Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
THE FAITH OF JESUS
HET GELOOF VAN JEZUS
1955 196:0.1 JESUS enjoyed a sublime and wholehearted faith in God. He experienced the ordinary ups and downs of mortal existence, but he never religiously doubted the certainty of God’s watchcare and guidance. His faith was the outgrowth of the insight born of the activity of the divine presence, his indwelling Adjuster. His faith was neither traditional nor merely intellectual; it was wholly personal and purely spiritual.
1997 196:0.1 JEZUS had een subliem en innig geloof in God. Hij ondervond de gewone voor- en tegenspoed van het sterfelijke bestaan, maar hij twijfelde nooit in religieuze zin aan de zekerheid van Gods hoede en leiding. Zijn geloof was het resultaat van het inzicht dat was ontstaan door de activiteit van de goddelijke tegenwoordigheid, zijn inwonende Richter. Zijn geloof was noch traditioneel, noch louter verstandelijk: het was geheel persoonlijk en zuiver geestelijk.
1955 196:0.2 The human Jesus saw God as being holy, just, and great, as well as being true, beautiful, and good. All these attributes of divinity he focused in his mind as the “will of the Father in heaven.” Jesus’ God was at one and the same time “The Holy One of Israel” and “The living and loving Father in heaven.” The concept of God as a Father was not original with Jesus, but he exalted and elevated the idea into a sublime experience by achieving a new revelation of God and by proclaiming that every mortal creature is a child of this Father of love, a son of God.
1997 196:0.2 De mens Jezus zag God als heilig, rechtvaardig en groot, en ook als waar, schoon en goed. Al deze attributen van goddelijkheid bracht hij in zijn bewustzijn samen als de ‘wil van de Vader in de hemel[1].’ De God van Jezus was op hetzelfde moment ‘de Heilige Israels’ en ‘de levende, liefhebbende Vader in de hemel[2].’ De voorstelling van God als een Vader stamde niet van Jezus zelf, maar hij verheerlijkte en verhief deze idee tot een sublieme ervaring doordat hij een nieuwe openbaring van God tot stand bracht en doordat hij verkondigde dat ieder sterfelijk schepsel een kind is van deze Vader van liefde, een zoon is van God[3][4].
1955 196:0.3 Jesus did not cling to faith in God as would a struggling soul at war with the universe and at death grips with a hostile and sinful world; he did not resort to faith merely as a consolation in the midst of difficulties or as a comfort in threatened despair; faith was not just an illusory compensation for the unpleasant realities and the sorrows of living. In the very face of all the natural difficulties and the temporal contradictions of mortal existence, he experienced the tranquillity of supreme and unquestioned trust in God and felt the tremendous thrill of living, by faith, in the very presence of the heavenly Father. And this triumphant faith was a living experience of actual spirit attainment. Jesus’ great contribution to the values of human experience was not that he revealed so many new ideas about the Father in heaven, but rather that he so magnificently and humanly demonstrated a new and higher type of living faith in God. Never on all the worlds of this universe, in the life of any one mortal, did God ever become such a living reality as in the human experience of Jesus of Nazareth.
1997 196:0.3 Jezus klampte zich niet vast aan zijn geloof in God, zoals een worstelende ziel die in oorlog is met het universum en in een gevecht op leven en dood is gewikkeld met een vijandige, zondige wereld; hij zocht niet zijn toevlucht tot geloof als louter vertroosting in moeilijke omstandigheden of als steun wanneer de wanhoop dreigde; geloof was voor hem niet slechts een illusoire compensatie voor de onaangename realiteiten en het leed in het leven. Juist tegenover alle natuurlijke moeilijkheden en de wereldlijke tegenstrijdigheden van het sterfelijke bestaan, ervoer hij de kalmte van een allerhoogst, onaanvechtbaar vertrouwen in God en voelde hij de geweldige ontroering dat hij, door geloof, in de onmiddellijke tegenwoordigheid van de hemelse Vader leefde. En dit zegevierend geloof was een levende ervaring die hij daadwerkelijk geestelijk had verworven. De grote bijdrage van Jezus aan de waarden van de menselijke ervaring, was niet dat hij zoveel nieuwe ideeën over de Vader in de hemel heeft geopenbaard, maar veeleer dat hij zo schitterend en menselijk een nieuw en hoger soort levend geloof in God aanschouwelijk heeft gemaakt. Op geen van de werelden van dit universum is God in het leven van één sterveling ooit zulk een levende realiteit geworden, als in de menselijke ervaring van Jezus van Nazaret.
1955 196:0.4 In the Master’s life on Urantia, this and all other worlds of the local creation discover a new and higher type of religion, religion based on personal spiritual relations with the Universal Father and wholly validated by the supreme authority of genuine personal experience. This living faith of Jesus was more than an intellectual reflection, and it was not a mystic meditation.
1997 196:0.4 In het leven van de Meester op Urantia ontdekt deze wereld, en alle andere werelden van de plaatselijke schepping, een nieuwe, hogere soort religie, religie gebaseerd op persoonlijke geestelijke betrekkingen met de Universele Vader, en geheel bekrachtigd door het allerhoogste gezag van echte persoonlijke ervaring. Dit levende geloof van Jezus was meer dan een soort reflectie en het was geen mystieke meditatie.
1955 196:0.5 Theology may fix, formulate, define, and dogmatize faith, but in the human life of Jesus faith was personal, living, original, spontaneous, and purely spiritual. This faith was not reverence for tradition nor a mere intellectual belief which he held as a sacred creed, but rather a sublime experience and a profound conviction which securely held him. His faith was so real and all-encompassing that it absolutely swept away any spiritual doubts and effectively destroyed every conflicting desire. Nothing was able to tear him away from the spiritual anchorage of this fervent, sublime, and undaunted faith. Even in the face of apparent defeat or in the throes of disappointment and threatening despair, he calmly stood in the divine presence free from fear and fully conscious of spiritual invincibility. Jesus enjoyed the invigorating assurance of the possession of unflinching faith, and in each of life’s trying situations he unfailingly exhibited an unquestioning loyalty to the Father’s will. And this superb faith was undaunted even by the cruel and crushing threat of an ignominious death.
1997 196:0.5 De theologie moge dan het geloof vastleggen, formuleren, definiëren en dogmatiseren, maar in het menselijk leven van Jezus was geloof persoonlijk, levend, oorspronkelijk, spontaan en zuiver geestelijk. Dit geloof was geen eerbied voor traditie, noch een louter intellectuele overtuiging waaraan hij als een heilig credo vasthield, maar veeleer een sublieme ervaring en een diepe overtuiging die hem veilig vasthield. Zijn geloof was zo werkelijk en alomvattend, dat het alle geestelijke twijfel definitief wegvaagde en ieder tegenstrijdig verlangen afdoend wegnam. Niets kon hem losrukken van de geestelijke ankergrond van dit vurige, verheven en onversaagde geloof. Zelfs oog in oog met een ogenschijnlijke nederlaag, of worstelend met teleurstelling en dreigende wanhoop, stond hij kalm in de goddelijke tegenwoordigheid, vrij van vrees en zich volkomen bewust van zijn geestelijke onoverwinnelijkheid. Jezus genoot de krachtgevende zekerheid van het bezit van een onwrikbaar geloof, en in iedere moeilijke situatie in zijn leven legde hij steevast een onvoorwaarlijke loyaliteit aan de dag aan de wil van de Vader. En dit prachtige geloof bleef onverschrokken, zelfs onder de wrede, verpletterende dreiging van een smadelijke dood.
1955 196:0.6 In a religious genius, strong spiritual faith so many times leads directly to disastrous fanaticism, to exaggeration of the religious ego, but it was not so with Jesus. He was not unfavorably affected in his practical life by his extraordinary faith and spirit attainment because this spiritual exaltation was a wholly unconscious and spontaneous soul expression of his personal experience with God.
1997 196:0.6 Bij een religieus genie leidt een sterk geestelijk geloof zeer dikwijls rechtstreeks tot rampzalig fanatisme, tot een vergroting van het religieuze ego, maar dit was niet het geval bij Jezus. Hij werd in zijn praktische leven niet ongunstig beïnvloed door zijn buitengewone geloof en het geest-niveau dat hij bereikte, omdat deze geestelijke vervoering een geheel onbewuste, spontane zielsuitdrukking was van zijn persoonlijke ervaring met God.
1955 196:0.7 The all-consuming and indomitable spiritual faith of Jesus never became fanatical, for it never attempted to run away with his well-balanced intellectual judgments concerning the proportional values of practical and commonplace social, economic, and moral life situations. The Son of Man was a splendidly unified human personality; he was a perfectly endowed divine being; he was also magnificently co-ordinated as a combined human and divine being functioning on earth as a single personality. Always did the Master co-ordinate the faith of the soul with the wisdom-appraisals of seasoned experience. Personal faith, spiritual hope, and moral devotion were always correlated in a matchless religious unity of harmonious association with the keen realization of the reality and sacredness of all human loyalties—personal honor, family love, religious obligation, social duty, and economic necessity.
