Het Urantia Boek in het Engels is sinds 2006 wereldwijd Public Domain.
Vertalingen: © 1997 De Stichting Urantia
Verhandeling 117. God de Allerhoogste |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 119. De zelfschenkingen van Christus Michael |
SUPREME AND ULTIMATE—TIME AND SPACE
ALLERHOOGST EN ULTIEM — TIJD EN RUIMTE
1997 118:0.1 TEN aanzien van de verscheidene naturen van de Godheid kan het volgende worden gezegd:
1955 118:0.2 1. The Father is self-existent self.
1997 118:0.2 1. De Vader is een in zichzelf existent zelf.
1955 118:0.4 3. The Spirit is conjoint-existent self.
1997 118:0.4 3. De Geest is een vereend-existent zelf.
1997 118:0.5 4. De Allerhoogste is een evolutionair-experiëntieel zelf.
1997 118:0.6 5. De Zevenvoudige is zichzelf distributerende goddelijkheid.
1997 118:0.7 6. De Ultieme is een transcendentaal-experiëntieel zelf.
1997 118:0.8 7. De Absolute is een existentieel-experientieel zelf.
1955 118:0.9 While God the Sevenfold is indispensable to the evolutionary attainment of the Supreme, the Supreme is also indispensable to the eventual emergence of the Ultimate. And the dual presence of the Supreme and the Ultimate constitutes the basic association of subabsolute and derived Deity, for they are interdependently complemental in the attainment of destiny. Together they constitute the experiential bridge linking the beginnings and the completions of all creative growth in the master universe.
1997 118:0.9 Terwijl God de Zevenvoudige onmisbaar is voor het evolutionair bereiken van de Allerhoogste, is de Allerhoogste ook onmisbaar voor de uiteindelijke wording van de Ultieme. En de tweevoudige tegenwoordigheid van de Allerhoogste en de Ultieme vormt de fundamentele associatie van de subabsolute en afgeleide Godheid, want zij zijn op onderling afhankelijke wijze complementair bij het bereiken van bestemming. Samen vormen zij de experiëntiële brug tussen alle begin en voltooiing van alle creatieve groei in het meester-universum.
1955 118:0.10 Creative growth is unending but ever satisfying, endless in extent but always punctuated by those personality-satisfying moments of transient goal attainment which serve so effectively as the mobilization preludes to new adventures in cosmic growth, universe exploration, and Deity attainment.
1997 118:0.10 Creatieve groei is zonder einde maar immer bevredigend, eindeloos in uitgestrektheid maar altijd onderbroken en geaccentueerd door de momenten dat een voorlopig doel is bereikt, momenten die de persoonlijkheid bevredigen en zeer doeltreffend dienen als een mobiliserend voorspel op nieuwe avonturen in kosmische groei, in de verkenning van het universum en in het bereiken van de Godheid.
1955 118:0.11 While the domain of mathematics is beset with qualitative limitations, it does provide the finite mind with a conceptual basis of contemplating infinity. There is no quantitative limitation to numbers, even in the comprehension of the finite mind. No matter how large the number conceived, you can always envisage one more being added. And also, you can comprehend that that is short of infinity, for no matter how many times you repeat this addition to number, still always one more can be added.
1997 118:0.11 Ofschoon het domein der mathematica is omgeven door kwalitatieve beperkingen, biedt het wel een conceptuele basis aan het eindige denken waarop dit zich in de oneindigheid kan verdiepen. Er is geen kwantitatieve beperking aan getallen, zelfs niet in het begrip van het eindige denken. Hoe groot ge u ook een getal voorstelt, ge kunt u altijd indenken dat er één bij wordt opgeteld. En ook kunt ge begrijpen dat dit getal niet oneindig zal zijn, want hoe vaak ge deze optelling ook herhaalt, er zal nog altijd één bij kunnen worden opgeteld.
1955 118:0.12 At the same time, the infinite series can be totaled at any given point, and this total (more properly, a subtotal) provides the fullness of the sweetness of goal attainment for a given person at a given time and status. But sooner or later, this same person begins to hunger and yearn for new and greater goals, and such adventures in growth will be forever forthcoming in the fullness of time and the cycles of eternity.
1997 118:0.12 Tegelijkertijd kan de som van deze oneindige reeks op ieder gegeven punt worden vastgesteld, en dit totaal (juister gezegd, subtotaal) doet een bepaald persoon, op een bepaalde tijd en bij een bepaalde status, de volle zoetheid smaken van een doel dat is bereikt. Maar vroeg of laat begint deze zelfde persoon te verlangen en te hunkeren naar nieuwe, grotere doeleinden, en deze avon- turen in groei zullen in de volheid des tijds en in de cycli der eeuwigheid altijd beschikbaar zijn.
1955 118:0.13 Each successive universe age is the antechamber of the following era of cosmic growth, and each universe epoch provides immediate destiny for all preceding stages. Havona, in and of itself, is a perfect, but perfection-limited, creation; Havona perfection, expanding out into the evolutionary superuniverses, finds not only cosmic destiny but also liberation from the limitations of pre-evolutionary existence.
1997 118:0.13 Ieder successief universum-tijdperk is de antichambre voor de volgende era van kosmische groei, en ieder tijdvak van het universum vormt de rechtstreekse bestemming van alle stadia die eraan vooraf zijn gegaan. Havona is in zichzelf en uit zichzelf een volmaakte, maar door volmaaktheid beperkte, schepping; de volmaaktheid van Havona vindt in haar uitbreiding naar buiten, de evolutionaire superuniversa in, niet alleen haar kosmische bestemming, maar ook bevrijding uit de beperkingen van het preëvolutionaire bestaan.
1. TIME AND ETERNITY
1. TIJD EN EEUWIGHEID
1955 118:1.1 It is helpful to man’s cosmic orientation to attain all possible comprehension of Deity’s relation to the cosmos. While absolute Deity is eternal in nature, the Gods are related to time as an experience in eternity. In the evolutionary universes eternity is temporal everlastingness—the everlasting now.
1997 118:1.1 Het is dienstig voor de kosmische oriëntatie van de mens dat hij zich zoveel mogelijk begrip verwerft aangaande de betrekking van de Godheid tot de kosmos. Terwijl de absolute Godheid eeuwig is van natuur, zijn de Goden verbonden met de tijd, als een ervaring in de eeuwigheid. In de evolutionaire universa is eeuwigheid eeuwigdurendheid in de tijd — het eeuwigdurende nu.
1955 118:1.2 The personality of the mortal creature may eternalize by self-identification with the indwelling spirit through the technique of choosing to do the will of the Father. Such a consecration of will is tantamount to the realization of eternity-reality of purpose. This means that the purpose of the creature has become fixed with regard to the succession of moments; stated otherwise, that the succession of moments will witness no change in creature purpose. A million or a billion moments makes no difference. Number has ceased to have meaning with regard to the creature’s purpose. Thus does creature choice plus God’s choice eventuate in the eternal realities of the never-ending union of the spirit of God and the nature of man in the everlasting service of the children of God and of their Paradise Father.
1997 118:1.2 De persoonlijkheid van het sterfelijke schepsel kan zich vereeuwigen door zelf-identificatie met de inwonende geest, door de techniek van het kiezen voor het doen van de wil van de Vader. Zulk een consecratie van de wil komt neer op de verwezenlijking van de eeuwigheidswerkelijkheid van voornemen. Dit betekent dat het voornemen van het schepsel vast is komen te staan met betrekking tot de opeenvolging van momenten; anders gezegd, dat de opeenvolging van momenten geen verandering te zien zal geven in het voornemen van het schepsel. Of het een miljoen of een miljard momenten zijn maakt geen verschil. Aantallen hebben geen betekenis meer ten aanzien van het voornemen van het schepsel. Zo resulteert de keuze van het schepsel plus Gods keuze in de eeuwige werkelijkheden van de nimmer-eindigende verbintenis van de geest van God en de natuur van de mens in de eeuwige dienst van de kinderen Gods en van hun Paradijs-Vader.
1955 118:1.3 There is a direct relationship between maturity and the unit of time consciousness in any given intellect. The time unit may be a day, a year, or a longer period, but inevitably it is the criterion by which the conscious self evaluates the circumstances of life, and by which the conceiving intellect measures and evaluates the facts of temporal existence.
1997 118:1.3 Er bestaat een rechtstreeks verband tussen volwassenheid en de eenheid van tijdsbewustzijn in ieder gegeven verstand. De tijdseenheid kan een dag, een jaar, of een nog langere periode zijn, maar zij is onvermijdelijk het criterium aan de hand waarvan het bewuste zelf de omstandigheden des levens evalueert, en waardoor het concipiërende verstand de feiten van het bestaan in de tijd meet en evalueert.
1955 118:1.4 Experience, wisdom, and judgment are the concomitants of the lengthening of the time unit in mortal experience. As the human mind reckons backward into the past, it is evaluating past experience for the purpose of bringing it to bear on a present situation. As mind reaches out into the future, it is attempting to evaluate the future significance of possible action. And having thus reckoned with both experience and wisdom, the human will exercises judgment-decision in the present, and the plan of action thus born of the past and the future becomes existent.
1997 118:1.4 Ervaring, wijsheid en oordeelkundigheid zijn de nevenverschijnselen van het langer worden van de tijdseenheid in de ervaring van de sterveling. Wanneer het menselijk denken terugrekent naar het verleden, evalueert het ervaring in het verleden met de bedoeling deze toe te passen op een situatie in het heden. Wanneer het denken uitreikt naar de toekomst, tracht het de toekomstige betekenis van een mogelijke handeling in te schatten. En wanneer de menselijke wil aldus bij zowel ervaring als wijsheid te rade is gegaan, neemt hij een oordeelkundige beslissing in het heden, en wordt het plan van handeling, geboren uit verleden en toekomst, existent.
1955 118:1.5 In the maturity of the developing self, the past and future are brought together to illuminate the true meaning of the present. As the self matures, it reaches further and further back into the past for experience, while its wisdom forecasts seek to penetrate deeper and deeper into the unknown future. And as the conceiving self extends this reach ever further into both past and future, so does judgment become less and less dependent on the momentary present. In this way does decision-action begin to escape from the fetters of the moving present, while it begins to take on the aspects of past-future significance.
1997 118:1.5 In de rijpheid van het zich ontwikkelende zelf worden het verleden en de toekomst samengebracht om de ware betekenis van het heden te verhelderen. Naarmate het zelf volwassen wordt, reikt het steeds verder terug in het verleden naar ervaring, terwijl het met de voorspellingen die uit zijn wijsheid voortkomen, steeds dieper tracht door te dringen in de onbekende toekomst. En naargelang het concipiërende zelf steeds verder in het verleden en de toekomst reikt, wordt ook de oordeelkundigheid steeds minder afhankelijk van het vluchtige heden. Op deze wijze begint de beslissingshandeling werkelijk los te komen uit de boeien van het bewegende heden, terwijl zij de aspecten van verleden-toekomstige betekenis begint aan te nemen.
1955 118:1.6 Patience is exercised by those mortals whose time units are short; true maturity transcends patience by a forbearance born of real understanding.
1997 118:1.6 Geduld wordt betracht door die stervelingen wier tijdseenheden kort zijn: ware volwassenheid transcendeert geduld door een verdraagzaamheid die uit werkelijk begrijpen wordt geboren.
1955 118:1.7 To become mature is to live more intensely in the present, at the same time escaping from the limitations of the present. The plans of maturity, founded on past experience, are coming into being in the present in such manner as to enhance the values of the future.
