridging the morontia gulf. Faith and reason, unaided by mota, cannot conceive and construct a logical universe. Without the insight of mota, mortal man cannot discern goodness, love, and truth in the phenomena of the material world.
1997 103:6.13 Openbaring is de enige hoop voor de evolutionaire mens om de morontia-kloof te overbruggen. Het geloof en de rede kunnen zonder de hulp van mota geen logisch universum concipiëren en construeren. Zonder het inzicht van mota kan de sterfelijke mens geen goedheid, liefde en waarheid onderscheiden in de verschijnselen van de materiële wereld.
1955 103:6.14 When the philosophy of man leans heavily toward the world of matter, it becomes rationalistic or naturalistic. When philosophy inclines particularly toward the spiritual level, it becomes idealistic or even mystical. When philosophy is so unfortunate as to lean upon metaphysics, it unfailingly becomes skeptical, confused. In past ages, most of man’s knowledge and intellectual evaluations have fallen into one of these three distortions of perception. Philosophy dare not project its interpretations of reality in the linear fashion of logic; it must never fail to reckon with the elliptic symmetry of reality and with the essential curvature of all relation concepts.
1997 103:6.14 Wanneer de filosofie van de mens zwaar overhelt naar de wereld van de materie, wordt zij rationalistisch of naturalistisch. Wanneer de filosofie in het bijzonder overneigt naar het geestelijke niveau, wordt zij idealistisch of zelfs mystiek. Wanneer de filosofie zo onfortuinlijk is dat zij steunt op de metafysica, wordt zij steevast sceptisch, verward. In voorbije tijden zijn ’s mensen kennis en intellectuele waardebepaling voor het merendeel tot een van deze drie vormen van vertekende waarneming vervallen. De filosofie durft haar interpretaties van de werkelijkheid niet uit te beelden op de lineaire wijze van de logica; zij moet altijd rekening houden met de elliptische symmetrie der werkelijkheid en met de essentiële kromming van alle begrippen van betrekking.
1955 103:6.15 The highest attainable philosophy of mortal man must be logically based on the reason of science, the faith of religion, and the truth insight afforded by revelation. By this union man can compensate somewhat for his failure to develop an adequate metaphysics and for his inability to comprehend the mota of the morontia.
1997 103:6.15 De hoogste filosofie die de sterfelijke mens kan bereiken moet logischerwijze gebaseerd zijn op de rede van de wetenschap, het geloofsvertrouwen van de religie en het waarheidsinzicht dat door openbaring wordt gegeven. Door deze eenheid kan de mens enige compensatie vinden voor het feit dat het hem niet is gelukt een toereikende metafysica te ontwikkelen en dat hij niet in staat is om de mota van de morontia te begrijpen.
7. SCIENCE AND RELIGION
7. WETENSCHAP EN RELIGIE
1955 103:7.1 Science is sustained by reason, religion by faith. Faith, though not predicated on reason, is reasonable; though independent of logic, it is nonetheless encouraged by sound logic. Faith cannot be nourished even by an ideal philosophy; indeed, it is, with science, the very source of such a philosophy. Faith, human religious insight, can be surely instructed only by revelation, can be surely elevated only by personal mortal experience with the spiritual Adjuster presence of the God who is spirit.
1997 103:7.1 De natuurwetenschap wordt geschraagd door de rede, de religie door geloofsvertrouwen. Of- schoon het geloof niet stoelt op de rede, is het toch redelijk; hoewel het onafhankelijk is van de logica, wordt het niettemin door gezonde logica gestimuleerd. Het geloof kan zelfs door een idealistische filosofie niet worden gevoed; samen met de wetenschap is het juist de bron van zulk een filosofie. Geloofsvertrouwen, het religieuze inzicht van de mens, kan alleen met zekerheid worden onderricht door openbaring, kan alleen zeker op hoger niveau komen door persoonlijke ervaring van de sterveling met de geestelijke Richter-tegenwoordigheid van de God die geest is[13].
1955 103:7.2 True salvation is the technique of the divine evolution of the mortal mind from matter identification through the realms of morontia liaison to the high universe status of spiritual correlation. And as material intuitive instinct precedes the appearance of reasoned knowledge in terrestrial evolution, so does the manifestation of spiritual intuitive insight presage the later appearance of morontia and spirit reason and experience in the supernal program of celestial evolution, the business of transmuting the potentials of man the temporal into the actuality and divinity of man the eternal, a Paradise finaliter.