1997 196:0.7 Het alles absorberende, ontembare geestelijke geloof van Jezus werd nooit fanatiek, want het deed geen enkele poging om op de loop te gaan met zijn evenwichtige verstandelijke inschatting van de proportionele waarden van praktische en alledaagse levensomstandigheden van sociale, economische en morele aard. De Zoon des Mensen was een prachtig verenigde menselijke persoonlijkheid; hij was een goddelijk wezen met volmaakte gaven; hij was ook schitterend gecoördineerd als een gecombineerd menselijk en goddelijk wezen dat op aarde als een enkelvoudige persoonlijkheid functioneerde. Het geloof van zijn ziel coördineerde de Meester steeds met de wijsheidsevaluaties van zijn rijpe ervaring. Zijn persoonlijke geloof, geestelijke hoop en morele toewijding werden, in een weergaloze religieuze eenheid van harmonieuze samenwerking steeds gecorreleerd met het heldere besef van de realiteit en heiligheid van alle menselijke loyaliteiten — persoonlijke eer, liefde voor de familie, religieuze plicht, sociale verplichtingen en economische noodzakelijkheid.
1955 196:0.8 The faith of Jesus visualized all spirit values as being found in the kingdom of God; therefore he said, “Seek first the kingdom of heaven.” Jesus saw in the advanced and ideal fellowship of the kingdom the achievement and fulfillment of the “will of God.” The very heart of the prayer which he taught his disciples was, “Your kingdom come; your will be done.” Having thus conceived of the kingdom as comprising the will of God, he devoted himself to the cause of its realization with amazing self-forgetfulness and unbounded enthusiasm. But in all his intense mission and throughout his extraordinary life there never appeared the fury of the fanatic nor the superficial frothiness of the religious egotist.
1997 196:0.8 Het geloof van Jezus stelde hem alle geest-waarden voor ogen als vindbaar in het koninkrijk Gods; daarom zei hij: ‘Zoek eerst het koninkrijk des hemels[5].’ Jezus zag in de gevorderde, ideale gemeenschap van het koninkrijk de voltooiing en vervulling van de ‘wil van God[6].’ De diepste kern van het gebed dat hij zijn discipelen leerde, was: ‘Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede[7].’ En toen hij het koninkrijk aldus had begrepen als bestaande uit de wil van God, wijdde hij zich aan de zaak van de verwezenlijking van dit koninkrijk met verbazingwekkende zelfvergetelheid en grenzeloos enthousiasme. Maar zijn intense missie en zijn buitengewone leven heeft nooit de furie van de fanaticus of de oppervlakkige luchtigheid van de religieuze egotist vertoond.
1955 196:0.9 The Master’s entire life was consistently conditioned by this living faith, this sublime religious experience. This spiritual attitude wholly dominated his thinking and feeling, his believing and praying, his teaching and preaching. This personal faith of a son in the certainty and security of the guidance and protection of the heavenly Father imparted to his unique life a profound endowment of spiritual reality. And yet, despite this very deep consciousness of close relationship with divinity, this Galilean, God’s Galilean, when addressed as Good Teacher, instantly replied, “Why do you call me good?” When we stand confronted by such splendid self-forgetfulness, we begin to understand how the Universal Father found it possible so fully to manifest himself to him and reveal himself through him to the mortals of the realms.
1997 196:0.9 Het gehele leven van de Meester werd consequent bepaald door dit levende geloof, deze sublieme religieuze ervaring. Deze geestelijke instelling beheerste geheel zijn denken en voelen, zijn geloven en bidden, zijn onderricht en prediking. Dit persoonlijke geloof van een zoon in de zekerheid en veiligheid van de leiding en bescherming van de hemelse Vader, schonk zijn unieke leven een diepe geestelijke realiteit. En toch, ondanks dit zeer diepe besef van nauwe verwantschap met het goddelijke, antwoordde deze Galileeër, Gods Galileeër, toen hij werd aangesproken als Goede Leraar, ogenblikkelijk: ‘Waarom noemt ge mij goed?’ Wanneer wij oog in oog staan met zulk een schitterende zelfvergetelheid, beginnen wij te begrijpen dat de Universele Vader bevond dat het mogelijk was om zichzelf volledig aan hem te manifesteren, en zich door hem te openbaren aan de stervelingen van deze gebieden[8].
1955 196:0.10 Jesus brought to God, as a man of the realm, the greatest of all offerings: the consecration and dedication of his own will to the majestic service of doing the divine will. Jesus always and consistently interpreted religion wholly in terms of the Father’s will. When you study the career of the Master, as concerns prayer or any other feature of the religious life, look not so much for what he taught as for what he did. Jesus never prayed as a religious duty. To him prayer was a sincere expression of spiritual attitude, a declaration of soul loyalty, a recital of personal devotion, an expression of thanksgiving, an avoidance of emotional tension, a prevention of conflict, an exaltation of intellection, an ennoblement of desire, a vindication of moral decision, an enrichment of thought, an invigoration of higher inclinations, a consecration of impulse, a clarification of viewpoint, a declaration of faith, a transcendental surrender of will, a sublime assertion of confidence, a revelation of courage, the proclamation of discovery, a confession of supreme devotion, the validation of consecration, a technique for the adjustment of difficulties, and the mighty mobilization of the combined soul powers to withstand all human tendencies toward selfishness, evil, and sin. He lived just such a life of prayerful consecration to the doing of his Father’s will and ended his life triumphantly with just such a prayer. The secret of his unparalleled religious life was this consciousness of the presence of God; and he attained it by intelligent prayer and sincere worship—unbroken communion with God—and not by leadings, voices, visions, or extraordinary religious practices.
1997 196:0.10 Als een mens uit dit gebied, bracht Jezus aan God de grootste van alle offeranden: de heiliging en toewijding van zijn eigen wil aan de majesteitelijke dienstbaarheid van het doen van de goddelijke wil. Jezus vertolkte religie aldoor consequent in termen van de wil van de Vader[9]. Wanneer ge de levensloop van de Meester bestudeert, met betrekking tot het gebed of enig ander aspect van het religieuze leven, zoekt dan niet zozeer naar wat hij onderrichtte, als naar wat hij deed. Jezus bad nooit als een godsdienstige plicht. Voor hem was het gebed een oprechte uiting van zijn geestelijke instelling, een uitspreken van de trouw van zijn ziel, een verklaren van zijn persoonlijke toewijding, een uiting van dankbaarheid, een vermijden van emotionele spanning, een voorkomen van conflicten, een verheffing van het verstandelijk inzicht, een adeling van verlangen, een rechtvaardiging van morele beslissingen, een verrijking van het denken, een versterking van de hogere neigingen, een heiliging van impulsen, een verheldering van zijn gezichtspunt, een uitspreken van zijn geloof, een transcendente overgave van zijn wil, een sublieme bevestiging van zijn vertrouwen, een openbaring van moed, de verkondiging van ontdekkingen, een belijden van zijn allerhoogste toewijding, de bevestiging van zijn toeheiliging, een methode om moeilijkheden te regelen, en de machtige mobilisatie van de gecombineerde krachten van de ziel om alle menselijke neigingen tot zelfzucht, kwaad en zonde te weerstaan. Zulk een leven van biddende toeheiliging aan het doen van de wil van zijn Vader leidde hij, en hij beëindigde zijn leven triomfantelijk met juist zo’n gebed. Het geheim van zijn ongeëvenaarde religieuze leven was deze bewustheid van de tegenwoordigheid Gods; en hij bereikte deze door intelligent gebed en oprechte godsverering — een ononderbroken gemeenschap met God — en niet door ingevingen, stemmen, visioenen, of buitengewone religieuze praktijken.
1955 196:0.11 In the earthly life of Jesus, religion was a living experience, a direct and personal movement from spiritual reverence to practical righteousness. The faith of Jesus bore the transcendent fruits of the divine spirit. His faith was not immature and credulous like that of a child, but in many ways it did resemble the unsuspecting trust of the child mind. Jesus trusted God much as the child trusts a parent. He had a profound confidence in the universe—just such a trust as the child has in its parental environment. Jesus’ wholehearted faith in the fundamental goodness of the universe very much resembled the child’s trust in the security of its earthly surroundings. He depended on the heavenly Father as a child leans upon its earthly parent, and his fervent faith never for one moment doubted the certainty of the heavenly Father’s overcare. He was not disturbed seriously by fears, doubts, and skepticism. Unbelief did not inhibit the free and original expression of his life. He combined the stalwart and intelligent courage of a full-grown man with the sincere and trusting optimism of a believing child. His faith grew to such heights of trust that it was devoid of fear.
1997 196:0.11 In het aardse leven van Jezus was religie een levende ervaring, een rechtstreeks, persoonlijk overgaan van geestelijke eerbied naar praktische rechtvaardigheid. Het geloof van Jezus droeg de transcendente vruchten van de goddelijke geest. Zijn geloofsvertrouwen was niet onvolwassen en lichtgelovig als dat van een kind, maar in vele opzichten leek het toch op het argeloze vertrouwen van het kinderlijke bewustzijn[10]. Jezus vertrouwde God ongeveer zoals een kind zijn ouders vertrouwt. Hij had een diep vertrouwen in het universum — net zo’n vertrouwen als een kind heeft in de ouderlijke omgeving. Jezus’ oprechte geloof in de fundamentele goedheid van het universum leek heel sterk op het vertrouwen van een kind in de veiligheid van zijn aardse omgeving. Hij verliet zich op de Vader in de hemel zoals een kind leunt op zijn aardse ouder, en zijn vurige geloof betwijfelde de zekerheid van de alzorg van de hemelse Vader geen ogenblik. Hij raakte niet ernstig verontrust door vrees, twijfel en scepticisme. De vrije, oorspronkelijke uitdrukkingskracht van zijn leven werd niet geremd door ongeloof. Bij hem ging de vastberaden, intelligente moed van een volwassen man hand in hand met het oprechte, vertrouwende optimisme van een gelovig kind. Zijn geloof groeide tot zulke hoogten van vertrouwen, dat het van alle vrees was ontdaan.