1997 118:1.7 Volwassen worden betekent intensiever in het heden leven en terzelfdertijd ontsnappen aan de beperkingen van het heden. De plannen der volwassenheid, die gebaseerd zijn op ervaring in het verleden, ontstaan thans op zulk een wijze in het heden dat zij de waarden van de toekomst verhogen.
1955 118:1.8 The time unit of immaturity concentrates meaning-value into the present moment in such a way as to divorce the present of its true relationship to the not-present—the past-future. The time unit of maturity is proportioned so to reveal the co-ordinate relationship of past-present-future that the self begins to gain insight into the wholeness of events, begins to view the landscape of time from the panoramic perspective of broadened horizons, begins perhaps to suspect the nonbeginning, nonending eternal continuum, the fragments of which are called time.
1997 118:1.8 De tijdseenheid der onvolwassenheid concentreert betekeniswaarde zodanig in het heden, dat het heden wordt losgemaakt van zijn ware betrekking tot het niet-heden — de verleden-toekomst. De tijdseenheid der volwassenheid is zo geproportioneerd, dat zij het gecoördineerde verband van verleden-heden-toekomst openbaart, dat het zelf inzicht begint te krijgen in de heelheid der gebeurtenissen, het landschap van de tijd begint te beschouwen vanuit het panoramisch perspectief van wijdere horizonten, en misschien een vermoeden begint krijgen van het eeuwige continuüm, zonder begin en zonder einde, welks fragmenten tijd worden genoemd.
1955 118:1.10 On the absolute and eternal level, potential reality is just as meaningful as actual reality. Only on the finite level and to time-bound creatures does there appear to be such a vast difference. To God, as absolute, an ascending mortal who has made the eternal decision is already a Paradise finaliter. But the Universal Father, through the indwelling Thought Adjuster, is not thus limited in awareness but can also know of, and participate in, every temporal struggle with the problems of the creature ascent from animallike to Godlike levels of existence.
1997 118:1.10 Op het absolute, eeuwige niveau heeft potentiële werkelijkheid evenveel betekenis als actuele werkelijkheid. Alleen op het eindige niveau en voor schepselen die aan de tijd zijn gebonden, lijkt er zulk een enorm verschil tussen deze beide te bestaan. Voor God, als absolute Godheid, is een opgaande sterveling die de eeuwige beslissing heeft genomen reeds een Paradijs-volkomene. Doch de Universele Vader is door de inwonende Gedachtenrichter niet aldus beperkt in bewustzijn, en kan ook wetenschap hebben van, en deelnemen aan, alle worstelingen in de tijd met de opgaven van de opgang van het schepsel van dier-gelijke tot God-gelijke niveaus van bestaan.
2. OMNIPRESENCE AND UBIQUITY
2. ALOMTEGENWOORDIGHEID EN ALOMAANWEZEIGHEID
1955 118:2.1 The ubiquity of Deity must not be confused with the ultimacy of the divine omnipresence. It is volitional with the Universal Father that the Supreme, the Ultimate, and the Absolute should compensate, co-ordinate, and unify his time-space ubiquity and his time-space-transcended omnipresence with his timeless and spaceless universal and absolute presence. And you should remember that, while Deity ubiquity may be so often space associated, it is not necessarily time conditioned.
1997 118:2.1 De alomaanwezigheid van de Godheid dient niet verward te worden met de ultimiteit van de goddelijke alomtegenwoordigheid. De Universele Vader heeft gewild dat de Allerhoogste, de Ultieme en de Absolute zijn alomaanwezigheid in tijd en ruimte, en zijn alomtegenwoordigheid waarin tijd en ruimte zijn getranscendeerd, compenseren en coördineren, en verenigen met, zijn tijdloze, ruimteloze, universele en absolute tegenwoordigheid. En ge moet in gedachten houden dat ofschoon de alomaanwezigheid van de Godheid zeer dikwijls geassocieerd kan zijn met de ruimte, zij niet noodzakelijkerwijze door de tijd wordt bepaald.
1955 118:2.2 As mortal and morontia ascenders you progressively discern God through the ministry of God the Sevenfold. Through Havona you discover God the Supreme. On Paradise you find him as a person, and then as finaliters you will presently attempt to know him as Ultimate. Being finaliters, there would seem to be but one course to pursue after having attained the Ultimate, and that would be to begin the quest of the Absolute. No finaliter will be disturbed by the uncertainties of the attainment of the Deity Absolute since at the end of the supreme and ultimate ascensions he encountered God the Father. Such finaliters will no doubt believe that, even if they should be successful in finding God the Absolute, they would only be discovering the same God, the Paradise Father manifesting himself on more nearly infinite and universal levels. Undoubtedly the attainment of God in absolute would reveal the Primal Ancestor of universes as well as the Final Father of personalities.
1997 118:2.2 Als stervelingen en morontia-wezens in opgang onderkent ge God in toenemende mate door het dienstbetoon van God de Zevenvoudige. Door Havona ontdekt ge God de Allerhoogste. Op het Paradijs vindt ge hem als een persoon, en vervolgens zult ge hem, als volkomenen, spoedig trachten te leren kennen als Ultiem. Als volkomenen zult ge maar één weg voor u open zien nadat ge de Ultieme hebt bereikt, namelijk de aanvang van de zoektocht naar de Absolute. Geen enkele volkomene zal zich laten verontrusten door de onzekerheden inzake het bereiken van de Absolute Godheid, aangezien hij aan het einde van zijn allerhoogste en ultieme opklimmingen God de Vader heeft ontmoet. Deze volkomenen zullen ongetwijfeld geloven dat zelfs indien zij er in zouden slagen God de Absolute te vinden, zij slechts dezelfde God zouden ontdekken, de Paradijs-Vader zoals hij zich manifesteert op niveaus die het oneindige en universele dichter benaderen. Ongetwijfeld zou bij het bereiken van God in absolute staat de Primaire Voorvader der universa evenals de Finale Vader van persoonlijkheden geopenbaard worden.
1955 118:2.3 God the Supreme may not be a demonstration of the time-space omnipresence of Deity, but he is literally a manifestation of divine ubiquity. Between the spiritual presence of the Creator and the material manifestations of creation there exists a vast domain of the ubiquitous becoming—the universe emergence of evolutionary Deity.
1997 118:2.3 God de Allerhoogste moge dan geen demonstratie zijn van de alomtegenwoordigheid van de Godheid in tijd en ruimte, maar hij is letterlijk een manifestatie van de goddelijke alomaanwezigheid. Tussen de geestelijke tegenwoordigheid van de Schepper en de materiële manifestaties der schepping bestaat een enorm domein van het alomaanwezige worden — de universum-wording van de evolutionaire Godheid.
1955 118:2.4 If God the Supreme ever assumes direct control of the universes of time and space, we are confident such a Deity administration will function under the overcontrol of the Ultimate. In such an event God the Ultimate would begin to become manifest to the universes of time as the transcendental Almighty (the Omnipotent) exercising the overcontrol of supertime and transcended space concerning the administrative functions of the Almighty Supreme.
1997 118:2.4 Indien God de Allerhoogste ooit de directe beheersing van de universa van tijd en ruimte op zich neemt, vertrouwen wij dat dit Godheidsbestuur zal functioneren onder de albeheersing van de Ultieme. In dit geval zou God de Ultieme voor de universa in de tijd manifest beginnen te worden als de transcendentale Almachtige (de Omnipotente), die wat de bestuurlijke functies van de Almachtig Allerhoogste aangaat, de albeheersing over het boventijdelijke en de getranscendeerde ruimte zou uitoefenen.
1955 118:2.5 The mortal mind may ask, even as we do: If the evolution of God the Supreme to administrative authority in the grand universe is attended by augmented manifestations of God the Ultimate, will a corresponding emergence of God the Ultimate in the postulated universes of outer space be attended by similar and enhanced revelations of God the Absolute? But we really do not know.
1997 118:2.5 In het sterfelijk bewustzijn kan, evenals bij ons, de volgende vraag opkomen: indien de evolutie van God de Allerhoogste tot bestuurlijke autoriteit in het groot universum gepaard gaat met vergrote manifestaties van God de Ultieme, zal dan een corresponderend tevoorschijn treden van God de Ultieme in de gepostuleerde universa der buitenruimte vergezeld gaan van vergelijkbare, hogere openbaringen van God de Absolute? Maar dit weten wij werkelijk niet.
3. TIME-SPACE RELATIONSHIPS
3. TIJD-RUIMTE-BETREKKINGEN
1955 118:3.1 Only by ubiquity could Deity unify time-space manifestations to the finite conception, for time is a succession of instants while space is a system of associated points. You do, after all, perceive time by analysis and space by synthesis. You co-ordinate and associate these two dissimilar conceptions by the integrating insight of personality. Of all the animal world only man possesses this time-space perceptibility. To an animal, motion has a meaning, but motion exhibits value only to a creature of personality status.
1997 118:3.1 Alleen door alomaanwezigheid zou de Godheid tijd-ruimte-manifestaties voor het begrip van eindige wezens kunnen verenigen, want tijd is een opeenvolging van momenten, terwijl de ruimte een stelsel is van met elkaar verbonden punten. Ge neemt de tijd tenslotte waar door analyse en de ruimte door synthese. Ge coördineert en associeert deze twee ongelijke begrippen met elkaar door het integrerende inzicht van persoonlijkheid. In de gehele dierenwereld bezit alleen de mens deze bevattelijkheid voor tijd-ruimte. Voor een dier heeft beweging een betekenis, maar alleen voor een schepsel met persoonlijkheidsstatus vertoont beweging waarde.
1955 118:3.2 Things are time conditioned, but truth is timeless. The more truth you know, the more truth you are, the more of the past you can understand and of the future you can comprehend.
1997 118:3.2 Dingen zijn afhankelijk van de tijd, maar waarheid is tijdloos. Hoe meer waarheid ge kent, hoe meer waarheid ge zijt, des te meer kunt ge van het verleden begrijpen en van de toekomst bevatten.
1955 118:3.3 Truth is inconcussible—forever exempt from all transient vicissitudes, albeit never dead and formal, always vibrant and adaptable—radiantly alive. But when truth becomes linked with fact, then both time and space condition its meanings and correlate its values. Such realities of truth wedded to fact become concepts and are accordingly relegated to the domain of relative cosmic realities.
1997 118:3.3 Waarheid is onwrikbaar — voor altijd ontheven aan alle vluchtige lotswisselingen, hoewel nimmer dood of formeel, en altijd vibrerend en buigzaam — stralend levend. Maar wanneer waarheid wordt verbonden met feiten, dan worden haar betekenissen zowel door tijd als ruimte bepaald, en haar waarden zowel door tijd als ruimte gecorreleerd. Deze werkelijkheden van waarheid, gepaard aan feiten, worden denkbeelden, en worden dan ook verwezen naar het domein van relatieve kosmische werkelijkheden.
1955 118:3.4 The linking of the absolute and eternal truth of the Creator with the factual experience of the finite and temporal creature eventuates a new and emerging value of the Supreme. The concept of the Supreme is essential to the co-ordination of the divine and unchanging overworld with the finite and ever-changing underworld.
1997 118:3.4 De verbinding van de absolute, eeuwige waarheid van de Schepper met de feitelijke ervaring van het eindige schepsel in de tijd, doet een nieuwe waarde van de Allerhoogste resulteren. Het denkbeeld van de Allerhoogste is van wezenlijk belang om de goddelijke, onveranderlijke bovenwereld te kunnen coördineren met de eindige, immer veranderende benedenwereld.
1955 118:3.5 Space comes the nearest of all nonabsolute things to being absolute. Space is apparently absolutely ultimate. The real difficulty we have in understanding space on the material level is due to the fact that, while material bodies exist in space, space also exists in these same material bodies. While there is much about space that is absolute, that does not mean that space is absolute.