1997 103:7.2 Ware redding is de methode van de goddelijke evolutie van het sterfelijke bewustzijn, van de staat waar het geïdentificeerd is met materie, via de gebieden waar het zich verbindt met morontia, tot de hoge status in het universum waar het is gecorreleerd met geest. En zoals in de aardse evolutie het materiële, intuïtieve instinct voorafgaat aan de verschijning van de be- redeneerde kennis, zo is de manifestatie van het geestelijke intuïtieve inzicht de voorbode van de latere verschijning van de morontia- en geest-rede en ervaring in het verheven programma van de hemelse evolutie, de taak van de transmutatie van de potentialiteiten van de tijdelijke mens in de actualiteit en goddelijkheid van de eeuwige mens, een Paradijs-volkomene.
1955 103:7.3 But as ascending man reaches inward and Paradiseward for the God experience, he will likewise be reaching outward and spaceward for an energy understanding of the material cosmos. The progression of science is not limited to the terrestrial life of man; his universe and superuniverse ascension experience will to no small degree be the study of energy transmutation and material metamorphosis. God is spirit, but Deity is unity, and the unity of Deity not only embraces the spiritual values of the Universal Father and the Eternal Son but is also cognizant of the energy facts of the Universal Controller and the Isle of Paradise, while these two phases of universal reality are perfectly correlated in the mind relationships of the Conjoint Actor and unified on the finite level in the emerging Deity of the Supreme Being.
1997 103:7.3 Terwijl de opklimmende mens naar binnen, naar het Paradijs reikt om God te ervaren, zal hij echter eveneens naar buiten, naar de ruimte reiken, om zich een energetisch begrip te eigen te maken van de materiële kosmos. De voortgang der wetenschap is niet beperkt tot het aardse leven van de mens; zijn ervaring van opklimming door zijn universum en superuniversum zal in niet geringe mate bestaan uit de bestudering van de transmutatie van energie en van de metamorfose der materie. God is geest, doch de Godheid is eenheid, en de eenheid van de Godheid omvat niet alleen de geestelijke waarden van de Universele Vader en de Eeuwige Zoon, doch is ook op de hoogte van de energie-feiten van de Universele Beheerser en het Paradijs-Eiland, terwijl deze beide aspecten van de universele werkelijkheid volmaakt gecorreleerd worden in de bewustzijnsbetrekkingen van de Vereend Handelende Geest, en op het eindige niveau tot eenheid worden gebracht in de wordende Godheid van de Allerhoogste.
1955 103:7.4 The union of the scientific attitude and the religious insight by the mediation of experiential philosophy is part of man’s long Paradise-ascension experience. The approximations of mathematics and the certainties of insight will always require the harmonizing function of mind logic on all levels of experience short of the maximum attainment of the Supreme.
1997 103:7.4 De vereniging van de wetenschappelijke instelling en het religieuze inzicht door de bemiddeling van de experiëntiële filosofie maakt deel uit van ’s mensen ervaring op de lange weg omhoog naar het Paradijs. De benaderingen van de mathematica en de zekerheden van het inzicht zullen, op alle niveaus der ervaring beneden het maximale bereiken van de Allerhoogste, altijd de harmoniserende werking vereisen van de logica van het denken.
1955 103:7.5 But logic can never succeed in harmonizing the findings of science and the insights of religion unless both the scientific and the religious aspects of a personality are truth dominated, sincerely desirous of following the truth wherever it may lead regardless of the conclusions which it may reach.
1997 103:7.5 Doch de logica zal er nimmer in slagen de bevindingen van de wetenschap en de inzichten van de religie te harmoniseren, tenzij zowel de wetenschappelijke als religieuze aspecten van een persoonlijkheid beheerst worden door waarheid, oprecht verlangend zijn om de waarheid te volgen waarheen zij ook moge leiden, ongeacht de conclusies waartoe zij komt.
1955 103:7.6 Logic is the technique of philosophy, its method of expression. Within the domain of true science, reason is always amenable to genuine logic; within the domain of true religion, faith is always logical from the basis of an inner viewpoint, even though such faith may appear to be quite unfounded from the inlooking viewpoint of the scientific approach. From outward, looking within, the universe may appear to be material; from within, looking out, the same universe appears to be wholly spiritual. Reason grows out of material awareness, faith out of spiritual awareness, but through the mediation of a philosophy strengthened by revelation, logic may confirm both the inward and the outward view, thereby effecting the stabilization of both science and religion. Thus, through common contact with the logic of philosophy, may both science and religion become increasingly tolerant of each other, less and less skeptical.