1955 196:0.12 The faith of Jesus attained the purity of a child’s trust. His faith was so absolute and undoubting that it responded to the charm of the contact of fellow beings and to the wonders of the universe. His sense of dependence on the divine was so complete and so confident that it yielded the joy and the assurance of absolute personal security. There was no hesitating pretense in his religious experience. In this giant intellect of the full-grown man the faith of the child reigned supreme in all matters relating to the religious consciousness. It is not strange that he once said, “Except you become as a little child, you shall not enter the kingdom.” Notwithstanding that Jesus’ faith was childlike, it was in no sense childish.
1997 196:0.12 Het geloof van Jezus bereikte de zuiverheid van het vertrouwen van een kind[11]. Zijn geloof was zo absoluut en zonder twijfel, dat het reageerde op de bekoring van het contact met medemensen en op de wonderen van het universum. Zijn gevoel van vertrouwen op het goddelijke was zo sterk en zeker, dat het hem de vreugde en verzekerdheid gaf van absolute persoonlijke veiligheid. Er was geen aarzelend doen alsof in zijn religieuze beleving. In dit reusachtige intellect van de volwassen man was het geloofsvertrouwen van het kind de allerhoogste autoriteit in alle zaken die verband hielden met het religieuze besef. Het is niet verwonderlijk dat hij eens zei: ‘Indien ge niet wordt als een klein kind, zult ge het koninkrijk niet binnengaan.’ Niettegenstaande het feit dat het geloof van Jezus kinderlijk was, was het in geen enkele zin kinderachtig.
1955 196:0.13 Jesus does not require his disciples to believe in him but rather to believe with him, believe in the reality of the love of God and in full confidence accept the security of the assurance of sonship with the heavenly Father. The Master desires that all his followers should fully share his transcendent faith. Jesus most touchingly challenged his followers, not only to believe what he believed, but also to believe as he believed. This is the full significance of his one supreme requirement, “Follow me.”
1997 196:0.13 Jezus eist niet van zijn discipelen dat zij in hem geloven, maar veeleer dat zij met hem geloven, geloven in de realiteit van Gods liefde en in vol vertrouwen de veiligheid van de zekerheid van hun zoonschap bij de hemelse Vader aanvaarden. De Meester wenst dat al zijn volgelingen zijn transcendente geloof geheel zullen delen. Op zeer roerende wijze daagde Jezus zijn volgelingen uit om niet alleen te geloven wat hij geloofde, maar ook zoals hij geloofde. Dit is de volle betekenis van de enige allerhoogste eis die hij heeft gesteld: ‘Volg mij[12].’
1955 196:0.14 Jesus’ earthly life was devoted to one great purpose—doing the Father’s will, living the human life religiously and by faith. The faith of Jesus was trusting, like that of a child, but it was wholly free from presumption. He made robust and manly decisions, courageously faced manifold disappointments, resolutely surmounted extraordinary difficulties, and unflinchingly confronted the stern requirements of duty. It required a strong will and an unfailing confidence to believe what Jesus believed and as he believed.
1997 196:0.14 Jezus’ aardse leven was gewijd aan één groot voornemen — het doen van de wil van de Vader, religieus en door geloof zijn menselijke leven leiden[13]. Het geloof van Jezus was vol vertrouwen, zoals dat van een kind, maar het was geheel vrij van aanmatiging. Hij nam doortastende, mannelijke beslissingen, hij zag veelvoudige teleurstellingen moedig onder ogen, buitengewone moeilijkheden overwon hij resoluut, en hij trad de strenge eisen die de plicht hem stelde, onverschrokken tegemoet. Het vereiste een sterke wil en een nooit aflatend vertrouwen om te geloven wat Jezus geloofde, en zoals hij geloofde.
1. JESUS—THE MAN
1. JEZUS — DE MENS
1955 196:1.1 Jesus’ devotion to the Father’s will and the service of man was even more than mortal decision and human determination; it was a wholehearted consecration of himself to such an unreserved bestowal of love. No matter how great the fact of the sovereignty of Michael, you must not take the human Jesus away from men. The Master has ascended on high as a man, as well as God; he belongs to men; men belong to him. How unfortunate that religion itself should be so misinterpreted as to take the human Jesus away from struggling mortals! Let not the discussions of the humanity or the divinity of the Christ obscure the saving truth that Jesus of Nazareth was a religious man who, by faith, achieved the knowing and the doing of the will of God; he was the most truly religious man who has ever lived on Urantia.
1997 196:1.1 De toewijding van Jezus aan de wil van de Vader en aan het dienen van de mens was zelfs meer dan de beslissing van de sterveling en het vaste voornemen van de mens: het was een oprechte toeheiliging van zichzelf aan zulk een onverdeelde zelfschenking van liefde. Hoe groots het feit van de soevereiniteit van Michael ook moge zijn, de mens Jezus moogt ge de mensen niet afnemen. De Meester is naar den hoge opgevaren als mens, evenzeer als God: hij behoort de mensen toe en de mensen behoren hem toe. Het is wel heel betreurenswaardig dat religie zelf zo verkeerd wordt geïnterpreteerd, dat de mens Jezus aan worstelende stervelingen wordt ontnomen! Laat de discussies over de menselijkheid of goddelijkheid van de Christus niet de reddende waarheid verduisteren dat Jezus van Nazaret een religieus mens was, die door geloof bereikte dat hij de wil van God leerde kennen en deed; hij was de meest waarlijk religieuze mens die ooit op Urantia heeft geleefd.
1955 196:1.2 The time is ripe to witness the figurative resurrection of the human Jesus from his burial tomb amidst the theological traditions and the religious dogmas of nineteen centuries. Jesus of Nazareth must not be longer sacrificed to even the splendid concept of the glorified Christ. What a transcendent service if, through this revelation, the Son of Man should be recovered from the tomb of traditional theology and be presented as the living Jesus to the church that bears his name, and to all other religions! Surely the Christian fellowship of believers will not hesitate to make such adjustments of faith and of practices of living as will enable it to “follow after” the Master in the demonstration of his real life of religious devotion to the doing of his Father’s will and of consecration to the unselfish service of man. Do professed Christians fear the exposure of a self-sufficient and unconsecrated fellowship of social respectability and selfish economic maladjustment? Does institutional Christianity fear the possible jeopardy, or even the overthrow, of traditional ecclesiastical authority if the Jesus of Galilee is reinstated in the minds and souls of mortal men as the ideal of personal religious living? Indeed, the social readjustments, the economic transformations, the moral rejuvenations, and the religious revisions of Christian civilization would be drastic and revolutionary if the living religion of Jesus should suddenly supplant the theologic religion about Jesus.
1997 196:1.2 De tijd is rijp om getuige te zijn van de figuurlijke opstanding van de mens Jezus uit zijn graftombe te midden der theologische tradities en godsdienstige dogma’s van negentien eeuwen. Jezus van Nazaret dient niet langer te worden opgeofferd, zelfs niet aan de prachtige voorstelling van de verheerlijkte Christus. Welk een transcendente dienst zou het zijn, als door deze openbaring de Zoon des Mensen zou worden herwonnen uit het graf van de traditionele theologie, en als de levende Jezus zou worden aangeboden aan de kerk die zijn naam draagt, en aan alle andere godsdiensten! De Christelijke gemeenschap van gelovigen zal stellig niet aarzelen om haar geloof en levenspraktijken zodanig aan te passen, dat zij in staat zal zijn de Meester ‘na te volgen’ door te tonen hoe hij zijn werkelijke leven leidde, zijn leven van religieuze toewijding aan het doen van de wil van zijn Vader en aan het onbaatzuchtig dienen van de mens[14]. Zijn zij die zich Christenen noemen soms bevreesd dat er een zelfgenoegzame, ongeheiligde gemeenschap van maatschappelijke achtenswaardigheid en zelfzuchtige, economische onevenwichtigheid aan de kaak zal worden gesteld? Is het institutionele Christendom soms bevreesd dat het traditionele kerkelijke gezag wellicht in gevaar zal komen, of zelfs omvergeworpen zal worden, wanneer de Jezus van Galilea in het denken en de ziel van stervelingen zou worden hersteld als het ideaal van het persoonlijke religieuze leven? Inderdaad, de maatschappelijke herordeningen, de economische transformaties, de morele verjonging, en de religieuze herzieningen van de Christelijke beschaving zouden drastisch en revolutionair zijn, indien de levende religie van Jezus plotseling in de plaats zou komen van de theologische godsdienst over Jezus.
1955 196:1.3 To “follow Jesus” means to personally share his religious faith and to enter into the spirit of the Master’s life of unselfish service for man. One of the most important things in human living is to find out what Jesus believed, to discover his ideals, and to strive for the achievement of his exalted life purpose. Of all human knowledge, that which is of greatest value is to know the religious life of Jesus and how he lived it.