1997 118:3.5 Van alle niet-absolute dingen nadert de ruimte het dichtst de absolute staat. De ruimte is klaarblijkelijk in absolute zin ultiem. De werkelijke moeilijkheid die wij tegenkomen wanneer wij de ruimte op het materiële niveau trachten te begrijpen, wordt veroorzaakt door het feit dat terwijl materiële lichamen in de ruimte bestaan, de ruimte ook bestaat in deze zelfde materiële lichamen. Hoewel er veel absoluut is aan de ruimte, betekent dit niet dat de ruimte absoluut is.
1955 118:3.6 It may help to an understanding of space relationships if you would conjecture that, relatively speaking, space is after all a property of all material bodies. Hence, when a body moves through space, it also takes all its properties with it, even the space which is in and of such a moving body.
1997 118:3.6 Misschien helpt het u ruimte-betrekkingen te begrijpen indien ge zoudt willen onderstellen dat, relatief gesproken, de ruimte tenslotte een eigenschap is van alle materiële lichamen. Hieruit volgt dat wanneer een lichaam zich door de ruimte beweegt, het al zijn eigenschappen met zich meevoert, zelfs de ruimte die in en van zulk een bewegend lichaam is.
1955 118:3.7 All patterns of reality occupy space on the material levels, but spirit patterns only exist in relation to space; they do not occupy or displace space, neither do they contain it. But to us the master riddle of space pertains to the pattern of an idea. When we enter the mind domain, we encounter many a puzzle. Does the pattern—the reality—of an idea occupy space? We really do not know, albeit we are sure that an idea pattern does not contain space. But it would hardly be safe to postulate that the immaterial is always nonspatial.
1997 118:3.7 Alle patronen der werkelijkheid nemen ruimte in op de materiële niveaus, maar geest-patronen bestaan alleen in betrekking tot ruimte; zij beslaan of verplaatsen geen ruimte, en evenmin omsluiten zij ruimte. Maar voor ons heeft het grootste enigma van de ruimte te maken met het patroon van een idee. Wanneer wij het domein van het bewustzijn betreden, vinden wij vele raadsels op onze weg. Neemt het patroon — de realiteit — van een idee ruimte in? Wij weten het werkelijk niet, ofschoon wij wel zeker weten dat een idee-patroon geen ruimte bevat. Maar wij kunnen eigenlijk niet veilig postuleren dat het immateriële altijd niet-ruimtelijk is.
4. PRIMARY AND SECONDARY CAUSATION
4. PRIMAIRE EN SECUNDAIRE VEROORZAKING
1955 118:4.1 Many of the theologic difficulties and the metaphysical dilemmas of mortal man are due to man’s mislocation of Deity personality and consequent assignment of infinite and absolute attributes to subordinate Divinity and to evolutionary Deity. You must not forget that, while there is indeed a true First Cause, there are also a host of co-ordinate and subordinate causes, both associate and secondary causes.
1997 118:4.1 Veel van de theologische moeilijkheden en metafysische dilemma’s van de sterfelijke mens zijn te wijten aan het feit dat de mens de Godheidspersoonlijkheid verkeerd plaatst, en daardoor oneindige en absolute attributen aan ondergeschikte Goddelijkheid en aan evolutionaire Godheid toekent. Ge moet niet vergeten dat er enerzijds inderdaad een ware Eerste Oorzaak bestaat, maar dat er ook een menigte met deze gecoördineerde en aan deze ondergeschikte oorzaken zijn, zowel mede-oorzaken als secundaire oorzaken.
1955 118:4.2 The vital distinction between first causes and second causes is that first causes produce original effects which are free from inheritance of any factor derived from any antecedent causation. Secondary causes yield effects which invariably exhibit inheritance from other and preceding causation.
1997 118:4.2 Het essentiële onderscheid tussen eerste oorzaken en tweede oorzaken is dat eerste oorzaken oorspronkelijke gevolgen voortbrengen, die vrij zijn van de overerving van factoren die uit enige voorafgaande veroorzaking zijn voortgekomen. Secundaire oorzaken hebben gevolgen die onveranderlijk de overerving van andere, voorgaande veroorzaking vertonen.
1955 118:4.3 The purely static potentials inherent in the Unqualified Absolute are reactive to those causations of the Deity Absolute which are produced by the actions of the Paradise Trinity. In the presence of the Universal Absolute these causative-impregnated static potentials forthwith become active and responsive to the influence of certain transcendental agencies whose actions result in the transmutation of these activated potentials to the status of true universe possibilities for development, actualized capacities for growth. It is upon such matured potentials that the creators and controllers of the grand universe enact the never-ending drama of cosmic evolution.
1997 118:4.3 De zuiver statische potentialiteiten die inherent zijn aan het Ongekwalificeerd Absolute, zijn reactief op die veroorzakingen door het Godheid-Absolute, die op hun beurt worden teweeggebracht door de activiteit van de Paradijs-Triniteit. In tegenwoordigheid van het Universeel Absolute worden deze statische, causatief geïmpregneerde potentialiteiten, onmiddellijk actief en responsief op de invloed van bepaalde transcendentale instanties, wier activiteiten uitlopen op de transmutatie van deze geactiveerde potentialiteiten tot de status van ware universum-mogelijkheden tot ontwikkeling, geactualiseerde capaciteiten tot groei. Op deze gerijpte potentialiteiten voeren de scheppers en beheersers van het groot universum het nimmer-eindigende schouwspel der kosmische evolutie op.
1955 118:4.4 Causation, disregarding existentials, is threefold in its basic constitution. As it operates in this universe age and concerning the finite level of the seven superuniverses, it may be conceived as follows:
1997 118:4.4 In fundamentele aanleg is veroorzaking, de existentialiteiten buiten beschouwing gelaten, drievoudig. Zoals zij in dit universum-tijdperk opereert en met betrekking tot het eindige niveau van de zeven superuniversa, kunt ge u er de volgende voorstelling van maken:
1955 118:4.5 1. Activation of static potentials. The establishment of destiny in the Universal Absolute by the actions of the Deity Absolute, operating in and upon the Unqualified Absolute and in consequence of the volitional mandates of the Paradise Trinity.
1997 118:4.5 1. Activering van statische potentialiteiten. Het vastleggen van bestemming in het Universeel Absolute door de activiteiten van het Godheid-Absolute, werkzaam in en op het Ongekwalificeerd Absolute, ingevolge de volitionele opdrachten van de Paradijs-Triniteit.
1955 118:4.6 2. Eventuation of universe capacities. This involves the transformation of undifferentiated potentials into segregated and defined plans. This is the act of the Ultimacy of Deity and of the manifold agencies of the transcendental level. Such acts are in perfect anticipation of the future needs of the entire master universe. It is in connection with the segregation of potentials that the Architects of the Master Universe exist as the veritable embodiments of the Deity concept of the universes. Their plans appear to be ultimately space limited in extent by the concept periphery of the master universe, but as plans they are not otherwise conditioned by time or space.
1997 118:4.6 2. Resultering van universum-capaciteiten. Dit houdt de transformatie in van ongedifferentieerde potentialiteiten tot gesegregeerde, welomlijnde plannen. Dit is de daad van de Ultimiteit der Godheid en van de veelvoudige instanties van het transcendentale niveau. Deze daden lopen volmaakt vooruit op de toekomstige behoeften van het gehele meester-universum. Het is in verband met de segregatie van potentialiteiten dat de Architecten van het Meester-Universum existeren als de onbetwistbare belichaming van het Godheidsconcept in de universa. Hun plannen blijken uiteindelijk in uitgebreidheid ruimte-beperkt te zijn door de concept-omtrek van het meester-universum, maar als plannen zijn zij voor het overige niet door tijd en ruimte bepaald.
1955 118:4.7 3. Creation and evolution of universe actuals. It is upon a cosmos impregnated by the capacity-producing presence of the Ultimacy of Deity that the Supreme Creators operate to effect the time transmutations of matured potentials into experiential actuals. Within the master universe all actualization of potential reality is limited by ultimate capacity for development and is time-space conditioned in the final stages of emergence. The Creator Sons going out from Paradise are, in actuality, transformative creators in the cosmic sense. But this in no manner invalidates man’s concept of them as creators; from the finite viewpoint they certainly can and do create.
1997 118:4.7 3. Schepping en evolutie van universum-actualiteiten. Een kosmos geïmpregneerd door de capaciteit-producerende tegenwoordigheid van de Ultimiteit der Godheid, wordt bewerkt door de Allerhoogste Scheppers om de tijd-transmutaties van gerijpte potentialiteiten tot experiëntiële actualiteiten tot stand te brengen. Binnen het meester-universum is alle actualisatie van potentiële werkelijkheid beperkt door de ultieme capaciteit tot ontwikkeling, en is zij in de laatste stadia van haar wording bepaald door tijd en ruimte. De Schepper-Zonen die van het Paradijs uitgaan, zijn in actualiteit transformatieve scheppers, in de kosmische zin. Dit betekent evenwel geenszins een ontkrachting van de voorstelling die de mens zich van hen als scheppers heeft gemaakt: vanuit het eindige gezichtspunt gezien, kunnen zij zeker scheppen en doen zij dit ook.
5. OMNIPOTENCE AND COMPOSSIBILITY
5. ALMACHT EN COMPOSSIBILITEIT
1955 118:5.1 The omnipotence of Deity does not imply the power to do the nondoable. Within the time-space frame and from the intellectual reference point of mortal comprehension, even the infinite God cannot create square circles or produce evil that is inherently good. God cannot do the ungodlike thing. Such a contradiction of philosophic terms is the equivalent of nonentity and implies that nothing is thus created. A personality trait cannot at the same time be Godlike and ungodlike. Compossibility is innate in divine power. And all of this is derived from the fact that omnipotence not only creates things with a nature but also gives origin to the nature of all things and beings.
1997 118:5.1 De almacht van de Godheid houdt niet de macht in om het ondoenlijke te doen. Binnen het raam van tijd en ruimte en vanuit het intellectuele referentiepunt van het sterfelijke bevattingsvermogen, kan zelfs de oneindige God geen vierkante cirkels scheppen, of kwaad voortbrengen dat inherent goed is. God kan niet het ongoddelijke doen. Een zodanige contradictie in filosofische termen is het equivalent van nonentiteit, en houdt in dat niets aldus wordt geschapen. Een eigenschap van een persoonlijkheid kan niet terzelfdertijd Godgelijk en niet-godgelijk zijn. Compossibiliteit is inherent aan goddelijke kracht. En dit alles wordt afgeleid uit het feit dat almacht niet alleen dingen schept met een zekere natuur, maar ook de natuur van alle dingen en wezens doet ontstaan.
1955 118:5.2 In the beginning the Father does all, but as the panorama of eternity unfolds in response to the will and mandates of the Infinite, it becomes increasingly apparent that creatures, even men, are to become God’s partners in the realization of finality of destiny. And this is true even in the life in the flesh; when man and God enter into partnership, no limitation can be placed upon the future possibilities of such a partnership. When man realizes that the Universal Father is his partner in eternal progression, when he fuses with the indwelling Father presence, he has, in spirit, broken the fetters of time and has already entered upon the progressions of eternity in the quest for the Universal Father.
