Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 4. Gods betrekking tot het Universum |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 6. De Eeuwige Zoon |
GOD’S RELATION TO THE INDIVIDUAL
GODS BETREKKING TOT DE INDIVIDUELE MENS
1955 5:0.1 IF THE finite mind of man is unable to comprehend how so great and so majestic a God as the Universal Father can descend from his eternal abode in infinite perfection to fraternize with the individual human creature, then must such a finite intellect rest assurance of divine fellowship upon the truth of the fact that an actual fragment of the living God resides within the intellect of every normal-minded and morally conscious Urantia mortal. The indwelling Thought Adjusters are a part of the eternal Deity of the Paradise Father. Man does not have to go farther than his own inner experience of the soul’s contemplation of this spiritual-reality presence to find God and attempt communion with him.
1997 5:0.1 INDIEN het eindige denken van de mens niet kan vatten hoe een zo groot en majesteitelijk God als de Universele Vader kan afdalen uit zijn eeuwige verblijfplaats in de oneindige volmaaktheid om zich met individuele menselijke schepselen te verbroederen, dan moet dit eindige verstand zijn vertrouwen op de goddelijke vriendschap laten berusten op de waarheid van het feit dat er een werkelijk fragment van de levende God woont in het intellect van iedere Urantia-sterveling met een normaal denkvermogen en moreel bewustzijn. De inwonende Gedachtenrichters zijn een deel van de eeuwige Godheid van de Paradijs-Vader. Om God te zoeken en te trachten tot gemeenschap met hem te komen, behoeft de mens niet verder te gaan dan zijn eigen innerlijke ervaring, wanneer zijn ziel de aanwezigheid van deze geestelijke werkelijkheid schouwt.
1955 5:0.2 God has distributed the infinity of his eternal nature throughout the existential realities of his six absolute co-ordinates, but he may, at any time, make direct personal contact with any part or phase or kind of creation through the agency of his prepersonal fragments. And the eternal God has also reserved to himself the prerogative of bestowing personality upon the divine Creators and the living creatures of the universe of universes, while he has further reserved the prerogative of maintaining direct and parental contact with all these personal beings through the personality circuit.
1997 5:0.2 God heeft de oneindigheid van zijn eeuwige natuur medegedeeld aan, en gespreid over, alle existentiële werkelijkheden van de zes absoluten die zijn gelijken zijn, maar door de bemiddeling van zijn voorpersoonlijke fragmenten kan hij te allen tijde rechtstreeks in persoonlijke verbinding treden met ieder deel, met iedere fase en soort van schepping. En de eeuwige God heeft zich eveneens het prerogatief voorbehouden om persoonlijkheid te schenken aan de goddelijke Scheppers en de levende schepselen in het universum van universa, terwijl hij zich bovendien het prerogatief heeft voorbehouden om, via het persoonlijkheidscircuit, rechtstreeks vaderlijk contact te onderhouden met al deze persoonlijke wezens.
1. THE APPROACH TO GOD
1. DE NADERING TOT GOD
1955 5:1.1 The inability of the finite creature to approach the infinite Father is inherent, not in the Father’s aloofness, but in the finiteness and material limitations of created beings. The magnitude of the spiritual difference between the highest personality of universe existence and the lower groups of created intelligences is inconceivable. Were it possible for the lower orders of intelligence to be transported instantly into the presence of the Father himself, they would not know they were there. They would there be just as oblivious of the presence of the Universal Father as where they now are. There is a long, long road ahead of mortal man before he can consistently and within the realms of possibility ask for safe conduct into the Paradise presence of the Universal Father. Spiritually, man must be translated many times before he can attain a plane that will yield the spiritual vision which will enable him to see even any one of the Seven Master Spirits.
1997 5:1.1 Het onvermogen van het eindige schepsel om de oneindige Vader te benaderen is niet inherent aan de afstandelijkheid van de Vader, maar aan de eindigheid en materiële beperkingen van geschapen wezens. Het geestelijke verschil tussen de hoogste persoonlijkheid die in het universum bestaat en de lagere groepen geschapen, denkende wezens is onvoorstelbaar groot. Indien het mogelijk zou zijn de denkende wezens van lagere orden in één ogenblik te transporteren naar de tegenwoordigheid van de Vader zelf, dan zouden ze niet eens weten dat ze daar waren. Zij zouden zich daar even weinig bewust zijn van de tegenwoordigheid van de Universele Vader als waar ze nu zijn. De sterfelijke mens moet nog een zeer lange weg afleggen aleer hij met recht en reden en binnen de grenzen van het mogelijke, om vrijgeleide kan verzoeken tot in de tegenwoordigheid van de Universele Vader op het Paradijs. Geestelijk moet de mens nog vele malen worden overgebracht, voordat hij een niveau kan bereiken waar hij het geestelijke gezichtsvermogen ontvangt dat hem in staat zal stellen om zelfs maar een van de Zeven Meester-Geesten te zien.
1955 5:1.2 Our Father is not in hiding; he is not in arbitrary seclusion. He has mobilized the resources of divine wisdom in a never-ending effort to reveal himself to the children of his universal domains. There is an infinite grandeur and an inexpressible generosity connected with the majesty of his love which causes him to yearn for the association of every created being who can comprehend, love, or approach him; and it is, therefore, the limitations inherent in you, inseparable from your finite personality and material existence, that determine the time and place and circumstances in which you may achieve the goal of the journey of mortal ascension and stand in the presence of the Father at the center of all things.
1997 5:1.2 Onze Vader houdt zich niet schuil: hij verkeert niet uit willekeur in afzondering. Hij heeft de rijkdommen der goddelijke wijsheid gemobiliseerd in een nimmer eindigende inspanning om zichzelf te openbaren aan de kinderen van zijn universele domeinen. Zijn majesteitelijke liefde gaat vergezeld van een oneindige grootsheid en onzegbare edelmoedigheid, die hem doen hunkeren naar de omgang met ieder geschapen wezen dat hem kan begrijpen, liefhebben, of benaderen. Het zijn daarom de beperkingen die inherent zijn aan u, die onlosmakelijk zijn verbonden aan uw eindige persoonlijkheid en materieel bestaan, die de tijd, plaats en omstandigheden bepalen waarin ge het doel van de reis der sterfelijke opklimming kunt bereiken en in de tegenwoordigheid van de Vader in het centrum van alle dingen zult staan.
1955 5:1.3 Although the approach to the Paradise presence of the Father must await your attainment of the highest finite levels of spirit progression, you should rejoice in the recognition of the ever-present possibility of immediate communion with the bestowal spirit of the Father so intimately associated with your inner soul and your spiritualizing self.
1997 5:1.3 Ofschoon uw toegang tot de Paradijs-tegenwoordigheid van de Vader zal moeten wachten tot ge de hoogste eindige niveaus van geest-ontwikkeling hebt bereikt, dient ge u te verheugen in het inzicht dat er een mogelijkheid bestaat tot onmiddellijke gemeenschap met de geschonken geest van de Vader, die zo innig verbonden is met uw innerlijke ziel en uw zich vergeestelijkende zelf, en steeds dichtbij is.
1955 5:1.4 The mortals of the realms of time and space may differ greatly in innate abilities and intellectual endowment, they may enjoy environments exceptionally favorable to social advancement and moral progress, or they may suffer from the lack of almost every human aid to culture and supposed advancement in the arts of civilization; but the possibilities for spiritual progress in the ascension career are equal to all; increasing levels of spiritual insight and cosmic meanings are attained quite independently of all such sociomoral differentials of the diversified material environments on the evolutionary worlds.
1997 5:1.4 De stervelingen in de domeinen van tijd en ruimte kunnen wel zeer verschillen in aangeboren vermogens en verstandelijke gaven, hun omgeving is soms uitzonderlijk gunstig voor sociale en morele vooruitgang, ofwel zij moeten bijna alle menselijke hulp ontberen bij het verwerven van cultuur en vermeende vorderingen in de kunsten en wetenschappen der beschaving, maar de mogelijkheden tot geestelijke vooruitgang in de loopbaan der opklimming zijn voor allen gelijk: ge bereikt hogere niveaus van geestelijk inzicht en kosmische bedoelingen geheel los van al deze socio-morele verschillen tussen de gediversifieerde materiële milieus op de evolutionaire werelden.
1955 5:1.5 However Urantia mortals may differ in their intellectual, social, economic, and even moral opportunities and endowments, forget not that their spiritual endowment is uniform and unique. They all enjoy the same divine presence of the gift from the Father, and they are all equally privileged to seek intimate personal communion with this indwelling spirit of divine origin, while they may all equally choose to accept the uniform spiritual leading of these Mystery Monitors.
1997 5:1.5 Hoezeer stervelingen op Urantia ook mogen verschillen in hun verstandelijke, sociale, economische, en zelfs morele kansen en begaafdheden, ge moet niet vergeten dat hun geestelijke gave uniform en uniek is. Zij genieten allen dezelfde goddelijke aanwezigheid van het geschenk van de Vader, en genieten allen gelijkelijk het voorrecht om nauwe persoonlijke gemeenschap te kunnen zoeken met deze inwonende geest van goddelijke oorsprong, terwijl zij ook allen gelijkelijk kunnen verkiezen de uniforme geestelijke leiding van deze Geheimnisvolle Mentoren te aanvaarden.