1997 103:7.6 De logica is de techniek van de filosofie, haar methode om zich uit te drukken. Binnen het domein van ware wetenschap is de rede altijd ontvankelijk voor echte logica; binnen het domein van de ware religie is geloofsvertrouwen altijd logisch wanneer wordt uitgegaan van een innerlijk gezichtspunt, ook al moge zulk een geloof volkomen ongegrond lijken in de van buiten naar binnen gerichte blik van de wetenschappelijke benadering. Van buiten af, naar binnen ziende, kan het universum materieel lijken, van binnen naar buiten ziende lijkt hetzelfde universum geheel geestelijk te zijn. De rede komt voort uit een bewustheid van de materie, geloofsvertrouwen uit een bewustheid van geest, maar door de bemiddeling van een filosfie die versterkt is door openbaring, kan de logica zowel de naar binnen als de naar buiten gerichte visie bevestigen en daardoor de stabilisatie van zowel de wetenschap als de religie bewerkstelligen. Door hun gemeenschappelijke contact met de logica der filosofie kunnen zowel de wetenschap als de religie zo steeds toleranter worden jegens elkaar, steeds minder sceptisch.
1955 103:7.7 What both developing science and religion need is more searching and fearless self-criticism, a greater awareness of incompleteness in evolutionary status. The teachers of both science and religion are often altogether too self-confident and dogmatic. Science and religion can only be self-critical of their facts. The moment departure is made from the stage of facts, reason abdicates or else rapidly degenerates into a consort of false logic.
1997 103:7.7 Wat de zich ontwikkelende wetenschap en de religie beide nodig hebben is grondiger, onbevreesde zelfkritiek, een duidelijker bewustheid van hun onvolledigheid in hun evolutionaire staat. De leraren van de wetenschap en de religie beide, zijn maar al te vaak te zelfverzekerd en dogmatisch. De wetenschap en de religie zijn slechts tot zelfkritiek in staat voorzover het hun feiten betreft. Zodra het stadium van de feiten wordt verlaten, doet de rede afstand van de troon, of anders degenereert ze snel tot een partner van valse logica.
1955 103:7.8 The truth—an understanding of cosmic relationships, universe facts, and spiritual values—can best be had through the ministry of the Spirit of Truth and can best be criticized by revelation. But revelation originates neither a science nor a religion; its function is to co-ordinate both science and religion with the truth of reality. Always, in the absence of revelation or in the failure to accept or grasp it, has mortal man resorted to his futile gesture of metaphysics, that being the only human substitute for the revelation of truth or for the mota of morontia personality.
1997 103:7.8 De waarheid — een begrip van kosmische betrekkingen, universum-feiten en geestelijke waarden — kan het best worden gevonden door het dienstbetoon van de Geest van Waarheid en kan het best beoordeeld worden door openbaring. Openbaring evenwel doet geen wetenschap of religie ontstaan; het is haar functie om de wetenschap en de religie beide te coördineren met de waarheid der realiteit. Wanneer er geen sprake is van openbaring, of wanneer men er niet in slaagt haar te aanvaarden of te vatten, heeft de sterfelijke mens altijd zijn toevlucht genomen tot het vergeefse gebaar der metafysica, die immers het enige menselijke substituut is voor de openbaring van waarheid en voor de mota der morontia-persoonlijkheid.
1955 103:7.9 The science of the material world enables man to control, and to some extent dominate, his physical environment. The religion of the spiritual experience is the source of the fraternity impulse which enables men to live together in the complexities of the civilization of a scientific age. Metaphysics, but more certainly revelation, affords a common meeting ground for the discoveries of both science and religion and makes possible the human attempt logically to correlate these separate but interdependent domains of thought into a well-balanced philosophy of scientific stability and religious certainty.
1997 103:7.9 De wetenschap van de materiële wereld stelt de mens in staat zijn fysische omgeving te beheersen en tot op zekere hoogte te domineren. De religie der geestelijke ervaring is de oorsprong van de drang tot broederschap, die de mensen in staat stelt samen te leven in de complexiteit van de civilisatie van een wetenschappelijk tijdperk. De metafysica, maar zekerder nog openbaring, verschaft een raakvlak voor de ontdekkingen van zowel de wetenschap als de religie, en maakt het de mens mogelijk te trachten deze gescheiden doch onderling afhankelijke domeinen van denken te correleren tot een evenwichtige filosofie van wetenschappelijke stabiliteit en religieuze zekerheid.