1997 118:5.2 In het begin doet de Vader alles, maar bij de ontvouwing van het panorama der eeuwigheid, in antwoord op de wil en de opdrachten van de Oneindige, wordt het in toenemende mate duidelijk dat schepselen, zelfs mensen, Gods partners zullen worden bij het verwezenlijken van de finaliteit van bestemming. En dit is zelfs in het leven in het vlees waar: wanneer de mens en God een deelgenootschap aangaan, kan er geen grens worden gesteld aan de toekomstige mogelijkheden van zulk een deelgenootschap. Wanneer de mens beseft dat de Universele Vader zijn deelgenoot is in de eeuwige voortgang, wanneer hij fuseert met de inwonende tegenwoordigheid van de Vader, dan heeft hij, in de geest, de ketenen des tijds verbroken en is hij reeds begonnen aan de zoektocht naar de Universele Vader langs de wegen van voortgang in de eeuwigheid.
1955 118:5.3 Mortal consciousness proceeds from the fact, to the meaning, and then to the value. Creator consciousness proceeds from the thought-value, through the word-meaning, to the fact of action. Always must God act to break the deadlock of the unqualified unity inherent in existential infinity. Always must Deity provide the pattern universe, the perfect personalities, the original truth, beauty, and goodness for which all subdeity creations strive. Always must God first find man that man may later find God. Always must there be a Universal Father before there can ever be universal sonship and consequent universal brotherhood.
1997 118:5.3 Het bewustzijn van de sterveling beweegt zich van het feit naar de betekenis van het feit, en vervolgens naar de waarde. Het bewustzijn van de Schepper beweegt zich van de gedachte-waarde, via de woord-betekenis, naar het feit van handeling. Altijd moet God handelen om de impasse van de ongekwalificeerde eenheid te verbreken die inherent is aan existentiële oneindigheid. Altijd moet de Godheid het patroon-universum, de volmaakte persoonlijkheden, de oorspronkelijke waarheid, schoonheid en goedheid verschaffen waarnaar alle subgodheidsscheppingen streven. Altijd moet God eerst de mens vinden, zodat de mens later God kan vinden. Altijd moet er een Universele Vader zijn, voordat er ooit universeel zoonschap kan zijn, en de universele broederschap die daaruit voortvloeit[2].
6. OMNIPOTENCE AND OMNIFICENCE
6. ALMACHT EN ALSCHEPPENDHEID
1955 118:6.1 God is truly omnipotent, but he is not omnificent—he does not personally do all that is done. Omnipotence embraces the power-potential of the Almighty Supreme and the Supreme Being, but the volitional acts of God the Supreme are not the personal doings of God the Infinite.
1997 118:6.1 God is waarlijk almachtig, maar hij is niet al-scheppend — hij doet niet persoonlijk al hetgeen wordt verricht. Almacht omvat het krachtspotentieel van de Almachtig Allerhoogste en van de Allerhoogste, maar de wilshandelingen van God de Allerhoogste zijn niet de persoonlijke daden van God de Oneindige.
1955 118:6.2 To advocate the omnificence of primal Deity would be equal to disenfranchising well-nigh a million Creator Sons of Paradise, not to mention the innumerable hosts of various other orders of concurring creative assistants. There is but one uncaused Cause in the whole universe. All other causes are derivatives of this one First Great Source and Center. And none of this philosophy does any violence to the free-willness of the myriads of the children of Deity scattered through a vast universe.
1997 118:6.2 Wanneer men bepleit dat de primaire Godheid alscheppend is, komt dit erop neer dat men welhaast een miljoen Schepper-Zonen van het Paradijs uit hun recht ontzet, om maar te zwijgen van de ontelbare heerscharen van de verschillende andere orden van scheppende assistenten, die gelijktijdig met hen optreden. Er is slechts één onveroorzaakte Oorzaak in het ganse universum. Alle andere oorzaken zijn afleidingen van deze ene Eerste Grote Bron en Centrum. En aan de wilsvrijheid van de tienduizenden kinderen van de Godheid, die overal door het immense universum zijn verspreid, wordt door deze opvatting in geen enkel opzicht geweld gedaan.
1955 118:6.3 Within a local frame, volition may appear to function as an uncaused cause, but it unfailingly exhibits inheritance factors which establish relationship with the unique, original, and absolute First Causes.
1997 118:6.3 Binnen een plaatselijk kader kan de wil lijken te functioneren als een onveroorzaakte oorzaak, maar de wil vertoont immer erfelijke factoren, die aantonen dat er een betrekking bestaat tussen de wil en de unieke, oorspronkelijke en absolute Eerste Oorzaken.
1955 118:6.4 All volition is relative. In the originating sense, only the Father-I AM possesses finality of volition; in the absolute sense, only the Father, the Son, and the Spirit exhibit the prerogatives of volition unconditioned by time and unlimited by space. Mortal man is endowed with free will, the power of choice, and though such choosing is not absolute, nevertheless, it is relatively final on the finite level and concerning the destiny of the choosing personality.
1997 118:6.4 Alle wil is relatief. In de zin van voortbrenging bezit alleen de Vader-IK BEN finaliteit van wil; in de absolute zin vertonen alleen de Vader, de Zoon en de Geest de prerogatieven van wil die niet door de tijd wordt bepaald en niet door de ruimte is beperkt. De sterfelijke mens is begiftigd met vrije wil, het vermogen om te kiezen, en ofschoon dit kiezen niet absoluut is, is het niettemin relatief finaal op het eindige niveau en waar het de bestemming van de kiezende persoonlijkheid aangaat.
1955 118:6.5 Volition on any level short of the absolute encounters limitations which are constitutive in the very personality exercising the power of choice. Man cannot choose beyond the range of that which is choosable. He cannot, for instance, choose to be other than a human being except that he can elect to become more than a man; he can choose to embark upon the voyage of universe ascension, but this is because the human choice and the divine will happen to be coincident upon this point. And what a son desires and the Father wills will certainly come to pass.
1997 118:6.5 Op ieder niveau beneden het absolute, komt de wil in aanraking met beperkingen die constitutief zijn in de persoonlijkheid zelve die zijn vermogen tot kiezen aanwendt. De mens kan niet kiezen buiten het bereik van hetgeen gekozen kan worden. Hij kan bijvoorbeeld niet kiezen om iets anders dan een mens te zijn, behalve in de zin dat hij kan verkiezen om meer dan een mens te worden — hij kan kiezen om de reis van opgang in het universum aan te vangen, maar dit is omdat de menselijke keuze en de goddelijke wil op dit punt samenvallen. En wat een zoon verlangt en de Vader wil, zal zekerlijk geschieden.
1955 118:6.6 In the mortal life, paths of differential conduct are continually opening and closing, and during the times when choice is possible the human personality is constantly deciding between these many courses of action. Temporal volition is linked to time, and it must await the passing of time to find opportunity for expression. Spiritual volition has begun to taste liberation from the fetters of time, having achieved partial escape from time sequence, and that is because spiritual volition is self-identifying with the will of God.
1997 118:6.6 In het leven van stervelingen gaan er voortdurend wegen van verschillend gedrag open en dicht, en in de perioden wanneer er keuze mogelijk is, beslist de menselijke persoonlijkheid voortdurend tussen deze vele wegen. De wereldlijke wil staat in verbinding met de tijd, en moet zijn tijd afwachten om de gelegenheid te vinden zich uit te drukken. De geestelijke wil is reeds begonnen de bevrijding uit de ketenen van de tijd te smaken, omdat hij gedeeltelijk heeft weten te ontsnappen aan de loop van de tijd, en dit komt doordat de geestelijke wil zich kenmerkt door zelf-identificatie met de wil van God.
1955 118:6.7 Volition, the act of choosing, must function within the universe frame which has actualized in response to higher and prior choosing. The entire range of human will is strictly finite-limited except in one particular: When man chooses to find God and to be like him, such a choice is superfinite; only eternity can disclose whether this choice is also superabsonite.
1997 118:6.7 De wil, de daad van het kiezen, moet functioneren binnen het universum-kader dat zich geactualiseerd heeft in reactie op hogere, eerdere keuze. Het gehele bereik van de menselijke wil is strikt eindig-beperkt, behalve op één punt: wanneer de mens verkiest God te zoeken en hem gelijk te worden, is deze keuze boveneindig. Alleen de eeuwigheid kan onthullen of deze keuze ook bovenabsoniet is.
1955 118:6.8 To recognize Deity omnipotence is to enjoy security in your experience of cosmic citizenship, to possess assurance of safety in the long journey to Paradise. But to accept the fallacy of omnificence is to embrace the colossal error of pantheism.
1997 118:6.8 Het erkennen van de almacht van de Godheid betekent het kennen van geborgenheid in uw ervaring van het kosmisch burgerschap, het bezit van zekerheid aangaande uw veiligheid op de lange reis naar het Paradijs. Maar de misvatting van zijn alscheppendheid betekent het aanvaarden van de kolossale dwaling van het Pantheïsme.
7. OMNISCIENCE AND PREDESTINATION
7. ALWETENDHEID EN PREDESTINATIE
1955 118:7.1 The function of Creator will and creature will, in the grand universe, operates within the limits, and in accordance with the possibilities, established by the Master Architects. This foreordination of these maximum limits does not, however, in the least abridge the sovereignty of creature will within these boundaries. Neither does ultimate foreknowledge—full allowance for all finite choice—constitute an abrogation of finite volition. A mature and farseeing human being might be able to forecast the decision of some younger associate most accurately, but this foreknowledge takes nothing away from the freedom and genuineness of the decision itself. The Gods have wisely limited the range of the action of immature will, but it is true will, nonetheless, within these defined limits.
1997 118:7.1 De functie van Schepper-wil en schepsel-wil opereert in het groot universum binnen de beperkingen van, en in overeenstemming met, de mogelijkheden die zijn vastgelegd door de Meester-Architecten. De voorbeschikking van deze maximale beperkingen betekent echter geenszins dat de soevereiniteit van de wil van het schepsel binnen deze grenzen wordt beknot. Ultieme voorkennis — volledig rekening houden met alle eindige keuze — vormt evenmin een beknotting van de eindige wil. Een volwassen, vooruitziend mens kan de beslissing van een jongere metgezel misschien heel nauwkeurig voorspellen, maar deze voorkennis neemt niets weg van de vrijheid en echtheid van die beslissing zelf. De Goden hebben het bereik van de activiteit van de onvolwassen wil wijselijk beperkt, maar binnen deze welomlijnde grenzen is zij niettemin ware wil.
1955 118:7.2 Even the supreme correlation of all past, present, and future choice does not invalidate the authenticity of such choosings. It rather indicates the foreordained trend of the cosmos and suggests foreknowledge of those volitional beings who may, or may not, elect to become contributory parts of the experiential actualization of all reality.
1997 118:7.2 Zelfs de allerhoogste correlatie van alle verleden, huidige en toekomstige keuzen ontkracht de authenticiteit van dit kiezen niet. Zij is veeleer een aanwijzing van de voorbeschikte richting waarin de kosmos zich ontwikkelt, en duidt op voorkennis van de volitionele wezens die al dan niet verkiezen een medebepalend deel te worden van de experiëntiële actualisatie van alle werkelijkheid.
1955 118:7.3 Error in finite choosing is time bound and time limited. It can exist only in time and within the evolving presence of the Supreme Being. Such mistaken choosing is time possible and indicates (besides the incompleteness of the Supreme) that certain range of choice with which immature creatures must be endowed in order to enjoy universe progression by making freewill contact with reality.
1997 118:7.3 Dwaling in het eindige kiezen is aan de tijd gebonden en door de tijd begrensd. Zij kan alleen in de tijd bestaan en binnen de evoluerende tegenwoordigheid van de Allerhoogste. Zulk verkeerd kiezen is mogelijk in de tijd en wijst (behalve op de onvolledigheid van de Allerhoogste) op dat bepaalde keuzegebied dat aan onvolwassen schepselen geschonken moet worden, willen zij voortgang maken in het universum door vrijwillig in contact te treden met de werkelijkheid.