1997 196:1.3 Het ‘volgen van Jezus’ betekent het persoonlijk delen van zijn religieuze geloofsvertrouwen en het zich eigen maken van de geest van het leven van onbaatzuchtige dienstbaarheid aan de mens dat de Meester heeft geleefd. Een van de belangrijkste dingen in het leven van de mens is er achter te komen wat Jezus geloofde, te ontdekken wat zijn idealen waren en te streven naar het bereiken van zijn verheven levensdoel. Van alle menselijke kennis heeft het kennen van het religieuze leven van Jezus en hoe hij dit leefde, de hoogste waarde.
1955 196:1.4 The common people heard Jesus gladly, and they will again respond to the presentation of his sincere human life of consecrated religious motivation if such truths shall again be proclaimed to the world. The people heard him gladly because he was one of them, an unpretentious layman; the world’s greatest religious teacher was indeed a layman.
1997 196:1.4 De gewone mensen hoorden Jezus met blijdschap en zij zullen opnieuw luisteren wanneer hun zijn oprechte menselijke leven van geheiligde religieuze motivatie wordt voorgelegd, indien deze waarheden opnieuw aan de wereld zullen worden verkondigd[15]. Het volk hoorde hem met blijdschap omdat hij een der hunnen was, een leek zonder pretenties: de grootste godsdienstleraar van deze wereld was inderdaad een leek.
1955 196:1.5 It should not be the aim of kingdom believers literally to imitate the outward life of Jesus in the flesh but rather to share his faith; to trust God as he trusted God and to believe in men as he believed in men. Jesus never argued about either the fatherhood of God or the brotherhood of men; he was a living illustration of the one and a profound demonstration of the other.
1997 196:1.5 Zij die in het koninkrijk geloven, dienen niet ernaar te streven het uiterlijke leven van Jezus in het vlees letterlijk te imiteren, maar veeleer om zijn geloofsvertrouwen te delen; om God te vertrouwen zoals hij God vertrouwde, en in de mensen te geloven zoals hij in de mensen ge- loofde. Jezus debatteerde nooit over het vaderschap van God of over de broederschap der men- sen; hij was een levende illustratie van het ene en een diepgaande demonstratie van het andere.
1955 196:1.6 Just as men must progress from the consciousness of the human to the realization of the divine, so did Jesus ascend from the nature of man to the consciousness of the nature of God. And the Master made this great ascent from the human to the divine by the conjoint achievement of the faith of his mortal intellect and the acts of his indwelling Adjuster. The fact-realization of the attainment of totality of divinity (all the while fully conscious of the reality of humanity) was attended by seven stages of faith consciousness of progressive divinization. These stages of progressive self-realization were marked off by the following extraordinary events in the Master’s bestowal experience:
1997 196:1.6 Precies zoals mensen vanuit het besef van het menselijke tot de bewustwording van het goddelijke moeten komen, zo klom Jezus ook op van de natuur van een mens naar de bewustheid van de natuur van God. En de Meester maakte deze grote vooruitgang van het menselijke naar het goddelijke door de gezamenlijke verrichting van het geloof van zijn sterfelijke intellect en de daden van zijn inwonende Richter. Zijn feit-bewustwording van het bereiken van totaliteit van goddelijkheid (terwijl hij zich aldoor geheel bewust bleef van de realiteit van zijn menselijkheid) ging vergezeld van zeven stadia van geloofsbesef van gestaag vorderende vergoddelijking. Deze stadia in zijn progressieve zelfontplooiing werden afgebakend door de volgende buitengewone gebeurtenissen in de zelfschenkingservaring van de Meester:
1955 196:1.7 1. The arrival of the Thought Adjuster.
1997 196:1.7 1. de komst van de Gedachtenrichter;
1955 196:1.8 2. The messenger of Immanuel who appeared to him at Jerusalem when he was about twelve years old.
1997 196:1.8 2. de boodschapper van Immanuel, die in Jeruzalem aan hem verscheen toen hij ongeveer twaalf jaar was;
1955 196:1.9 3. The manifestations attendant upon his baptism.
1997 196:1.9 3. de manifestaties die zijn doop vergezelden;
1955 196:1.10 4. The experiences on the Mount of Transfiguration.
1997 196:1.10 4. de ervaringen op de Berg der Verheerlijking;
1955 196:1.13 7. The final embrace of the Paradise Father, conferring unlimited sovereignty of his universe.
1997 196:1.13 7. de uiteindelijke omarming door de Paradijs-Vader, waardoor hem onbeperkte soevereiniteit over zijn universum werd verleend.
2. THE RELIGION OF JESUS
2. DE RELIGIE VAN JEZUS
1955 196:2.1 Some day a reformation in the Christian church may strike deep enough to get back to the unadulterated religious teachings of Jesus, the author and finisher of our faith. You may preach a religion about Jesus, but, perforce, you must live the religion of Jesus. In the enthusiasm of Pentecost, Peter unintentionally inaugurated a new religion, the religion of the risen and glorified Christ. The Apostle Paul later on transformed this new gospel into Christianity, a religion embodying his own theologic views and portraying his own personal experience with the Jesus of the Damascus road. The gospel of the kingdom is founded on the personal religious experience of the Jesus of Galilee; Christianity is founded almost exclusively on the personal religious experience of the Apostle Paul. Almost the whole of the New Testament is devoted, not to the portrayal of the significant and inspiring religious life of Jesus, but to a discussion of Paul’s religious experience and to a portrayal of his personal religious convictions. The only notable exceptions to this statement, aside from certain parts of Matthew, Mark, and Luke, are the Book of Hebrews and the Epistle of James. Even Peter, in his writing, only once reverted to the personal religious life of his Master. The New Testament is a superb Christian document, but it is only meagerly Jesusonian.
1997 196:2.1 Eens zal een hervorming in de Christelijke kerk wellicht zo diep gaan, dat zij terugkomt bij het zuivere religieuze onderricht van Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof[16]. Ge kunt wel een religie prediken over Jezus, maar de religie van Jezus moet ge noodzakelijkerwijs leven. In het enthousiasme van Pinksteren luidde Petrus onbedoeld een nieuwe religie in, de religie van de verrezen en verheerlijkte Christus. Later transformeerde de Apostel Paulus dit nieuwe evangelie tot het Christendom, een religie die zijn eigen theologische gezichtspunten belichaamde en een beeld gaf van zijn eigen persoonlijke ervaring met de Jezus van de weg naar Damascus[17]. Het evangelie van het koninkrijk is gebaseerd op de persoonlijke religieuze ervaring van de Jezus uit Galilea; het Christendom is bijna uitsluitend gebaseerd op de persoonlijke religieuze ervaring van de Apostel Paulus. Bijna het gehele Nieuwe Testament is gewijd, niet aan de beschrijving van het betekenisvolle, inspirerende religieuze leven van Jezus, maar aan een bespreking van de religieuze ervaring van Paulus en aan een beschrijving van diens persoonlijke religieuze overtuigingen. De enige opmerkelijke uitzonderingen op deze uitspraak zijn, afgezien van bepaalde gedeelten van Matteüs, Marcus en Lucas, het Boek der Hebreeërs en de Brief van Jakobus. Zelfs Petrus kwam in zijn geschriften slechts éénmaal terug op het persoonlijke religieuze leven van zijn Meester[18]. Het Nieuwe Testament is een groots Christelijk document, maar als Jezusonisch document is het maar pover.
1955 196:2.2 Jesus’ life in the flesh portrays a transcendent religious growth from the early ideas of primitive awe and human reverence up through years of personal spiritual communion until he finally arrived at that advanced and exalted status of the consciousness of his oneness with the Father. And thus, in one short life, did Jesus traverse that experience of religious spiritual progression which man begins on earth and ordinarily achieves only at the conclusion of his long sojourn in the spirit training schools of the successive levels of the pre-Paradise career. Jesus progressed from a purely human consciousness of the faith certainties of personal religious experience to the sublime spiritual heights of the positive realization of his divine nature and to the consciousness of his close association with the Universal Father in the management of a universe. He progressed from the humble status of mortal dependence which prompted him spontaneously to say to the one who called him Good Teacher, “Why do you call me good? None is good but God,” to that sublime consciousness of achieved divinity which led him to exclaim, “Which one of you convicts me of sin?” And this progressing ascent from the human to the divine was an exclusively mortal achievement. And when he had thus attained divinity, he was still the same human Jesus, the Son of Man as well as the Son of God.
1997 196:2.2 Het leven van Jezus in het vlees laat een transcendente religieuze groei zien van de vroege ideeën van primitief ontzag en menselijke eerbied, via jaren van persoonlijke geestelijke omgang, totdat hij ten slotte de gevorderde, verheven status bereikte van besef van zijn eenheid met de Vader. In één kort leven doorliep Jezus aldus de ervaring van religieuze geestelijke vooruitgang die de mens op aarde begint en gewoonlijk pas voltooit aan het einde van zijn lange verblijf op de geest-opleidingsscholen van de opeenvolgende niveaus van de loopbaan vóór het Paradijs. Vanuit een louter menselijk besef van de geloofszekerheden van zijn persoonlijke religieuze ervaring kwam Jezus tot de sublieme geestelijke hoogten van de stellige bewustwording van zijn goddelijke natuur en tot het besef van zijn nauwe verbondenheid met de Universele Vader in het bestuur van een universum[19]. Vanuit de nederige staat van sterfelijke afhankelijkheid, die hem spontaan deed zeggen tot degene die hem Goede Leraar noemde, ‘Waarom noemt ge mij goed? Niemand is goed dan God,’ kwam hij tot het sublieme besef van bereikte goddelijkheid, dat hem deed uitroepen, ‘Wie van u overtuigt mij van zonde?’ Deze gestage opklimming vanuit het menselijke naar het goddelijke was een uitsluitend menselijke prestatie[20][21]. En toen hij alzo goddelijkheid had bereikt, was hij nog steeds dezelfde mens Jezus, de Zoon des Mensen zowel als de Zoon van God.