1955 103:7.10 In the mortal state, nothing can be absolutely proved; both science and religion are predicated on assumptions. On the morontia level, the postulates of both science and religion are capable of partial proof by mota logic. On the spiritual level of maximum status, the need for finite proof gradually vanishes before the actual experience of and with reality; but even then there is much beyond the finite that remains unproved.
1997 103:7.10 In de sterfelijke staat kan niets absoluut worden bewezen: de wetenschap en de religie zijn beide gebaseerd op veronderstellingen. Op het morontia-niveau kunnen de postulaten van de wetenschap en van de religie ten dele worden bewezen worden door mota-logica. Op het geestelijke niveau van maximale status maakt de behoefte aan het eindige bewijs geleidelijk plaats voor de daadwerkelijke ervaring van en met de realiteit; maar zelfs dan nog is er veel dat verder gaat dan het eindige en dat onbewezen blijft.
1955 103:7.11 All divisions of human thought are predicated on certain assumptions which are accepted, though unproved, by the constitutive reality sensitivity of the mind endowment of man. Science starts out on its vaunted career of reasoning by assuming the reality of three things: matter, motion, and life. Religion starts out with the assumption of the validity of three things: mind, spirit, and the universe—the Supreme Being.
1997 103:7.11 Alle deelgebieden van het menselijk denken zijn gebaseerd op bepaalde veronderstellingen die, ofschoon onbewezen, aangenomen worden vanwege de constitutieve werkelijkheidsgevoeligheid van het bewustzijn waarmede de mens is begiftigd. De wetenschap begint haar hooggeroemde carrière van redenering door de werkelijkheid van drie dingen te aan te nemen: materie, beweging en leven. De religie gaat uit van de veronderstelling van de geldigheid van drie dingen: bewustzijn, geest en het universum — de Allerhoogste.
1955 103:7.12 Science becomes the thought domain of mathematics, of the energy and material of time in space. Religion assumes to deal not only with finite and temporal spirit but also with the spirit of eternity and supremacy. Only through a long experience in mota can these two extremes of universe perception be made to yield analogous interpretations of origins, functions, relations, realities, and destinies. The maximum harmonization of the energy-spirit divergence is in the encircuitment of the Seven Master Spirits; the first unification thereof, in the Deity of the Supreme; the finality unity thereof, in the infinity of the First Source and Center, the I AM.
1997 103:7.12 De natuurwetenschap wordt het gedachtelijk domein van de mathematica, van de energie en materie van de tijd in de ruimte. De religie neemt aan dat zij niet alleen met eindige en tijdelijke geest te maken heeft, doch ook met de geest van eeuwigheid en allerhoogste macht. Alleen door een lange ervaring in mota kunnen deze twee uitersten in de waarneming van het universum overeenkomstige interpretaties van oorsprongen, functies, relaties, realiteiten en bestemmingen gaan opleveren. De maximale harmonisatie van de divergentie van energie en geest bestaat in de aansluiting op het circuit van de Zeven Meester-Geesten, de eerste vereniging ervan in de Godheid van de Allerhoogste; de finaliteitseenheid ervan in de oneindigheid van de Eerste Bron en Centrum, de IK BEN[14].
1955 103:7.13 Reason is the act of recognizing the conclusions of consciousness with regard to the experience in and with the physical world of energy and matter. Faith is the act of recognizing the validity of spiritual consciousness—something which is incapable of other mortal proof. Logic is the synthetic truth-seeking progression of the unity of faith and reason and is founded on the constitutive mind endowments of mortal beings, the innate recognition of things, meanings, and values.
1997 103:7.13 De Rede is de daad van het herkennen van bewuste bevindingen met betrekking tot de ervaring in en met de fysische wereld van energie en materie. Geloofsvertrouwen is de daad van het erkennen van de geldigheid van de geestelijke bewustheid — iets wat niet op andere wijze door stervelingen bewezen kan worden. Logica is de op synthese berustende, waarheid-zoekende voortgang van de eenheid van het geloofsvertrouwen en de rede, en is gebaseerd op de constitutieve eigenschappen van het bewustzijn waarmee stervelingen zijn begiftigd, de aangeboren herkenning van dingen, begrippen en waarden.
1955 103:7.14 There is a real proof of spiritual reality in the presence of the Thought Adjuster, but the validity of this presence is not demonstrable to the external world, only to the one who thus experiences the indwelling of God. The consciousness of the Adjuster is based on the intellectual reception of truth, the supermind perception of goodness, and the personality motivation to love.