1955 118:7.4 Sin in time-conditioned space clearly proves the temporal liberty—even license—of the finite will. Sin depicts immaturity dazzled by the freedom of the relatively sovereign will of personality while failing to perceive the supreme obligations and duties of cosmic citizenship.
1997 118:7.4 Zonde in de door de tijd bepaalde ruimte is een duidelijk bewijs van de vrijheid — zelfs ongebondenheid — van de eindige wil in de tijd. Zonde is een uitbeelding van onvolwassenheid, die verblind is door de vrijheid van de relatief soevereine wil van persoonlijkheid, en de allerhoogste verplichtingen en taken van het kosmische burgerschap niet ziet.
1955 118:7.5 Iniquity in the finite domains reveals the transient reality of all God-unidentified selfhood. Only as a creature becomes God identified, does he become truly real in the universes. Finite personality is not self-created, but in the superuniverse arena of choice it does self-determine destiny.
1997 118:7.5 Ongerechtigheid in de eindige domeinen onthult de vluchtige werkelijkheid van alle zelfheid die niet met God is geïdentificeerd. Alleen wanneer een schepsel zich met God gaat identificeren, wordt hij waarlijk werkelijk in de universa. De eindige persoonlijkheid is niet zelf-geschapen, maar in de keuze-arena van de superuniversa bepaalt zij zelf wel haar bestemming.
1955 118:7.6 The bestowal of life renders material-energy systems capable of self-perpetuation, self-propagation, and self-adaptation. The bestowal of personality imparts to living organisms the further prerogatives of self-determination, self-evolution, and self-identification with a fusion spirit of Deity.
1997 118:7.6 De schenking van leven stelt materiële energiesystemen in staat zichzelf te bestendigen, zich voort te planten en zich aan te passen. De schenking van persoonlijkheid verleent levende organismen de verdere prerogatieven van zelfbeschikking, van zelfontwikkeling, en van zelf-identificatie met een fusie-geest van de Godheid.
1955 118:7.7 Subpersonal living things indicate mind activating energy-matter, first as physical controllers, and then as adjutant mind-spirits. Personality endowment comes from the Father and imparts unique prerogatives of choice to the living system. But if personality has the prerogative of exercising volitional choice of reality identification, and if this is a true and free choice, then must evolving personality also have the possible choice of becoming self-confusing, self-disrupting, and self-destroying. The possibility of cosmic self-destruction cannot be avoided if the evolving personality is to be truly free in the exercise of finite will.
1997 118:7.7 Subpersoonlijke levende dingen wijzen op bewustzijn dat energie-materie activeert, eerst in de gedaante van fysische beheersers, en vervolgens als assisent-bewustzijnsgeesten. De gave van persoonlijkheid komt van de Vader en verleent het levende systeem unieke prerogatieven van keuze. Maar wanneer de persoonlijkheid het voorrecht heeft dat zij uit eigen wil mag kiezen om zich met de werkelijkheid te identificeren, en wanneer dit een echte, vrije keuze is, dan moet de persoonlijkheid in ontwikkeling ook de keuze kunnen maken om zichzelf in verwarring te brengen, zichzelf te ontwrichten en zichzelf te vernietigen. De mogelijkheid van kosmische zelfvernietiging is niet te vermijden, indien de persoonlijkheid in ontwikkeling waarlijk vrij moet zijn in het uitoefenen van zijn eindige wil.
1955 118:7.8 Therefore is there increased safety in narrowing the limits of personality choice throughout the lower levels of existence. Choice becomes increasingly liberated as the universes are ascended; choice eventually approximates divine freedom when the ascending personality achieves divinity of status, supremacy of consecration to the purposes of the universe, completion of cosmic-wisdom attainment, and finality of creature identification with the will and the way of God.
1997 118:7.8 Daarom is het veiliger om de keuzemogelijkheid van persoonlijkheden op alle lagere niveaus van bestaan in te perken. De keuzemogelijkheid wordt steeds ruimer bij de opgang door de universa: de keuzemogelijkheid benadert uiteindelijk goddelijke vrijheid wanneer de opgaande persoonlijkheid goddelijkheid van status bereikt, de allerhoogste vorm van toewijding aan de doeleinden van het universum, de voltooiing van het verwerven van kosmische wijsheid, en de finaliteit van de identificatie van het schepsel met de wil en de weg van God.
8. CONTROL AND OVERCONTROL
8. BEHEERSING EN ALBEHEERSING
1955 118:8.1 In the time-space creations, free will is hedged about with restraints, with limitations. Material-life evolution is first mechanical, then mind activated, and (after the bestowal of personality) it may become spirit directed. Organic evolution on the inhabited worlds is physically limited by the potentials of the original physical-life implantations of the Life Carriers.
1997 118:8.1 In de tijd-ruimte-scheppingen is de vrije wil omringd door belemmeringen, beperkingen. De evolutie van materieel leven is eerst mechanisch, wordt vervolgens door bewustzijn geactiveerd, en kan (na de schenking van persoonlijkheid) geest-geleid worden. De organische evolutie op de bewoonde werelden is in fysische zin beperkt door de capaciteiten van de oorspronkelijke implantaties van fysisch leven door de Levendragers.
1955 118:8.2 Mortal man is a machine, a living mechanism; his roots are truly in the physical world of energy. Many human reactions are mechanical in nature; much of life is machinelike. But man, a mechanism, is much more than a machine; he is mind endowed and spirit indwelt; and though he can never throughout his material life escape the chemical and electrical mechanics of his existence, he can increasingly learn how to subordinate this physical-life machine to the directive wisdom of experience by the process of consecrating the human mind to the execution of the spiritual urges of the indwelling Thought Adjuster.
1997 118:8.2 De sterfelijke mens is een machine, een levend mechanisme: zijn wortels liggen waarlijk in de fysische wereld van energie. Vele menselijke reacties zijn mechanisch van natuur: veel van zijn leven lijkt op een machine. Maar de mens, een mechanisme, is veel meer dan een machine: hij is begiftigd met bewustzijn en een geest woont in hem, en ofschoon hij zijn hele materiële leven niet kan ontsnappen aan de chemische en elektrische mechanica van zijn bestaan, kan hij deze fysische levensmachine steeds beter leren onderwerpen aan de richtinggevende wijsheid van ervaring door het proces van toewijding van zijn menselijke bewustzijn aan de uitvoering van de geestelijke aansporingen van de inwonende Gedachtenrichter.
1955 118:8.3 The spirit liberates, and the mechanism limits, the function of will. Imperfect choice, uncontrolled by mechanism, unidentified with spirit, is dangerous and unstable. Mechanical dominance insures stability at the expense of progress; spirit alliance liberates choice from the physical level and at the same time assures the divine stability produced by augmented universe insight and increased cosmic comprehension.
1997 118:8.3 De geest bevrijdt en het mechanisme beperkt de functie van de wil. De onvolmaakte keuze, niet beheerst door het mechanisme en niet geïdentifceerd met geest, is gevaarlijk en onstabiel. Mechanische dominantie verzekert stabiliteit ten koste van vooruitgang; de verbinding met geest maakt de keuze los van het fysische niveau en stelt tegelijkertijd de goddelijke stabiliteit zeker die het product is van dieper inzicht in het universum en van toenemend kosmisch begrip.
1955 118:8.4 The great danger that besets the creature is that, in achieving liberation from the fetters of the life mechanism, he will fail to compensate this loss of stability by effecting a harmonious working liaison with spirit. Creature choice, when relatively liberated from mechanical stability, may attempt further self-liberation independent of greater spirit identification.
1997 118:8.4 Het grote gevaar dat het schepsel bedreigt, is dat wanneer hij bevrijding bereikt uit de boeien van het levensmechanisme, zal nalaten dit verlies aan stabiliteit te compenseren door het tot stand brengen van een harmonieuze werkverbinding met geest. Wanneer zijn keuzemogelijkheid relatief is losgemaakt van mechanische stabiliteit, kan het schepsel nog verdere zelfbevrijding trachten te bereiken zonder grotere identificatie met geest.
1955 118:8.5 The whole principle of biologic evolution makes it impossible for primitive man to appear on the inhabited worlds with any large endowment of self-restraint. Therefore does the same creative design which purposed evolution likewise provide those external restraints of time and space, hunger and fear, which effectively circumscribe the subspiritual choice range of such uncultured creatures. As man’s mind successfully overstrides increasingly difficult barriers, this same creative design has also provided for the slow accumulation of the racial heritage of painfully garnered experiential wisdom—in other words, for the maintenance of a balance between the diminishing external restraints and the augmenting internal restraints.
1997 118:8.5 Het gehele principe van biologische evolutie maakt het de primitieve mens onmogelijk op bewoonde werelden te verschijnen met grote gaven van zelfbeheersing. Daarom voorziet hetzelfde scheppingsplan waarbij de evolutie werd ontworpen, ook in de externe beperkingen van tijd en ruimte, namelijk honger en vrees, waardoor de subgeestelijke keuzemogelijkheid van deze ongecultiveerde schepselen doeltreffend wordt ingeperkt. Naargelang ’s mensen bewustzijn met succes steeds moeilijker barrières overwint, heeft ditzelfde scheppingsplan ook voorzien in de langzame accumulatie van het erfgoed van de met moeite vergaarde experiëntiële wijsheid van het ras — met andere woorden, in het handhaven van evenwicht tussen de afnemende externe beperkingen en de toenemende interne beperkingen.
1955 118:8.6 The slowness of evolution, of human cultural progress, testifies to the effectiveness of that brake—material inertia—which so efficiently operates to retard dangerous velocities of progress. Thus does time itself cushion and distribute the otherwise lethal results of premature escape from the next-encompassing barriers to human action. For when culture advances overfast, when material achievement outruns the evolution of worship-wisdom, then does civilization contain within itself the seeds of retrogression; and unless buttressed by the swift augmentation of experiential wisdom, such human societies will recede from high but premature levels of attainment, and the “dark ages” of the interregnum of wisdom will bear witness to the inexorable restoration of the imbalance between self-liberty and self-control.
1997 118:8.6 De traagheid van de evolutie, van de culturele vooruitgang van de mens, getuigt van de doeltreffendheid van de werking van de rem — de materiële inertie — waardoor gevaarlijke snelheden in de vooruitgang zeer efficiënt worden vertraagd. Aldus dempt en verdeelt de tijd zelf de overigens dodelijke gevolgen van een voortijdig ontkomen aan de eerste barrières die het handelen van de mens in de weg zijn gelegd. Want wanneer de cultuur al te snel vooruitgaat, wanneer prestaties op materieel gebied de evolutie van godsverering-wijsheid inhalen, dan omsluit de civilisatie in zichzelf de kiemen van achteruitgang. En tenzij zij geschraagd worden door een snelle toename van de experiëntiële wijsheid, zullen dergelijke menselijke samenlevingen de hoge doch premature niveaus die zij bereiken, weer opgeven en zullen de ‘donkere eeuwen’ van het interregnum van wijsheid getuigen van het onverbiddelijke herstel van het gebrek aan evenwicht tussen de vrijheid van het zelf en zelfbeheersing.
1955 118:8.7 The iniquity of Caligastia was the by-passing of the time governor of progressive human liberation—the gratuitous destruction of restraining barriers, barriers which the mortal minds of those times had not experientially overridden.
1997 118:8.7 De ongerechtigheid van Caligastia was het opzij zetten van de tijd als regulateur van de steeds voortschrijdende menselijke bevrijding — de niet te rechtvaardigen afbraak van beperkende barrières, barrières die door het bewustzijn van de stervelingen van die dagen nog niet experiëntieel waren opgeheven.