1955 196:2.3 Mark, Matthew, and Luke retain something of the picture of the human Jesus as he engaged in the superb struggle to ascertain the divine will and to do that will. John presents a picture of the triumphant Jesus as he walked on earth in the full consciousness of divinity. The great mistake that has been made by those who have studied the Master’s life is that some have conceived of him as entirely human, while others have thought of him as only divine. Throughout his entire experience he was truly both human and divine, even as he yet is.
1997 196:2.3 Marcus, Matteüs en Lucas hebben nog iets bewaard van het beeld van de mens Jezus toen hij de grootse strijd aanging om de goddelijke wil op het spoor te komen en om die wil te doen. Johannes schetst een beeld van de triomferende Jezus, zoals hij op aarde rondging in het volle bewustzijn van zijn goddelijkheid. De grote vergissing van degenen die het leven van de Meester hebben bestudeerd, is dat sommigen hem hebben gezien als geheel menselijk, terwijl anderen hem zich uitsluitend goddelijk hebben gedacht. In zijn gehele ervaring was hij zowel waarlijk menselijk als goddelijk, zoals hij ook nu nog is.
1955 196:2.4 But the greatest mistake was made in that, while the human Jesus was recognized as having a religion, the divine Jesus (Christ) almost overnight became a religion. Paul’s Christianity made sure of the adoration of the divine Christ, but it almost wholly lost sight of the struggling and valiant human Jesus of Galilee, who, by the valor of his personal religious faith and the heroism of his indwelling Adjuster, ascended from the lowly levels of humanity to become one with divinity, thus becoming the new and living way whereby all mortals may so ascend from humanity to divinity. Mortals in all stages of spirituality and on all worlds may find in the personal life of Jesus that which will strengthen and inspire them as they progress from the lowest spirit levels up to the highest divine values, from the beginning to the end of all personal religious experience.
1997 196:2.4 Maar de grootste vergissing beging men toen men weliswaar inzag dat de mens Jezus een religie had, maar de goddelijke Jezus (Christus) bijna van de ene dag op de andere een godsdienst wèrd. Het Christendom van Paulus zorgde er weliswaar voor dat de goddelijke Christus werd aanbeden, maar het verloor de worstelende, dappere mens Jezus van Galilea bijna geheel uit het oog, de mens die door de moed van zijn persoonlijke religieuze geloof en het heldendom van zijn inwonende Richter, vanuit de nederige niveaus van zijn menszijn opklom om één te worden met zijn godheid, waardoor hij de nieuwe, levende weg werd waarlangs alle stervelingen evenzo kunnen opklimmen van het menszijn naar goddelijkheid[22]. In het persoonlijke leven van Jezus kunnen stervelingen in alle stadia van godsvrucht, en op alle werelden, datgene vinden wat hen zal sterken en inspireren bij hun voortgang van de laagste geest-niveaus tot de hoogste goddelijke waarden, van het begin tot het einde van alle persoonlijke religieuze ervaring.
1955 196:2.5 At the time of the writing of the New Testament, the authors not only most profoundly believed in the divinity of the risen Christ, but they also devotedly and sincerely believed in his immediate return to earth to consummate the heavenly kingdom. This strong faith in the Lord’s immediate return had much to do with the tendency to omit from the record those references which portrayed the purely human experiences and attributes of the Master. The whole Christian movement tended away from the human picture of Jesus of Nazareth toward the exaltation of the risen Christ, the glorified and soon-returning Lord Jesus Christ.
1997 196:2.5 Ten tijde van het schrijven van het Nieuwe Testament geloofden de auteurs niet alleen zeer innig in de goddelijkheid van de verrezen Christus, maar zij geloofden ook vroom en oprecht in zijn nabije terugkomst naar de aarde om het hemelse koninkrijk te voltooien. Dit krachtige geloof in de aanstaande terugkomst van de Heer was in hoge mate verantwoordelijk voor de tendens om uit de verslagen die passages weg te laten die de zuiver menselijke ervaringen en eigenschappen van de Meester beschreven[23]. De gehele Christelijke beweging wendde zich af van het menselijke beeld van Jezus van Nazaret en richtte zich op de verheffing van de verrezen Christus, de verheerlijkte Heer Jezus Christus die spoedig zou wederkomen[24].
1955 196:2.6 Jesus founded the religion of personal experience in doing the will of God and serving the human brotherhood; Paul founded a religion in which the glorified Jesus became the object of worship and the brotherhood consisted of fellow believers in the divine Christ. In the bestowal of Jesus these two concepts were potential in his divine-human life, and it is indeed a pity that his followers failed to create a unified religion which might have given proper recognition to both the human and the divine natures of the Master as they were inseparably bound up in his earth life and so gloriously set forth in the original gospel of the kingdom.
1997 196:2.6 Jezus stichtte de religie van persoonlijke ervaring in het doen van de wil van God en het dienen van de broederschap der mensen; Paulus stichtte een religie waarin de verheerlijkte Christus het voorwerp van aanbidding werd, en de broederschap bestond uit medegelovigen in de goddelijke Christus. In de schenking van Jezus waren deze twee begrippen potentieel aanwezig in zijn goddelijk-menselijk leven, en het is zeer betreurenswaardig dat zijn volgelingen er niet in zijn geslaagd een geünificeerde religie te scheppen, die zowel de menselijke als de goddelijke natuur van de Meester op passende wijze zou hebben kunnen erkennen, zoals deze onscheidbaar met elkaar waren verbonden in zijn leven op aarde en zo glorieus werden uiteengezet in het oorspronkelijke evangelie van het koninkrijk[25].
1955 196:2.7 You would be neither shocked nor disturbed by some of Jesus’ strong pronouncements if you would only remember that he was the world’s most wholehearted and devoted religionist. He was a wholly consecrated mortal, unreservedly dedicated to doing his Father’s will. Many of his apparently hard sayings were more of a personal confession of faith and a pledge of devotion than commands to his followers. And it was this very singleness of purpose and unselfish devotion that enabled him to effect such extraordinary progress in the conquest of the human mind in one short life. Many of his declarations should be considered as a confession of what he demanded of himself rather than what he required of all his followers. In his devotion to the cause of the kingdom, Jesus burned all bridges behind him; he sacrificed all hindrances to the doing of his Father’s will.
1997 196:2.7 Ge zoudt noch geschokt, noch verontrust zijn door bepaalde krasse uitspraken van Jezus, indien ge u slechts wildet herinneren dat hij de oprechtste, meest toegewijde religieuze mens ter wereld was. Hij was een geheel geheiligde sterveling, die zich zonder voorbehoud wijdde aan het doen van de wil van zijn Vader. Veel van zijn schijnbaar harde uitspraken waren meer een persoonlijke geloofsbelijdenis en een belofte van toewijding, dan bevelen aan zijn volgelingen. En juist deze doelgerichtheid en onbaatzuchtige toewijding stelden hem in staat om in één kort leven zulke buitengewone vorderingen te maken in het bedwingen van zijn menselijke bewustzijn. Veel van zijn uitspraken moeten veeleer gezien worden als een belijdenis van hetgeen hij van zichzelf eiste, dan wat hij van al zijn volgelingen vergde. In zijn toewijding aan de zaak van het koninkrijk verbrandde Jezus alle schepen achter zich: hij offerde alles op wat hem belemmerde om de wil van zijn Vader te doen.
1955 196:2.9 Jesus led men to feel at home in the world; he delivered them from the slavery of taboo and taught them that the world was not fundamentally evil. He did not long to escape from his earthly life; he mastered a technique of acceptably doing the Father’s will while in the flesh. He attained an idealistic religious life in the very midst of a realistic world. Jesus did not share Paul’s pessimistic view of humankind. The Master looked upon men as the sons of God and foresaw a magnificent and eternal future for those who chose survival. He was not a moral skeptic; he viewed man positively, not negatively. He saw most men as weak rather than wicked, more distraught than depraved. But no matter what their status, they were all God’s children and his brethren.
1997 196:2.9 Jezus bracht de mensen ertoe zich thuis te voelen in de wereld; hij bevrijdde hen uit de slavernij van het taboe en leerde hun dat de wereld niet fundamenteel slecht is. Hij verlangde er niet naar te ontkomen aan zijn aardse leven; hij maakte zich een methode eigen om op aanvaardbare wijze de wil van de Vader te doen terwijl hij nog in het vlees was. Hij bereikte een idealistisch religieus leven middenin een realistische wereld. Jezus deelde niet de pessimistische kijk op de mensheid, die Paulus had. De Meester beschouwde mensen als zonen van God en hij voorzag een prachtige, eeuwige toekomst voor degenen die de overleving verkozen. Hij was geen ethisch scepticus: hij zag de mens positief, niet negatief. Hij beschouwde de meeste mensen als zwak veeleer dan slecht, als verward veeleer dan verdorven. Maar wat hun staat ook mocht zijn, het waren allemaal Gods kinderen en zijn broeders.