1997 103:7.14 Er bestaat een werkelijk bewijs van de geestelijke werkelijkheid in de tegenwoordigheid van de Gedachtenrichter, maar de geldigheid van deze tegenwoordigheid is niet bewijsbaar voor de uiterlijke wereld, alleen voor degene die de inwoning van God aldus ervaart. Het zich bewust zijn van de Richter is gefundeerd op de intellectuele aanvaarding van waarheid, de waarneming van goedheid door het bovenbewustzijn, en de motivatie van de persoonlijkheid om lief te hebben.
1955 103:7.15 Science discovers the material world, religion evaluates it, and philosophy endeavors to interpret its meanings while co-ordinating the scientific material viewpoint with the religious spiritual concept. But history is a realm in which science and religion may never fully agree.
1997 103:7.15 De wetenschap ontdekt de materiële wereld, de religie evalueert haar, en de filosofie tracht haar zin en betekenis te vertolken terwijl zij het wetenschappelijke, materiële gezichtspunt coördineert met het religieuze, geestelijke denkbeeld. Doch de geschiedenis is een gebied waarin wetenschap en religie wellicht nooit algehele overeenstemming zullen bereiken.
8. PHILOSOPHY AND RELIGION
8. FILOSOFIE EN RELIGIE
1955 103:8.1 Although both science and philosophy may assume the probability of God by their reason and logic, only the personal religious experience of a spirit-led man can affirm the certainty of such a supreme and personal Deity. By the technique of such an incarnation of living truth the philosophic hypothesis of the probability of God becomes a religious reality.
1997 103:8.1 Ofschoon de wetenschap en de filosofie beide door hun rede en logica de waarschijnlijkheid van God wel kunnen aannemen, kan alleen de persoonljke religieuze ervaring van een door de geest geleid mens de zekerheid van het bestaan van deze allerhoogste, persoonlijke Godheid bevestigen. Door de techniek van zulk een incarnatie van levende waarheid wordt de filosofische hypothese van de waarschijnlijkheid van God een religieuze werkelijkheid.
1955 103:8.2 The confusion about the experience of the certainty of God arises out of the dissimilar interpretations and relations of that experience by separate individuals and by different races of men. The experiencing of God may be wholly valid, but the discourse about God, being intellectual and philosophical, is divergent and oftentimes confusingly fallacious.
1997 103:8.2 De verwarring inzake de ervaring van de zekerheid van het bestaan van God komt voort uit de ongelijke interpretaties van, en verhalen over die ervaring door afzonderlijke personen en door verschillende mensenrassen. ’s Mensen ervaren van God kan geheel geldig zijn, doch zijn spreken over God is divergent en dikwijls verwarrend misleidend, omdat het intellectueel en filosofisch is.
1955 103:8.3 A good and noble man may be consummately in love with his wife but utterly unable to pass a satisfactory written examination on the psychology of marital love. Another man, having little or no love for his spouse, might pass such an examination most acceptably. The imperfection of the lover’s insight into the true nature of the beloved does not in the least invalidate either the reality or sincerity of his love.
1997 103:8.3 Een goede, edele man kan zijn vrouw wel volkomen liefhebben, maar volstrekt niet in staat zijn om een schriftelijk examen af te leggen over de psychologie van de echtelijke liefde. Een andere man, die weinig of geen liefde voor zijn echtgenote heeft, zou misschien heel goed voor zulk een examen kunnen slagen. Het onvolmaakte inzicht van de minnaar in de ware natuur van zijn beminde doet niet de minste afbreuk aan de werkelijkheid of oprechtheid van zijn liefde.
1955 103:8.4 If you truly believe in God—by faith know him and love him—do not permit the reality of such an experience to be in any way lessened or detracted from by the doubting insinuations of science, the caviling of logic, the postulates of philosophy, or the clever suggestions of well-meaning souls who would create a religion without God.
1997 103:8.4 Indien ge waarlijk in God gelooft — hem in geloofsvertrouwen kent en liefhebt — sta dan niet toe dat de werkelijkheid van deze ervaring ook maar op enige wijze wordt geringschat of gekleineerd door de twijfelende insinuaties van de wetenschap, de haarkloverijen van de logica, de postulaten van de filosofie, of de vernuftige suggesties van goedbedoelende zielen die een religie zonder God willen creëren.
1955 103:8.5 The certainty of the God-knowing religionist should not be disturbed by the uncertainty of the doubting materialist; rather should the uncertainty of the unbeliever be mightily challenged by the profound faith and unshakable certainty of the experiential believer.