1955 118:8.8 That mind which can effect a partial abridgment of time and space, by this very act proves itself possessed of the seeds of wisdom which can effectively serve in lieu of the transcended barrier of restraint.
1997 118:8.8 Het bewustzijn dat een gedeeltelijke inkorting van tijd en ruimte teweeg kan brengen, bewijst door deze daad zelf dat het de kiemen van wijsheid bezit die doeltreffend dienst kunnen doen in plaats van de beperkende barrière die is overschreden.
1955 118:8.9 Lucifer similarly sought to disrupt the time governor operating in restraint of the premature attainment of certain liberties in the local system. A local system settled in light and life has experientially achieved those viewpoints and insights which make feasible the operation of many techniques that would be disruptive and destructive in the presettled eras of that very realm.
1997 118:8.9 Lucifer trachtte op dezelfde wijze de tijdsregulateur te verstoren die moet verhinderen dat bepaalde vrijheden in het plaatselijk stelsel voortijdig worden bereikt. Een plaatselijk stelsel dat in licht en leven is bestendigd, heeft experiëntieel die gezichtspunten en inzichten verworven, die de werking mogelijk maken van veel technieken die in de tijdvakken voorafgaand aan de bestendiging in licht en leven juist in dat gebied verstorend en destructief zouden zijn.
1955 118:8.10 As man shakes off the shackles of fear, as he bridges continents and oceans with his machines, generations and centuries with his records, he must substitute for each transcended restraint a new and voluntarily assumed restraint in accordance with the moral dictates of expanding human wisdom. These self-imposed restraints are at once the most powerful and the most tenuous of all the factors of human civilization—concepts of justice and ideals of brotherhood. Man even qualifies himself for the restraining garments of mercy when he dares to love his fellow men, while he achieves the beginnings of spiritual brotherhood when he elects to mete out to them that treatment which he himself would be accorded, even that treatment which he conceives that God would accord them.
1997 118:8.10 Wanneer de mens de ketenen van vrees gaat afschudden, wanneer hij continenten en oceanen met zijn machines, en generaties en eeuwen door zijn documenten met elkaar verbindt, moet hij iedere beperking die hij te boven komt, vervangen door een nieuwe, vrijwillig op zich genomen beperking, conform de morele ingevingen van zijn groeiende menselijke wijsheid. Deze zelfopgelegde beperkingen zijn terzelfdertijd de krachtigste en de subtielste factoren in de menselijke civilisatie — opvattingen van rechtvaardigheid en idealen van broederschap. De mens bekwaamt zich zelfs om het intomende gewaad van mededogen te dragen wanneer hij zijn medemensen durft lief te hebben, en hij bereikt het prille begin van geestelijke broederschap wanneer hij verkiest zijn medemensen zo te behandelen als hij zelf behandeld zou willen worden, ja, zoals hij denkt dat God hen zou behandelen.
1955 118:8.11 An automatic universe reaction is stable and, in some form, continuing in the cosmos. A personality who knows God and desires to do his will, who has spirit insight, is divinely stable and eternally existent. Man’s great universe adventure consists in the transit of his mortal mind from the stability of mechanical statics to the divinity of spiritual dynamics, and he achieves this transformation by the force and constancy of his own personality decisions, in each of life’s situations declaring, “It is my will that your will be done.”
1997 118:8.11 Een automatische reactie in het universum is stabiel, en zet zich in enige vorm in de kosmos voort. Een persoonlijkheid die God kent en verlangt diens wil te doen, die geest-inzicht heeft, is goddelijk stabiel en eeuwig bestaand. ’s Mensen grote avontuur in het universum bestaat in de overgang van zijn sterfelijke bewustzijn van de stabiliteit van mechanische statica naar de goddelijkheid van geestelijke dynamica, en hij bereikt deze transformatie door de kracht en bestendigheid van zijn eigen persoonlijkheidsbeslissingen, door in iedere situatie des levens te verklaren: ‘Het is mijn wil dat uw wil geschiede[3].’
9. UNIVERSE MECHANISMS
9. UNIVERSUM-MECHANISMEN
1955 118:9.1 Time and space are a conjoined mechanism of the master universe. They are the devices whereby finite creatures are enabled to coexist in the cosmos with the Infinite. Finite creatures are effectively insulated from the absolute levels by time and space. But these insulating media, without which no mortal could exist, operate directly to limit the range of finite action. Without them no creature could act, but by them the acts of every creature are definitely limited.
1997 118:9.1 Tijd en ruimte zijn een vereend mechanisme van het meester-universum. Het zijn de middelen waardoor eindige schepselen in staat worden gesteld in de kosmos te coëxisteren met de Oneindige. Eindige schepselen worden door tijd en ruimte doeltreffend geïsoleerd van de absolute niveaus. Deze isolatiemiddelen, zonder welke geen sterveling zou kunnen bestaan, opereren echter ook rechtstreeks als beperkingen van het bereik van eindige activiteit. Zonder deze isolatiemiddelen zou geen schepsel kunnen handelen, maar door deze middelen worden de handelingen van ieder schepsel duidelijk beperkt.
1955 118:9.2 Mechanisms produced by higher minds function to liberate their creative sources but to some degree unvaryingly limit the action of all subordinate intelligences. To the creatures of the universes this limitation becomes apparent as the mechanism of the universes. Man does not have unfettered free will; there are limits to his range of choice, but within the radius of this choice his will is relatively sovereign.
1997 118:9.2 Mechanismen die door hogere vormen van bewustzijn worden voortgebracht, functioneren ter bevrijding van de bronnen die hen scheppen, maar beperken steeds tot op zekere hoogte de activiteit van alle ondergeschikte denkende wezens. Voor de schepselen van de universa wordt deze beperking zichtbaar als het mechanisme van de universa. De mens heeft geen ongebonden vrije wil; er zijn beperkingen aan zijn keuzemogelijkheid, maar binnen de radius van deze keuzemogelijkheid is zijn wil relatief soeverein.
1955 118:9.3 The life mechanism of the mortal personality, the human body, is the product of supermortal creative design; therefore it can never be perfectly controlled by man himself. Only when ascending man, in liaison with the fused Adjuster, self-creates the mechanism for personality expression, will he achieve perfected control thereof.
1997 118:9.3 Het levensmechanisme van de sterfelijke persoonlijkheid, het menselijk lichaam, is het product van een bovensterfelijk scheppingsontwerp, en kan daarom nooit volmaakt beheerst worden door de mens zelf. Pas wanneer de opgaande mens, in verbintenis met de met hem gefuseerde Richter, zelf het mechanisme voor de uitdrukking van persoonlijkheid schept, zal hij vervolmaakte beheersing hiervan bereiken.
1955 118:9.4 The grand universe is mechanism as well as organism, mechanical and living—a living mechanism activated by a Supreme Mind, co-ordinating with a Supreme Spirit, and finding expression on maximum levels of power and personality unification as the Supreme Being. But to deny the mechanism of the finite creation is to deny fact and to disregard reality.
1997 118:9.4 Het groot universum is zowel een mechanisme als een organisme, mechanisch en levend — een levend mechanisme geactiveerd door een Allerhoogst Bewustzijn, dat samenwerkt met een Allerhoogste Geest en uitdrukking vindt op maximale niveaus van kracht-en persoonlijkheidsvereniging als de Allerhoogste. Maar het ontkennen van het mechanisme van de eindige schepping is het ontkennen van feiten en het negeren van de werkelijkheid.
1955 118:9.5 Mechanisms are the products of mind, creative mind acting on and in cosmic potentials. Mechanisms are the fixed crystallizations of Creator thought, and they ever function true to the volitional concept that gave them origin. But the purposiveness of any mechanism is in its origin, not in its function.
1997 118:9.5 Mechanismen zijn producten van bewustzijn, scheppend bewustzijn werkzaam op en in kosmische potentialiteiten. Mechanismen zijn de vaste kristalliseringen van Schepper-gedachten en zij functioneren steeds exact volgens het volitionele denkbeeld dat hen heeft doen ontstaan. Maar de doelgerichtheid van ieder mechanisme ligt in zijn oorsprong, niet in zijn functie.
1955 118:9.6 These mechanisms should not be thought of as limiting the action of Deity; rather is it true that in these very mechanics Deity has achieved one phase of eternal expression. The basic universe mechanisms have come into existence in response to the absolute will of the First Source and Center, and they will therefore eternally function in perfect harmony with the plan of the Infinite; they are, indeed, the nonvolitional patterns of that very plan.
1997 118:9.6 Ge moet u deze mechanismen niet voorstellen als beperkingen van de activiteit van de Godheid; het is veeleer zo dat juist in deze mechanismen de Godheid één fase van eeuwige uitdrukking heeft bereikt. De fundamentele mechanismen van het universum zijn tot aanzijn gekomen in antwoord op de absolute wil van de Eerste Bron en Centrum, en daarom zullen zij eeuwig in werking blijven, in volmaakte harmonie met het plan van de Oneindige; het zijn inderdaad de niet-volitionele patronen van dat plan zelf.
1955 118:9.7 We understand something of how the mechanism of Paradise is correlated with the personality of the Eternal Son; this is the function of the Conjoint Actor. And we have theories regarding the operations of the Universal Absolute with respect to the theoretical mechanisms of the Unqualified and the potential person of the Deity Absolute. But in the evolving Deities of Supreme and Ultimate we observe that certain impersonal phases are being actually united with their volitional counterparts, and thus there is evolving a new relationship between pattern and person.
1997 118:9.7 Wij begrijpen wel enigszins hoe het mechanisme van het Paradijs gecorreleerd is met de persoonlijkheid van de Eeuwige Zoon: dit is namelijk de functie van de Vereend Handelende Geest. En wij hebben wel theorieën aangaande de werkingen van het Universeel Absolute met betrekking tot de theoretische mechanismen van het Ongekwalificeerde en de potentiële persoon van de Absolute Godheid. Maar in de evoluerende Godheden van de Allerhoogste en Ultieme zien wij dat bepaalde onpersoonlijke fasen daadwerkelijk verenigd worden met hun volitionele tegenhangers, en zo komt er een nieuwe betrekking tussen patroon en persoon tot ontwikkeling.
1955 118:9.8 In the eternity of the past the Father and the Son found union in the unity of the expression of the Infinite Spirit. If, in the eternity of the future, the Creator Sons and the Creative Spirits of the local universes of time and space should attain creative union in the realms of outer space, what would their unity create as the combined expression of their divine natures? It may well be that we are to witness a hitherto unrevealed manifestation of Ultimate Deity, a new type of superadministrator. Such beings would embrace unique prerogatives of personality, being the union of personal Creator, impersonal Creative Spirit, mortal-creature experience, and progressive personalization of the Divine Minister. Such beings could be ultimate in that they would embrace personal and impersonal reality, while they would combine the experiences of Creator and creature. Whatever the attributes of such third persons of these postulated functioning trinities of the creations of outer space, they will sustain something of the same relation to their Creator Fathers and their Creative Mothers that the Infinite Spirit does to the Universal Father and the Eternal Son.