1955 5:1.6 If mortal man is wholeheartedly spiritually motivated, unreservedly consecrated to the doing of the Father’s will, then, since he is so certainly and so effectively spiritually endowed by the indwelling and divine Adjuster, there cannot fail to materialize in that individual’s experience the sublime consciousness of knowing God and the supernal assurance of surviving for the purpose of finding God by the progressive experience of becoming more and more like him.
1997 5:1.6 Indien de sterfelijke mens met geheel zijn hart geestelijk gemotiveerd is en zich zonder voorbehoud wijdt aan het doen van de wil van de Vader, dan kan het niet anders, aangezien hij zo zeker en doeltreffend geestelijk begiftigd is met de inwonende goddelijke Richter, dan dat in de ervaring van deze mens het sublieme besef ontstaat dat hij God kent, en de verheven verzekerdheid dat hij de dood zal overleven, zodat hij God kan vinden door de progressieve ervaring dat hij hem meer en meer gaat gelijken.
1955 5:1.7 Man is spiritually indwelt by a surviving Thought Adjuster. If such a human mind is sincerely and spiritually motivated, if such a human soul desires to know God and become like him, honestly wants to do the Father’s will, there exists no negative influence of mortal deprivation nor positive power of possible interference which can prevent such a divinely motivated soul from securely ascending to the portals of Paradise.
1997 5:1.7 Bij de mens woont op geestelijke wijze een Gedachtenrichter in, die eeuwig leeft. Indien zulk een menselijk bewustzijn oprechte, geestelijke beweegredenen heeft, indien zulk een menselijke ziel verlangt God te kennen en te worden zoals hij, en dus eerlijk wenst de wil van de Vader te doen, dan bestaat er noch een negatieve invloed die zou kunnen uitgaan van zijn ontberingen als sterveling, noch een positieve kracht die storend zou kunnen optreden en zulk een goddelijk gemotiveerde ziel ervan zou kunnen weerhouden om veilig en zeker op te klimmen naar de poorten van het Paradijs.
1955 5:1.8 The Father desires all his creatures to be in personal communion with him. He has on Paradise a place to receive all those whose survival status and spiritual nature make possible such attainment. Therefore settle in your philosophy now and forever: To each of you and to all of us, God is approachable, the Father is attainable, the way is open; the forces of divine love and the ways and means of divine administration are all interlocked in an effort to facilitate the advancement of every worthy intelligence of every universe to the Paradise presence of the Universal Father.
1997 5:1.8 De Vader verlangt dat al zijn schepselen in persoonlijke gemeenschap met hem staan. Op het Paradijs heeft hij een plaats om allen te ontvangen die op grond van hun overlevingsstatus en geestelijke natuur daar kunnen komen. Laat dit daarom in uw filosofie voor eens en altijd een uitgemaakte zaak zijn: voor een ieder van u, en voor ons allen, is God benaderbaar, de Vader is bereikbaar, de weg is vrij; de krachten van de goddelijke liefde en de wegen en middelen van het goddelijk bestuur grijpen alle in elkaar om de opgang van ieder waardevol, denkend wezen uit ieder universum naar de tegenwoordigheid van de Universele Vader op het Paradijs te vergemakkelijken.
1955 5:1.9 The fact that vast time is involved in the attainment of God makes the presence and personality of the Infinite none the less real. Your ascension is a part of the circuit of the seven superuniverses, and though you swing around it countless times, you may expect, in spirit and in status, to be ever swinging inward. You can depend upon being translated from sphere to sphere, from the outer circuits ever nearer the inner center, and some day, doubt not, you shall stand in the divine and central presence and see him, figuratively speaking, face to face. It is a question of the attainment of actual and literal spiritual levels; and these spiritual levels are attainable by any being who has been indwelt by a Mystery Monitor, and who has subsequently eternally fused with that Thought Adjuster.
1997 5:1.9 Het feit dat er met het bereiken van God een ontzaglijke tijdspanne is gemoeid, maakt de tegenwoordigheid en persoonlijkheid van de Oneindige volstrekt niet minder werkelijk. Uw opklimming maakt deel uit van de kringloop der zeven superuniversa, en ofschoon ge dit circuit talloze malen doorloopt, moogt ge verwachten dat ge daarbij in geest en status aldoor binnenwaarts zult gaan. Ge kunt u erop verlaten dat ge van hemellichaam naar hemellichaam zult worden overgebracht, van de buitenste circuits steeds dichter naar het binnenste centrum; en twijfel niet, eens zult ge in de goddelijke centrale tegenwoordigheid staan, en hem, figuurlijk gesproken, zien van aangezicht tot aangezicht. Het gaat om het bereiken van actuele, letterlijke, geestelijke niveaus; deze geestelijke niveaus nu zijn voor iedereen bereikbaar bij wie een Geheimnisvolle Mentor heeft ingewoond en die vervolgens voor eeuwig is gefuseerd met deze Gedachtenrichter.
1955 5:1.10 The Father is not in spiritual hiding, but so many of his creatures have hidden themselves away in the mists of their own willful decisions and for the time being have separated themselves from the communion of his spirit and the spirit of his Son by the choosing of their own perverse ways and by the indulgence of the self-assertiveness of their intolerant minds and unspiritual natures.
1997 5:1.10 De Vader houdt zich niet geestelijk schuil, maar zeer velen van zijn schepselen hebben zich verscholen in de nevelen van hun eigenzinnige beslissingen en zich voorlopig onttrokken aan de gemeenschap van zijn geest en de geest van zijn Zoon, doordat ze verkiezen hun eigen koppige weg te gaan en toegeven aan de aanmatiging van hun onverdraagzame bewustzijn en hun ongeestelijke natuur.
1955 5:1.11 Mortal man may draw near God and may repeatedly forsake the divine will so long as the power of choice remains. Man’s final doom is not sealed until he has lost the power to choose the Father’s will. There is never a closure of the Father’s heart to the need and the petition of his children. Only do his offspring close their hearts forever to the Father’s drawing power when they finally and forever lose the desire to do his divine will—to know him and to be like him. Likewise is man’s eternal destiny assured when Adjuster fusion proclaims to the universe that such an ascender has made the final and irrevocable choice to live the Father’s will.
1997 5:1.11 De sterfelijke mens kan God nader komen en kan ook herhaaldelijk de goddelijke wil verzaken, zolang het vermogen tot kiezen behouden blijft. De uiteindelijke ondergang van een mens wordt pas bezegeld wanneer hij het vermogen om te kiezen voor de wil van de Vader heeft verloren. Het hart van de Vader sluit zich nooit af voor de nood en de beden van zijn kinderen. Zijn kinderen echter sluiten hun hart voor altijd af voor de aantrekkingskracht van de Vader, wanneer zij ten slotte voorgoed het verlangen verliezen zijn goddelijke wil te doen — om hem te kennen en te zijn zoals hij. Evenzo is ’s mensen eeuwige bestemming verzekerd wanneer door de fusie met de Richter aan het universum wordt geproclameerd dat deze opklimmende mens definitief, onherroepelijk heeft verkozen te leven naar de wil van de Vader.
1955 5:1.12 The great God makes direct contact with mortal man and gives a part of his infinite and eternal and incomprehensible self to live and dwell within him. God has embarked upon the eternal adventure with man. If you yield to the leadings of the spiritual forces in you and around you, you cannot fail to attain the high destiny established by a loving God as the universe goal of his ascendant creatures from the evolutionary worlds of space.
1997 5:1.12 De grote God maakt rechtstreeks contact met de sterfelijke mens en geeft hem een deel van zijn oneindig, eeuwig en onbegrijpelijk zelf om in hem te leven en te wonen. God is het eeuwige avontuur met de mens aangegaan. Wanneer ge u overgeeft aan de leiding van de geestelijke krachten in en rondom u, staat het vast dat ge de hoge bestemming in het universum zult bereiken die een liefdevolle God heeft ingesteld als het universum-doel voor zijn opklimmende schepselen uit de evolutionaire werelden in de ruimte.
2. THE PRESENCE OF GOD
2. DE TEGENWOORDIGHEID VAN GOD
1955 5:2.1 The physical presence of the Infinite is the reality of the material universe. The mind presence of Deity must be determined by the depth of individual intellectual experience and by the evolutionary personality level. The spiritual presence of Divinity must of necessity be differential in the universe. It is determined by the spiritual capacity of receptivity and by the degree of the consecration of the creature’s will to the doing of the divine will.
1997 5:2.1 De fysische tegenwoordigheid van de Oneindige is de werkelijkheid van het materiële universum. De bewustzijnstegenwoordigheid van de Godheid moet worden bepaald naar de diepte der individuele verstandelijke ervaring en het evolutionaire persoonlijkheidsniveau. De geestelijke tegenwoordigheid van Goddelijkheid in het universum moet noodzakelijkerwijs differentieel zijn. Zij wordt bepaald door de geestelijke capaciteit tot ontvankelijkheid en door de mate waarin de wil van het schepsel in dienst staat van het doen van de goddelijke wil.