1955 196:2.10 He taught men to place a high value upon themselves in time and in eternity. Because of this high estimate which Jesus placed upon men, he was willing to spend himself in the unremitting service of humankind. And it was this infinite worth of the finite that made the golden rule a vital factor in his religion. What mortal can fail to be uplifted by the extraordinary faith Jesus has in him?
1997 196:2.10 Hij leerde de mensen hoge waarde toe te kennen aan zichzelf, in de tijd en in de eeuwigheid. Omdat Jezus de mensen zo hoog schatte, was hij bereid al zijn krachten te geven aan het niet aflatend dienen van de mensheid. En deze oneindige waarde van de eindige mens maakte de gulden regel tot zulk een vitale factor in zijn religie. Welke sterfelijke mens wordt niet aangemoedigd door het buitengewone geloof dat Jezus in hem heeft?
1955 196:2.11 Jesus offered no rules for social advancement; his was a religious mission, and religion is an exclusively individual experience. The ultimate goal of society’s most advanced achievement can never hope to transcend Jesus’ brotherhood of men based on the recognition of the fatherhood of God. The ideal of all social attainment can be realized only in the coming of this divine kingdom.
1997 196:2.11 Jezus heeft geen regels ingesteld voor de sociale vooruitgang: zijn zending was van religieuze aard, en religie is een uitsluitend individuele ervaring. Het ultieme doel van de meest gevorderde staat die de samenleving ooit kan bereiken, kan nooit hoger zijn dan Jezus’ broederschap der mensen, gefundeerd op de erkenning van het vaderschap van God. Het ideaal van alle sociale verworvenheid kan alleen worden verwezenlijkt door de komst van dit goddelijke koninkrijk.
3. THE SUPREMACY OF RELIGION
3. DE ALLERHOOGSTE MACHT DER RELIGIE
1955 196:3.1 Personal, spiritual religious experience is an efficient solvent for most mortal difficulties; it is an effective sorter, evaluator, and adjuster of all human problems. Religion does not remove or destroy human troubles, but it does dissolve, absorb, illuminate, and transcend them. True religion unifies the personality for effective adjustment to all mortal requirements. Religious faith—the positive leading of the indwelling divine presence—unfailingly enables the God-knowing man to bridge that gulf existing between the intellectual logic which recognizes the Universal First Cause as It and those positive affirmations of the soul which aver this First Cause is He, the heavenly Father of Jesus’ gospel, the personal God of human salvation.
1997 196:3.1 Persoonlijke, geestelijke religieuze ervaring is een doeltreffend middel om de meeste moeilijkheden van de sterfelijke mens op te lossen: zij is een doeltreffende sorteerder, evalueerder en rechtzetter van alle menselijke problemen. Religie ruimt de moeilijkheden van de mens niet uit de weg en doet ze niet teniet, maar doet ze wel vervagen en absorbeert ze, werpt er een nieuw licht op en overstijgt ze. Ware religie brengt de persoonlijkheid tot eenheid, zodat deze zich doeltreffend kan aanpassen aan alle eisen die aan stervelingen worden gesteld. Religieus geloof — de positieve leiding van de inwonende goddelijke tegenwoordigheid — stelt de Godkennende mens feilloos in staat een brug te slaan over de kloof die bestaat tussen de verstandelijke logica, die de Universele Eerste Oorzaak erkent als Het, en de positieve bekrachtiging van de ziel die betuigt dat deze Eerste Oorzaak Hij is, de Vader in de hemel van het evangelie van Jezus, de persoonlijke God van ’s mensen behoud.
1955 196:3.2 There are just three elements in universal reality: fact, idea, and relation. The religious consciousness identifies these realities as science, philosophy, and truth. Philosophy would be inclined to view these activities as reason, wisdom, and faith—physical reality, intellectual reality, and spiritual reality. We are in the habit of designating these realities as thing, meaning, and value.
1997 196:3.2 Er zijn slechts drie elementen in de universele realiteit: feit, idee en verband. Het religieuze besef identificeert deze werkelijkheden als wetenschap, filosofie en waarheid. De filosofie neigt er over het algemeen toe deze activiteiten te zien als rede, wijsheid en geloof — fysische realiteit, verstandelijke realiteit en geestelijke realiteit. Wij zijn gewoon deze realiteiten aan te duiden als ding, betekenis en waarde.
1955 196:3.3 The progressive comprehension of reality is the equivalent of approaching God. The finding of God, the consciousness of identity with reality, is the equivalent of the experiencing of self-completion—self-entirety, self-totality. The experiencing of total reality is the full realization of God, the finality of the God-knowing experience.
1997 196:3.3 Het stap voor stap gaan begrijpen van de realiteit is het equivalent van het nader komen tot God. Het vinden van God, het besef van identiteit met de realiteit, is het equivalent van het ervaren van zelf-voltooiing — zelf-heelheid, zelf-totaliteit. Het ervaren van de totale realiteit is de volle bewustwording van God, de finaliteit van de Godkennende ervaring.
1955 196:3.5 Physical certainty consists in the logic of science; moral certainty, in the wisdom of philosophy; spiritual certainty, in the truth of genuine religious experience.
1997 196:3.5 Fysische zekerheid bestaat in de logica van de wetenschap; morele zekerheid in de wijsheid van de filosofie; geestelijke zekerheid in de waarheid van echte religieuze ervaring.
1955 196:3.6 The mind of man can attain high levels of spiritual insight and corresponding spheres of divinity of values because it is not wholly material. There is a spirit nucleus in the mind of man—the Adjuster of the divine presence. There are three separate evidences of this spirit indwelling of the human mind:
1997 196:3.6 Het bewustzijn van de mens kan hoge niveaus van geestelijk inzicht en corresponderende sferen van goddelijkheid van waarden bereiken, omdat het niet geheel materieel is. Er bevindt zich een geest-kern in het bewustzijn van de mens — de Richter van de goddelijke tegenwoordigheid. Er zijn drie afzonderlijke bewijzen van de inwoning van deze geest in het menselijk bewustzijn:
1955 196:3.7 1. Humanitarian fellowship—love. The purely animal mind may be gregarious for self-protection, but only the spirit-indwelt intellect is unselfishly altruistic and unconditionally loving.
1997 196:3.7 1. Humanitaire broederschap — liefde. Het zuiver dierlijke bewustzijn kan ter zelfbescherming wel gericht zijn op groepsleven, maar alleen het intellect waarin de geest woont, is onbaatzuchtig altruïstisch en onvoorwaardelijk liefdevol.
1955 196:3.8 2. Interpretation of the universe—wisdom. Only the spirit-indwelt mind can comprehend that the universe is friendly to the individual.
1997 196:3.8 2. Interpretatie van het universum — wijsheid. Alleen het bewustzijn waarin de geest woont kan begrijpen dat het universum de individuele mens vriendelijk is gezind.
1955 196:3.9 3. Spiritual evaluation of life—worship. Only the spirit-indwelt man can realize the divine presence and seek to attain a fuller experience in and with this foretaste of divinity.
1997 196:3.9 3. Geestelijke evaluatie van het leven — godsverering. Alleen de mens in wie de geest woont, kan de goddelijke tegenwoordigheid beseffen en trachten een vollediger ervaring te krijgen van en met deze voorsmaak van goddelijkheid.
1955 196:3.10 The human mind does not create real values; human experience does not yield universe insight. Concerning insight, the recognition of moral values and the discernment of spiritual meanings, all that the human mind can do is to discover, recognize, interpret, and choose.
1997 196:3.10 Het bewustzijn van de mens schept geen werkelijke waarden: de ervaring van de mens levert geen inzicht in het universum op. Al wat het bewustzijn van de mens kan doen met betrekking tot inzicht, de onderkenning van morele waarden en het onderscheiden van geestelijke betekenissen, is ontdekken, onderkennen, interpreteren, en kiezen.
1955 196:3.11 The moral values of the universe become intellectual possessions by the exercise of the three basic judgments, or choices, of the mortal mind:
1997 196:3.11 De morele waarden van het universum worden tot verstandelijk bezit door het hanteren van de drie fundamentele soorten oordeelsvorming, of keuzen, van het sterfelijk bewustzijn:
1955 196:3.12 1. Self-judgment—moral choice.
1997 196:3.12 1. beoordeling van zichzelf — morele keuze;
1955 196:3.13 2. Social-judgment—ethical choice.
1997 196:3.13 2. beoordeling van de gemeenschap — ethische keuze;
1955 196:3.14 3. God-judgment—religious choice.
1997 196:3.14 3. beoordeling van God — religieuze keuze.
1955 196:3.15 Thus it appears that all human progress is effected by a technique of conjoint revelational evolution.
1997 196:3.15 Zo blijkt dat alle menselijke vooruitgang wordt bewerkstelligd door een techniek van vereende openbarende evolutie.
1955 196:3.16 Unless a divine lover lived in man, he could not unselfishly and spiritually love. Unless an interpreter lived in the mind, man could not truly realize the unity of the universe. Unless an evaluator dwelt with man, he could not possibly appraise moral values and recognize spiritual meanings. And this lover hails from the very source of infinite love; this interpreter is a part of Universal Unity; this evaluator is the child of the Center and Source of all absolute values of divine and eternal reality.