1997 118:9.8 In de eeuwigheid van het verleden bereikten de Vader en de Zoon vereniging in de eenheid van hun uitdrukking door de Oneindige Geest. Mochten in de eeuwigheid van de toekomst de Schepper-Zonen en de Scheppende Geesten van de plaatselijke universa in tijd en ruimte scheppende eenheid bereiken in de gebieden van de buiten-ruimte, wat zou deze eenheid dan scheppen als de gecombineerde uitdrukking van hun beider goddelijke natuur? Het is zeer wel mogelijk dat wij dan getuige zullen zijn van een tot nu toe ongeopenbaarde manifestatie van de Ultieme Godheid, een nieuw type superbestuurder. Dergelijke wezens zouden unieke prerogatieven van persoonlijkheid in zich dragen, want zij zouden de eenheid zijn van de persoonlijke Schepper, de onpersoonlijke Scheppende Geest, de ervaring van sterfelijke schepselen en de toenemende personalisatie van de Goddelijke Hulp en Bijstand. Zulke wezens zouden ultiem kunnen zijn, in de zin dat zij persoonlijke en onpersoonlijke werkelijkheid zouden omvatten, terwijl zij de ervaringen van Schepper en schepsel zouden combineren. Wat de attributen van die derde personen van deze gepostuleerde functionerende triniteiten van de scheppingen in de buiten-ruimte ook mogen zijn, zij zullen enigszins dezelfde betrekking onderhouden met hun Schepper-Vaders en hun Scheppende Moeders als de Oneindige Geest onderhoudt met de Universele Vader en de Eeuwige Zoon.
1955 118:9.9 God the Supreme is the personalization of all universe experience, the focalization of all finite evolution, the maximation of all creature reality, the consummation of cosmic wisdom, the embodiment of the harmonious beauties of the galaxies of time, the truth of cosmic mind meanings, and the goodness of supreme spirit values. And God the Supreme will, in the eternal future, synthesize these manifold finite diversities into one experientially meaningful whole, even as they are now existentially united on absolute levels in the Paradise Trinity.
1997 118:9.9 God de Allerhoogste is de personalisatie van alle ervaring in het universum, de focalisatie van alle eindige evolutie, de maximalisering van alle schepsel-werkelijkheid, de voleinding van kosmische wijsheid, de belichaming van alle harmonieuze schoonheid der galactische stelsels in de tijd, de waarheid van betekenissen in het kosmisch bewustzijn, en de goedheid van allerhoogste geest-waarden. En God de Allerhoogste zal in de eeuwige toekomst deze veelvoudige eindige diversiteiten tot synthese brengen in één experiëntieel betekenisvol geheel, evenals deze nu op absolute niveaus existentieel verenigd zijn in de Paradijs-Triniteit.
10. FUNCTIONS OF PROVIDENCE
10. FUNCTIES DER VOORZIENIGHEID
1955 118:10.1 Providence does not mean that God has decided all things for us and in advance. God loves us too much to do that, for that would be nothing short of cosmic tyranny. Man does have relative powers of choice. Neither is the divine love that shortsighted affection which would pamper and spoil the children of men.
1997 118:10.1 De voorzienigheid houdt niet in dat God al vooraf alle dingen voor ons heeft besloten. God heeft ons daarvoor te lief, want dit zou niet minder dan kosmische tyrannie zijn. De mens heeft relatieve vermogens tot keuze. En de goddelijke liefde is niet de kortzichtige genegenheid die de mensenkinderen teveel zou toegeven en verwennen.
1955 118:10.2 The Father, Son, and Spirit—as the Trinity—are not the Almighty Supreme, but the supremacy of the Almighty can never be manifest without them. The growth of the Almighty is centered on the Absolutes of actuality and predicated on the Absolutes of potentiality. But the functions of the Almighty Supreme are related to the functions of the Paradise Trinity.
1997 118:10.2 De Vader, Zoon en Geest — als de Triniteit — zijn niet de Almachtig Allerhoogste, maar de allerhoogste macht van de Almachtige kan zonder hen nooit manifest zijn[4]. De groei van de Almachtige is gericht op de Absoluten van actualiteit en stoelt op de Absoluten van potentialiteit. Maar de functies van de Almachtig Allerhoogste zijn verwant aan de functies van de Paradijs-Triniteit[5].
1955 118:10.3 It would appear that, in the Supreme Being, all phases of universe activity are being partially reunited by the personality of this experiential Deity. When, therefore, we desire to view the Trinity as one God, and if we limit this concept to the present known and organized grand universe, we discover that the evolving Supreme Being is the partial portraiture of the Paradise Trinity. And we further find that this Supreme Deity is evolving as the personality synthesis of finite matter, mind, and spirit in the grand universe.
1997 118:10.3 Het lijkt zo te zijn dat in de Allerhoogste alle fasen van universum-activiteit ten dele herenigd worden door de persoonlijkheid van deze experiëntiële Godheid. Wanneer wij derhalve de Triniteit als één God wensen te beschouwen, en deze opvatting beperken tot het huidige bekende en georganieerde groot universum, ontdekken wij dat de evoluerende Allerhoogste de gedeeltelijke uitbeelding is van de Paradijs-Triniteit. Bovendien blijkt ons dan dat deze Allerhoogste Godheid evolueert als de persoonlijkheidssynthese van eindige materie, bewustzijn en geest in het groot universum.
1955 118:10.4 The Gods have attributes but the Trinity has functions, and like the Trinity, providence is a function, the composite of the other-than-personal overcontrol of the universe of universes, extending from the evolutionary levels of the Sevenfold synthesizing in the power of the Almighty on up through the transcendental realms of the Ultimacy of Deity.
1997 118:10.4 De Goden hebben attributen, maar de Triniteit heeft functies, en evenals de Triniteit zelve is de voorzienigheid een functie, het composiet van de anders-dan-persoonlijke albeheersing over het universum der universa, reikend van de evolutionaire niveaus van de Zevenvoudige die tot synthese komen in de kracht van de Almachtige, tot steeds hogere niveaus, door de transcendentale gebieden van de Ultimiteit der Godheid heen.
1955 118:10.5 God loves each creature as a child, and that love overshadows each creature throughout all time and eternity. Providence functions with regard to the total and deals with the function of any creature as such function is related to the total. Providential intervention with regard to any being is indicative of the importance of the function of that being as concerns the evolutionary growth of some total; such total may be the total race, the total nation, the total planet, or even a higher total. It is the importance of the function of the creature that occasions providential intervention, not the importance of the creature as a person.
1997 118:10.5 God heeft ieder schepsel lief als zijn kind, en die liefde beschut ieder schepsel door alle tijd en eeuwigheid heen[6]. De voorzienigheid functioneert met betrekking tot het totaal en heeft te maken met de functie van ieder schepsel voorzover deze functie verband houdt met het totaal. De tussenkomst der voorzienigheid met betrekking tot enig wezen is een aanwijzing van het gewicht van de functie van dat wezen wat de evolutionaire groei van een bepaald totaal aangaat; een dergelijk totaal kan het totale ras zijn, de totale natie, de totale planeet, of zelfs een hoger totaal. Het is het gewicht van de functie van het schepsel dat aanleiding geeft tot tussenkomst der voorzienigheid, niet de belangrijkheid van het schepsel als persoon.
1955 118:10.6 Nevertheless, the Father as a person may at any time interpose a fatherly hand in the stream of cosmic events all in accordance with the will of God and in consonance with the wisdom of God and as motivated by the love of God.
1997 118:10.6 Niettemin kan de Vader, als persoon, te allen tijde met vaderlijke hand tussenbeide komen in de stroom der kosmische gebeurtenissen, geheel overeenkomstig de wil van God, in overeenstemming met de wijsheid van God en gemotiveerd door de liefde van God.
1955 118:10.7 But what man calls providence is all too often the product of his own imagination, the fortuitous juxtaposition of the circumstances of chance. There is, however, a real and emerging providence in the finite realm of universe existence, a true and actualizing correlation of the energies of space, the motions of time, the thoughts of intellect, the ideals of character, the desires of spiritual natures, and the purposive volitional acts of evolving personalities. The circumstances of the material realms find final finite integration in the interlocking presences of the Supreme and the Ultimate.
1997 118:10.7 Doch wat de mens voorzienigheid noemt, is maar al te vaak het product van zijn eigen verbeelding, de gelukkige samenloop van toevallige gebeurtenissen. Er is echter een werkelijke, wordende voorzienigheid in het eindige gebied van universum-bestaan, een ware, zich actualiserende correlatie van de energieën der ruimte, de bewegingen van de tijd, de gedachten van het intellect, de idealen van het sterke karakter, de verlangens van geestelijke naturen en de doelgerichte wilsdaden van evoluerende persoonlijkheden. De aangelegenheden van de materiële gebieden vinden hun finale eindige integratie in de tegenwoordigheden van de Allerhoogste en de Ultieme, die in elkaar grijpen.
1955 118:10.8 As the mechanisms of the grand universe are perfected to a point of final precision through the overcontrol of mind, and as creature mind ascends to the perfection of divinity attainment through perfected integration with spirit, and as the Supreme consequently emerges as an actual unifier of all these universe phenomena, so does providence become increasingly discernible.
1997 118:10.8 Wanneer door de albeheersing van bewustzijn de mechanismen van het groot universum vervolmaakt worden tot het punt van finale precisie, en wanneer het bewustzijn van schepselen opklimt tot de volmaaktheid van goddelijkheidsniveaus door een vervolmaakte integratie met geest, en wanneer de Allerhoogste dientengevolge tevoorschijn treedt als actuele vereniger van al deze fenomenen in het universum, dan wordt de voorzienigheid steeds beter waarneembaar.
1955 118:10.9 Some of the amazingly fortuitous conditions occasionally prevailing on the evolutionary worlds may be due to the gradually emerging presence of the Supreme, the foretasting of his future universe activities. Most of what a mortal would call providential is not; his judgment of such matters is very handicapped by lack of farsighted vision into the true meanings of the circumstances of life. Much of what a mortal would call good luck might really be bad luck; the smile of fortune that bestows unearned leisure and undeserved wealth may be the greatest of human afflictions; the apparent cruelty of a perverse fate that heaps tribulation upon some suffering mortal may in reality be the tempering fire that is transmuting the soft iron of immature personality into the tempered steel of real character.
1997 118:10.9 Sommige verbazingwekkend gelukkige omstandigheden die zich van tijd tot tijd op de evolutionaire werelden voordoen, zijn wellicht toe te schrijven aan de geleidelijk tevoorschijn tredende tegenwoordigheid van de Allerhoogste, een voorsmaak van zijn toekomstige activiteiten in het universum. Het merendeel van wat een sterveling voorzienigheid zou noemen is dit niet; zijn beoordeling van deze zaken wordt zeer belemmerd door het ontbreken van een vèrziende visie op de ware zin en bedoeling van zijn levensomstandigheden. Veel van wat een sterveling geluk noemt, zou in werkelijkheid wel eens ongeluk kunnen zijn: de glimlach van de fortuin die onverdiend gemak en rijkdom schenkt, is misschien de grootste ramp die een mens kan overkomen; de schijnbare wreedheid van een pervers noodlot dat een lijdende sterveling met beproevingen overstelpt, is misschien in werkelijkheid het vuur dat het weke ijzer van een onvolwassen persoonlijkheid omsmelt tot het geharde staal van werkelijk karakter.
1955 118:10.10 There is a providence in the evolving universes, and it can be discovered by creatures to just the extent that they have attained capacity to perceive the purpose of the evolving universes. Complete capacity to discern universe purposes equals the evolutionary completion of the creature and may otherwise be expressed as the attainment of the Supreme within the limits of the present state of the incomplete universes.
1997 118:10.10 Er bestaat een voorzienigheid in de evoluerende universa, en deze kan door schepselen slechts worden ontdekt voorzover zij de capaciteit hebben verworven om het doeleinde van de evoluerende universa te zien. De volledige capaciteit om universum-doeleinden te onderscheiden, staat gelijk aan de evolutionaire voltooiing van een schepsel en kan anders worden uitgedrukt als het bereiken van de Allerhoogste binnen de beperkingen van de huidige staat van de onvolledige universa.