1997 103:8.5 De zekerheid van de Godkennende religieuze mens dient niet verstoord te worden door de onzekerheid van de twijfelende materialist; de onzekere ongelovige dient het diepgewortelde geloofsvertrouwen en de onwankelbare zekerheid van de experiëntiële gelovige veeleer als een machtige uitdaging te ervaren.
1955 103:8.6 Philosophy, to be of the greatest service to both science and religion, should avoid the extremes of both materialism and pantheism. Only a philosophy which recognizes the reality of personality—permanence in the presence of change—can be of moral value to man, can serve as a liaison between the theories of material science and spiritual religion. Revelation is a compensation for the frailties of evolving philosophy.
1997 103:8.6 Om voor zowel de wetenschap als de religie zo nuttig mogelijk te zijn, dient de filosofie de beide uitersten van het materialisme en het pantheïsme te vermijden. Alleen een filosofie die de realiteit erkent van persoonlijkheid — dat wat bestendig is bij alle verandering — kan van morele waarde zijn voor de mens, kan dienst doen als verbinding tussen de theorieën van de materialistische wetenschap en geestelijke religie. Openbaring is een compensatie voor de zwakheden van de evoluerende filosofie.
9. THE ESSENCE OF RELIGION
9. DE ESSENTIE VAN RELIGIE
1955 103:9.1 Theology deals with the intellectual content of religion, metaphysics (revelation) with the philosophic aspects. Religious experience is the spiritual content of religion. Notwithstanding the mythologic vagaries and the psychologic illusions of the intellectual content of religion, the metaphysical assumptions of error and the techniques of self-deception, the political distortions and the socioeconomic perversions of the philosophic content of religion, the spiritual experience of personal religion remains genuine and valid.
1997 103:9.1 De theologie houdt zich bezig met de intellectuele inhoud van de religie, de metafysica (openbaring) met haar filosofische aspecten. Religieuze ervaring is de geestelijke inhoud van religie. Niettegenstaande de mythologische grillen en psychologische illusies in de intellectuele in- houd van religie, de metafysische veronderstellingen die op dwaling berusten en de technieken van het zelfbedrog, de politieke vervormingen en de sociaal-economische perverteringen in de filosofische inhoud van religie, blijft de geestelijke ervaring van de persoonlijke religie echt en geldig.
1955 103:9.2 Religion has to do with feeling, acting, and living, not merely with thinking. Thinking is more closely related to the material life and should be in the main, but not altogether, dominated by reason and the facts of science and, in its nonmaterial reaches toward the spirit realms, by truth. No matter how illusory and erroneous one’s theology, one’s religion may be wholly genuine and everlastingly true.
1997 103:9.2 Religie heeft te maken met voelen, handelen en leven, niet alleen met denken. Het denken is nauwer verwant met het materiële leven en dient overwegend, doch niet geheel en al, beheerst te worden door de rede en de feiten der wetenschap en, bij zijn niet-materiële omhoogreiken naar de gebieden van geest, door waarheid. Hoe illusoir en onjuist iemands theologie ook moge zijn, de religie van dezelfde mens kan geheel echt en eeuwig waar zijn.
1955 103:9.3 Buddhism in its original form is one of the best religions without a God which has arisen throughout all the evolutionary history of Urantia, although, as this faith developed, it did not remain godless. Religion without faith is a contradiction; without God, a philosophic inconsistency and an intellectual absurdity.
1997 103:9.3 Het Boeddhisme is in zijn oorspronkelijke vorm een van de beste religies zonder God die in de hele geschiedenis der evolutie van Urantia is ontstaan, ook al is dit geloof niet zonder god gebleven toen het zich verder ontwikkelde. Religie zonder geloof is een tegenstrijdigheid; zonder God is zij een filosofische ongerijmdheid en een intellectuele absurditeit.
1955 103:9.4 The magical and mythological parentage of natural religion does not invalidate the reality and truth of the later revelational religions and the consummate saving gospel of the religion of Jesus. Jesus’ life and teachings finally divested religion of the superstitions of magic, the illusions of mythology, and the bondage of traditional dogmatism. But this early magic and mythology very effectively prepared the way for later and superior religion by assuming the existence and reality of supermaterial values and beings.