1955 5:2.2 God lives in every one of his spirit-born sons. The Paradise Sons always have access to the presence of God, “the right hand of the Father,” and all of his creature personalities have access to the “bosom of the Father.” This refers to the personality circuit, whenever, wherever, and however contacted, or otherwise entails personal, self-conscious contact and communion with the Universal Father, whether at the central abode or at some other designated place, as on one of the seven sacred spheres of Paradise.
1997 5:2.2 God leeft in een ieder van zijn zonen die uit de geest geboren zijn. De Paradijs-Zonen hebben altijd toegang tot de tegenwoordigheid Gods, ‘de rechterhand van de Vader,’ en al zijn geschapen persoonlijkheden hebben toegang tot het ‘hart van de Vader[1][2].’ Het laatste doelt op het persoonlijkheidscircuit, wanneer, waar en hoe er ook contact mee wordt gemaakt, of houdt anders persoonlijke, zelf bewuste gemeenschap en contact in met de Universele Vader, hetzij in zijn centrale verblijfplaats, hetzij op een andere daartoe aangewezen plaats, zoals een van de zeven heilige werelden die bij het Paradijs behoren.
1955 5:2.3 The divine presence cannot, however, be discovered anywhere in nature or even in the lives of God-knowing mortals so fully and so certainly as in your attempted communion with the indwelling Mystery Monitor, the Paradise Thought Adjuster. What a mistake to dream of God far off in the skies when the spirit of the Universal Father lives within your own mind!
1997 5:2.3 De goddelijke tegenwoordigheid kan echter nergens in de natuur, zelfs niet in het leven van Godkennende stervelingen, zo ten volle en zeker ontdekt worden als wanneer ge poogt gemeenschap te vinden met de inwonende Geheimnisvolle Mentor, de Gedachtenrichter uit het Paradijs. Welk een vergissing, om over God te dromen als ergens ver weg in het firmament, terwijl de geest van de Universele Vader in uw eigen bewustzijn woont![3]
1955 5:2.4 It is because of this God fragment that indwells you that you can hope, as you progress in harmonizing with the Adjuster’s spiritual leadings, more fully to discern the presence and transforming power of those other spiritual influences that surround you and impinge upon you but do not function as an integral part of you. The fact that you are not intellectually conscious of close and intimate contact with the indwelling Adjuster does not in the least disprove such an exalted experience. The proof of fraternity with the divine Adjuster consists wholly in the nature and extent of the fruits of the spirit which are yielded in the life experience of the individual believer. “By their fruits you shall know them.”
1997 5:2.4 Het komt door dit fragment van God dat in u woont, dat ge kunt hopen dat ge, naarmate ge steeds meer in harmonie raakt met de geestelijke leiding van de Richter, duidelijker de aanwezigheid en transformerende kracht zult waarnemen van de andere geestelijke invloeden die u omringen en op u inwerken, doch niet werkzaam zijn als een integrerend deel van uzelf. Het feit dat ge u niet verstandelijk bewust bent van een nauw, intiem contact met de inwonende Richter, bewijst geenszins dat zulk een verheven ervaring niet zou bestaan. Het bewijs van broederschap met de goddelijke Richter bestaat geheel in de natuur en omvang van de vruchten van de geest, die worden voortgebracht in de levenservaring van de individuele gelovige. ‘Aan hun vruchten zult ge hen kennen[4].’
1955 5:2.5 It is exceedingly difficult for the meagerly spiritualized, material mind of mortal man to experience marked consciousness of the spirit activities of such divine entities as the Paradise Adjusters. As the soul of joint mind and Adjuster creation becomes increasingly existent, there also evolves a new phase of soul consciousness which is capable of experiencing the presence, and of recognizing the spirit leadings and other supermaterial activities, of the Mystery Monitors.
1997 5:2.5 Voor het slechts pover vergeestelijkte, materiële denken van de sterfelijke mens is het uitermate moeilijk om duidelijk en bewust de geest-activiteiten van goddelijke entiteiten zoals de Paradijs-Richters te ervaren. Naarmate de ziel, de gezamenlijke schepping van het bewustzijn en de Richter, steeds meer bestaan verkrijgt, ontwikkelt er zich ook een nieuwe fase van zielsbewustzijn, die de tegenwoordigheid van de Geheimnisvolle Mentors wèl kan ervaren en hun geestelijke leiding en andere bovenmateriële activiteiten kan herkennen.
1955 5:2.6 The entire experience of Adjuster communion is one involving moral status, mental motivation, and spiritual experience. The self-realization of such an achievement is mainly, though not exclusively, limited to the realms of soul consciousness, but the proofs are forthcoming and abundant in the manifestation of the fruits of the spirit in the lives of all such inner-spirit contactors.
1997 5:2.6 In de gehele ervaring van gemeenschap met de Richter zijn morele status, innerlijke motivatie, en geestelijke ervaring betrokken. Het eigen besef van zulk een prestatie blijft voornamelijk, doch niet uitsluitend, beperkt tot het gebied van het zielsbewustzijn, maar de bewijzen ervan zijn in overvloed voorhanden in de manifestatie van de vruchten van de geest in het leven van al degenen die in contact zijn gekomen met de innerlijke geest.
3. TRUE WORSHIP
3. WARE GODSVERERING
1955 5:3.1 Though the Paradise Deities, from the universe standpoint, are as one, in their spiritual relations with such beings as inhabit Urantia they are also three distinct and separate persons. There is a difference between the Godheads in the matter of personal appeals, communion, and other intimate relations. In the highest sense, we worship the Universal Father and him only. True, we can and do worship the Father as he is manifested in his Creator Sons, but it is the Father, directly or indirectly, who is worshiped and adored.
1997 5:3.1 Ofschoon de Godheden van het Paradijs vanuit het gezichtspunt van het universum als één zijn, zijn zij in hun geestelijke betrekkingen met wezens zoals de bewoners van Urantia, ook drie onderscheiden, afzonderlijke personen. Er bestaat een onderscheid tussen de Godheden inzake de persoonlijke smeekbeden die tot hen gericht worden, de gemeenschap met hen en andere innige betrekkingen. In de hoogste zin des woords vereren wij de Universele Vader, en hem alleen. Het is waar dat wij de Vader ook kunnen vereren zoals hij wordt gemanifesteerd in zijn Schepper-Zonen, en dat wij dit ook doen, maar direct of indirect is het de Vader die wordt vereerd en geadoreerd.
1955 5:3.2 Supplications of all kinds belong to the realm of the Eternal Son and the Son’s spiritual organization. Prayers, all formal communications, everything except adoration and worship of the Universal Father, are matters that concern a local universe; they do not ordinarily proceed out of the realm of the jurisdiction of a Creator Son. But worship is undoubtedly encircuited and dispatched to the person of the Creator by the function of the Father’s personality circuit. We further believe that such registry of the homage of an Adjuster-indwelt creature is facilitated by the Father’s spirit presence. There exists a tremendous amount of evidence to substantiate such a belief, and I know that all orders of Father fragments are empowered to register the bona fide adoration of their subjects acceptably in the presence of the Universal Father. The Adjusters undoubtedly also utilize direct prepersonal channels of communication with God, and they are likewise able to utilize the spirit-gravity circuits of the Eternal Son.
1997 5:3.2 Smeekbeden van alle soort behoren tot het domein van de Eeuwige Zoon en tot de geestelijke organisatie van de Zoon. Alle gebeden, alle formele communicatie, met uitzondering van de adoratie en verering van de Universele Vader, zijn zaken die een plaatselijk universum aangaan; ze komen gewoonlijk niet verder dan het rechtsgebied van een Schepper-Zoon. Maar verering komt ongetwijfeld in het persoonlijkheidscircuit van de Vader terecht, en wordt naar de persoon van de Schepper gezonden door de werking van dit circuit. Wij geloven tevens dat deze registratie van het huldebetoon van een schepsel bij wie een Richter inwoont, door de geest-tegenwoordigheid van de Vader wordt vergemakkelijkt. Er bestaat een geweldige hoeveelheid bewijsmateriaal om deze overtuiging te staven, en ik weet dat van de Vader-fragmenten van alle orden gemachtigd zijn de oprechte adoratie van degenen bij wie zij inwonen op aanvaardbare wijze te registreren in de tegenwoordigheid van de Universele Vader. De Richters maken ongetwijfeld ook gebruik van rechtstreekse voorpersoonlijke communicatielijnen met God, en zij kunnen eveneens gebruik maken van de circuits der geest-zwaartekracht van de Eeuwige Zoon.
1955 5:3.3 Worship is for its own sake; prayer embodies a self- or creature-interest element; that is the great difference between worship and prayer. There is absolutely no self-request or other element of personal interest in true worship; we simply worship God for what we comprehend him to be. Worship asks nothing and expects nothing for the worshiper. We do not worship the Father because of anything we may derive from such veneration; we render such devotion and engage in such worship as a natural and spontaneous reaction to the recognition of the Father’s matchless personality and because of his lovable nature and adorable attributes.