1955 118:10.11 The love of the Father operates directly in the heart of the individual, independent of the actions or reactions of all other individuals; the relationship is personal—man and God. The impersonal presence of Deity (Almighty Supreme and Paradise Trinity) manifests regard for the whole, not for the part. The providence of the overcontrol of Supremacy becomes increasingly apparent as the successive parts of the universe progress in the attainment of finite destinies. As the systems, constellations, universes, and superuniverses become settled in light and life, the Supreme increasingly emerges as the meaningful correlator of all that is transpiring, while the Ultimate gradually emerges as the transcendental unifier of all things.
1997 118:10.11 De liefde van de Vader werkt rechtstreeks in het hart van het individu, onafhankelijk van de acties of reacties van alle andere individuen: de verhouding is persoonlijk — de mens en God. De onpersoonlijke tegenwoordigheid van de Godheid (Almachtig Allerhoogste en Paradijs-Triniteit) legt zorg aan de dag voor het geheel, niet voor het onderdeel. De voorzienigheid van de albeheersing door het Allerhoogst bewind wordt in toenemende mate duidelijk naargelang de successieve delen van het universum vorderen in het bereiken van hun eindige bestemming. Naargelang de stelsels, constellaties, universa en superuniversa bestendigd worden in licht en leven, treedt de Allerhoogste in toenemende mate tevoorschijn als de bedoelingsvolle correlator van al hetgeen duidelijk wordt, terwijl de Ultieme geleidelijk tevoorschijn treedt als de transcendentale vereniger van alle dingen.
1955 118:10.12 In the beginnings on an evolutionary world the natural occurrences of the material order and the personal desires of human beings often appear to be antagonistic. Much that takes place on an evolving world is rather hard for mortal man to understand—natural law is so often apparently cruel, heartless, and indifferent to all that is true, beautiful, and good in human comprehension. But as humanity progresses in planetary development, we observe that this viewpoint is modified by the following factors:
1997 118:10.12 In het prille begin van een evolutionaire wereld lijken de natuurlijke gebeurtenissen van de materiële orde en de persoonlijke verlangens van mensen dikwijls met elkaar in strijd. Veel van wat er op een evoluerende wereld plaatsvindt, is voor de sterveling tamelijk moeilijk te begrijpen — de wet van de natuur is zo vaak ogenschijnlijk wreed, harteloos en onverschillig voor al hetgeen naar menselijk begrip waar, schoon en goed is. Maar naargelang het mensdom voortschrijdt in zijn planetaire ontwikkeling, nemen wij waar dat dit gezichtspunt door de volgende factoren wordt gemodificeerd:
1955 118:10.13 1. Man’s augmenting vision—his increased understanding of the world in which he lives; his enlarging capacity for the comprehension of the material facts of time, the meaningful ideas of thought, and the valuable ideals of spiritual insight. As long as men measure only by the yardstick of the things of a physical nature, they can never hope to find unity in time and space.
1997 118:10.13 1. De breder wordende visie van de mens: zijn toegenomen begrip van de wereld waarin hij leeft; zijn groeiende capaciteit om de materiële feiten in de tijd, de zinvolle ideeën van het denken en de waardevolle idealen van het geestelijk inzicht te begrijpen. Zolang mensen alleen de maatstaf van fysische dingen aanleggen, is er geen hoop dat zij ooit eenheid in tijd en ruimte vinden.
1955 118:10.14 2. Man’s increasing control—the gradual accumulation of the knowledge of the laws of the material world, the purposes of spiritual existence, and the possibilities of the philosophic co-ordination of these two realities. Man, the savage, was helpless before the onslaughts of natural forces, was slavish before the cruel mastery of his own inner fears. Semicivilized man is beginning to unlock the storehouse of the secrets of the natural realms, and his science is slowly but effectively destroying his superstitions while at the same time providing a new and enlarged factual basis for the comprehension of the meanings of philosophy and the values of true spiritual experience. Man, the civilized, will someday achieve relative mastery of the physical forces of his planet; the love of God in his heart will be effectively outpoured as love for his fellow men, while the values of human existence will be nearing the limits of mortal capacity.
1997 118:10.14 2. Het toenemende beheersingsvermogen van de mens — de geleidelijke accumulatie van kennis van de wetten der materiële wereld, de doeleinden van het geestelijk bestaan, en de mogelijkheden tot filosofische coördinatie van deze twee werkelijkheden. Als wilde stond de mens hulpeloos tegenover de aanslagen van natuurkrachten, en was hij een slaaf onder de wrede tyrannie van zijn eigen innerlijke angsten. De half-geciviliseerde mens begint de schatkamers der geheimen van de gebieden der natuur te ontsluiten; zijn wetenschap vernietigt langzaam maar doeltreffend zijn bijgeloof en biedt hem tegelijkertijd een nieuwe, bredere basis van feiten om de betekenissen der filosofie en de waarden van ware geestelijke ervaring te kunnen begrijpen. Als geciviliseerd wezen zal de mens de fysische krachten van zijn planeet eens relatief leren beheersen; de liefde voor God in zijn hart zal doeltreffend worden uitgestort als liefde voor zijn medemens, terwijl de waarden van het menselijk bestaan de grenzen van de capaciteit van stervelingen zullen benaderen.
1955 118:10.15 3. Man’s universe integration—the increase of human insight plus the increase of human experiential achievement brings him into closer harmony with the unifying presences of Supremacy—Paradise Trinity and Supreme Being. And this is what establishes the sovereignty of the Supreme on the worlds long settled in light and life. Such advanced planets are indeed poems of harmony, pictures of the beauty of achieved goodness attained through the pursuit of cosmic truth. And if such things can happen to a planet, then even greater things can happen to a system and the larger units of the grand universe as they too achieve a settledness indicating the exhaustion of the potentials for finite growth.
1997 118:10.15 3. ’s Mensen integratie in het universum — de toename van ’s mensen inzicht plus de toename van zijn experiëntiële verworvenheden brengen de mens tot inniger harmonie met de verenigende tegenwoordigheden van het Allerhoogst Bewind — de Paradijs-Triniteit en de Allerhoogste. Dit nu stelt de soevereiniteit van de Allerhoogste in op de werelden die reeds lang in licht en leven zijn bestendigd. Deze gevorderde planeten zijn inderdaad gedichten van harmonie, beelden van de schoonheid van verworven goedheid die door het zoeken naar kosmische waarheid is bereikt. Indien er dergelijke dingen met een planeet kunnen gebeuren, dan kunnen er nog grotere dingen gebeuren met een stelsel en met de nog grotere eenheden in het groot universum, naargelang ook deze een bestendige toestand bereiken die erop wijst dat de potentialiteiten tot eindige groei zijn uitgeput.
1955 118:10.16 On a planet of this advanced order, providence has become an actuality, the circumstances of life are correlated, but this is not only because man has come to dominate the material problems of his world; it is also because he has begun to live according to the trend of the universes; he is following the pathway of Supremacy to the attainment of the Universal Father.
1997 118:10.16 Op een planeet van deze gevorderde orde is de voorzienigheid een actualiteit geworden, de aangelegenheden des levens zijn gecorreleerd, maar dit komt niet alleen doordat de mens de materiële problemen van zijn wereld heeft leren beheersen. Het komt ook doordat de mens is begonnen te leven in overeenstemming met de tendens van de universa: hij volgt het pad van het Allerhoogst Bewind om de Universele Vader te bereiken.
1955 118:10.18 To realize providence in time, man must accomplish the task of achieving perfection. But man can even now foretaste this providence in its eternity meanings as he ponders the universe fact that all things, be they good or evil, work together for the advancement of God-knowing mortals in their quest for the Father of all.
1997 118:10.18 Om de voorzienigheid te realiseren in de tijd, moet de mens de taak van het bereiken van volmaaktheid volbrengen. Maar de mens kan van deze voorzienigheid in haar eeuwigheidsbetekenissen reeds nu een voorsmaak genieten, wanneer hij het universum-feit overdenkt dat alle dingen, goed en kwaad, samenwerken voor de vooruitgang van Godkennende stervelingen op hun zoektocht naar de Vader van allen[8].
1955 118:10.19 Providence becomes increasingly discernible as men reach upward from the material to the spiritual. The attainment of completed spiritual insight enables the ascending personality to detect harmony in what was theretofore chaos. Even morontia mota represents a real advance in this direction.
1997 118:10.19 De voorzienigheid wordt in toenemende mate waarneembaar wanneer de mensen vanuit het materiële omhoog reiken naar het geestelijke. Het bereiken van de voltooiing van geestelijk inzicht stelt de opgaande persoonlijkheid in staat harmonie te bespeuren in wat daarvoor chaos was. Zelfs morontia-mota vormen werkelijk een stap vooruit in deze richting.
1955 118:10.20 Providence is in part the overcontrol of the incomplete Supreme manifested in the incomplete universes, and it must therefore ever be:
1997 118:10.20 De voorzienigheid is gedeeltelijk de albeheersing van de onvolledige Allerhoogste die gema- nifesteerd wordt in de onvolledige universa en moet daarom altijd zijn:
1955 118:10.21 1. Partial—due to the incompleteness of the actualization of the Supreme Being, and
1997 118:10.21 1. gedeeltelijk — vanwege de onvolledige actualisatie van de Allerhoogste, en
1955 118:10.22 2. Unpredictable—due to the fluctuations in creature attitude, which ever varies from level to level, thus causing apparently variable reciprocal response in the Supreme.
1997 118:10.22 2. onvoorspelbaar — vanwege de schommelingen in de instelling van het schepsel, die immer van niveau tot niveau varieert en zo de ogenschijnlijk veranderlijke reciproque reactie in de Allerhoogste veroorzaakt.
1955 118:10.23 When men pray for providential intervention in the circumstances of life, many times the answer to their prayer is their own changed attitudes toward life. But providence is not whimsical, neither is it fantastic nor magical. It is the slow and sure emergence of the mighty sovereign of the finite universes, whose majestic presence the evolving creatures occasionally detect in their universe progressions. Providence is the sure and certain march of the galaxies of space and the personalities of time toward the goals of eternity, first in the Supreme, then in the Ultimate, and perhaps in the Absolute. And in infinity we believe there is the same providence, and this is the will, the actions, the purpose of the Paradise Trinity thus motivating the cosmic panorama of universes upon universes.
1997 118:10.23 Wanneer mensen bidden om tussenkomst van de voorzienigheid in de omstandigheden van hun leven, is het antwoord op hun gebed dikwijls hun eigen veranderde houding tegenover het leven. De voorzienigheid echter is niet willekeurig, en evenmin is zij grillig of magisch. De voorzienigheid is het langzame, zekere tevoorschijn treden van de machtige soeverein van de eindige universa, wiens majestueuze tegenwoordigheid door evoluerende schepselen nu en dan wordt bespeurd op hun wegen van voortgang door de universa. De voorzienigheid is de veilige, zekere mars van de galactische stelsels in de ruimte en de persoonlijkheden uit de tijd naar de doeleinden der eeuwigheid, eerst in de Allerhoogste, dan in de Ultieme, en misschien in de Absolute. En wij geloven dat in de oneindigheid dezelfde voorzienigheid bestaat, namelijk de wil, de handelingen, het voornemen van de Paradijs-Triniteit, die aldus het kosmische panorama van het ontstaan van universa na universa motiveert.
1997 118:10.24 [Opgesteld onder de verantwoordelijkheid van een Machtige Boodschapper die tijdelijk op Urantia verblijft.]
Verhandeling 117. God de Allerhoogste |
Inhoudsopgave
Enige versie |
Verhandeling 119. De zelfschenkingen van Christus Michael |