1997 196:3.16 Als er geen goddelijke minnaar in hem woonde, zou de mens niet onbaatzuchtig en geestelijk kunnen beminnen. Als er geen vertolker in zijn bewustzijn woonde, zou de mens zich niet waarlijk bewust kunnen worden van de eenheid van het universum. Als er geen evalueerder in de mens woonde, zou hij met geen mogelijkheid morele waarden kunnen taxeren en geestelijke betekenissen kunnen onderkennen. En deze minnaar is afkomstig uit de bron der oneindige liefde zelf; deze vertolker is een deel van de Universele Eenheid; deze evalueerder is het kind van het Centrum en de Bron van alle absolute waarden van goddelijke, eeuwige realiteit.
1955 196:3.17 Moral evaluation with a religious meaning—spiritual insight—connotes the individual’s choice between good and evil, truth and error, material and spiritual, human and divine, time and eternity. Human survival is in great measure dependent on consecrating the human will to the choosing of those values selected by this spirit-value sorter—the indwelling interpreter and unifier. Personal religious experience consists in two phases: discovery in the human mind and revelation by the indwelling divine spirit. Through oversophistication or as a result of the irreligious conduct of professed religionists, a man, or even a generation of men, may elect to suspend their efforts to discover the God who indwells them; they may fail to progress in and attain the divine revelation. But such attitudes of spiritual nonprogression cannot long persist because of the presence and influence of the indwelling Thought Adjusters.
1997 196:3.17 Morele evaluatie met een religieuze bedoeling — geestelijk inzicht — impliceert de keuze van de individuele mens tussen goed en kwaad, waarheid en dwaling, materieel en geestelijk, menselijk en goddelijk, tijd en eeuwigheid. De overleving van een mens is in grote mate afhankelijk van het toeheiligen van de menselijke wil aan het kiezen van de waarden die worden geselecteerd door deze sorteerder van geest-waarden — de inwonende vertolker en eenmaker. Persoonlijke religieuze ervaring bestaat in twee fasen: ontdekking in het menselijke bewustzijn en openbaring door de inwonende goddelijke geest. Door overintellectualisme of ten gevolge van het ongelovige gedrag van zogenaamd religieuze mensen, kan een mens, of zelfs een generatie mensen, verkiezen alle pogingen te staken om de God die in hen woont te ontdekken: zij kunnen nalaten voortgang te maken in de goddelijke openbaring, en nalaten deze te verwerven. Maar dergelijke attitudes van geestelijke nonprogressie kunnen niet lang voortduren, wegens de tegenwoordigheid en invloed van de inwonende Gedachtenrichters.
1955 196:3.18 This profound experience of the reality of the divine indwelling forever transcends the crude materialistic technique of the physical sciences. You cannot put spiritual joy under a microscope; you cannot weigh love in a balance; you cannot measure moral values; neither can you estimate the quality of spiritual worship.
1997 196:3.18 Deze diepgaande ervaring van de realiteit van de goddelijke inwoning gaat de grove materialistische techniek van de natuurwetenschappen immer te boven. Geestelijke vreugde kunt ge niet onder een microscoop leggen, liefde kunt ge niet op een weegschaal wegen, morele waarden kunt ge niet meten, en de kwaliteit van geestelijke godsverering kunt ge niet taxeren.
1955 196:3.19 The Hebrews had a religion of moral sublimity; the Greeks evolved a religion of beauty; Paul and his conferees founded a religion of faith, hope, and charity. Jesus revealed and exemplified a religion of love: security in the Father’s love, with joy and satisfaction consequent upon sharing this love in the service of the human brotherhood.
1997 196:3.19 De Hebreeërs hadden een godsdienst van morele verhevenheid, de Grieken ontwikkelden een godsdienst van schoonheid, Paulus en zijn medestanders stichtten een religie van geloof, hoop en naastenliefde[29]. Jezus openbaarde en illustreerde een religie van liefde: veiligheid in de liefde van de Vader, en vreugde en voldoening tengevolge van het delen van deze liefde met anderen in het dienen van de broederschap der mensen[30].
1955 196:3.20 Every time man makes a reflective moral choice, he immediately experiences a new divine invasion of his soul. Moral choosing constitutes religion as the motive of inner response to outer conditions. But such a real religion is not a purely subjective experience. It signifies the whole of the subjectivity of the individual engaged in a meaningful and intelligent response to total objectivity—the universe and its Maker.
1997 196:3.20 Telkens wanneer de mens een bedachtzame morele keuze doet, ervaart hij onmiddellijk een nieuwe goddelijke invasie in zijn ziel. Het doen van morele keuzen maakt religie de drijfveer van de innerlijke respons op uiterlijke omstandigheden. Maar zo’n werkelijke religie is niet een zuiver subjectieve ervaring. Zij geeft aan dat het geheel van de subjectiviteit van de individuele mens betrokken is in een betekenisvolle, intelligente respons op de totale objectiviteit — het universum en zijn Maker.
1955 196:3.21 The exquisite and transcendent experience of loving and being loved is not just a psychic illusion because it is so purely subjective. The one truly divine and objective reality that is associated with mortal beings, the Thought Adjuster, functions to human observation apparently as an exclusively subjective phenomenon. Man’s contact with the highest objective reality, God, is only through the purely subjective experience of knowing him, of worshiping him, of realizing sonship with him.
1997 196:3.21 De heerlijke, transcendente ervaring te beminnen en bemind te worden is niet maar een psychische illusie omdat zij zo zuiver subjectief is. De enige waarlijk goddelijke en objectieve werkelijkheid die verbonden is met sterfelijke wezens, de Gedachtenrichter, functioneert in de menselijke waarneming klaarblijkelijk als een uitsluitend subjectief verschijnsel. Het contact van de mens met de hoogste objectieve realiteit, God, vindt slechts plaats door de zuiver subjectieve ervaring dat men hem kent, hem vereert, zich bewust wordt van zijn zoonschap bij hem.
1955 196:3.22 True religious worship is not a futile monologue of self-deception. Worship is a personal communion with that which is divinely real, with that which is the very source of reality. Man aspires by worship to be better and thereby eventually attains the best.
1997 196:3.22 Ware religieuze aanbidding is geen nutteloze monoloog van zelfbedrog. Godsverering is een persoonlijke omgang met datgene wat goddelijk werkelijk is, met datgene wat de bron van de werkelijkheid zelve is. De mens streeft er door godsverering naar beter te worden en daardoor bereikt hij uiteindelijk het beste.
1955 196:3.23 The idealization and attempted service of truth, beauty, and goodness is not a substitute for genuine religious experience—spiritual reality. Psychology and idealism are not the equivalent of religious reality. The projections of the human intellect may indeed originate false gods—gods in man’s image—but the true God-consciousness does not have such an origin. The God-consciousness is resident in the indwelling spirit. Many of the religious systems of man come from the formulations of the human intellect, but the God-consciousness is not necessarily a part of these grotesque systems of religious slavery.
1997 196:3.23 De idealisering van, en de poging tot, het dienen van waarheid, schoonheid en goedheid, is geen substituut voor echte religieuze ervaring — geestelijke realiteit. Psychologie en idealisme zijn niet het equivalent van religieuze realiteit. De projecties van het menselijke intellect kunnen weliswaar het aanzijn geven aan valse goden — goden naar het beeld van de mens — maar het ware Godsbesef komt niet uit zulk een bron voort. Het Godsbewustzijn zetelt in de inwonende geest. Vele religieuze stelsels van de mens zijn voortgekomen uit de formuleringen van het menselijk verstand, maar het Godsbewustzijn maakt niet noodzakelijkerwijs deel uit van deze groteske stelsels van godsdienstige knechtschap.
1955 196:3.24 God is not the mere invention of man’s idealism; he is the very source of all such superanimal insights and values. God is not a hypothesis formulated to unify the human concepts of truth, beauty, and goodness; he is the personality of love from whom all of these universe manifestations are derived. The truth, beauty, and goodness of man’s world are unified by the increasing spirituality of the experience of mortals ascending toward Paradise realities. The unity of truth, beauty, and goodness can only be realized in the spiritual experience of the God-knowing personality.
1997 196:3.24 God is niet alleen maar de uitvinding van het idealisme van de mens; hij is de bron zelf van al deze bovenanimale inzichten en waarden. God is geen hypothese geformuleerd om de menselijke opvattingen van waarheid, schoonheid en goedheid tot eenheid te brengen: hij is de persoonlijkheid van liefde uit wie al deze universum-manifestaties voortkomen. De waarheid, schoonheid en goedheid in ’s mensen wereld worden tot eenheid gebracht door de toenemende godsvrucht in de ervaring van stervelingen die opklimmen naar de werkelijkheden van het Paradijs. De eenheid van waarheid, schoonheid en goedheid kan alleen worden beseft in de geestelijke ervaring van de Godkennende persoonlijkheid.
1955 196:3.25 Morality is the essential pre-existent soil of personal God-consciousness, the personal realization of the Adjuster’s inner presence, but such morality is not the source of religious experience and the resultant spiritual insight. The moral nature is superanimal but subspiritual. Morality is equivalent to the recognition of duty, the realization of the existence of right and wrong. The moral zone intervenes between the animal and the human types of mind as morontia functions between the material and the spiritual spheres of personality attainment.