1997 5:3.3 Godsverering geschiedt omwille van de verering, gebed bevat een element van eigenbelang of schepselbelang: dit is het grote verschil tussen verering en gebed. Ware verering bevat absoluut geen verzoek van het vererende zelf of enig ander element van eigenbelang; wij vereren God eenvoudig om wat wij begrijpen dat hij is. Verering vraagt niets en verwacht niets voor degene die vereert. Wij vereren de Vader niet terwille van iets dat wij aan zulke lofprijzingen kunnen ontlenen; wij betonen deze devotie en vereren hem op deze wijze als een natuurlijke, spontane reactie op ons onderkennen van de onvergelijkelijke persoonlijkheid van de Vader en van zijn beminnelijke natuur en aanbiddelijke eigenschappen.
1955 5:3.4 The moment the element of self-interest intrudes upon worship, that instant devotion translates from worship to prayer and more appropriately should be directed to the person of the Eternal Son or the Creator Son. But in practical religious experience there exists no reason why prayer should not be addressed to God the Father as a part of true worship.
1997 5:3.4 Op het moment dat het element van eigenbelang een rol gaat spelen bij de verering, gaat de devotie ogenblikkelijk over van verering tot gebed, en zou het eigenlijk gericht moeten worden tot de persoon van de Eeuwige Zoon of tot de Schepper-Zoon. Maar in de praktijk van de geestelijke ervaring is er geen reden om gebeden niet te richten tot God de Vader, als een onderdeel van ware aanbidding.
1955 5:3.5 When you deal with the practical affairs of your daily life, you are in the hands of the spirit personalities having origin in the Third Source and Center; you are co-operating with the agencies of the Conjoint Actor. And so it is: You worship God; pray to, and commune with, the Son; and work out the details of your earthly sojourn in connection with the intelligences of the Infinite Spirit operating on your world and throughout your universe.
1997 5:3.5 Bij de behandeling van de praktische aangelegenheden van uw dagelijks leven zijt ge in de handen van de geest-persoonlijkheden die hun oorsprong hebben in de Derde Bron en Centrum, ge werkt dan samen met hen die optreden voor de Vereend Handelende Geest. Het is dus zo: ge vereert God; ge bidt tot en hebt gemeenschap met de Zoon, en ge werkt de bijzonderheden van uw verblijf op aarde uit in verbinding met de denkende wezens van de Oneindige Geest, die werkzaam zijn in uw wereld en in uw gehele universum.
1955 5:3.6 The Creator or Sovereign Sons who preside over the destinies of the local universes stand in the place of both the Universal Father and the Eternal Son of Paradise. These Universe Sons receive, in the name of the Father, the adoration of worship and give ear to the pleas of their petitioning subjects throughout their respective creations. To the children of a local universe a Michael Son is, to all practical intents and purposes, God. He is the local universe personification of the Universal Father and the Eternal Son. The Infinite Spirit maintains personal contact with the children of these realms through the Universe Spirits, the administrative and creative associates of the Paradise Creator Sons.
1997 5:3.6 De Schepper- of Soevereine Zonen die waken over de bestemming van hun plaatselijke universa, treden zowel voor de Universele Vader op, als voor de Eeuwige Zoon van het Paradijs. Deze Universum-Zonen ontvangen, in de naam van de Vader, de adoratie van godsverering, en lenen het oor aan de beden en verzoeken van hun onderdanen in alle delen van hun respectieve scheppingen. Voor de kinderen van een plaatselijk universum is een Michael-Zoon praktisch gesproken God. Hij is de verpersoonlijking van de Universele Vader en de Eeuwige Zoon in een plaatselijk universum. De Oneindige Geest onderhoudt persoonlijk contact met de kinderen van deze gebieden door de Universum-Geesten, de bestuurlijke en creatieve deelgenoten van de Schepper-Zonen uit het Paradijs.
1955 5:3.7 Sincere worship connotes the mobilization of all the powers of the human personality under the dominance of the evolving soul and subject to the divine directionization of the associated Thought Adjuster. The mind of material limitations can never become highly conscious of the real significance of true worship. Man’s realization of the reality of the worship experience is chiefly determined by the developmental status of his evolving immortal soul. The spiritual growth of the soul takes place wholly independently of the intellectual self-consciousness.
1997 5:3.7 Oprechte godsverering houdt de mobilisatie in van alle krachten van de menselijke persoonlijkheid onder aanvoering van de evoluerende ziel, waarbij gehoor wordt gegeven aan de goddelijke aansporingen van de met de ziel verbonden Gedachtenrichter. Het denken, dat aan materiële beperkingen is gebonden, kan zich nooit sterk bewust worden van de werkelijke betekenis van ware godsverering. Het besef van de realiteit van de ervaring van godsverering dat de mens heeft, wordt hoofdzakelijk bepaald door de staat van ontwikkeling van zijn evoluerende onsterfelijke ziel. De geestelijke groei van de ziel heeft geheel onafhankelijk van het verstandelijke zelf-bewustzijn plaats.
1955 5:3.8 The worship experience consists in the sublime attempt of the betrothed Adjuster to communicate to the divine Father the inexpressible longings and the unutterable aspirations of the human soul—the conjoint creation of the God-seeking mortal mind and the God-revealing immortal Adjuster. Worship is, therefore, the act of the material mind’s assenting to the attempt of its spiritualizing self, under the guidance of the associated spirit, to communicate with God as a faith son of the Universal Father. The mortal mind consents to worship; the immortal soul craves and initiates worship; the divine Adjuster presence conducts such worship in behalf of the mortal mind and the evolving immortal soul. True worship, in the last analysis, becomes an experience realized on four cosmic levels: the intellectual, the morontial, the spiritual, and the personal—the consciousness of mind, soul, and spirit, and their unification in personality.
1997 5:3.8 De ervaring van godsverering bestaat in de sublieme poging van de verloofde Richter om de goddelijke Vader de onuitsprekelijke verlangens en onzegbare aspiraties kenbaar te maken van de menselijke ziel — de ziel die de gezamenlijke schepping is van het sterfelijke bewustzijn dat God zoekt, en de onsterfelijke Richter die God openbaart. Godsverering is daarom de daad van het materiële bewustzijn waarbij het instemt met de poging van het vergeestelijkende zelf, onder leiding van de geest die hiermede is verenigd, om met God te communiceren als een geloofszoon van de Universele Vader. Het sterfelijke bewustzijn stemt in met de godsverering; de onsterfelijke ziel hunkert naar godsverering en geeft de aanzet ertoe; de goddelijke Richter-tegenwoordigheid gaat in deze godsverering voor ten behoeve van het sterfelijke bewustzijn en de evoluerende onsterfelijke ziel. Ten slotte wordt ware godsverering een ervaring die zich op vier kosmische niveaus heeft verwezenlijkt: het verstandelijke, het morontiale, het geestelijke en het persoonlijke — het bewustzijn van het verstand, de ziel en de geest, en hun integratie in de persoonlijkheid.
4. GOD IN RELIGION
4. GOD IN DE RELIGIE
1955 5:4.1 The morality of the religions of evolution drives men forward in the God quest by the motive power of fear. The religions of revelation allure men to seek for a God of love because they crave to become like him. But religion is not merely a passive feeling of “absolute dependence” and “surety of survival”; it is a living and dynamic experience of divinity attainment predicated on humanity service.
1997 5:4.1 De moraal van de evolutionaire religies stuwt mensen voorwaarts in hun zoeken naar God door de drijvende kracht van vrees. De openbaringsreligies daarentegen, lokken mensen aan om een God van liefde te zoeken, omdat zij ernaar hunkeren om zoals hij te worden. Maar religie is niet louter een passief gevoel van ‘absolute afhankelijkheid’ en ‘zekerheid van eeuwig leven;’ religie is een levend, dynamisch ervaren van het verwerven van goddelijkheid, gestoeld op het dienen der mensheid.
1955 5:4.2 The great and immediate service of true religion is the establishment of an enduring unity in human experience, a lasting peace and a profound assurance. With primitive man, even polytheism is a relative unification of the evolving concept of Deity; polytheism is monotheism in the making. Sooner or later, God is destined to be comprehended as the reality of values, the substance of meanings, and the life of truth.
1997 5:4.2 De grote, onmiddellijke dienst die ware religie de mens bewijst, is dat zij in zijn ervaring een duurzame eenheid tot stand brengt, een blijvende vrede en een diepgewortelde zekerheid[5]. Bij de primitieve mens is zelfs het polytheïsme een betrekkelijke eenwording van het evoluerende Godsbegrip; polytheïsme is monotheïsme in wording. Vroeg of laat is God bestemd te worden begrepen als de werkelijkheid van waarden, de substantie van betekenissen en het leven van waarheid.