1997 103:9.4 De magische en mythologische afkomst van de natuurlijke religie ontkracht niet de werkelijkheid en waarheid van de latere openbaringsreligies en het volkomen, reddende evangelie van de religie van Jezus. Het leven en de leringen van Jezus hebben de religie afdoend ontdaan van het bijgeloof van de magie, de illusies van de mythologie en de slavernij van het traditionele dogmatisme. Deze vroege magie en mythologie hebben echter doeltreffend de weg gebaand voor de latere, superieure religie, doordat zij het bestaan en de realiteit van bovenmateriële waarden en wezens aannamen.
1955 103:9.5 Although religious experience is a purely spiritual subjective phenomenon, such an experience embraces a positive and living faith attitude toward the highest realms of universe objective reality. The ideal of religious philosophy is such a faith-trust as would lead man unqualifiedly to depend upon the absolute love of the infinite Father of the universe of universes. Such a genuine religious experience far transcends the philosophic objectification of idealistic desire; it actually takes salvation for granted and concerns itself only with learning and doing the will of the Father in Paradise. The earmarks of such a religion are: faith in a supreme Deity, hope of eternal survival, and love, especially of one’s fellows.
1997 103:9.5 Ofschoon religieuze ervaring een zuiver geestelijk, subjectief verschijnsel is, houdt deze ervaring een positieve instelling in van levend geloofsvertrouwen ten opzichte van de hoogste gebieden van objectieve universum-realiteit. Het ideaal van de religieuze filosofie is een vertrouwend geloof van dien aard, dat het de mens ertoe brengt om onvoorwaardelijk te vertrouwen op de absolute liefde van de oneindige Vader van het universum der universa. Zulk een echte religieuze ervaring gaat ver uit boven de filosofische objectivering van een idealistisch verlangen; zij neemt aan dat het heil verzekerd is en houdt zich alleen bezig met het leren kennen en doen van de wil van de Vader in het Paradijs. De kenmerken van zulk een religie zijn: geloofsvertrouwen in een allerhoogste Godheid, hoop op eeuwige overleving, en liefde, speciaal voor de medemens.
1955 103:9.6 When theology masters religion, religion dies; it becomes a doctrine instead of a life. The mission of theology is merely to facilitate the self-consciousness of personal spiritual experience. Theology constitutes the religious effort to define, clarify, expound, and justify the experiential claims of religion, which, in the last analysis, can be validated only by living faith. In the higher philosophy of the universe, wisdom, like reason, becomes allied to faith. Reason, wisdom, and faith are man’s highest human attainments. Reason introduces man to the world of facts, to things; wisdom introduces him to a world of truth, to relationships; faith initiates him into a world of divinity, spiritual experience.
1997 103:9.6 Wanneer de theologie de overhand krijgt over de religie, sterft de religie; zij wordt een leer in plaats van een leven. De enige missie van de theologie is de mens te helpen zich bewust te worden van zijn persoonlijke geestelijke ervaring. De theologie vormt de religieuze inspanning om de experiëntiële aanspraken van de religie te definiëren, te verhelderen, uiteen te zetten en te rechtvaardigen — aanspraken die in laatste instantie alleen door levend geloofsvertrouwen bekrachtigd kunnen worden. In de hogere filosofie van het universum sluit de wijsheid, evenals de rede, zich bij het geloofsvertrouwen aan. De rede, de wijsheid en het geloofsvertrouwen zijn ’s mensen hoogste verworvenheden. De rede leidt de mens binnen in de wereld der feiten, der dingen; de wijsheid leidt hem binnen in de wereld van waarheid, van betrekkingen; het geloof leidt hem binnen in een wereld van goddelijkheid, geestelijke ervaring.
1955 103:9.7 Faith most willingly carries reason along as far as reason can go and then goes on with wisdom to the full philosophic limit; and then it dares to launch out upon the limitless and never-ending universe journey in the sole company of TRUTH.
1997 103:9.7 Het geloofsvertrouwen draagt de rede zeer bereidwillig met zich mee zover als de rede kan gaan, en gaat dan met de wijsheid verder tot aan de uiterste grens van de filosofie; daarna durft het geloofsvertrouwen de onbegrensde, nooit eindigende reis door het universum aan te vangen in het gezelschap van waarheid alleen.
1955 103:9.8 Science (knowledge) is founded on the inherent (adjutant spirit) assumption that reason is valid, that the universe can be comprehended. Philosophy (co-ordinate comprehension) is founded on the inherent (spirit of wisdom) assumption that wisdom is valid, that the material universe can be co-ordinated with the spiritual. Religion (the truth of personal spiritual experience) is founded on the inherent (Thought Adjuster) assumption that faith is valid, that God can be known and attained.