1997 196:3.25 Moraliteit is de wezenlijk noodzakelijke, preëxistente bodem voor het persoonlijke Godsbewustzijn, de persoonlijke bewustwording van de innerlijke aanwezigheid van de Richter, maar deze moraliteit is niet de bron der religieuze ervaring of van het geestelijke inzicht dat hieruit voortkomt. De morele natuur is bovenanimaal, maar subgeestelijk. Moraliteit staat gelijk aan het erkennen van plicht, het besef van het bestaan van het goede en het verkeerde. De morele zone ligt tussen het dierlijke en het menselijke type bewustzijn in, zoals morontia functioneert tussen de materiële en geestelijke sferen die de persoonlijkheid bereikt.
1955 196:3.26 The evolutionary mind is able to discover law, morals, and ethics; but the bestowed spirit, the indwelling Adjuster, reveals to the evolving human mind the lawgiver, the Father-source of all that is true, beautiful, and good; and such an illuminated man has a religion and is spiritually equipped to begin the long and adventurous search for God.
1997 196:3.26 Het evolutionaire bewustzijn is in staat wetten, zedelijke beginselen en ethiek te ontdekken; de geschonken geest, de inwonende Richter, openbaart aan het evoluerende menselijke bewustzijn echter de wetgever, de Vader-bron van al wat waar, schoon en goed is. En zulk een verlicht mens heeft een religie en is geestelijk toegerust om de lange, avontuurlijke speurtocht naar God aan te vangen.
1955 196:3.27 Morality is not necessarily spiritual; it may be wholly and purely human, albeit real religion enhances all moral values, makes them more meaningful. Morality without religion fails to reveal ultimate goodness, and it also fails to provide for the survival of even its own moral values. Religion provides for the enhancement, glorification, and assured survival of everything morality recognizes and approves.
1997 196:3.27 Ethiek is niet noodzakelijkerwijze geestelijk; zij kan geheel en zuiver menselijk zijn, ook al is het zo dat werkelijke religie alle morele waarden verheft, zinvoller maakt. Moraliteit zonder religie kan geen ultieme goedheid openbaren, en evenmin is zij in staat te zorgen dat zelfs haar eigen morele waarden in leven blijven. Religie zorgt voor de verheffing, verheerlijking en zekere overleving van al wat door de ethiek wordt erkend en goedgekeurd.
1955 196:3.28 Religion stands above science, art, philosophy, ethics, and morals, but not independent of them. They are all indissolubly interrelated in human experience, personal and social. Religion is man’s supreme experience in the mortal nature, but finite language makes it forever impossible for theology ever adequately to depict real religious experience.
1997 196:3.28 Religie staat boven de wetenschap, kunst, filosofie, ethiek, en zedelijke beginselen, maar niet los daarvan. Zij zijn alle onlosmakelijk met elkaar verbonden in de menselijke ervaring, persoonlijk en sociaal. Religie is ’s mensen allerhoogste ervaring in zijn sterfelijke natuur, maar de eindige taal maakt het de theologie voorgoed onmogelijk om de werkelijke religieuze ervaring ooit adequaat te beschrijven.
1955 196:3.29 Religious insight possesses the power of turning defeat into higher desires and new determinations. Love is the highest motivation which man may utilize in his universe ascent. But love, divested of truth, beauty, and goodness, is only a sentiment, a philosophic distortion, a psychic illusion, a spiritual deception. Love must always be redefined on successive levels of morontia and spirit progression.
1997 196:3.29 Religieus inzicht bezit de kracht om nederlagen om te zetten in hogere verlangens en nieuwe, vaste voornemens. Liefde is de hoogste motivering waarvan de mens gebruik kan maken in zijn opklimming in het universum. Maar liefde ontdaan van waarheid, schoonheid en goedheid, is niet meer dan een sentiment, een filosofische verdraaiing, een psychische illusie, een geestelijke misleiding. Liefde moet steeds opnieuw gedefinieerd worden op de achtereenvolgende niveaus van morontia- en geest-voortgang.
1955 196:3.30 Art results from man’s attempt to escape from the lack of beauty in his material environment; it is a gesture toward the morontia level. Science is man’s effort to solve the apparent riddles of the material universe. Philosophy is man’s attempt at the unification of human experience. Religion is man’s supreme gesture, his magnificent reach for final reality, his determination to find God and to be like him.
1997 196:3.30 Kunst is het resultaat van ’s mensen inspanning om te ontkomen aan het gebrek aan schoonheid in zijn materiële omgeving; het is een gebaar in de richting van het morontia-niveau. Wetenschap is ’s mensen poging om de zichtbare raadselen van het materiële universum op te lossen. Filosofie is ’s mensen poging om eenheid te brengen in de menselijke ervaring. Religie is ’s mensen allerhoogste gebaar, zijn luisterrijke greep naar de finale realiteit, zijn vaste voornemen om God te vinden en te zijn zoals hij.
1955 196:3.31 In the realm of religious experience, spiritual possibility is potential reality. Man’s forward spiritual urge is not a psychic illusion. All of man’s universe romancing may not be fact, but much, very much, is truth.
1997 196:3.31 In het domein van de religieuze ervaring is geestelijke mogelijkheid potentiële realiteit. ’s Mensen geestelijke behoefte om vooruit te komen is geen psychische illusie. Alle romantische fantasieën van de mens over het universum mogen dan geen feitelijke werkelijkheid zijn, maar veel, zeer veel ervan is waarheid.
1955 196:3.32 Some men’s lives are too great and noble to descend to the low level of being merely successful. The animal must adapt itself to the environment, but the religious man transcends his environment and in this way escapes the limitations of the present material world through this insight of divine love. This concept of love generates in the soul of man that superanimal effort to find truth, beauty, and goodness; and when he does find them, he is glorified in their embrace; he is consumed with the desire to live them, to do righteousness.
1997 196:3.32 De levens van sommige mensen zijn te groots en te edel om af te dalen tot het lage niveau van louter succes. Het dier moet zich aanpassen aan zijn omgeving, maar de religieuze mens transcendeert zijn omgeving en ontkomt langs deze weg, door dit inzicht van de goddelijke liefde, aan de beperkingen van de huidige materiële wereld. Dit begrip van liefde doet in de ziel van de mens het bovenanimale streven ontstaan om waarheid, schoonheid en goedheid te zoeken; en wanneer hij deze inderdaad vindt, wordt hij verheerlijkt in hun omhelzing, hij wordt verteerd door het verlangen om hen te leven, om gerechtigheid te doen.
1955 196:3.33 Be not discouraged; human evolution is still in progress, and the revelation of God to the world, in and through Jesus, shall not fail.
1997 196:3.33 Raakt niet ontmoedigd: de evolutie van de mens vindt nog steeds voortgang, en de openbaring van God aan de wereld, in en door Jezus, zal niet falen.
1955 196:3.34 The great challenge to modern man is to achieve better communication with the divine Monitor that dwells within the human mind. Man’s greatest adventure in the flesh consists in the well-balanced and sane effort to advance the borders of self-consciousness out through the dim realms of embryonic soul-consciousness in a wholehearted effort to reach the borderland of spirit-consciousness—contact with the divine presence. Such an experience constitutes God-consciousness, an experience mightily confirmative of the pre-existent truth of the religious experience of knowing God. Such spirit-consciousness is the equivalent of the knowledge of the actuality of sonship with God. Otherwise, the assurance of sonship is the experience of faith.
1997 196:3.34 De grote uitdaging aan de moderne mens is het bereiken van betere communicatie met de goddelijke Mentor die in het menselijke bewustzijn woont. ’s Mensen grootste avontuur in het vlees bestaat in de evenwichtige, geestelijk gezonde poging om de grenzen van het zelf-bewustzijn, door het schemergebied van het bewustzijn van de embryonale ziel heen, naar voren te verleggen, in een oprechte inspanning om het grensgebied van het geest-bewustzijn te bereiken — het contact met de goddelijke tegenwoordigheid. Deze ervaring vormt het Godsbewustzijn, een ervaring die de preëxistente waarheid van de religieuze ervaring dat men God kent, sterk bekrachtigt. Zulk een geest-besef is het equivalent van het kennen van de feitelijkheid van het zoonschap bij God. Anderszins is de zekerheid van het zoonschap de ervaring van geloof.
1955 196:3.35 And God-consciousness is equivalent to the integration of the self with the universe, and on its highest levels of spiritual reality. Only the spirit content of any value is imperishable. Even that which is true, beautiful, and good may not perish in human experience. If man does not choose to survive, then does the surviving Adjuster conserve those realities born of love and nurtured in service. And all these things are a part of the Universal Father. The Father is living love, and this life of the Father is in his Sons. And the spirit of the Father is in his Sons’ sons—mortal men. When all is said and done, the Father idea is still the highest human concept of God.
1997 196:3.35 En Godsbewustzijn staat gelijk aan de integratie van het zelf met het universum, en wel op de hoogste niveaus daarvan, die van de geestelijke realiteit. Slechts de geest-inhoud van een waarde is onvergankelijk. Zelfs dat wat waar, schoon en goed is mag niet verloren gaan in de menselijke ervaring. Indien de mens niet verkiest te overleven, dan bewaart de overlevende Richter de realiteiten die uit liefde zijn geboren en in dienstbaarheid zijn gekoesterd. En al deze dingen zijn een deel van de Universele Vader. De Vader is levende liefde, en dit leven van de Vader is in zijn Zonen[31]. En de geest van de Vader is in de zonen van zijn Zonen — sterfelijke mensen. Wanneer alles is gezegd en gedaan, is de Vader-idee nog steeds de hoogste menselijke voorstelling van God.