1955 5:4.3 God is not only the determiner of destiny; he is man’s eternal destination. All nonreligious human activities seek to bend the universe to the distorting service of self; the truly religious individual seeks to identify the self with the universe and then to dedicate the activities of this unified self to the service of the universe family of fellow beings, human and superhuman.
1997 5:4.3 God is niet alleen de bepaler van de bestemming, hij is ’s mensen eeuwige bestemming. Alle niet-religieuze activiteiten van de mens trachten het universum te onderwerpen aan het ontwrichtend dienen van het zelf; een waarlijk religieus mens poogt het zelf te identificeren met het universum en dan de activiteiten van dit verenigde zelf te wijden aan het dienen van zijn universum-familie van medemensen en bovenmenselijke wezens.
1955 5:4.4 The domains of philosophy and art intervene between the nonreligious and the religious activities of the human self. Through art and philosophy the material-minded man is inveigled into the contemplation of the spiritual realities and universe values of eternal meanings.
1997 5:4.4 De domeinen van de filosofie en de kunst bemiddelen tussen de niet-religieuze en de religieuze activiteiten van het menselijk zelf. Door kunst en filosofie wordt de mens met zijn materiële bewustzijn ertoe overgehaald om de geestelijke werkelijkheden en universele waarden van eeuwige betekenissen te beschouwen.
1955 5:4.5 All religions teach the worship of Deity and some doctrine of human salvation. The Buddhist religion promises salvation from suffering, unending peace; the Jewish religion promises salvation from difficulties, prosperity predicated on righteousness; the Greek religion promised salvation from disharmony, ugliness, by the realization of beauty; Christianity promises salvation from sin, sanctity; Mohammedanism provides deliverance from the rigorous moral standards of Judaism and Christianity. The religion of Jesus is salvation from self, deliverance from the evils of creature isolation in time and in eternity.
1997 5:4.5 Alle religies leren dat de Godheid vereerd moet worden en kennen een of ander leerstuk inzake de verlossing van de mens. De Boeddhistische religie belooft verlossing uit het lijden, eindeloze vrede; de Joodse godsdienst belooft verlossing uit moeilijkheden, voorspoed voortvloeiend uit rechtvaardigheid; de Griekse religie beloofde verlossing van disharmonie, lelijkheid, door de verwezenlijking van schoonheid; het Christendom belooft verlossing van zonde, heiligheid; het Mohammedanisme geeft bevrijding van de starre morele normen van het Jodendom en het Christendom. De religie van Jezus is verlossing van het zelf, bevrijding van de euvelen van het isolement van het schepsel in tijd en eeuwigheid.
1955 5:4.6 The Hebrews based their religion on goodness; the Greeks on beauty; both religions sought truth. Jesus revealed a God of love, and love is all-embracing of truth, beauty, and goodness.
1997 5:4.6 De Hebreeërs baseerden hun godsdienst op goedheid, de Grieken op schoonheid; beide religies zochten waarheid. Jezus openbaarde een God van liefde, en liefde houdt alle waarheid, schoonheid en goedheid in zich.
1955 5:4.7 The Zoroastrians had a religion of morals; the Hindus a religion of metaphysics; the Confucianists a religion of ethics. Jesus lived a religion of service. All these religions are of value in that they are valid approaches to the religion of Jesus. Religion is destined to become the reality of the spiritual unification of all that is good, beautiful, and true in human experience.
1997 5:4.7 De volgelingen van Zoroaster hadden een morele religie, de Hindoes een metafysische, de volgelingen van Confucius een ethische. Jezus leefde een religie van dienstbaarheid. Al deze religies zijn van waarde in de zin dat zij deugdelijke toegangswegen vormen tot de religie van Jezus. Het is de bestemming van de religie om de realiteit te worden van de geestelijke unificatie van al hetgeen goed, schoon en waar is in de ervaring van de mens.
1955 5:4.8 The Greek religion had a watchword “Know yourself”; the Hebrews centered their teaching on “Know your God”; the Christians preach a gospel aimed at a “knowledge of the Lord Jesus Christ”; Jesus proclaimed the good news of “knowing God, and yourself as a son of God.” These differing concepts of the purpose of religion determine the individual’s attitude in various life situations and foreshadow the depth of worship and the nature of his personal habits of prayer. The spiritual status of any religion may be determined by the nature of its prayers.
1997 5:4.8 De Griekse religie had als wachtwoord het ‘ken uzelf;’ de Hebreeërs stelden in hun leer het ‘ken uw God’ centraal; de Christenen prediken een evangelie dat gericht is op het ‘kennen van de Heer Jezus Christus;’ Jezus verkondigde het goede nieuws van het ‘kennen van God en van uzelf als een zoon van God[6][7][8].’ Deze verschillende opvattingen aangaande het doel van religie bepalen de houding van de individuele mens in verschillende levensomstandigheden en voorspellen de diepte van zijn godsverering en de natuur van zijn persoonlijke gebedsgewoonten. De geestelijke status van elke religie kan worden bepaald door de natuur van haar gebeden.
1955 5:4.9 The concept of a semihuman and jealous God is an inevitable transition between polytheism and sublime monotheism. An exalted anthropomorphism is the highest attainment level of purely evolutionary religion. Christianity has elevated the concept of anthropomorphism from the ideal of the human to the transcendent and divine concept of the person of the glorified Christ. And this is the highest anthropomorphism that man can ever conceive.
1997 5:4.9 De voorstelling van een half-menselijke, naijverige God is een onvermijdelijke overgangsfase van het polytheïsme naar het sublieme monotheïsme. Een verheven antropomorfisme is het hoogste niveau dat een zuiver evolutionaire religie kan bereiken. Het Christendom heeft de voorstelling van het antropomorfisme verheven van het ideaal van het menselijke tot het niveau van de transcendente, goddelijke voorstelling van de persoon van de verheerlijkte Christus. En dit is het hoogste antropomorfisme dat de mens ooit zal kunnen bedenken.
1997 5:4.10 De Christelijke voorstelling van God is een poging om drie afzonderlijke leerstelsels te combineren:
1955 5:4.11 1. The Hebrew concept—God as a vindicator of moral values, a righteous God.
1997 5:4.11 1. de Hebreeuwse voorstelling — God als handhaver van morele waarden, een rechtvaardig God;
1997 5:4.12 2. de Griekse voorstelling — God als vereniger, een God van wijsheid;
1997 5:4.13 3. de voorstelling van Jezus — God als een levende vriend, een liefhebbende Vader, de goddelijke tegenwoordigheid.
1955 5:4.14 It must therefore be evident that composite Christian theology encounters great difficulty in attaining consistency. This difficulty is further aggravated by the fact that the doctrines of early Christianity were generally based on the personal religious experience of three different persons: Philo of Alexandria, Jesus of Nazareth, and Paul of Tarsus.
1997 5:4.14 Het moet u dus wel duidelijk zijn dat de samengestelde Christelijke theologie grote moeilijkheden ondervindt om tot logische samenhang te geraken. Deze moeilijkheden worden nog verzwaard door het feit dat de leerstellingen van het eerste Christendom in het algemeen gegrond waren op de persoonlijke religieuze ervaring van drie verschillende personen: Philo van Alexandrië, Jezus van Nazaret, en Paulus van Tarsus.
1955 5:4.15 In the study of the religious life of Jesus, view him positively. Think not so much of his sinlessness as of his righteousness, his loving service. Jesus upstepped the passive love disclosed in the Hebrew concept of the heavenly Father to the higher active and creature-loving affection of a God who is the Father of every individual, even of the wrongdoer.
1997 5:4.15 Als ge Jezus’ religieuze leven bestudeert, zie hem dan positief. Let niet zozeer op zijn zondeloosheid, als wel op zijn rechtvaardigheid, zijn liefdevolle dienstbaarheid. Jezus bracht de passieve liefde, die besloten ligt in het Hebreeuwse begrip van de hemelse Vader, op het hogere niveau van de actieve liefde van een God die zijn schepselen bemint en die de Vader is van iedere individuele mens, zelfs van de boosdoener.
5. THE CONSCIOUSNESS OF GOD
5. HET GODSBEWUSTZIJN
1955 5:5.1 Morality has its origin in the reason of self-consciousness; it is superanimal but wholly evolutionary. Human evolution embraces in its unfolding all endowments antecedent to the bestowal of the Adjusters and to the pouring out of the Spirit of Truth. But the attainment of levels of morality does not deliver man from the real struggles of mortal living. Man’s physical environment entails the battle for existence; the social surroundings necessitate ethical adjustments; the moral situations require the making of choices in the highest realms of reason; the spiritual experience (having realized God) demands that man find him and sincerely strive to be like him.
1997 5:5.1 De moraal vindt haar oorsprong in de rede van het zelf-bewustzijn; zij gaat boven het dierlijke uit, doch is volledig evolutionair. De ontvouwing van de evolutie van de mens omvat alle gaven die voorafgaan aan de schenking van de Richters en het uitstorten van de Geest van Waarheid. Maar door het bereiken van morele niveaus wordt de mens niet verlost van de werkelijke worstelingen van het sterfelijke leven.’s Mensen fysische milieu brengt de strijd om het bestaan met zich mee; de sociale omgeving noodzaakt tot aanpassingen op ethisch gebied; situaties waar de moraal in het geding is, vereisen dat hij keuzen doet op de hoogste niveaus van de rede; de geestelijke ervaring (God beseft te hebben) vraagt dat de mens hem zoekt en er oprecht naar streeft om te zijn zoals hij.