1997 103:9.8 De wetenschap (kennis) is gebaseerd op de inherente (assistent-geest-) veronderstelling dat de rede geldig is, dat het universum begrepen kan worden. De filosofie (coördinatief begrijpen) is gebaseerd op de inherente (geest van wijsheid-) veronderstelling dat wijsheid geldig is, dat het materiële universum gecoördineerd kan worden met het geestelijke. Religie (de waarheid van de persoonlijke geestelijke ervaring) is gebaseerd op de inherente (Gedachtenrichter-) veronderstelling dat geloofsvertrouwen geldig is, dat God gekend en bereikt kan worden.
1955 103:9.9 The full realization of the reality of mortal life consists in a progressive willingness to believe these assumptions of reason, wisdom, and faith. Such a life is one motivated by truth and dominated by love; and these are the ideals of objective cosmic reality whose existence cannot be materially demonstrated.
1997 103:9.9 De volledige verwezenlijking van de realiteit van het sterfelijk leven bestaat in een steeds grotere bereidheid om deze veronderstellingen van de rede, de wijsheid en het geloofsvertrouwen te geloven. Zulk een leven wordt gemotiveerd door waarheid en gedomineerd door liefde; dit nu zijn de idealen die objectieve kosmische realiteit bezitten en wier bestaan niet materieel kan worden aangetoond.
1955 103:9.10 When reason once recognizes right and wrong, it exhibits wisdom; when wisdom chooses between right and wrong, truth and error, it demonstrates spirit leading. And thus are the functions of mind, soul, and spirit ever closely united and functionally interassociated. Reason deals with factual knowledge; wisdom, with philosophy and revelation; faith, with living spiritual experience. Through truth man attains beauty and by spiritual love ascends to goodness.
1997 103:9.10 Wanneer de rede eenmaal goed en verkeerd herkent, vertoont zij wijsheid; wanneer de wijsheid kiest tussen goed en verkeerd, waarheid en dwaling, toont zij aan door de geest geleid te worden. En aldus zijn de functies van het bewustzijn, de ziel, en de geest immer hecht verenigd en zijn zij functioneel onderling verbonden. De rede houdt zich bezig met feitelijke kennis, de wijsheid met filosofie en openbaring, geloofsvertrouwen met levende geestelijke ervaring. Door waarheid bereikt de mens schoonheid en door geestelijke liefde klimt hij op tot goedheid.
1955 103:9.11 Faith leads to knowing God, not merely to a mystical feeling of the divine presence. Faith must not be overmuch influenced by its emotional consequences. True religion is an experience of believing and knowing as well as a satisfaction of feeling.
1997 103:9.11 Geloofsvertrouwen leidt tot het kennen van God, niet alleen tot een mystiek voelen van de goddelijke tegenwoordigheid. Het geloofsvertrouwen moet niet al te zeer worden beïnvloed door zijn emotionele gevolgen. Ware religie is evenzeer een ervaring van geloven en kennen als een bevrediging van het gevoel.
1955 103:9.12 There is a reality in religious experience that is proportional to the spiritual content, and such a reality is transcendent to reason, science, philosophy, wisdom, and all other human achievements. The convictions of such an experience are unassailable; the logic of religious living is incontrovertible; the certainty of such knowledge is superhuman; the satisfactions are superbly divine, the courage indomitable, the devotions unquestioning, the loyalties supreme, and the destinies final—eternal, ultimate, and universal.
1997 103:9.12 Er is een realiteit in de religieuze ervaring die in evenredige verhouding staat tot haar geestelijke inhoud, en deze realiteit gaat de rede, de wetenschap, de filosofie, de wijsheid en alle andere verworvenheden van de mens te boven. De overtuigingen die zulk een ervaring met zich meebrengt zijn onaantastbaar; de logica van het religieuze leven is onweerlegbaar; de zekerheid van zulk een weten is bovenmenselijk, de vreugden die het met zich meebrengt zijn van verheven goddelijkheid, de moed die het schenkt is onoverwinnelijk, de toewijding onvoorwaardelijk, de trouw allerhoogst, en de bestemmingen die het de gelovige voorhoudt zijn finaal — eeuwig, ultiem en universeel.
1955 103:9.13 [Presented by a Melchizedek of Nebadon.]
1997 103:9.13 [Aangeboden door een Melchizedek van Nebadon.]
Verhandeling 102. De grondslagen van het religieuze geloofsvertrouwen |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 104. De groei van het Triniteits-begrip |