1955 5:5.2 Religion is not grounded in the facts of science, the obligations of society, the assumptions of philosophy, or the implied duties of morality. Religion is an independent realm of human response to life situations and is unfailingly exhibited at all stages of human development which are postmoral. Religion may permeate all four levels of the realization of values and the enjoyment of universe fellowship: the physical or material level of self-preservation; the social or emotional level of fellowship; the moral or duty level of reason; the spiritual level of the consciousness of universe fellowship through divine worship.
1997 5:5.2 Religie is niet gebaseerd op de feiten van de wetenschap, niet op de verplichtingen die de samenleving oplegt, de veronderstellingen van de filosofie, of de verplichtingen die de moraal met zich meebrengt. Religie is een onafhankelijk gebied van menselijk reageren op situaties in het leven en treedt altijd aan de dag in alle post-morele stadia van de menselijke ontwikkeling. Alle vier niveaus waarop waarden worden beseft en gemeenschap met het universum wordt genoten, kunnen door religie worden doordrongen: het fysische of materiële niveau waarop de mens zichzelf in stand houdt; het sociale of gevoelsniveau van gemeenschap met de medemens; het morele of plichtniveau der rede; het geestelijke niveau waar men zich bewust is van gemeenschap met het universum door goddelijke godsverering.
1955 5:5.3 The fact-seeking scientist conceives of God as the First Cause, a God of force. The emotional artist sees God as the ideal of beauty, a God of aesthetics. The reasoning philosopher is sometimes inclined to posit a God of universal unity, even a pantheistic Deity. The religionist of faith believes in a God who fosters survival, the Father in heaven, the God of love.
1997 5:5.3 De wetenschapsmens die op zoek is naar feiten, stelt zich God voor als de Eerste Oorzaak, een God van kracht. De kunstenaar, de gevoelsmens, ziet God als het ideaal van schoonheid, een God der esthetica. De verstandelijk redenerende filosoof is soms geneigd een God van universele een- heid te poneren, zelfs een pantheïstische Godheid. De religieuze mens met geloofsvertrouwen ge- looft in een God die hem helpt tot eeuwig leven te komen, de Vader in de hemel, de God van liefde.
1955 5:5.4 Moral conduct is always an antecedent of evolved religion and a part of even revealed religion, but never the whole of religious experience. Social service is the result of moral thinking and religious living. Morality does not biologically lead to the higher spiritual levels of religious experience. The adoration of the abstract beautiful is not the worship of God; neither is exaltation of nature nor the reverence of unity the worship of God.
1997 5:5.4 Moreel gedrag is altijd een antecedent der geëvolueerde religie en een onderdeel zelfs van ge- openbaarde religie, maar is nooit de gehele religieuze ervaring. Sociaal dienstbetoon is het re- sul- taat van moreel denken en religieus leven.Ethiek voert niet langs biologische weg naar de hogere geestelijke niveaus van religieuze ervaring. De adoratie van het abstract schone is niet de aanbid- ding van God, en verheerlijking van de natuur of eerbied voor eenheid is evenmin Godsverering.
1955 5:5.5 Evolutionary religion is the mother of the science, art, and philosophy which elevated man to the level of receptivity to revealed religion, including the bestowal of Adjusters and the coming of the Spirit of Truth. The evolutionary picture of human existence begins and ends with religion, albeit very different qualities of religion, one evolutional and biological, the other revelational and periodical. And so, while religion is normal and natural to man, it is also optional. Man does not have to be religious against his will.
1997 5:5.5 De evolutionaire religie is de moeder van de wetenschap, kunst en filosofie die de mens hebben opgevoerd tot het niveau waar hij ontvankelijk is geworden voor geopenbaarde religie, met inbegrip van de schenking van Richters en de komst van de Geest van Waarheid. Het evolutionaire beeld van het menselijke bestaan begint en eindigt met religie, zij het dan ook met religies van zeer verschillende kwaliteit, de ene evolutioneel en biologisch, en de andere gegrond op periodieke openbaring. En zo is religie, ofschoon normaal en natuurlijk voor de mens, ook facultatief. De mens behoeft niet tegen zijn wil religieus te zijn.
1955 5:5.6 Religious experience, being essentially spiritual, can never be fully understood by the material mind; hence the function of theology, the psychology of religion. The essential doctrine of the human realization of God creates a paradox in finite comprehension. It is well-nigh impossible for human logic and finite reason to harmonize the concept of divine immanence, God within and a part of every individual, with the idea of God’s transcendence, the divine domination of the universe of universes. These two essential concepts of Deity must be unified in the faith-grasp of the concept of the transcendence of a personal God and in the realization of the indwelling presence of a fragment of that God in order to justify intelligent worship and validate the hope of personality survival. The difficulties and paradoxes of religion are inherent in the fact that the realities of religion are utterly beyond the mortal capacity for intellectual comprehension.
1997 5:5.6 Daar religieuze ervaring in wezen geestelijk is, kan zij nooit geheel worden begrepen door het materiële denken: vandaar de functie van de theologie, de psychologie van de religie. De onmisbare leer over ’s mensen bewustwording van God schept een paradox voor het eindige bevattingsvermogen. Het is welhaast onmogelijk voor de menselijke logica en de eindige rede om het denkbeeld van de goddelijke immanentie — God binnen u, die deel is van ieder individu — te verzoenen met de idee van Gods transcendentie, de goddelijke heerschappij over het universum van universa. Deze twee essentiële voorstellingen van de Godheid moeten tot eenheid worden gebracht in het geloofsverstaan van het denkbeeld van de transcendentie van een persoonlijke God en het zich bewust worden van de aanwezigheid van een inwonend fragment van deze God, wil intelligente godsverering gerechtvaardigd, en de hoop op overleving van de persoonlijkheid gegrond zijn. De moeilijkheden en paradoxen van de religie zijn inherent aan het feit dat de werkelijkheden van de religie het verstandelijke bevattingsvermogen van stervelingen volstrekt te boven gaan.
1955 5:5.7 Mortal man secures three great satisfactions from religious experience, even in the days of his temporal sojourn on earth:
1997 5:5.7 De sterfelijke mens verzekert zich in de religieuze ervaring van grote voldoening van drieërlei aard, zelfs reeds in de dagen van zijn tijdelijk verblijf op aarde:
1955 5:5.8 1. Intellectually he acquires the satisfactions of a more unified human consciousness.
1997 5:5.8 1. In verstandelijk opzicht verwerft hij de genoegens die voortkomen uit een beter geïntegreerd menselijk bewustzijn.
1955 5:5.9 2. Philosophically he enjoys the substantiation of his ideals of moral values.
1997 5:5.9 2. In filosofisch opzicht smaakt hij het genoegen dat zijn idealen inzake morele waarden worden gestaafd.
1955 5:5.10 3. Spiritually he thrives in the experience of divine companionship, in the spiritual satisfactions of true worship.
1997 5:5.10 3. In geestelijk opzicht gedijt hij door de ervaring dat God zijn metgezel is, door de geestelijke genoegens van ware godsverering.
1955 5:5.11 God-consciousness, as it is experienced by an evolving mortal of the realms, must consist of three varying factors, three differential levels of reality realization. There is first the mind consciousness—the comprehension of the idea of God. Then follows the soul consciousness—the realization of the ideal of God. Last, dawns the spirit consciousness—the realization of the spirit reality of God. By the unification of these factors of the divine realization, no matter how incomplete, the mortal personality at all times overspreads all conscious levels with a realization of the personality of God. In those mortals who have attained the Corps of the Finality all this will in time lead to the realization of the supremacy of God and may subsequently eventuate in the realization of the ultimacy of God, some phase of the absonite superconsciousness of the Paradise Father.
1997 5:5.11 Godsbewustzijn, zoals dit door een evoluerende sterveling in de verschillende domeinen wordt ervaren, moet uit drie veranderlijke factoren bestaan, drie verschillende niveaus waarop men zich bewust wordt van de realiteit. Eerst is er het verstandelijke bewustzijn — het verstaan van de Godsidee. Dan volgt de bewustheid van de ziel — de bewustwording van het Godsideaal. Ten slotte daagt de geest-bewustheid — de bewustwording van de geest-realiteit van God. Door de unificatie van deze factoren van de goddelijke bewustwording, hoe onvolledig ook, overdekt de sterfelijke persoonlijkheid alle bewuste niveaus te allen tijde met een besef van de persoon- lijkheid van God. Bij de stervelingen die het Korps der Volkomenheid hebben bereikt, voert dit alles te zijner tijd tot het zich bewust worden van de allerhoogste macht van God en kan dit vervolgens uitlopen in het besef van de ultimiteit van God, een fase van het absoniete bovenbewustzijn van de Paradijs-Vader.
1955 5:5.12 The experience of God-consciousness remains the same from generation to generation, but with each advancing epoch in human knowledge the philosophic concept and the theologic definitions of God must change. God-knowingness, religious consciousness, is a universe reality, but no matter how valid (real) religious experience is, it must be willing to subject itself to intelligent criticism and reasonable philosophic interpretation; it must not seek to be a thing apart in the totality of human experience.
1997 5:5.12 De ervaring van het zich bewust zijn van God blijft gelijk van geslacht tot geslacht, maar in ieder tijdperk van de vooruitgang in kennis van de mens moeten de filosofische voorstelling en de theologische definities van God veranderen. Het kennen van God, religieus bewustzijn, is een universum-realiteit, maar hoe geldig (werkelijk) religieuze ervaring ook is, zij moet bereid zijn zich te onderwerpen aan intelligente kritiek en redelijke filosofische interpretatie: zij moet niet iets afzonderlijks willen zijn in de totaliteit der menselijke ervaring.
1955 5:5.13 Eternal survival of personality is wholly dependent on the choosing of the mortal mind, whose decisions determine the survival potential of the immortal soul. When the mind believes God and the soul knows God, and when, with the fostering Adjuster, they all desire God, then is survival assured. Limitations of intellect, curtailment of education, deprivation of culture, impoverishment of social status, even inferiority of the human standards of morality resulting from the unfortunate lack of educational, cultural, and social advantages, cannot invalidate the presence of the divine spirit in such unfortunate and humanly handicapped but believing individuals. The indwelling of the Mystery Monitor constitutes the inception and insures the possibility of the potential of growth and survival of the immortal soul.
1997 5:5.13 De eeuwige overleving van de persoonlijkheid is geheel afhankelijk van de keuzen van het sterfelijke bewustzijn, welks beslissingen het overlevingspotentieel van de onsterfelijke ziel bepalen. Wanneer het verstand in God gelooft en de ziel God kent, en wanneer deze tezamen met de koesterende en opvoedende Richter, naar God verlangen, dan is de overleving verzekerd. Verstandelijke beperktheden, een beknotte opleiding, gebrek aan cultuur, een armelijke sociale positie, zelfs de inferieure morele normen van de mens die kunnen voortkomen uit het betreurenswaardige ontberen van voordelen van ontwikkeling, cultuur en een sociale omgeving, kunnen de tegenwoordigheid van de goddelijke geest in zulke onfortuinlijke, als mens gehandicapte, maar gelovige personen niet ontkrachten. De inwoning van de Geheimnisvolle Mentor vormt de aanvang van de onsterfelijke ziel en garandeert de capaciteit tot haar groei en overleving.
1955 5:5.14 The ability of mortal parents to procreate is not predicated on their educational, cultural, social, or economic status. The union of the parental factors under natural conditions is quite sufficient to initiate offspring. A human mind discerning right and wrong and possessing the capacity to worship God, in union with a divine Adjuster, is all that is required in that mortal to initiate and foster the production of his immortal soul of survival qualities if such a spirit-endowed individual seeks God and sincerely desires to become like him, honestly elects to do the will of the Father in heaven.
1997 5:5.14 Het vermogen van sterfelijke ouders om zich voort te planten berust niet op hun opleiding, hun niveau van ontwikkeling en beschaving, of hun sociale en economische positie. De vereniging van de ouderlijke factoren onder natuurlijke omstandigheden is geheel voldoende om het aanzijn te geven aan nakomelingen. Een menselijk bewustzijn dat onderscheid maakt tussen goed en kwaad en dat het vermogen bezit tot godsverering, in vereniging met een goddelijke Richter, is al wat nodig is om in die sterveling het voortbrengen en opvoeden van zijn onsterfelijke ziel met overlevingskwaliteiten op gang te brengen, indien deze met geest begiftigde individuele mens God zoekt en oprecht verlangt te worden zoals hij, eerlijk verkiest de wil van de Vader in de hemel te doen.
6. THE GOD OF PERSONALITY
6. DE GOD VAN PERSOONLIJKHEID
1955 5:6.1 The Universal Father is the God of personalities. The domain of universe personality, from the lowest mortal and material creature of personality status to the highest persons of creator dignity and divine status, has its center and circumference in the Universal Father. God the Father is the bestower and the conservator of every personality. And the Paradise Father is likewise the destiny of all those finite personalities who wholeheartedly choose to do the divine will, those who love God and long to be like him.
1997 5:6.1 De Universele Vader is de God van persoonlijkheden. Het domein van universum-persoonlijkheid, van het laagste sterfelijke, materiële schepsel met persoonlijkheidsstatus tot de hoogste per- sonen met schepper-waardigheid en goddelijke status, heeft zijn middelpunt en omtrek in de Uni- versele Vader. God de Vader is de schenker en bewaarder van alle persoonlijkheid. De Paradijs-Vader is bovendien de bestemming van alle eindige persoonlijkheden die van ganser harte verkiezen de goddelijke wil te doen, zij die God liefhebben en ernaar verlangen te zijn zoals hij.
1955 5:6.2 Personality is one of the unsolved mysteries of the universes. We are able to form adequate concepts of the factors entering into the make-up of various orders and levels of personality, but we do not fully comprehend the real nature of the personality itself. We clearly perceive the numerous factors which, when put together, constitute the vehicle for human personality, but we do not fully comprehend the nature and significance of such a finite personality.
1997 5:6.2 Persoonlijkheid is een van de onopgeloste mysteriën in de universa. Wij zijn wel in staat ons adequate voorstellingen te vormen van de factoren die meespelen in de aard van verschillende orden en niveaus van persoonlijkheid, maar wij begrijpen de werkelijke natuur van persoonlijkheid zelf niet geheel. Wij zien duidelijk de talrijke factoren die, samengevoegd, het voertuig voor de menselijke persoonlijkheid vormen, maar wij begrijpen de natuur en de betekenis van zulk een eindige persoonlijkheid niet geheel.
1955 5:6.3 Personality is potential in all creatures who possess a mind endowment ranging from the minimum of self-consciousness to the maximum of God-consciousness. But mind endowment alone is not personality, neither is spirit nor physical energy. Personality is that quality and value in cosmic reality which is exclusively bestowed by God the Father upon these living systems of the associated and co-ordinated energies of matter, mind, and spirit. Neither is personality a progressive achievement. Personality may be material or spiritual, but there either is personality or there is no personality. The other-than-personal never attains the level of the personal except by the direct act of the Paradise Father.
1997 5:6.3 Persoonlijkheid is potentieel in alle schepselen die in het bezit zijn van een geschonken bewustzijn, variërend van het minimum aan zelf-bewustzijn tot het maximum aan Godsbewustzijn. Maar met bewustzijn begiftigd zijn, is op zichzelf nog niet persoonlijkheid, en evenmin is geest-energie of fysische energie persoonlijkheid. Persoonlijkheid is die kwaliteit en waarde in de kosmische realiteit, die uitsluitend door God de Vader wordt verleend aan deze levende systemen van de onderling geassocieerde en gecoördineerde energieën van materie, bewustzijn en geest. Persoonlijkheid is niet iets dat door vooruitgang bereikt kan worden. Persoonlijkheid kan van materiële of geestelijke aard zijn, maar er is of wèl persoonlijkheid, of geen persoonlijkheid. Het anders-dan-persoonlijke bereikt nooit het niveau van het persoonlijke, behalve door het rechtstreekse handelen van de Paradijs-Vader.
1955 5:6.4 The bestowal of personality is the exclusive function of the Universal Father, the personalization of the living energy systems which he endows with the attributes of relative creative consciousness and the freewill control thereof. There is no personality apart from God the Father, and no personality exists except for God the Father. The fundamental attributes of human selfhood, as well as the absolute Adjuster nucleus of the human personality, are the bestowals of the Universal Father, acting in his exclusively personal domain of cosmic ministry.
1997 5:6.4 Het schenken van persoonlijkheid, het personaliseren van de levende energiesystemen die hij begiftigt met de eigenschappen van betrekkelijk creatief bewustzijn en de beheersing daarvan door de vrije wil, is de exclusieve functie van de Universele Vader. Er bestaat geen persoonlijkheid los van God de Vader en geen persoonlijkheid bestaat dan door God de Vader. De fundamentele eigenschappen van het menselijke zelf, evenals de absolute Richter-kern van de menselijke persoonlijkheid, zijn gaven van de Universele Vader, handelend in zijn uitsluitend persoonlijke domein van kosmisch dienstbetoon.
1955 5:6.5 The Adjusters of prepersonal status indwell numerous types of mortal creatures, thus insuring that these same beings may survive mortal death to personalize as morontia creatures with the potential of ultimate spirit attainment. For, when such a creature mind of personality endowment is indwelt by a fragment of the spirit of the eternal God, the prepersonal bestowal of the personal Father, then does this finite personality possess the potential of the divine and the eternal and aspire to a destiny akin to the Ultimate, even reaching out for a realization of the Absolute.
1997 5:6.5 De Richters, wier status voorpersoonlijk is, wonen bij talrijke soorten sterfelijke schepselen in en vormen daardoor de zekerheid dat al deze wezens de dood die tot het sterfelijk bestaan behoort, kunnen overleven teneinde persoonlijke morontia-schepselen te worden, met het potentieel om uiteindelijk geest-status te bereiken. Want wanneer in zulk een met persoonlijkheid begiftigd geschapen bewustzijn een fragment woont van de eeuwige God, de voorpersoonlijke gave van de persoonlijke Vader, dan bezit deze eindige persoonlijkheid inderdaad de capaciteit tot het goddelijke en eeuwige, streeft hij naar een bestemming die verwant is met de Ultieme en reikt hij zelfs naar een zich bewust worden van de Absolute.
1955 5:6.6 Capacity for divine personality is inherent in the prepersonal Adjuster; capacity for human personality is potential in the cosmic-mind endowment of the human being. But the experiential personality of mortal man is not observable as an active and functional reality until after the material life vehicle of the mortal creature has been touched by the liberating divinity of the Universal Father, being thus launched upon the seas of experience as a self-conscious and a (relatively) self-determinative and self-creative personality. The material self is truly and unqualifiedly personal.
1997 5:6.6 Het vermogen om een goddelijke persoonlijkheid te worden is inherent aan de voorpersoonlijke Richter; het vermogen om een menselijke persoonlijkheid te worden is potentieel aanwezig in de gave van het kosmische bewustzijn aan de mens. Maar de experiëntiële persoonlijkheid van de sterfelijke mens kan pas als een actieve, functionele werkelijkheid worden waargenomen, wanneer het materiële levensvoertuig van het sterfelijke schepsel is aangeraakt door de vrijmakende goddelijkheid van de Universele Vader, en aldus de zeeën der ervaring is opgestuurd als een zichzelf bewuste, (betrekkelijk) zelfbepalende en zelfscheppende persoonlijkheid. Het materiële zelf is waarlijk en onbeperkt persoonlijk.
1955 5:6.7 The material self has personality and identity, temporal identity; the prepersonal spirit Adjuster also has identity, eternal identity. This material personality and this spirit prepersonality are capable of so uniting their creative attributes as to bring into existence the surviving identity of the immortal soul.
1997 5:6.7 Het materiële zelf heeft persoonlijkheid en identiteit, identiteit in de tijd; de voorpersoonlijke geest-Richter heeft ook identiteit, eeuwige identiteit. Deze materiële persoonlijkheid en deze geest-voorpersoonlijkheid zijn in staat hun creatieve eigenschappen zo te verenigen, dat zij de overlevende identiteit van de onsterfelijke ziel tot stand brengen.
1955 5:6.8 Having thus provided for the growth of the immortal soul and having liberated man’s inner self from the fetters of absolute dependence on antecedent causation, the Father stands aside. Now, man having thus been liberated from the fetters of causation response, at least as pertains to eternal destiny, and provision having been made for the growth of the immortal self, the soul, it remains for man himself to will the creation or to inhibit the creation of this surviving and eternal self which is his for the choosing. No other being, force, creator, or agency in all the wide universe of universes can interfere to any degree with the absolute sovereignty of the mortal free will, as it operates within the realms of choice, regarding the eternal destiny of the personality of the choosing mortal. As pertains to eternal survival, God has decreed the sovereignty of the material and mortal will, and that decree is absolute.
1997 5:6.8 Nu de Vader deze voorzieningen heeft getroffen voor de groei van de onsterfelijke ziel en nu hij ’s mensen innerlijk zelf heeft bevrijd uit de kluisters der absolute afhankelijkheid van voorafgaande veroorzaking, treedt hij terug. Nu de mens aldus is bevrijd van de kluisters van de respons op veroorzaking, tenminste voorzover het zijn eeuwige bestemming aangaat, en er voorzieningen zijn getroffen voor de groei van zijn onsterfelijke zelf, de ziel, is het aan de mens zelf om te willen of te verhinderen dat dit de dood overlevende, eeuwige zelf, dat het zijne kan worden indien hij dit verkiest, geschapen wordt. Geen ander wezen, geen andere kracht, schepper, of werkzame factor in het ganse uitgestrekte universum van universa kan ook maar de minste aantasting vormen van de absolute soevereiniteit van de vrije wil van de mens, zoals deze werkzaam is binnen de domeinen waar hij kan kiezen, namelijk daar waar het de eeuwige bestemming van de persoonlijkheid van de kiezende sterveling aangaat. Waar het om de eeuwige overleving gaat, heeft God de soevereiniteit van de wil van de materiële sterveling verordend en deze verordening is absoluut.
1955 5:6.9 The bestowal of creature personality confers relative liberation from slavish response to antecedent causation, and the personalities of all such moral beings, evolutionary or otherwise, are centered in the personality of the Universal Father. They are ever drawn towards his Paradise presence by that kinship of being which constitutes the vast and universal family circle and fraternal circuit of the eternal God. There is a kinship of divine spontaneity in all personality.
1997 5:6.9 De schenking van schepsel-persoonlijkheid verschaft betrekkelijke bevrijding van slaafse reacties op voorafgaande veroorzaking, en de persoonlijkheden van al deze evolutionaire of niet- evolutionaire morele wezens zijn geconcentreerd op de persoonlijkheid van de Universele Vader. Zij worden steeds naar zijn Paradijs-tegenwoordigheid getrokken door de wezensverwantschap die de basis is van de enorme, universele familiekring en het broederlijke circuit van de eeuwige God[9]. Er bestaat een verwantschap van goddelijke spontaneïteit tussen alle persoonlijkheden.
1955 5:6.10 The personality circuit of the universe of universes is centered in the person of the Universal Father, and the Paradise Father is personally conscious of, and in personal touch with, all personalities of all levels of self-conscious existence. And this personality consciousness of all creation exists independently of the mission of the Thought Adjusters.
1997 5:6.10 Het persoonlijkheidscircuit van het universum van universa heeft zijn centrum in de persoon van de Universele Vader, en de Paradijs-Vader is zich persoonlijk bewust van, en staat in persoonlijk contact met, alle persoonlijkheden op alle niveaus van zelf-bewust bestaan. En persoonlijkheidsbesef van de gehele schepping bestaat onafhankelijk van de zending van de Gedachtenrichters.
1955 5:6.11 As all gravity is circuited in the Isle of Paradise, as all mind is circuited in the Conjoint Actor and all spirit in the Eternal Son, so is all personality circuited in the personal presence of the Universal Father, and this circuit unerringly transmits the worship of all personalities to the Original and Eternal Personality.
1997 5:6.11 Zoals alle zwaartekracht deel uitmaakt van het circuit van het Paradijs-Eiland, zoals alle bewustzijn deel uitmaakt van het circuit van de Vereend Handelende Geest en alle geest van het circuit de Eeuwige Zoon, zo is alle persoonlijkheid opgenomen in het circuit van de persoonlijke tegenwoordigheid van de Universele Vader, en dit circuit brengt de godsverering van alle persoonlijkheden feilloos over aan de Oorspronkelijke, Eeuwige Persoonlijkheid.
1955 5:6.12 Concerning those personalities who are not Adjuster indwelt: The attribute of choice-liberty is also bestowed by the Universal Father, and such persons are likewise embraced in the great circuit of divine love, the personality circuit of the Universal Father. God provides for the sovereign choice of all true personalities. No personal creature can be coerced into the eternal adventure; the portal of eternity opens only in response to the freewill choice of the freewill sons of the God of free will.
1997 5:6.12 Wat nu de persoonlijkheden aangaat bij wie geen Richter inwoont: de Universele Vader verleent ook aan hen de eigenschap van keuze vrijheid, en zulke personen worden eveneens opgenomen in het grote circuit der goddelijke liefde, het persoonlijkheidscircuit van de Universele Vader. God zorgt ervoor dat alle ware persoonlijkheden soevereine keuzen kunnen maken. Geen enkel persoonlijk schepsel kan worden gedwongen aan het eeuwige avontuur te beginnen: de poort der eeuwigheid opent zich alleen in antwoord op de vrije wilskeuze van de vrije wilszonen van de God van vrije wil.
1955 5:6.13 And this represents my efforts to present the relation of the living God to the children of time. And when all is said and done, I can do nothing more helpful than to reiterate that God is your universe Father, and that you are all his planetary children.
1997 5:6.13 Hiermede kom ik aan het einde van mijn pogingen de verhouding van de levende God met de kinderen in de tijd te beschrijven. Al met al kan ik niet beter doen dan te herhalen dat God uw universum-Vader is, en dat gij allen zijn planetaire kinderen zijt.
1955 5:6.14 [This is the fifth and last of the series presenting the narrative of the Universal Father by a Divine Counselor of Uversa.]
1997 5:6.14 [Dit is de vijfde en laatste verhandeling in de serie waarin een Goddelijk Raadsman van Uversa u zijn relaas over de Universele Vader heeft aangeboden.]
Verhandeling 4. Gods betrekking tot het Universum |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 6. De Eeuwige Zoon |